Ga direct naar de content

Wikken en heroverwegen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 1981

Wikken en heroverwegen
In dit nummer van ESBTijn de inleidingen opgenomen
van de discussiemiddag ,,Wikken en heroverwegen”, die
op 25 September jl. door het Instituut voor Onderzoek
van Overheidsuitgaven is gehouden naar aanleiding van
het verschijnen van de Miljoenennota 1982. Niet gehinderd door de status van de Miljoenennota 1982, die is opgesteld door het vorige kabinet, en het nog niet voorhanden zijn van een regeringsverklaring van het nieuwe kabinet, hebben de inleiders de samenhang tussen de publieke
uitgaven en de nationale economic geanalyseerd.
Ritzen wees crop dat de gewenste herstructurering van
de economic zou kunnen worden gestimuleerd door meer
aandacht te schenken aan de aanbodkant (arbeid en
kapitaal). Nelissen wees crop dat de hoogte van het
financieringstekort van de overheid de mogelijkheden
ondermijnt om via herstel van particuliere investeringen
tot herstel van de werkgelegenheid te komen. Meijs, ten
slotte, bracht naar voren dat de besluitvormingsprocedures ten aanzien van de overheidsfinancien belangrijke
verbetering behoeven. De discussie die — onder leiding
van Wolfson — hierop volgde, werd geopend met vragen
omtrent de feitelijke en de gewenste omvang van het
financieringstekort van de overheid.
Van den Berg vroeg of er niet een vertekening van het
financieringstekort is ontstaan door omzetting van
financiering van woningen via de rijksbegroting in financiering van woningen rechtstreeks op de kapitaalmarkt.
Nelissen antwoordde dat op deze wijze in de loop van de
jaren voor circa f. 3,5 mrd. is overgeheveld. Dit bedrag
zou bij een strikte toepassing van het trendmatige begrotingsbeleid hetzij via de overheidsbegroting hebben
moeten lopen, hetzij tot een vermindering van het financieringstekort van de overheid hebben moeten leiden.
Dit laatste door de opgetreden vermindering van de
ruimte voor de overheid op de kapitaalmarkt.
Scheerder (Binnenlands Bestuur) gaf aan dat met dezelfde tegenvallers als in 1981 het financieringstekort
van de overheid in 1982 wel eens op 10% van het nationaal inkomen zou kunnen uitkomen. Op de daaraan
gekoppelde vraag wanneer het financieringstekort nu echt
onaanvaardbaar is, antwoordde Nelissen dat dit pas kan
worden geconstateerd wanneer de wal het schip keert.
Vooraf is een waarschuwing op zijn plaats omdat de
investeringen in gevaar komen.
Pen (Rijksuniversiteit Groningen) onderschreef de
analyse van Nelissen. Het opgelopen financieringstekort
blokkeert een keynesiaanse politick en vormt een bedreiging voor de verzorgingsstaat. Nelissen gaf in zijn reactie aan dat we ook nu keynesiaanse stimuleringspolitiek
volgen door het uitgeven van de aardgasgelden. Verdere
stimuleringsmogelijkheden ontbreken als het financieringstekort niet wordt teruggebracht. Meijs, hierbij aansluitend, verwierp de oude keynesiaanse gedachtengang

996

die te veel op de ree’le macro-economic is gericht. Hierin
wordt geen aandacht besteed aan verschijnselen als de
monetaire financiering en de werking van de arbeidsmarkt. Voorts stelde hij dat de verzorgingsstaat een relatief begrip is als we kijken naar ons omringende landen
(bij voorbeeld West-Duitsknd). Als oorzaken voor de
fuik (hoge financieringstekorten) waarin we terecht zijn
gekomen noemde Pen de in de loop van de jaren zeventig
opgetreden betalingsbalanstekorten (als gevolg van de
oliecrisis), de politick van de VS en VK, en de looninflatie een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Hierop stelde Nelissen dat het zou hebben geholpen als
we aan het eind van de jaren zestig het inzicht in de gevolgen van de looninflatie hadden gehad en dit inzicht
effect had gesorteerd. Ritzen wees crop dat de olieprijsstijging voor ons land, dat netto energie-exporteur is,
geen excuus vormt. Voorts dat het probleem van de stagflatie in wezen al voor de oliecrisis aanwezig was. De
industrie (dus de aanbodzijde) was toen al verouderd.
Van Praag (Rijksuniversiteit Leiden) zag in de opkomende ,,supply side”-stroming een eerherstel van de
markt. Dient in dit kader ook niet de werking van de
arbeidsmarkt, die onder meer faalt door regulering van
overheidswege, te worden verbeterd? Ritzen beaamde
dat, maar voegde eraan toe dat arbeidsaanbodssturing
bij een te gering aantal arbeidsplaatsen anachronistisch
is. Arbeidsaanbodssturing moet dan ook gepaard gaan
met een werkgelegenheidsplan. Deze sturing moet vooral
vorm krijgen door deregulering (o.a. door ontkoppeling
van ambtenarensalarissen, weerspiegeling in beloning
van vraag- en aanbodverhoudingen).
De Kok (Ministerie CRM) wreef Meijs en Nelissen een
eenzijdig monetaristische benadering aan en koppelde
daaraan de vraag of deze wel een allesomvattende oplossing bood. Meijs erkende dat ombuigingen slechts een
deel, maar dan wel een onmisbaar deel vormen en dat
er maar weinig pogingen zijn gedaan om de problemen
in hun totale samenhang te beschouwen.
Nelissen was bevreesd voor korte-termijnpolitiek met
korte-termijnsuccessen die 6ns verder wegvoert van de
oplossingen op langere termijn.
Ritzen besloot met de opmerking dat op het financieel
en sociaal-economische vlak toch al heel wat in beweging
is gekomen (loonmatiging, heroverweging, bezuinigingen). Al wikkende en heroverwegende komen de prioriteiten geleidelijk aan anders te liggen: in 1979 heette het nog
,,maken we er werk van”, in 1981 gaat het om een ,,nieuw
industrieel elan”. Belangrijk daarbij is dat het lijntje
waarlangs wordt gewikt en heroverwogen niet breekt.
Ritzen zei vertrouwen te hebben in de politieke moed
die hiervoor nodig is.
P. R. Heij
J. I. R. Kindt

Auteurs