De kwaliteit van de arbeid:
een onderontwikkeld beleidsfacet
DRS. F. D. POT» — DRS. R. L. VREEMAN**
De kwaliteit van de arbeid laat in veel bedrijven en bedrijfstakken nogal
wat te wensen over. Niet alleen moeten velen hun brood verdienen te midden van stank,
lawaai en vuil, maar bovendien laten de arbeidstaken in veel gevallen nauwelijks ruimte voor eigen
initiatief, voor creativiteit en voor het benutten van vakkennis en -ervaring. Pogingen van de overheid
om hierin verbetering te brengen zijn tot nu toe weinig effectief geweest.
In dit artikel wordt het falen van het beleid t.a.v. de kwaliteit van arbeid onder de loep genomen.
Vanwege de huidige problemen maar ook vanwege te verwachten gevolgen van de invoering van
nieuwe technologieen pleiten de auteurs ervoor dat de beleidsinspanningen van de overheid op dit
terrein worden ge’mtegreerd in een economisch, technologie- en wetenschapsbeleid.
Daarnaast zou er meer aandacht moeten worden besteed aan het verbeteren van
specifieke situaties in verschillende sectoren, aansluitend
op de wensen van daar werkzame werknemers.
Inleiding
De werkloosheid neemt sterk toe. De overheid bezuinigt.
Het ziekteverzuim neemt iets af. Tegen de achtergrond van
deze ontwikkelingen dreigt de aandacht voor de kwaliteit
van de arbeid te verslappen. Gemakkelijke oplossingen komen weer in discussie: verruiming van het begrip passende
arbeid en verlaging van de uitkeringen. Het effect van dit
soort oplossingen is dat de kern van het probleem, de arbeid
die schade toebrengt aan de gezondheid en die de ontplooiing
van mensen belemmert, uit het gezichtsveld verdwijnt. Ook
om die reden is het van belang zoveel mogelijk het op zich
staande recht van werknemers op volwaardig werk te garanderen en dat tot uitdrukking te brengen in een gericht werkgelegenheidsbeleid.
De overheid zal zich de komende maanden opnieuw
moeten beraden op deze zaken naar aanleiding van nieuw
verschenen nota’s. Het rapport Vernieuwingen in het arbeidsbestel van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de nota Naar volwaardig werk in de Industrie van
de Industriebond FNV bevatten pleidooien voor een gerichter overheidsbeleid ten aanzien van de kwaliteit van de
arbeid. Hoe zou zo’n beleid er uit kunnen zien en wat voor
programma kan op basis daarvan ontwikkeld worden? In dit
artikel zullen daarvoor enige suggesties worden gedaan.
Eerst wordt de effectiviteit van het huidige beleid in grote lijnen geevalueerd en worden de belangrijkste problemen van
de beleidsuitvoering en van de kwaliteit van de arbeid op een
rijtje gezet.
Overheidsbeleid
De overheid heeft vanuit haar betrokkenheid bij verschil-
* Wetenschappelijk medewerker Sociologisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht.
**Hoofd dienst Medezeggenschap, Ondernemingsbeleid en Welzijnsbeleid Industriebond FNV. Dit artikel is gebaseerd op twee uitgebreide artikelen, te weten R. L. Vreeman, Naar volwaardig werk
in de Industrie, en F. D. Pot, Overheidsbeleid en kwaliteit van de
arbeid, beide in: De kwaliteit van de arbeid in de Nederlandse
industrie, vakbondsactie en overheidsbeleid, SUN, Nijmegen,
maart 1982.
lende problemen te maken met kwesties Van kwaliteit van de
tieel gerichter benutten. Een uitwerking vindt echter niet
arbeid: stijgende kosten van de sociale verzekeringen; discre-
plaats. Men wil wel onderzoek doen en de declassiflcering
panties op de arbeidsmarkt; verwachte gevolgen van de invloed van nieuwe technologieen; een gewenste vergroting
van functies zo goed mogelijk opvangen (subsidieregeling
functieverbetering). Bij voorrang zouden bedrijven kunnen
van het innovatievermogen van de Industrie; het streven om
de sociale ongelijkheid in het arbeidsbestel terug te dringen;
met betrekking tot arbeidsomstandigheden, energie, milieu
en de zorg om instabiliteit van de samenleving als geheel
enz. te kunnen voldoen 7). Verbetering van de kwaliteit van
tegen te gaan. In verschillende onderdelen van het beleid
wordt aan deze problemen aandacht besteed. We zullen ons
hier beperken tot het sociaal beleid, het economisch beleid
de arbeid zou bovendien het zo nodige innovatievermogen
en de flexibiliteit van ondernemingen op de afzetmarkt
kunnen vergroten 8).
en het technologiebeleid.
Het sociaal beleid van de overheid is gericht op het tot
Al met al is de effectiviteit van het huidige overheidsbeleid
op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van de
worden gesteund die projecten aanpakken om aan regels
stand brengen van kaderwetgeving (i.e. de Arbeidsomstan-
arbeid nogal beperkt. Voor deze geringe effectiviteit willen
dighedenwet) en het beter doen functioneren vande Arbeidsinspectie. Directe verbeteringen worden gestimuleerd door
subsidies voor arbeidsplaatsverbetering en functieverbete-
we hier vier van de belangrijkste oorzaken noemen. Ten
ring door experimenten met werkstructurering. Voorts loopt
Te denken valt aan een integratie van het beleid ten aanzien
van de verdeling van werkgelegenheid, arbeidskenmerken en
er onder meer onderzock dat vooral zicht moet geven op de
problemen van ongeschoold en monotoon werk en onderzoek naar de achtergronden van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De vorige regering heeft de wenselijkheid
uitgesproken van onderzoek naar de mogelijkheid om al in
de ontwerpfase van chiptechnologie sociale criteria mee te
wegen 1). De honorering van onderzoeksvoorstellen op dit
gebied ondervindt echter sterke vertraging.
De effecten van het subsidieren van directe verbeteringen
zijn beperkt. De directe verbetering van arbeidsplaatsen heeft
eerste is er geen sprake van integratie van de verschillende
beleidsterreinen als het gaat om kwaliteit van de arbeid.
inkomens. Die samenhang kan weer tot uitdrukking komen
in een integratie van sociaal, economisch en technologisch
beleid. Wat heeft het voor zin als Sociale Zaken een aantal
arbeidsplaatsen mag humaniseren, wanneer er veel meer geld
wordt gestopt in de ontwikkeling van nieuwe technologic
die voor een groot aantal arbeidsplaatsen functie-uitholling
tot gevolg heeft.
Een tweede oorzaak is de algemeenheidvan het overheidsbeleid, ondanks het streven naar gerichtheM en selectiviteit.
maar kort effect vanwege het bestaan van meervoudige be-
Ongecontroleerde subsidies aan de onderzoek- en ontwikke-
lasting en het onvoldoende betrekken van arbeidsorganisatie en produktietechniek in de verbeteringen 2). Experimenten met werkstructurering en werkoverleg hebben vooral
lingsafdelingen van de grote ondernemingen garanderen
nog geen gerichte innovatie 9) en zeker geen verbetering van
de kwaliteit van de arbeid. Subsidies voor arbeidsplaatsverbetering worden soms gebruikt voor investeringen die men
als functie om knelpunten bij organisatieverandering weg
te nemen.
Er is geen verbreding en geen continuiteit van deze experimenten. De medezeggenschap gaat niet verder dan geinformeerd of gehoord worden 3). In plaats van dat de kwaliteit
anders ook had moeten doen. De overheid wil zoveel mogelijk aan het functioneren van de markt overlaten. Ook dat
beperkt de mogelijkheden voor gerichte maatregelen. Wel wil
van slechte arbeidsplaatsen wordt verbeterd, verdwijnen ze
nogal eens door de wijze van automatisering 4). Projecten
zijn dezelfde als die in het buitenland worden gestimuleerd,
zodat het ontstaan van overcapaciteit niet denkbeeldig is 10).
Een derde oorzaak is dat ondernemersbelangen bij de formulering van het beleid enigszins en bij de uitvoering ervan
kunnen dan uitpakken als door de overheid gesubsidieerde
rationalisaties. Bovendien is de omvang en de diepgang van
de projecten beperkt. In de beleidsvoornemens van het
Directoraat-Generaal van de Arbeid voor 1982 wordt ge-
zij de innovatie in bepaalde sectoren stimuleren, maar dat
zeer sterk overheersen. Vooral de grote ondernemingen
poogd daar verbetering in aan te brengen, maar te verwachten is, dat daarvoor door bezuinigingen weinig ruimte zal
zijn.
Ook in het economisch beleid wordt kwaliteit van de
arbeid als aandachtspunt of doelstelling opgenomen (Nota
inzake de selectieve groei, 1976; Sectornota, 1979; Plaats en
toekomst van de Nederlandse Industrie, 1980). Een uitwer-
king ervan in concrete maatregelen vindt niet plaats of wordt
naar het Ministerie van Sociale Zaken geschoven. Uit de
laatste nota blijkt dat men onzeker is over hoe de kwaliteit
van de arbeid zich zal ontwikkelen. Het blijkt moeilijk te
zijn indicatoren scherp te definieren. Maar de WRR ziet in
principe wel mogelijkheden om het selectieve-investeringsbeleid dienstig te maken aan een betere afstemming van
vraag en aanbod waar het gaat om de intrinsieke aspecten
van de kwaliteit van de arbeid (autonomie, afwisseling,
tempo, ontplooiingsmogelijkheden, vereiste bekwaamheden
en opleiding). ,,Dit facet zou dan expliciet in het beleid dienen
te worden verdisconteerd” 5).
Bij steunverlening aan individuele bedrijven en in sectorverband doen zich echter problemen voor. Er is voor de on-
dernemingen geen verplichting tot overleg, tot informatieverschaffing en tot het afsluiten van een arbeidsplaatsen-
overeenkomst. Daardoor is controle van overheid, vakbond
en ondernemingsraad op de besteding van de gelden nauwelijks mogelijk. Bovendien wordt in sectoronderzoeken de
problematiek van de arbeid nogal stiefmoederlijk bedeeld 6).
Ook in het technologiebeleid (zie de Innovatienota, 1979)
wordt aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de arbeid.
De overheid wil regels en normen stellen, informatie ver-
schaffen en het eigen onderzoeks- en ontwikkelingspoten372
1) Maatschappelijke gevolgen van de micro-electronica. Regerings-
standpunt t.a.v. de aanbevelingen van de Adviesgroep maatschap-
pelijke gevolgen van de micro-electronica, Bijlage, biz. 10, VGraven-
hage, 16 September 1980.
2) R. Fortuin, D. Wijnen en T. van Keimpema, Evaluatie-onderzoek subsidieregeling arbeidsplaatsenverbetering 1977, Eindrapport
Ministerie van Sociale Zaken, 1980.
3) M. R. van Gils en R. A. J. van der Moolen, Nieuwemodellen van
werkorganisatie, eindrapport, Den Haag, juni 1978; G. R. M.
Scholten, Medezeggenschap en organisatieverandering, COP/SER,
VGravenhage, december 1975; dr. Joop Rampndt, Bedrijfsdemocratisering zander arbeiders, Alphen a/d Rijn, 1974; Stichting
Wetenschappelijk Onderzoek Vakcentrales, De proef op de som,
Utrecht, 1976.
4) Nic Bakker (red.), Ongeschoolde arbeid: ga er (maar) eens aan-
staan!, Nijmegen, mei 1981, biz. 12.12.
5) WRR, Plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie, ‘s-Gravenhage 1980, biz. 306.
6) Maarten van Klaveren, Imernationalisatie en herstructurering
in de Nederlandse confectie-industrie, in: A. W. M. Teulings (red.),
Herstructurering van de Industrie, Alphen a/d Rijn, 1978; Jan
Miiller, De vakbeweging en de z.g. herstructureringsprocessen, in:
A. W. M. Teulings, op. cit., biz. 221-227.
7) Innovatienota, Het overheidsbeleid inzake lechnologie de vernieuwing van de Nederlandse samenleving, VGravenhage, 1979,
biz. 166.
8) L. U. de Sitter, Op weg naar nieuwe fabrieken en kantoren,
De venter, 1981.
9) John Hagedoorn, Het innovatiebeleid, in: C. van Ewijk e.a.,
Economisch beleid uit de klem, Amsterdam, 1980.
10) John Hagedoorn, Een verkenning van het technologie en
innovatiebeleid in Nederland in de jaren zeventig, Tijdschrift voor
politieke economie, jg. 3, nr. 1, 1979, biz. 34.
profiteren 11), terwijl daar juist vaak verlies van werkgelegenheid en functie-uitholling optreden, dikwijls juist door de
toepassing van nieuwe technologic. Veel managers zijn nog
niet overtuigd van de voordelen van de verbetering van de
kwaliteit van de arbeid voor innovatievermogen, flexibiliteiten rendement. Een factor van belang is ook dat arbeidsdeling
zeer geschikt is gebleken om werknemersgedrag te beheersen.
Verbetering van het werk kan tot een verschuiving in de
machtsverhoudingen binnen de onderneming leiden. Ook de
WRR legt een verbinding tussen ongelijke verdeling van
arbeidskenmerken en historisch gegroeide machtsverhoudingen 12).
In alle evaluaties van niet of slecht gelukte humaniserings-
projecten wordt het ontbreken van invloed van werknemers,
ondernemingsraad en vakbonden als een van de oorzaken
genoemd. Met dit gegeven van de machtsverhoudingen kan
men maar beter expliciet rekening houden in het beleid in
plaats van de problematiek voor te doen als een technische
en/of organisatorische kwestie.
Als vierde oorzaak kan worden genoemd het vrijwel ontbreken van een strategie om humaniseringskennis om te zetlen in algemeen verbreide verbeteringen door middel van
wettelijke normen. Op het gebied van arbeidsomstandigheden gebeurt er al een en ander, maar op het gebied van
arbeidsinhoud nog niet. Veel zal ook afhangen van de inzet
van de vakbonden en ondernemingsraden om normen in
cao’s vast te leggen.
Deze punten overziende, concluderen we dat het voorbarig
is om te stellen dat er sprake is van een preventief en her-
15) In de bedrijfstak chemische, rubber- en kunststofverwerkende
industrie bij voorbeeld werken ongeveer 110.000 mensen. Daarvan
werkt 21% bij een geluidsniveau van hoger dan 90 dB (A).
In de pelrochemie zijn 30.000 werknemers, die veelal in drie/
vier/vijf ploegendienst werken. Belastende omstandigheden zijn
lawaai (soms boven 100 dB (A)), tocht, hoge temperaturen (bij de
ovens), stank, slechte ventilatie. Het werk is op bepaalde plaatsen
lichamelijk zwaar (tillen, drukken in de laadstations, schoonmaakwerk) en moet niet zelden in vermoeiende werkhouding yerricht
worden. Vloeren zijn vaak glad,, roosters open, het wegdek is slecht
waardoor er onder meer sprake is van onveilig transport. Het werk
is voor veel werknemers eentonig, er zijn (ook ‘s nachts) eenzame
arbeidsplaatsen. Gevaarlijke stoffen zijn: natrium, metabisulfiet,
male’inezuurhydride, ammoniumpersulfaat, paraformaldehyde, tplueen, acrylzuur, ammoniak, formaline, zoutzuur, acrylnitril,
formaldehyde, xyleen, ethyleendichloride, methylamine, hydrazine,
styreen, dampen van vluchtige koolwaterstoffen, bestrijdingsmiddelen (insecticiden, pesticiden, hematociden). Epidemologische
studies lijken uit te wijzen dat werknemers in de petrochemie een
grotere kans op hersentumoren hebben. Gevaarlijkse omstandigheden zijn verder: stof (door het storten van vaste chemicalien, het
werken met tuimeldroger, centrifuges en het verpakken), grote
temperatuurwisseling, tocht, vocht, lawaai (centntuges, smeerdienst), roerwerken, afzuiginstallaties, trillingen door de centrifuges.
De werknemers komen in aanraking met chemicalien bij het storten,
het maken van oplossingen, het toevoegen tijdens de procesvoering,
bij monstername, het aftappen, het verpakken en door open riolen
in de fabrieken. Hierdoor ontstaan huidklachten (eczeem, ontstekingen, ontvellingen, zweertjes), oogklachten, chronische aandoeningen (lever, nieren, zenuwstelsel, Ipngen, kanker), irritatie aan
de luchtwegen, maag- en darmstoornissen. Een probleem voor de
werknemers is dat veel handelsnamen van de chemicalien niet
terug te vinden zijn, of dat ze onbegrijpelijk zijn (vreemde taal),
of in code.
In de kunstmestindustrie werken ongeveer 7.800 werknemers.
De volgende voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en factoren zijn
vormend beleid, ook al is de intentie er wel. In werkelijkheid
aanwezig: stof (storten van grondstoffen en eindprodukten, het
is het beleid eerder reagerend van aard en gericht op aanpassing aan de huidige herstructurering van de Nederlandse
trilmechanismen), roerwerken, afzuiginstallaties. De werknemers
economic. Doordat het bovendien erg algemeen is en de werking van de markt niet wil aantasten, moet worden gevreesd
dat de problemen die het wil bestrijden, zich versterken.
Evaluaties van het technologiebeleid en het humaniseringsbeleid van de overheid in de Duitse Bondsrepubliek leveren
een extra steun voor die verwachting 13).
werken met trommels, lopende banden en zeefinstallaties). Grote
temperatuurwisselingen, tocht en vocht, lawaai (hamers, brekers,
komen in aanraking met chemicalien bij het maken van oplossingen, het toevoegen tijdens de procesvoering (bij voorbeeld hydrazine,
antimoon, formaldehyde) bij monstername en aftappen. Veel wordt
gewerkt met vloeibare en gasvormige ammoniak en tal van sterke
zuren (zwavelzuur, fosforzuur, salpeterzuur). Hierdoor ontstaan
huidklachten (verbrandingen, eczeem, ontstekingen, ontvelling,
zweertjes), oogklachten, chronische aandoeningen (lever, nieren,
zenuwstelsel en longen), irritatie aan de luchtwegen, maag- en
darmstoornissen. Er is gevaardoor zelfontbranding van nitraatmeststoffen. Door de toenemende automatisering vindt uitholling van
Een schets van de problemen
Alhoewel bepaalde arbeid in de loop der jaren verbeterd
is, is de kwaliteit van de arbeid van veel arbeidsplaatsen in
de industrie slecht. Een toenemend aantal onderzoekingen
komt tot die conclusie 14). In de vakbeweging neemt de be-
langstelling voor de belangen Van de werknemers op het gebied van de kwaliteit van de arbeid, onder meer daardoor,
nog steeds toe. Dit blijkt uit de tientallen acties die bedrijfsledengroepen op dit terrein voeren. Waarop richt zich die
kritiek van werknemers op hun arbeidsplaatsen?
De Industriebond FNV heeft per sector een inventarisatie
gemaakt 15). De kritiek richt zich op het volgende. Ten
eerste op de arbeidsomstandigheden te veel trillingen,
lawaai, stof, tocht, hitte, gevaarlijke chemische stoffen, zware
lichamelijke belasting, bij controlerende en sturende taken
11) Idem, biz. 33.
12) WRR, Over sociale ongelijkheid, ‘s-Gravenhage 1977, biz. 143,
160-162.
13) Wirtschafts- und Sozialwissenschaftlicb.es Institut des DGB,
Gewerkschaften und Humanisierung der Arbeit, Frankfurt/New
York, 1980; Ulrich Briefs, Arbeiten ohne Sinn und Perspeklive?,
Gewerkschaften und neue Technologien, Koln, 1980; Themanummer WSI Mitteilungen, 1981/1982, nr. 2; Ben Dankbaar,
Technologiebeleid als structuurbeleid-ontwikkeling en discussie in
de Bondsrepubliek, in: Beleid en maalschappij, 1978, nr. 11, biz.
319-332; Willi Pohler, . . . . . . damit die Arbeit menschlicher wird.
Fu’nf Jahre Aktionsprogramm Humanisierung des Arbeitslebens,
Bonn, 1979.
14) Ben recent overzicht daarvan vindt men in het rapport van de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Vernieuwingen
in het arbeidsbestel, ‘s-Gravenhage, december 1981, biz. 119-162.
ESB 7/14-4-1982
de kwaliteit van de arbeid plaats. Procesoperating wordt hierdoor
wachten op een alarmsignaal. Tevens is er nog veel balenwerk
(zwaar werk) bij expeditie-activiteiten.
In de verfindustrie is het aantal werknemers ongeveer 6.200.
Klachten zijn er over de stank, het lawaai, het klimaat (‘s zomers heet,
‘s winters koud) en stof. Er is nog veel lichamelijk zwaar werk: het
tillen met gebogen rug van blikken verf en het op de expeditie met
twee man tillen van zakken en bussen tot 250 kilo komt nog voor.
Dampen van organische oplosmiddelen zijn gevaarlijk. Hetzelfde
geldt voor aromatische amines (blaaskanker), kleurstoffen (bij
voorbeeld chroom-, cadmium-, kwik- en loodverbindingen) en sommige kunstharsen (bij voorbeeld epoxyharsen). Ook in het laboratorium komen gevaren voor: exploderen van bepaalde mengsels, het
in de ogen krijgen van vloeistoffen enz.
In de farmaceutische industrie komen ook verscheidene gevaar-
lijke situaties voor, bij voorbeeld het gevaar van het inademen van
stof van enzymen en hormonen. Verder zijn er brandwonden en is
er stank en stof. Ook zijn er eenzame arbeidsplaatsen (soms in koude
ruimten: koelkamer).
In de rubberverwerkende industrie zijn ongeveer 8.000 werknemers; 18% hiervan komt uit het buitenland. Het ziekteverzuim
is zeer hoog en het verloop wel 20%. Het is zwaar en yuil werk in
continudienst. Belastende omstandigheden zijn: lawaai, lang staan
(walsen, chemicalienmenger), veel til- en sjouwwerk, onveilige
machines (handen raken bekneld), warmte. Overal dringt het roet
door. Gevaarlijke chemische stoffen: aromatische amines, oplosmiddelen, weekmakers, anti-oxydanten, roet, versnellers, remmers
en pigmenten.
In de kunststofverwerkende industrie is veel eentonig werk.
Gevaarlijke stoffen zijn: ozon (bij polyethyleenverwerking), het
inademen van niet-gepolyneriseerde monomeren (vinylchloride,
styreen e.d.) bij bij voorbeeld het pvt-lassen en spuiten en het bijmaken van polyester voorwerpen. Gevaarlijk is ook het bijvoegen
van toevoegstoffen als anti-oxidanten, versnellers, remmers, stabilisatoren, weekmakers en kleurstoffen (o.a. cadmium en lood).
Bij het werken met polyurethaan bestaat het risico op allergic en
longfunctievermindering door blootstellen aan isocyanaten. Er zijn
gevaren voor impotentie, botverstijving en leverkanker.
In de destructiebedrijven (dierlijk afval en kadaververwerking)
werken ongeveer 1.000 mensen; er is sprake van veel stank, hitte
en lawaai.
373
zware psychische belasting enz. De rij is langzamerhand wel
bekend en breidt zich nog steeds uit.
Ten tweede richt de kritiek zich op de inhoud van het werk.
Het werk doet aanmerkelijk minder beroep op vakkehnis,
vakervaring en vakbekwaamheid. Het werk laat nauwelijks
meer ruimte voor eigen initiatief, voor creativiteit, voor zelfstandig handelen. De toch al beperkte vrijheid in het werk is
steeds meer aan banden gelegd. Van bovenaf wordt de man of
vrouw voorgeschreven wat er moet gebeuren. Monotone,
kortcyclische arbeid, geen mogelijkheden voor een eigen
tempo en grote machinegebondenheid zijn het gevolg.
Daarbij is er een afnemende mogelijkheid om contact te hebben en samen te werken met collega’s. Tevens wordt oplei-
Wil de overheid een sociaal beleid effectief maken, dan
vindt zij in de eerste plaats de vakbeweging als mogelijke
coalitiepartner op haar weg. Een eerste reden daarvoor is
dat het gebrek aan kwaliteit van de arbeid met name een probleem van werknemers en hun vakbonden is. Zij zijn het die
in het bedrijf precies kunnen beoordelen en aangeven in
welke richting verbetering moet gaan.
Een tweede reden is dat het per arbeidsplaats veelal gaat
om meervoudige belasting. Verscheidene belastende factoren
werken tegelijkertijd in op een werknemer en versterken
elkaar (bij voorbeeld fysiek zwaar werk, ‘s nachts op een hete
arbeidsplaats). De werknemers zelf kunnen in eerste aanleg
de ,,multi-functionaliteit” is lang niet altijd een verbetering
voor de werknemers, omdat hierdoor de arbeidsbelasting
nogal eens toeneemt en men het vaste contact met collega’s
kan verliezen.
Ten derde zijn de werk- en rusttijden onderwerp van discussie. Arbeidstijdverkorting en vijfploegendienst worden
onder meer beargumenteerd vanuit gezondheidsoverwegingen. We beperken ons hier tot deze drie elementen van
kwaliteit van de arbeid. Uiteraard kunnen die niet los worden
het beste beoordelen hoe binnen een totaal van belastende
factoren prioriteiten moeten worden gesteld.
Ten derde is ook op bedrijfsniveau de samenhang tussen
arbeidsomstandigheden, arbeidsinhoud, werkgelegenheid en
beloning voor de werknemers van belang. Onderbezetting,
overwerk, ingeleende arbeidskrachten, laag betaald en zwaar
werk enz., zijn allemaal punten die meetellen wanneer werknemers de kwaliteit van het werk in een bepaald bedrijf beoordelen. Voorstellen ter verbetering van arbeidsplaatsen
worden vanuit een beoordeling van deze onderdelen van het
ondernemingsbeleid gemaakt.
gezien van andere elementen als werkzekerheid, loonshoogte, beloningsverhoudingen, zeggenschap enz.
in staat zijn om op bedrijfsniveau machtsmiddelen in te
dingscapaciteit in bedrijven afgebouwd. De soms ingevoer-
Een vierde reden is dat werknemers en vakbonden beter
zetten ter verbetering van het werk en ter controle op de
bested ing van overheidsgelden dan de overheid dat zelf kan.
Een effectiever overheidsbeleid
De structurele mogelijkheden van de overheid om de
kwaliteit van de arbeid te verbeteren zijn beperkt. Zij moet
de soms strijdige belangen van verschillende takken van
Industrie behartigen en wordt met voor een deel tegengestelde
eisen van vakbonden en ondernemersorganisaties geconfron-
Een effectiever overheidsbeleid dan tot nu toe is gevoerd
op het terrein van de kwaliteit van de arbeid, zou dan ook
gekenmerkt moeten worden door een betere integratie van
het humaniseringsbeleid met vooral het economisch, technologic- en wetenschapsbeleid. Ten tweede zou een politisering van de beleidsvoorbereiding en -uitvoering noodzake-
van de hoogconjunctuur is dat de huidige economise he her-
lijk zijn. Ten derde kan het beleid meer gericht zijn.
Integratie zou betekenen dat kwaliteit van de arbeid deel
gaat uitmaken van het facettenbeleid 16) en dat de consequenties daarvan voor het sector- en innovatiebeleid worden
uitgewerkt.
Politisering betekent het expliciet maken van het politieke
karakter van problemen rond arbeidsplaats, arbeidsorganisatie en produktietechniek. Vakbonden kunnen sterker worden betrokken bij de voorbereiding van beleid en onderzoek,
innovatiecommissies, sectorraden enz. De beleidsuitvoering
zou beter het karakter van onderhandelingen (met overeenkomsten) tussen ondernemingsleiding en vakbond kunnen
krijgen, dan van besluitvorming in tripartite organen. Ten
structurering en de daarmee gepaard gaande crisisverschijnselen niet zal overleven. Veel experimenten zijn halverwege
door kaderwetgeving (Arbeidsomstandighedenwet, Wet op
teerd. Vertegenwoordigers van de verschillende groepen zit-
ten in regering, parlement en overheidsapparaat. Hoeveel de
overheid aan verbetering van de kwaliteit van de arbeid kan
bijdragen, hangt voor een belangrijk deel van deze krachtsverhoudingen af. Uit nota’s van regering, departementen en
WRR blijkt dat er ambtenaren zijn die de kwaliteit van de
arbeid als beleidspunt naar voren willen schuiven. Maar ook
blijkt dat ze daarvoor (nog) geen duidelijke politieke steun
krijgen. Dat is wel een voorwaarde.
Er is wel gezegd dat humanisering van de arbeid een kind
de jaren zestig gestart en begin jaren zeventig gestopt. De
noodzaak voor humanisering komt echter niet alleen van
werknemerszijde. Ook ondernemers kunnen er juist tegenwoordig voordeel van hebben om hun innovatievermogen en
flexibiliteit op de afzetmarkt te vergroten. Ook de overheid
wordt juist in crisistijd en vanwege de stijgende sociale kosten, op de noodzaak van humanisering van de arbeid gedrukt
(volumebeleid). Humanisering in crisistijd is mogelijk. De
grenzen ervan zijn niet aangetoond of bereikt.
Dat betekent echter niet dat er vanzelf een nieuwe belangenconstellatie van overheid, ondernemers, werknemers ontstaat. Men wil humanisering van arbeid vanuit verschillende
belangen. Met name ondernemers zullen humanisering in
de eerste plaats als bedrijfseconomische rationalisatie zienen
vernieuwingen afhouden die tot een verschuiving in de
dele schept de overheid al voorwaarden voor politisering
de ondernemingsraden). Door subsidising van scholing van
en documentatie voor kaderleden van bonden en leden van
ondernemingsraden kan de overheid de onderhandelingspositie van de werknemers versterken.
Een gerichter beleid betekent het ontwikkelen van regels
en normen op het vlak van autonomie, kwalificatie- en contactmogelijkheden waaraan arbeidsplaats, arbeidsorganisatie en produktietechniek zouden moeten voldoen. Een precieze invulling kan uiteraard alleen door de betrokkenen in
een bedrijf gebeuren. Gerichtheid kan ook betekenen dat de
problemen in een bepaalde sector of van een bepaalde be-
roepsgroep aangepakt worden. Daarvoor is een programma
nodig.
Op regionaal niveau is een interessant voorbeeld van
integratie en gerichtheid het plan van het FNV-district
machtsverhoudingen kunnen leiden. In hdar laatste rapport
speelt de WRR hierop in met het voorstel om een koppeling
aan te brengen tussen ziekeverzuim/arbeidsongeschiktheid
en premies voor sociale verzekeringen. Ons inziens wordt
daarbij te gemakkelijk verondersteld dat ondernemers dan
de kwaliteit van de arbeid zullen verbeteren. Meer voor de
Noord-Brabant voor een regionale ontwikkelings- en her-
hand ligt dat zij zoeken naar maatregelen om de beslissing
16) Het facettenbeleid is het aan doelstellingen van economische
groei nevengeschikt maken van een aantal doelstellingen zoals
milieu, energie, grondstoffen, ruimtelijke ordening en internatio-
van afzonderlijke werknemers om zich ziek te melden sterker
te beinvloeden en dat ze een selectiever aanname- en ontslag-
beleid gaan voeren.
374
nale economische orde (met het oog op de ontwikkelingsproblematiek).
r
structureringsmaatschappij 17). Uit een oogpunt van ge-
Een overheidsprogramma zal uit vier onderdelen kunnen
wenste politisering achten we de voorgestane tripartite be-
bestaan. Ten eerste moet er versneld gewerkt worden aan
stuursstructuur echter niet wenselijk, mede gezien de slechte
normstellende wetgeving. Te denken valt aan normen voor:
ervaringen daarmee in andere organen. Effectiever lijkt een
straling, lawaai, trillingen, stof, tocht, fysieke belasting,
overheidsinstituut op regionaal niveau in combinatie met
gevaarlijke stoffen, ploegendienst en de lengte van de arbeidsdag. In de nota van de Industriebond FNV wordt een groot
aantal normvoorstellen gedaan, alsmede voorstellen voor
een invulling van ongevallen- en beroepsziekteregistratie.
Ten tweede moeten Arbeidsinspectie en voorlichtings- en
onderzoeksinstellingen zich veel meer dan tot nu toe gaan
directe onderhandelingen tussen vakbonden en ondernemers.
Een overheidsprogramma
De Industriebond FNV pleit voor zes speciale aandachtsterreinen. In de ongeschoolde arbeid (380.000 industriele
werknemers) moeten de arbeidsdeling en het gebruik van standaardtijden worden teruggedrongen, de zelfstandigheid en
richten op de uitgangspunten en eisen zoals die door werknemers naar voren worden gebracht. Het al in gang gezette
vernieuwingsproces van de Arbeidsinspectie kan versneld
de afwisseling bevorderd worden. Zware, vuile, onregel-
de vakbeweging meer toegang geven tot de nationale onderzoekscapaciteit. Onderzoek naar de gevolgen van nieuwe
matige machinegebonden arbeid, veelal in ploegendienst met
veel overwerk, dient verlicht en verbeterd te worden. Zowel bij
ongeschoold als bij zwaar onaangenaam werk is aandacht
nodig voor de specifieke problemen van buitenlanders.
Eenderde aandachtsveld is de vrouwenarbeid’mdeindustrie.
Het gaat om uitwerking in de praktijk van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsook om het onderkennen van specifieke vrouwenbelangen ten aanzien van bij
voorbeeld werk- en rusttijden. Aparte aandacht verdient de
worden. Er zullen procedures moeten worden ontwikkeld die
technologic voor de kwaliteit van de arbeid en naar de mogelijkheid om al in de ontwerpfase sociale criteria te hanteren,
dient snel van start te gaan.
Een apart probleem is de toepassing van resultaten uit
wetenschappelijk onderzoek in de praktijk van het vakbondswerk in het bedrijf. Handboeken voor werknemers, educatief verlof, aan de werknemersbehoeften aangepaste docu-
verontrustende toename van thuisarbeid. Een vierde terrein
mentatiesystemen en herscholing binnen de onderneming
is de kantoorarbeid in de industrie. Als problemen worden
zijn mogelijkheden om de toepassing te verbeteren. Weten-
genoemd chemische stoffen (kopieer- en reproduktie-apparatuur), geluidsoverlast, slecht klimaat, monotoon werk,
schapswinkels en instituten voor maatschappijgericht onderzoek (IMGO’s) spelen daarbij een belangrijke rol.
beeldschermen, slechte stoelen, weinig bewegingsmogelijk-
Ten derde zal er een fonds ter aanvullende financiering
van de verbetering van de kwaliteit van de industriele arbeid
moeten komen waarop werknemers, wanneer zich de nood-
heid en de gevolgen van automatisering. Als vijfde en zesde
wordt aandacht gevraagd voor werknemers in kleine bedrijven en voor arbeid in de sociale werkvoorziening.
Met name de eerste vijf aandachtsterreinen hebben gemeenschappelijk dat het hier om werknemers gaat die onder
andere door hun positie in het arbeidsproces tot nu toe minder mogelijkheden hadden om zich aaneen te sluiten en hun
zaak in een onderhandelingssituatie met werkgevers voordoet, een beroep kunnen doen.
Ten vierde zullen bovengenoemde maatregelen ingebed
moeten zijn in een overheidsplan ter verbetering van de
kwaliteit van de arbeid in de industrie. Zo’n plan kan geba-
belangen georganiseerd naar voren te brengen. Hier ligt na-
seerd worden op een inventarisatie van de negatieve aspecten
tuurlijk een belangrijke opgave voor de vakbeweging. Maar
van de kwaliteit van de arbeid in alle sectoren van de industrie. Dit zou kunnen gebeuren in het kader van de door
het Directoraat-Generaal van de Arbeid voorgenomen
trendstudie naar humanisering van de arbeid. Het ligt voor
dit rechtvaardigt ook vanuit de verantwoordelijkheid van de
overheid een actieve aanpak om de kwaliteit van het werk
juist ook voor deze groepen werknemers te verbeteren.
de hand dat bij de ontwikkelingen van een dergelijk plan de
directe relatie wordt gezien tot het door de overheid te voeren werkgelegenheidsbeleid.
Conclusie
Het overheidsbeleid ten aanzien van de kwaliteit van
arbeid is nog gefragmenteerd en in de programma’s van de
politieke partijen wordt over humanisering van de arbeid
alleen in algemene termen gesproken. Een meer voortvarende
aanpak is echter gewenst. Zowel de overheid, de politieke
partijen als de vakbonden zouden veel actiever op dit terrein
moeten worden vanwege de omvang van de huidige problemen, maar ook vanwege de te verwachten negatieve gevolgen
van nieuwe technologieen 18) die nu nog in een soort incubatieperiode verkeren. Zominalseenmatigings-enbezuinigingsbeleid vanzelf tot meer werk leidt, zomin leiden innovatie en
nieuwe technologie vanzelf tot beter werk.
Frank Pot
Ruud Vreeman
17) FNV-district Noord-Brabant, De BOHM, Een regionale ontwikkelings- en herstructureringsmaatschappij in Noord-Brabant,
Tilburg, augustus 1981.
18) T. Huppes, Maatschappelijke gevolgen van de ,,chip “-technologie, Leiden/Antwerpen, 1980.
ESB 7/14-4-1982
375