RÔVI DE NTIA1
Bp-
H.V. ALGEMEENE
VERZEKERING.MAATSCHAPPJ
PROVIDENTIA
i_____
.-
:
AMSTERDAM.C.
Jiji
HERENGRACHT 376 TEItFOON
222120
Alle assurantiën
R. MEES & ZOONEN
Rotterdam
BANKIERS EN ASSURANTIE
–
MAKELAARS
Beleggingen en vermogensbeheer
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIEN
TELEFOON (010) 11.19.80 *
MAURITSWEG 23
ROTrERDAM-2
Blijf bij
–
lees ,,E.-S.B.”!
•E C 0 NO MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 2939. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren
van dit
nummer 75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Postkantoor
Westzeed(ik, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f. 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.0,72
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
machlnebreu k-
vezeKering
Voorlichting en service
door een Nederlands bedrijf
met 60 jaar ervaring.
2
41-1961
Point counter point
Nog stuwt de conjunctuur in ons land verder naar haar
hoogtepunt. Het tempo van de stijging zwakt evenwel
af en nadert nu de trendbeweging. Op zichzelf is dit de
ideale toestand: volledige werkgelegenheid, stabiele prijzen,
een redelijk saldo op de betalingsbalans en een geleidelijk
stijgende welvaart. De wensdroom der economen, het
stabiele èn dynamische optimum, lijkt vervuld.
Ideale toestanden echter zijn momenten, geen duur-
zame vormen van ons bestaan. Al hebben wij het in
totaal nog nooit zo goed gehad, onder de gave macro-
economische schil werken micro-economische spanningen,
groepsverlangens, persoonlijke tekorten. Gecumuleerd en
zonder vast beleid kunnen zij de schil doen barsten.
Het schip op het strand, dat
1956
was, is ons daarbij een
bruikbaar baken. De overspannen bouwmarkt, de schoks-
gewijze stijging der consumptie hebben zich tot dusver
niet zo sterk herhaald. De investeringen blijven mede
daardoor, ondanks hun van nature meer gegoifd verloop,
beter binnen de perken. Niettemin stijgen de bestedingen
sneller dan de produktie.
De internationale conjunctuur kenmerkt zich door een
gecompliceerd patroon van stromingen, waarin draai-
kolken kunnen ontstaan. Op het continent van West-
Europa gaat de expansie door met het risico van over-
spanning. Engeland echter aarzelt, Amerika glijdt naar een
vooralsnog lichte recessie. De nieuwe landen zijn afhan-
kelijk en instabiel. Sowjet-Rusland komt sterker opzetten
als economische macht. Deze tegenstromen kunnen elkaar
in meerdere of mindere mate neutraliseren; zij kunnen
ook door de scherpte van hun tegenstelling tot een breuk
in de economische ontwikkeling leiden. Een aanleiding
temeer om enerzijds het nationale verloop in de hand te
houden, anderzijds klaar te staan, een wisseling in de
conjunctuur op te vangen.
De landen der Gemeenschappelijke Markt leggen in
periodiek overleg de grondslag om dit actieve conjunctuur-
beleid gezamenlijk te voeren. Internationaal is dit van
betekenis, omdat aldus een der belangrijkste economische
krachtcentra in de wereld gecoördineerd bestuurd kan
worden. Nationaal is het noodzakelijk, omdat de liquidatie
der economische grenzen de onderlinge afhankelijkheid
vergroot en het bereik der nationale politiek beperkt.
Primaire voorwaarde voor het welslagen ener coördinatie
is echter, dat er iets te coördineren is of m.a.w. dat natio-
naal een effectief conjunctuurbeleid wordt toegepast.
Dit nu is nog in te beperkte mate het geval. Technische
onvolkomenheden en economische machtsverhoudingen
spelen daarbij een rol. Bovendien belemmeren nationale
fase- en structuurverschillen een exacte afstemming.
Intussen is deze samenwerking, gepaard met de vrijriaking
der grenzen, voor de eenheid van het Westen van groot
gewicht.
Zij vormt derhalve ook een centrale doelstelling van de
nieuwe Atlantische Organisatie, de O.E.S.O. Haar funda-
ment, het Vrije verkeer, bleef echter in dit nieuwe kader
onbepaald. De kunstmatige splitsing tussen Zes en Zeven
in Europa kwam geen stap nader tot haai’ oplossing.
De versielling der integratie, voor de Gemeenschappelijke
Markt zelf een krachtige stimulans, spitst de tegenstelling
eerder toe.
De landbouwcontroverse zal in het Atlantische verband
een groter struikelblok blijken dan zij in Europa zelf reeds
is. In Benelux en E.E.G. kan de ontwikkeling er met meer
of minder moeite aan voorbijgaan, de naaktheid van de
status quo nauwelijks verhullend. De Europese landbouw-
bescherming stelt de landen overzee evenwel voor ernstige
afzetproblcmen. Handhaving van bestaande handels
:
stromen zou hier althans een minimumoplossing zijn.
Wij denken nog in te beperkte geografische termen.
Hoezeer de Gemeenschappelijke Markt de industriële
expansie der betrokken landen activeert, haar politieke
basis is te smal. Dit feit drijft haar, mede uit zorg
voor de onderlinge samenhang, in een geforceerd
isolement, waarvan de agrarische autarkie een bedenke-
lijke uiting is. Aan de andere zijde is het gevaar niet
denkbeeldig dat Amerika, beducht voor het verlies
van zijn economische suprematie, zich weer meer op
zichzelf terugtrekt. Daartussen bevindt zich het Britse Rijk,
gepreoccupeerd met zijn eigen problemen passief de loop
der dingen afwachtend. De drie zuilentheorie is als richt-
snoer voor de organisatie van het Westen van den beginne
af defect geweest. Tegenover de onweerstaanbare opkomst
der massieve blokken in het Oosten en de onrust der neu-
trale landen kunnen Klein-Europa, de Commonwealth
en de Verenigde Staten zich de luxe van verdeeldheid niet
meer peimitteren. Wij lijken economisch te zeer bezig de
laatste oorlog weer opnieuw te winnen. Niets minder dan
een open gemeenschap van het Westen is vereist om het
historische getij in de goede richting te keren. De O.E.S.O.
schept daartoe een forum, doch ook niet meet’ dan dat.
De dwang der feiten doet zich echter voelen. Hoezeer
de strijd der sentimenten, meningen, belangen telkens tot
beperkte compromissen dwingt, er is beweging. Wat van-
daag niet mogelijk blijkt, spreekt morgen voor zichzelf.
Vanzelf gaat dit intussen niet. Het O.E.S,O.-forum noodt
dan ook tot levendige bedrijvigheid.
s’Gravenhage.
G. BROUWERS.
Blz.
Blz.
Point counter point,
door Prof G. Brouwers .,..
3
Economische publicistiek,
door Drs. G. de Bruyn ..
9
Wat de mens ons waard is
door R. Fentener van
Waarheen met de mosselcultuur?
door T. Marseille 12
Vlissingen, psychiater ………………….4
Woningbouw in Europa,
door Dr. H. Umrath ,,.. 7
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman 13
COMrsIISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Ticheen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
4-1-1961
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Wat de mens ons waard is
De veelheid van mogelijke gezichtspunten verhult
vaak de kern. De praktijk des levens daarenboven getuigt
gemeenhijk van een onbeschrijflujke platvloersheid, elke
geheel het tegendeel is van hetgeen men hartverheffend
pleegt te noemen. Vaklieden zijn er sterk in, burchten
op te bouwen voor de competenten. Wij maken dan zelf
uit wie wij competent achten, wie wij het recht vari spre-
ken toekennen, en zo bepalen wij van tevoren naar wie
wij zullen luisteren, en zeven wij hetgeen wij zullen horen.
Daarenboven bezitten wij dé faculteit, het ongëwenste
niet te verstaan: Dat is geen onvriendelijkheid, riiaar ten
constatering van een feit. Hef geldt voor medici, het geldt
voor economen, en het is nodig het als angstaanjagend
feit rustig onder het oog te zien.
,,After graduation from Columbia University, Mr.
Packard worked first for a Boston daily and later for
Associated Press and Colliér’s”. Na het verschijnen van
tvee boeken, duidde men hem aan als eèn succesvol
journalist. Zowel ,,The hidden persuaders” als ,,The
status seekers” moet ik genoegzaam bekend veronder
–
stëllen. Op zijn onlangs verschenen derde boek, getiteld
,,The waste makers”, waarop in dit blad reeds de aan-
dacht is gevestigd
1),
wil ik echter in dit artikel nader
ingaan. –
Het gaat er niet om een uittrekèl te produceren, noch
om een uiteenzetting van een leek over het werk van een
andere leek. Waar het om gaat is de diepè verontrusting
die zich van ons mester mOet maken wanneer wij de
feiten bezien die Vanc6 Packard ons presenteert. Hij
doei dit niet als de succesvolle man die wederom een
,,best seller” moet prôduceren om zijn gestegen levens-
standaard te kunnen continueren, maar vanuit een be-
wogenheid die – beducht voor de preektoon – op be-
zwerende wijze de angstaanjagende feiten optast en de
lezer ertoe zoekt te brengèn zich persoonlijk verantwoor-
delijk te gâan voelen voor hetgeen zich om hem en in hem
afspeelt.
Noodzaak is een gevaarlijk woord. Wij allen weten
dat nood wet breekt, en ook weten wij zeer wel dat niet
de wet het hoogste in het leven is. Met de gebroken wet
kunnen wij in veel gevallen wel vrede hebben, maar de
aanbidding van de noodzaak is een ander ding. Gemakke-
lijk accepteren wij het moratorium van zedelijke waarden,
gemakkelijk buigen wij voor de bittere werkelijkheid.
Hooguit geven wij uiting aan ons onbehagen door tegen
een vriend te zeggen: Persoonlijk is het me ook niet sym-
pathiek, maar ja wat wil je! Degeen die zo spreekt is er
dan welhaast immer van overtuigd dat de ander zal knik-
ken en zich dan zal buigen voor de harde werkelijkheid.
in ons erkennen van de noodzaak, op de wijze waarop
wij dat gewend zijn te doen, ligt ons zwichten opgesloten.
Men kan nu eenmaal geen heldendom eisen, en de praktijk
des levens weet altijd het behoud van het leven hoger te
1)
Zie:. ,,Consumptiestimulering door verspilling” door Drs.
M. Hart in ,,E.-S.B,” van 23 november 1960, blz. 1115.
stellen dan het riskeren ook maar van het levensverlies,
aldus gladweg negerend hetgeen de meesten op zondagen
met instemming savourereni maar niet wensen te verstaan.
Niet het behoud is de hoogste levenswet, maar het
offer. Dat is geen pathetiek, geen religieus gedoe, maar
levensfundament, zoals de ervaring met velen, die te
pletter liepen op de hardheid van het bestaan, heeft doen
verstaan. Het eisen, dat zo algemeen verkondigdwordt
als consequentie van ,,recht hebben op”, is wel krachtig
en machtig, maar blijkt een levensgroot obstakel om tot
een werkelijk contact met die ander te komen. Het wordt
een kwestie van touwtrekken, een krachtpatserj – al
dan niet gelarveerd door wetsartikelen en overeenkom-
sten – doch brengt ons als resultaat immer slechts ijs-
koude wapenstilstand, nimmer hartverwarmende vrede.
Ons uitgangspunt heeft de nauwste relaties met het
resultaât dat wij te zien krijgen. Wellicht is een voorbeeld
ter verduidelijking gewenst. Wanneer men als medicus
geleerd heeft betekenis te moeten toekennen aan een be-
paalde stof in het bloed, dan zal men in veel situaties
pas tevreden zijn wanneer men ook van dèze patiënt de
concentratie van die stof heeft kunnen laten bepalen.
Belangwekkend is dan niet in de eerste plaats meer de
nood van de patiënt, neen, belangwekkend worden dan
gemakkelijk en geleidelijk de inzichten die de onderzoe-
kingen opleveren omtrent die merkwaardige substantie,
waarbij de patiënt verwordt tot de apparatuur die de
substantie maakt volgens een nog te ontraadselen procédé.
Geheel hetzelfde echter geldt, wanneer wij de hallucina-
ties of wanen van een patiënt bezien als merkwaardige
produkten, welke te ontraadselen zijn, maar niet meer
als uiting van de onpeilbaar diepe nood van de mede-
mens. Wij kunnen dan zonder enige deernis of bekommerd-
heid naar de ander turen, wij bezien de ander als ware hij
een insect. Dat noemt men objectiveren, tot voorwerp
maken. Is het dan wonder dat de patiënt zich benadeeld,
ja bedrogen voelt door onze deskundigheid, onze onmen-
selijke deskundigheid?
Prof. Querido uit Amsterdam, hoogleraar in de so-
ciale geneéskunde, schrijft zo terecht in een recente pu-
blikatie: ,,Godshuizen en gasthuizen”, uitgave Querido
1960, dat het
research-ziekenhuis
niet anders dan als
wanprodukt kan worden aangemerkt. ,,Immers het
research-ziekenhuis stelt het onderzoek primair en hierin
ligt een principiële fout. In een ziekenhuis mag en kan
slechts één element centraal gesteld worden, namelijk het
belang van de patiënt. Hoebelangrijk het wetenschappelijk
onderzoek ook inag zijn, ook voor de zieke nu en in de
toekomst, het welzijn van de patiënt mag hieraan niet
worden opgeofferd. Wordt het onderzoek centraal ge-
steld, dan kan het niet anders dan dat de patiënt op de
tweede plaats komt. Vandaar naar de proeven op mensen
is maar een stap” (blz.
144-145).
Geheel hetzelfde geldt voor de economie. Zozeer wij
allen als mensen verantwoordelijk zijn voor de wijze
waarop de vaklieden in de samenleving hun medisch
4
–
4-1-1961
Uw bankrekening is
nu
overal binnen uw bereik met de
dis
POS
itiepas
van de
ROTTERDAMSCHE BANK
vestigingen in Nederland
(advertentie)
beroep opvatten, zozeer wij gehouden zijn te protesteren
wanneer men ons in naam der wetenschap wil onderwer-
pen aan hoogst belangwekkende experimenten, welke
echter afwijken van en voorbijgaan aan ons persoonlijk
belang in diepste
zin,
zozeer ook zijn wij gehouden op
te staan, wanneer wij leren inzien dat wij elkaar verminken
door slechts producent en consument. m elkaar te zien
en het menselijke te beschouwen als een kwestie van vrije-
tijdsbesteding, als luxe, franje en ornament, niet meer als
basis.
Daarin ligt de volstrekte rechtvaardiging van de harte-
kreet van Vance Packard. En het feit çlat men technische
tekortkomingen kan en zal constateren, bewijst niets ten
nadele van de authenticiteït van de ,,cri de coeur” – wel
echter veel omtrent de instelling van hem die het hoort
en wetenschappelijk onderzoekt op zijn merites – voor
en aleer zich open te stellen voor de achtergrond van
diepe verscheurdheid,. waaruit dit opklinkt.
Als ons uitgangspunt in de economie wordt gevormd
door de goederen en diensten, die uitgewisseld worden,
dan kan onze economie net zo goed gelden voor de pin-
guins, de bavianen, of de robots. Niet
wie
produceert en
wie
consumeert, noch ook
wie
diensten verleent staat
centraal maar dât er produktie, consumptie en dienst-
verlening
is.
Deze ,,matter-of-fact”-houding schijnt bij-
zonder adequaat te zijn, is zeker alom verbreid – al dan
niet met betuigingen van spijt als wij ,,entre nous” zijn –
maar zal meer en meer blijken de radicale ontmenselijking,
bestialisering en robotisering op te roepen en te onder-
houden.
Het boek van Vance Packard is veel-betekenend, en in
wezen onweerlegbaar, al kan men nog zoveel bezwaar
hebben tegen allerhande opmerkingen en mededelingen.
Er is echter moed voor nodig om een rampspoedige ont-
wikkeling onder het oog te zien, zonder te vluchten in
defaitisme, relativering of radicale ontkenning. De machte-
loosheid die het individu ervaart is één van de remmen
voor ons, omdat wij ons afhankelijk stellen van hetgeen
wij er ,,voraussichtlich” aan menen te kunnen doen. Wij
kunnen simpelweg bewijzen dat het als individu ,,toch
geen steek helpt”, of dat dierbaarder nog, maar niet
minder onzuiver – ,,een klein landje als Nederland nu
eenmaal niet..opkan tegen de wereldmachten”. Het is
verraad om eerst te trachten het nuttig effect te berekenen
en vervolgens te besluiten dat men de drenkeling te ge-
legener tijd wel zal bijstaan. De drenkeling vraagt onze
hulp
nt.
En – het gekste nog – wij zien niet hoe wij in
wezen zelf drenkeling zijn!
De cyclus der produkten wordt bestudeerd, gestimu-
leerd, met alle middelen, tot elke prijs. Want de vergrote
omzet zal volautomatisch zegen brengen, de zegen van
méér geld, méér vrije tijd, méér pk’s per man, meer een-
zaamheid en meer doelloosheid. De reclame dient alleen
ons welbegrepen eigenbelang, en zonder dat zouden wij
slechts strompelende stumperds zijn, snakkend naar
enig levensperspectief. Welbeschouwd is het dan ook
een aanfluiting zo schrikbarend primitief het toeging in
het Israël van weleer, en een naïveteit zonder weerga dat
wij nog pretenderen ons te richten naar hetgeen geboek-
staafd werd uit die period van achterljkheid en onver-
mogen. Neen, de sfeer van de heiligen uit de wereldge-
schiedenis is gevaarlijk, ondermijnend voor de veelgepre-
zen gezonde economische opvattingen onzer dagen.
Indien men deze opvatting als somber en gechargeerd
meent te moeten verwerpën, leze men allereerst Packards
boek, omtrent de algemeen aanvaarde benaderingswijze
van het probleem van de omzet. Terecht signaleert Packard
het rechtstreekse verband tussen mensen die steeds meer
egocentrisch en hedonistisch zijn, steeds minder rijpen
en steeds impulsiever zijn, steeds meer moeite hebben
om zich nog iets te voelen, en een acceptering van een
bepaalde gedragspatroon in zaken. De opvatting in ,,za-
ken” is doorslaggevend voor onze opvatting van de mede-
mens, voor ons ouderschap en ons partnerzijn. Zolang
wij in zaken het zakelijke denken laten zegevieren zullen
wij zien dat onze menselijke relaties verzakelijken, dat
het allemaal vervreemdt van elkaar en dat de enige band
nog die is van het ,,wat word ik er wijzer van”, de modern-
Nederlandse uitdrukking voor materieel voordeel.
Men kan niet straffeloos dreinen in advertenties en
slogans, dat het leven vreugdevol kan worden als wij een
kierewiet kopen, totdat iedereen ervan voorzien is, om
vervolgens te gaan vertellen dat het zo’n heerlijk gevoel
is 66k een kierewiet op zolder en in de kelder te hebben.
De lastige kinderen zullen-lastiger worden; men kan trach-
ten ze om te kopen en te sussen met een junior kierewiet,
maar het zal niet baten. Wat kinderen behoeven, is niet
het speeltuig, en niet de calorieën-zonder-meer. Belang-
rijker dan hygiëne, kleren en calorieën is de aandacht,
de werkelijke liefde van de opvoeders. Deze echter is on-
baatzuchtig, niet verwennend, niet beschroomd het kind
veel te onthouden wat voor zijn menswording alleen maar
giftig genoemd kan worden.
Twee Amerikanen besluiten een artikel met de wel
markante zin: ,,As a nation we seem to have a syndrome
characterized by atrophy of the will, hypertrophy of the
4-1-1961
ego and dystrophy ,of
‘
the intellectual musculature”
2).
Dat is •niet uit somberheid geschreven maar uit werke-
Jijkheidszin. Het zou allemaal môei’lijk zijn maar niet een
gevoel van hopelooshèid oproepen, wanneer men de
overtuiging mocht hebben, dat het beschôuwd moest
worden als een gevaarlijke ontwikkeling, welke” echte’r
doorzien werd en tegemoetgetredei met alle kracht en
bezieling die denkbaar is.
Wat echter is het geval: deze verwording wordt syste-
matisch gekweekt. Maar men kan zich niet beklagen
over stijgende jeugdcriminalïteit, – vermijiderde offerbe-
reidheid en toenemende’ veslavingen op elk gebied; wan-
neer men de sfeer, waaraan dit alles ontspruit, oproept
en versterkt. Weliswaar behoeft men niet het boek van
Packard te lezen om alreeds deze conclusie te trekken,
maar zeker is wel dat zij die het lezen, zich beslist niet meer
aan de conclusie zullen kunnen onttrekken. Dan kan men
‘gerieflijk verraad plegen door diep te zuchten en te zeggen:
,,het is nu eenmaal zo, ik kan er toch niets tegen uitrich-
ten”. Dat moge begrijpelijk zijn, maarhét blijft desal-
niettemiii verraad. En het is éen vreemd verschijnsel, dat
veel van hetgeen in de oorlog direôt doorzien werd als
halfheid en verraad, in het heden als werkelijkheidszin
Wordt aangemerkt
Niet protestacties, petities, handtekeningénverzamelin-
gen of betogingen kunnen helpen. Dat geeft alleen de illusie
van hulp, ende vrijbrief \’oor de deelnemers, er nu ten-
minste wat aan gedaan te hebben. Het komt dah in de
pers, en dat nenen wij al belangrijk te zijn, wij met ons
letterfetichisme, en onze beïnvloedingswaan. Zelden
wordt doorzien hoe de tegenactie gedragen wordt en zich
laat bepalen door precies hetzelfde wat men zegt te ver-
foeien. Een ,,declaration of rights” maakt ons persoonlijk
niet menselijker en offervaardiger, maar wèl geeft het ons
een schijnheilig
aureool en een pseudo-claim op anderen.
Altijd wanneer en zolang wij het’ economisch principe
verheffen tot laatste basis van handelen, als enig verant-
-woorde basis, ‘zal de medemens pas voor ons bestaan
voor zoveel dat principe het gedoogt. Medemenselijkheid
is dan een tweederangs goed. Vroeger of later zal blijken
wat de implicaties van een dergelijke keuze zijn. Het wel-
overwogen en bewust vergassen van de Duitse geestes-
zieken vanaf séptember 1939, werd wel gerealiseerd door
een boosaardig regime, maar was de consequentie van
spreken ei’i schrijven, gedurende tientallen jaren, over
mënsen en mensenlevens als ware het, dood materiaal.
Een vooraanstiand hoogleraar in het strafrecht kon in
het jaar 1920 in samenwerking met een al evenzeer voor
–
aanstaand psychiater schrijven over: ,,Die Freigabe der
Vernichtung lebensunwerten Lebens” (Karl Binding en
Alfred Hoche) en een Nobelprijswinnaar van grote en
brede visie op veel zaken buiten zijn laboratorium, de
medicüs Alexis Carrel, kon in een wereldberoemd boek
– ,,L’hornme cet inconnu” eveneens een lans breken
voor dergelijke handelingen met het mensen ,,materiaal”.
Geregeld kan men ook in het heden beluisteren hoe hoog-
leraren in de getieeskunde en andere medici over patiënten-
materiaal
spreken zonder ‘dat iemand er aanstoot aan
neemt. Men gaatdan geleidelijk zien dat er een samenhang
bestaat tussen het beschikken over mensenlevens én de
2)
,,Ons volk schijnt een symptdmencomplex te i’ertor.en,
gekenmerkt door wilsatrofie, hypertrofie van Eet Ik en dis-
harmonische ontwikkeling van ee intellectuele vermogens”.
H. H. Remmers én H. Radler: ,,Scientific American
198″,
juni 1958, blz.
25.
6
levensvisie. Deze samenhang is gegeven in het ,,objecti-
veren”! Ifi het objectivéren wordt afstand gedaan van het
unieke, het volstrekt onherhaalbare. Het wordt dan een
rekensom, een puur zakelijk en abstract ageren, e
l
en on-
verantvoôrdelijk spel. Men kan en mag niet verwachten
dat de geneeskunde menselijk gericht en ,,geladen” is,
terwijl de benadering van de medemens in andere sectoren
zich steeds sterker ontwikkelt in de sfeer vn insecten-
behandeling en insectenbestrijding
De grote waarde van het boek van Packard ligt dan ook
daarin dat hij de strikt zakelijke feiten weergeeft die de
ontwikkeling der dingen en de denkrichtirig wèerspiegelt.
Wij hebben daarin’ onszelf te herkennen. Allë specialis-
tische benadering van de mens is een verminkmg. Mogen
wij dt in zijn algemeenheid al niet willen inzien, het
wordt maar al te duidelijk wanneer wij onze naasten eens
gaan bezien vanuit het standpunt van: de bedrijfsleider,
de procuratiehouder, de belastinginspecteur, de preven-
tieve geneeskunde, de schoenmakèr, de wijnlevérancier
of de banketbakker. Wie ooit aan een loket gestaan heeft,
en onverrichterzake moest’ afdeinzen, hoewel hij waarlijk
meende geholpen’te moeten worden, weet wat specialis-
tische benadering altijd in’ meerdere of mindere mate
moet betekenen. De meest hardnekkige verdedigers van
het ,,loket” als levensrealiteit – hoe ook te betreuren –
zullen weigeren hun familieleden via het loket te benade-
ren! Dat zegt wel wat! Verstaan wij hoevéél het wel zegt?
Het zegt dat wij ,,eigenljk” de loketbenadering als éen
verraad ervaren van de medemenselijkheid. Maar wij
zwichten, omdat het – zoals wij dan èlkaar en onszelf
vertellen – werkelijk niet anders kim.
Wij staan voor de keuze. Doorgaan in de koers zoals
die – al dan niet met een pijnlijk gezicht – geaccepteerd
wordt en kras en onontkoombaar beschreven door
Packard, ôf ieder het zijne bijdragen op ,de plaats waar
hij gesteld is om deze onophoudelijke verloochening
van de mens te laten ophouden. ledereenheeft elke dag
daartoe. ruimschoots gelegenheid. Een waardevol richt-
snoer is hetgeen een leermeester in de geneeskunde zijn
studenten meegaf: indien u aarzelt over een ingreep, een
medicament of een operatie, stel u dan voor of u het
zoudt doen indien de patiënt uw vader, zuster of zoon
was. Indien u dan niet aarzelt, ga gerust uw gang”. Dat
is in feite niet anders dan de variatie op de vraag, die in
de titel van dit stuk opklinkt.
Wonderlijk is de angst voor halfzachtheid; het woord
,,ethisch” schijnt een beschuldiging in te houden, en wij
rijden liever met een bulldozer over elkaar heen dan de
verdenkin’g van kwalijke zachtheid op ons te laden. Dat
alles natuurlijk zolang het ons mogelijk is. Er komt soms
een ogenblik waarop een mens weet: en nu is het uit.
Niet als een voornemen om zoet en braaf te
zijn,
maar
als een weigering door te gaan met versjacheren hetgeen
heilig is. De medemens in al zijn anonimiteit en tekort-
schieten is mens. De vraag is niet, of ons dat aangenaam
is of niet, maar de vraag is of wij het erkennen en bereid
zijn er onze consequenties uit te trekken. Als Packards
boek als ,eyeopener” erkt, door zijn onomstotelijke
nuchterheid en ontbreken van vioom gepraat, dan kan
het intensief lezen en doordenken van het boek, als uiting.
van onze handel en wandel niet anders dan zegenrjk
blijken. Er is namélijk wel veeË onrust en angst in de we-
reld, maar wij vergeten vaak en gemakkelijk dat er een
uiterst heilzame onrust bestaat. Wee ons ‘als wij dân naar
de tranquillizer grijpen!
Rotterdam.
R. FENTENER VAN VLISSINGEN.
4-1-1961
Schrijver bespreekt in dit artikel het E.C.E.-rapport:
,,European housing trends and policies in 1959″. Dit
rapport bevestigt – zegt schrijver vooraf – dat met
name op sociaal-economisch terrein het werk van de
woningbouwcommissie nadelig wordt beïnvloed door
het feit, dat het secretariaat telkens weer moet trachten
de nogal lange tenen van bepaalde regeringen te ontzien.
Aandacht wordt geschonken aan de woningproduktie,
het woningbouwbeleid, de woninggrootte, de overheids-
steun, de ontwikkeling van de bouwkosten en van de
grondprijzen, de behoefte aan bouwarbeiders, de huren
in relatie tot de inkomens, en aan de ruimtelijke orde-
ning. Hoewel in sommige landen het ,,statistisch
woningtekort” min of meer tot het verleden behoort,
is in vele gevallen regionaal het evenwicht tussen vraag
en aanbod ver te zoeken en bestaan voor bepaalde be-
volkingsgroepen en t.a.v. bepaalde typen van woningen
overal nog grote tekorten. Daarnaast bestaat de toe-
nemende noodzaak tot krotopruiming
en
sanering van
stadskenien. Van een mogelijkheid tot inkrimping van
de woningproduktie kan daarom geen sprake zijn. In
de meeste landen zou het probleem juist krachtiger
moeten worden aangepakt.
Woningbouw
in
Europa
Het jaarverslag van het Woningbouwcomité van de
Economische Commissie voor Europa der Verenigde Naties
bevat altijd belangrijk materiaal voor de toetsing van het
nationaal woningbouwbeleid. Vandaar, dat het wenselijk
zou zijn dat deze publikatie iets eerder zou kunnen ver-
schijnen dan nu het geval is d.w.z. laat in het op de ver-
slagperiode volgende jaar.
Helaas maakt de structuur van de Verenigde Naties dit
niet mogelijk, want voordat het rapport voor publikatie
wordt vrijgegeven, moeten de regeringen van alle betrok-
ken landen de inhoud goedkeuren. Het is duidelijk, dat
deze procedure, waarbij het eerste ontwerp omstreeks
juni in het Comité wordt besproken, een aantal moeilijk-
heden oplevert, met name voor een secretariaat, dat de
voorkeur zou willen geven aan kritische beschouwingen
boven een min of meer kleurloze opsomming van statis-
tische gegevens. Maar telkens weer blijkt, dat in bepaalde
lid-staten van de Verenigde Naties de regering niet alleen
het beleid maar ook de mate van kritiek bepaalt die op dit
beleid mag worden uitgebracht.
Het jaaroverzicht 1959
1)
bevat dan ook een aantal
kritische opmerkingen t.a.v. de woningbouwpolitiek in
het vrije gedeelte van Europa, terwijl de beoordeling van
de situatie in de communistische landen en met name in
de Sowjet-Unie veel minder ver gaat dan men na de studie-
reis, die het Comité in
1959
in de U.S.S.R. heeft gemaakt,
,mocht verwachten. Toen werd immers van vele kanten op-
gemerkt, dat de grootte en de kwaliteit van de met behulp
van sterk geïndustrialiseerde bouwsystemen tot stand ge-
komen zeer grote aantallen woningen veel zo niet alles
te, wensen overlaat. Nu van
1958
op 1959 de woningpro-
duktie in de Sowjet-Unie opnieuw met 13 pCt. gestegen is en
dientengevolge met 14,4 per 1.000 inwoners aan de spits
staat, zou ecn vergelijking ten opzichte van de bewoon-
baarheid niet zonder betekenis zijn.
Aan het onderwerp ,,Type en grootte van de woning”
t.a.v. West-, Centraal en Zuid-Europa zijn bijna twee volle
1)
,,European housing trends and poliçiçs in 1959″, Doe.
ST/ECE/f-fou 1, Genève 1960,
bladzijden gewijd, terwijl voor heel Oost-Europa met tien
regels wordt volstaan. Voor de Sowjet-Unie ontbreken
bovendien cijfers betreffende het ‘aantal vertrekken, zeker
een van de meest belangrijke gegevens, voor een objec-
tieve vergelijking van de prestaties. Het secretariaat heeft
daarom met de volgende opmerkinj moeten volstaan:
,,Tn de Oosteuropese landen leggen de woningbouwpro-
gramma’s in het algemeen de klemtoon op een zo hoog
mogelijk opgevoerd aantal woningen met een minimale
oppervlakte per eenheid”.
Wij meenden deze opmerkingen aan de eigenlijke be-
spreking van het rapport vooraf te moeten laten gaan om-
dat het verslag op dit punt eens te meer bevestigt, dat met
name op sociaal-economisch terrein het werk van het
Comité nadelig wordt beïnvloed door het feit, dat het
secretariaat telkens weer moet trachten de nogal lange
tenen van bepaalde regeringen te ontzien.
De situatie in
West- en Centraal
Europa.
Hoewel over het algemeen de trend in de industrie-
landen van West- en Centraal Europa op een zekere sta-
bilisatie wijst, geven enkele landen wederom een vooruit-
gang te zien. West-Duitsland heeft na de inzinking in
1958 met 10,5 per 1.000 inwoners in
1959
weer een peil
bereikt, dat, met name gezien tegen de achtergrond van
een langzaam oplopend aantal grotere
–
woningen, er wezen
mag. Ook Zweden slaat met 9,4 per 1.000 inwoners een
indrukwekkende figuur. Al neemt hier het aantal kamers
slechts aarzelend toe, t.a.v. de uitrusting staat de ‘Zweedse
woning nog altijd aan de spits. . – ‘..
Nederland en Noorwegen volgen met resp. 7;4 en 7,5
per 1.000 inwoners. Voor ons land betekent dit een achter-
uitgang tegenover 1957- en
1958;
zoals bekend, wordt dit
door het Ministerie als een stabilisatie op iets lager-peil
beschouwd. Gezien onze bevolkingsaanwas – uniek in
West-Europa – en de noodzaak tot krotopruiming zou
men zich kunnen afvragen, of- deze stabilisatie ,,naar
beneden” juist is; het E.C.E.-rapport laat zien, dat in
de meeste -landen eerder van stabilisatie ,,naar boven”
sprake is.
4-1-1961.
Voor Frankrijk is de opgaande lijn bijzonder opvallend.
Met 320.400 nieuwe eenheden is voor het eerst het ,,ma-
gisch getal” van 300.000 overschreden, dat nog enkele
jaren geleden als een wel noodzakelijk maar haast onbe-
reikbaar doel werd beschouwd. Per 1.000 inwoners bete-
kent dit 7,1 woningen, waarmede Frankrijk tot de top-
groep kan worden gerekend. Wat de grootte betreft, over-
wegen de woningen met 3 en 4 vertrekken, waarbij keu-
kens alleen als vertrek worden gerekend, indien de opper-
vlakte ten minste 12 m
2
bedraagt.
Zwitserland en Denemarken hebben de produktie van
1958 op 1959 belangrijk verhoogd en wel van resp. 5,0
op 6,8 en van 4,6 op
5,8
per 1.000 inwoners. Vergeleken
met 1957 betekent dit echter, dat Denemarken stabiel is
gebleven en dat Zwitserland nog belangrijk beneden het
peil van 7,6 per 1.000 inwoners blijft. Hetzelfde geldt voor
Groot-Brittannië
(1957:
6,0;
1958: 5,4;
1959: 5,5). Oosten-
rijk en België vertonen een grote mate van stabiliteit rond-
om het betrekkelijk lage peil van
5
per 1.000 inwoners.
Italië geeft een gestadige vooruitgang te zien; bijna
300.000 nieuwe woningen (6,5 per 1.000 inwoners) is,
vergeleken bij vroegere jaren, niet ongunstig. Gezien de
grote behoefte en gezien het feit, dat een niet onbèlangrijk
aantal te dure nieuwbouwwoningen leeg blijft staan, geven
deze cijfers evenwel waarschijnlijk een geflatteerd beeld
van de situatie.
Ten aanzien van overig Zuid-Europa, d.w.z. Grieken-
land, Portugal, Spanje, Turkije en Zuidslavië, moet wor
–
den geconstateerd, dat de produktie aan de zeer lage kant
ligt; dat geldt ook – ondanks het op zich zelf hog&cijfer
van
6,5
per 1.000 inwoners – voor Griekenland, omdat
een groot gedeelte van deze ,,nieuwbouv” uit kleine be-
huizingen zonder enig comfort bestaat. Deze zijn namelijk
bij wijze van ,,self-help” door keuterboertjes in elkaar
getimmerd. Van de rest zegt het rapport, dat het hier mees-
tal om luxe woningen gaat. Zodoende is de huisvesting
van de Griekse bevolking in het algemeen bijzonder slecht
te noemen.
Een krachtige woningbouwpolitiek noodzakelijk.
Dit geldt ook voor de andere landen van Zuid-Europa;
de vooruitzichten voor verbetering zijn miniem, terwijl
het aantal bewoners per vertrek 50 pCt. en in sommige
gevallen belangrijk hoger boven dat van West- en Centraal
Europa ligt. Dit neemt niet weg; dat ook t.a.v. het meer
fortuinlijke gedeelte van Europa geen reden tot voldoening
bestaat. Op het eerste gezicht zou men .tot de conclusie
kunnen komen, dat in sommige landen de woningvoorraad
in verhouding tot de behoeften van de totale bevolking
min of meer tevredenstellend is, of – in de in Nederland
gebruikelijke vaktermen vertaald – dat het ,,statistisch
woningtekort” min of meer tot het verleden behoort!
Hiertegenover stelt het rapport, dat in feite in vele geval-
len regionaal het evenwicht tussen vraag en aanbod ver
te zoeken is en dat voor zekere bevolkingsgroepen en
t.a.v. bepaalde typen van woningen overal nog grote te-
korten bestaan. Voegt men hier nog bij de steeds groter
wordende noodzaak tot krotopruiming en sanering van
stadskernen, dan komt men tot de conclusie dat vrijwel
elk land nog met een omvangrijk woningprobleem te
worstelen heeft. Van een mogelijkheid tot inkrimping van
de woningproduktie kan daarom ook geen sprake zjjn;
integendeel, in de meeste tanden
zou het probleem krachtiger
dan tot nu het geval was, moeten worden aangepakt.
Woninggrootte.
Indien men vooronderstelt, dat een woning met 4 ver-
trekken – 2 slaapkamers dus – het uiterste minimum
voorstelt voor een gezin, dan kan worden geconstateerd,
dat ten westen van het IJzeren Gordijn in het algemeen
meer dan de helft van de nieuwbouwwoningen aan deze
vereiste voldoet. Voor zover er gegevens ter beschikking
staan, vallen er slechts Denemarken, Griekenland, Finland
en Oostenrijk buiten. In de communistische landen zijn 3
vertrekken vaak met meer dan 50 pCt. vertegenwoordigd.
Wil men dus meer dan 1 slaapkamer hebben, dan komt
een woonkeuken of zitslaapkamer (of beide) eraan te pas.
In Zuidslavië bestaat meer dan 80 pCt. van alle nieuwe
eenheden uit niet meer dan 1 of 2 vertrekken. In Grieken-
land geldt dit voor meer dan 70 pCt. en in Oostenrijk,
dat bekend staat om het hoge percentage (te) kleine wo-
ningen, nog steeds voor meer dan 50 pCt. Nederland en
Ierland staan aan de top: hier heeft ongeveer
95
pCt. van
de nieuwe woningen 5 en meer vertrekken. Ook België,
Groot-Brittannië en Zwitserland bouwen in het algemeen
ruime woningen. Wel dient hierbij te worden aangetekend,
dat in Engeland en Wales sedert 1957 buiten de ,,nieuwe
steden” en de krotopruimi ngsgebieden slechts eenheden
met 1 slaapkamer rijkssubsidie ontvangen. Hierdoor wil
men de doorstroming bevorderen. Immers, door aan
oudere echtparen kleine, moderne woningen tegen lage
huur ter beschikkihg te stellen, krijgt men grotere woningen
voor jonge gezinnen met kinderen gemakkelijker Vrij.
Van 1957 op 1959 is het percentage woningen met 1 slaap-
kamer dan ook van 8 tot 21 van de totale nieuwbouw ge-
stegen.
Overheidssteun.
Hoewel in een aantal Westeuropese landen de subsidie-
politiek verandering heeft ondergaan, moet worden ge-
constateerd, dat over de gehele linie gezien de overheids-
steun meestal nog van grote betekenis is. Volgens tabel
5
van het- E.C.E.-rapport blijkt voor de meest belangrijke
landen de situatie als volgt te zijn:
Nieuwbouw door de Overheid
of
met overheidssteun
(excl. belastingfaciliteiten) in pCt. van alle nieuw-
gebouwde woningen
1957
1
1958
1
1959
100
100
100
95 97
97,5
95
94 94
92
91 91
Ierland
…………………..
92 84
76
Nederland
———————
Zweden
a)
———————
Vernigd Koninkrijk
58
53
45
Frankrijk
———————
Denemarken
——————-
51
53
west-Duitsland
b)
————-52
43
32
44
België
————————-
italië
b)
———————–
19
– –
Bron:
Bygginfomation, 1960, no. 8. Belastingfaciliteiten soms zeer belangrijk.
In Groot-Brittannië en Noord-Ierland gaat het hierbij
bijna uitsluitend om woningen, gebouwd door lagere
publiekrechtelijke lichamen. Ook in gevallen waar deze
voor nieuwbouwwoningen geen toezegging voor een jaar-
lijkse rijksbijdrage krijgen, gaat de subsidiëring door.
De middelen worden uit de totale subsidiepool geput,
aangezien bij huurverhoging reeds bestaande bijdragen
niet worden verminderd. De gemeenten ontvangen dus
gedurende 60 jaar (bijv. 1920 tot 1979 of 1950 tot 2009)
jaarlijks de oorspronkelijk per woning toegekende bijdrage.
In de praktijk betekent dit, dat men buy. de huren laag
houdt van in
1959
gebouwde woningen met behulp van
4-1-1961
Enkele pleidooien voor dé opneming van de reclame in het hoger economisch onderwijs doen schrijver deze
wens in ruimer verband bezien. Niet alleen de reclame, maar ook de public relations en de bedrijfsvoorlichting,
die in communicatie-organen zoals de pers, de radio,
de film en de televisie tot uiting komen, worden van steeds meer belang in onze samenleving. Die activi-
teiten zouden samen als economische publicistiek kun-
nen worden onderwezen. Deze is een ohderdeel van
de publicistiek of Openbare communicatie. Er bestaan
op ,,middelbaar” peil reeds vakopleidingen voor re-
clame en jôurnalistiek – voor de laatste aan twee
aan universiteiten verbonden instituten – ten dienste
van jonge mensen, werkzaam in de praktijk. Voor
public relations bestaat een inleidende cursus als stap
naar een vakopleiding. Bij een verdere ontwikkeling
tot hoger onderwijs in de economische publicistiek kan de sociologie, reeds thuis aan universiteiten en
economische hogescholen, naast andere-sociale vakken nuttige diensten bewijzen. De studie in de economische
publicistiek zou,’ evenals die van artsen en ingenieurs,
met een praktijkfase moeten worden afgesloten.
j
conomische
publicistiek
,,In het reclamebedrijf zijn nu ‘al zovele wetenschaps-
mensen werkzaati en er worden zovele methoden van
wetenschap toegepast, dat het hoog tijd wordt dat de
wetenschap der reclame op academisih. niveau komt”,
aldus zei volgens een persverslag de voorzitter, Jhr. W.
van Andringa de Kempenaer, in zijn rede ter opening van
het 21 ste jaarlijkse congres van het Genootschap voor
Reclame op 12 november 1959. Het was niet het eerste
betoog van deze aard; wèl zijn er ‘wat meer betogen op
gevolgd dan vroeger. Onder de titel ,,Reclame op weg
naar universiteit” gaf het maandblad op reclamegebied
,,Ariadne” van maart 1960 een overzicht van de beschou-
wingen van Dr. G. A. M. Vogelaâr, direpteur van het
advertentiebureau de la Mar te Amsterdam, welke hij na
het bovengenoemde congres aan de voorzitter had voor-
gelegd. Deze uiteenzettingen omtrent de wijze waarop
(vervolg van blz. 8)
de bijdrage, die betaald wordt voor oudere complexen,
waarvan de huren inmiddels fijn vefhoogd.
Bouwkosten.
In de meeste landen waren de bouwkosten in 1959
betrekkelijk stabiel. Tegenover verhogingen van de prijzen
van bepaalde bouwmaterialen stonden verlagingen van
andere. Gemiddeld overwogen de dalingen. Samen met
een stijging van de produktiviteit had dit tot gevolg, dat
loonsverhogingen gemakkelijk konden worden opge-
vangen; Dit neemt niet weg, dat vrijwel overal de bouw-
kosten in verhouding tot het kostenpeil in het algemeen
en tot de gemiddelde inkomens in het bijzonder aan de
hoge kant zijn. In de minder geïndustrialiseerde’ landen
doet zich dit verschijnsel in nog sterkere mate voor.
Grondprijzen.
De stijging van de grondprijzen is een algemeen ver-
schijnsel, dat overal aanleiding geeft tot ernstige proble-
men. Steeds meer staat de schaarste aan goedkope gronden
de stichting van woningen tegen draagbare huren in de
weg. Het rapport meent dan ook dat het vraagstuk van
de aankoop en het gebruik van de grond opnieuw -diep-
gaand moet worden onderzocht.
Behoefte aan bouwarbeiders.
Een ander, niet minder belangrijk, probleem vormt de
capaciteit van het bouwbedrijf. In tal van landen stuit de
aantrekking van jonge arbeiders voor bepaalde beroepen
op moeilijkheden. Door meer en betere vakopleiding tracht
men dit tegen te gaan. Herhaaldelijk heeft men pogingen
in het werk gesteld om – door uitschakeling van seizoen-
invloeden – het gehele jaar door te bouwen. Met name
door meer systeembouw en door gebruikmaking van grote
elementen heeft men in Frankrijk, Zweden en de Sowjet-
Unie successen kinnen boeken.
Hurén en inkomens.
Het aandeel van de uitgaven voor woondoeleinden in
de ruimste zin van het woord (mcl. verwarming, inrichting
enz.) bedroeg in het algemeen 1/6 tot 1/4 van het inkomen.
Een uitzondering hierop vormen Finland, Frankrijk,
Griekenland en Italië; de huren waren daar bijzonder laag.
Enigszins verrassend is het feit, dat, volgens tabel 8 van
het
rapport,
Nederland met een totale gemiddelde uitgave
voor woningdoeleinden van niet-handarbeiders (inkomens
tussen f. 3.000 en f. 12.000) in 1951 met 23,4 pCt. aan de
spits stond. ,Voor de inkomensgroep tussen f. 3.000 en
f. 4.000 was dat 25,9 pCt. Meer recente cijfers, die tevens
het gehele woonpakket omvatten, zouden zeker veel belang-
stelling ontmoeten.
Ruimtelijke ordening.
• Tenslotte wordt erop gewezen, dat het vraagst’uk van
de industriële decentralisatie en de ruimtelijke ordening in
tal van landen in Oost en West steeds meer aandacht vraagt.
De indruk bestaat, dat deze onderwerpen in de komende
j aren in sterkere mate aanleiding tot levendige discussies
zullen geven.
-,
Amsterdam.
–
Dr. H. UMRAT}{.
4-1-196 1
het onderwijs in de reclame in het hoger onderwijs zots
kunnen worden geïncorporeerd, noemde de voörzitter
van het Genootschap verhelderend; zij hadden hem de
ogen geopend.
Reclame, zo kan men het betoog samenvatten, is een
studiegebied van de sociologie, gezien haar maatschap-
pelijke beïnvloeding en daarom verdient zij een plaats
aan de universiteiten. Gezien haar commercieel belang
behoort zij tevens thuis in de economische hogescholen.
Voor aanvullende studie kan de cursus van de Stichting
Reclame-Onderwijs dienen, om zich een waardevol en
bruikbaar geheel van kennis te verwerven. Reclame is als
communicatieve activiteit een onderdeel van een belang-
rijk geheel, dat o.a. ook de propaganda, de groeiende
groep van ,,relations” en demoderne media zoals pers,
film enz. omvat. Het is raadzaam, zo besloot Dr. Vogelaar
• zijn beschouwingen, een aparte benadering met passende
argumenten op te stellen voor universiteiten enerzijds en
•
hogescholen anderzijds.
Een schoolvoorbeeld van zo’n benadering heeft men
in dit blad
1)
kunn’en lezen; wij bevelen dit artikel in dit
•
yerband gaarne voor herlezing aan. Volledigheidshalve
•
–
dient verder te worden vermeld het artikel van Dr. P.
• Gros, medewerker van de N.V. O.T.E.M., die evenals
enkele andere groeperingen, kort gezegd, naar een con-
cessie voor reclame in de televisie streeft
2).
Ook hij wijst
op het belangrijke sociologische aspect van de reclame
en op haar ‘economische betekenis. Het artikel besluit
met een pleidooi voor een uur college per week voor kandi-
dandi, eventueel verplicht gesteld, en een uur, voor de
kandidaten; reclame zou een keuzevak voor het doctoraal
examen kunnen zijn. Het college-uur zou moeten worden
gevolgd door een werkcollege. Het voor het examen vrij-
– stellendetentamen zou kunnen worden gecomplementeerd
•
met een scriptie, op de werkcolleges te behandelen.
Op twee punten wijkt de visie van Dr. Gros af van die
van Dr. Vogelaar. Ten eerste betoogde Dr. Vogelaar:
sinds jaar en dag wijzen sprekers op reclamecongressen
en schrijvers van artikelen over reclame op de wenselijk-
heid, dat het-hoger onderwijs de reclame zou erkennen
•
als een afzonderlijk studiegbied
3),
Dr. Gros gewaagde
van een nieuwe gedachte, voor het eerst in het openbaar
duidelijk omschreven door de voorzitter in de openings-
rede van het Reclamecongres in november verleden jaar.
H
e
t tweede verschil in visie tussen genoemde auteurs, dat
veel belangrijker is, kan men als volgt stellen. Dr. Gros
sp’reekt var een college-uur per week voor het vak reclame.
Dr. Vogelaar gewaagt van de studie van de reclamin het
economische hoger onderwijs als onderdeel van de commer-
ciële economie, aangevuld met huiptechnieken en ver-
.’ wante wetenschappen, zoals statistiek, statistische analyse,
enquêtes, motivation research, sociologische, •sociogra-
fische en sociaal-psychologische studies. De specialisten
op deze gebieden zullen in belangrijke mate bij het onder-
wijs in de reclame moeten worden betrokken.
Ruimer bezien.
–
Wij bepleiten thans, deze aangelegenheid reeds in de
beginfase in ruimer verband te bezien. De reclame is
inderdâad sociologisch en economisch bezien een belang-
Zie: ,,Rclame ‘en economische w’etenschap”, door Dr.
G. A. M. Vogelaar in ,,E-S.B.” van 4 mei 1960, blz. 486 e.v.
,,Reclame, en academisch tudievak” in ,,1-Iet Financieele
Dagblad” van 17 augustus 1960.
Zie ,,E.-S.B.” van 4 mei 1960, blz. 486.
10
rijk verschijnsel met nog niet geheel doorvorste gevolgen
in het heden en mogelijkheden voor de toekomst. Maar,
zoals Dr. Vogelaar schreef in.zijn beshouwingen voor het
Genootschap, hierboven ‘kort weergegeven, zij vormt met
andere communicatieve activiteiten een part van een groter
samenhangend geheel. De Amerikanén en Engelsen dui-
den dit aan met ,,mass communications” en ,,mass media”;
de Duitse universiteiten zijn het na de jongste wereld-
oorlog erover eens geworden van ,,Publizistik” te spreken.
Ik voel er met mijn Groningse confrère Dr. H. J. Prakke
voor om in Nederland de term van
,,publicistiek”
te ge-
bruiken. Deze zomer brak Dr. Vogelaar in het tijdschrift
,,Mens en Maatschappij” een lans voor de benaming
,,openbare communicatieve beïnvloeding”. Ik acht dat
een goede nadere omschrijving van publicistiek, maar,
wegens de lengte minder geschikt als’ dè naam voor het
bedoelde gehéel van samenhangende verschijnselen, nl. bij
het openbaar maken van feiten, gedachten en gevoelens, . -.
zoals de beweegredenen, de bronnen, de organen, de 6nt-
vangers en de uitwerkingen.
Wij zien hierbij een aantal
functies
in de communicatie
(eenzijdig of tweezijdig, over en weer), zoals inlichting,
toelichting, voorlichting, public relations-activiteit, recla-
me (commercieel), propaganda (het politieke pendant),
,,high pressure salesmanship” (commercieel) en agitatie
(het politieke pendant), waarbij wij eén aantal communi-
catiefuncties in volgorde van afnemende objectiviteit en
toenemende, op een bepaald doel gerichte, subjectiviteit
hebben geplaatst
4).
Als publicistische
organen
zien wij de
pers, de radio, de film en de televisie, die grotendeels de
dragers
van de publicistische functies, zoals vuursignalen,
tam-tam, de minstreelliederen en de koopmanscorrepon-
*
dentie zoals van de Fuggers hébben vervangen. Die functies
en organen zien wij ‘op een aantal
levensgebieden,
zoals
religie, educatie, rechtsvorming en rechtshandhaving enz.
en in verband met dit artikel vooral de economie..
Zoals vanzelf spreekt zal men van sociologisch oogpunt
uit andere facetten bestuderen van al die functies, organen
en levensgebieden dan van economisch oogpunt
uit:’
Maar
zij hebben een gemeenschappelijke basis, die een gemeen-
schappelijke. propaedeuse rechtvaardigt. Daarna moet er,
het gemeenschappelijke in het oog houdend, specialisatie
volgen. –
Economische specialisatie.
–
In dit verband zien wij -dan als eerste en mogelijk al
spoedig als belangrijkste specialisatie de economische
publicistiek. Deze omvat dan de reclame (naar ,buiten
werkend), de public relations (naar buiten en naar binnen
werkend, vooral in de industriële en soortgelijke onderne-
mingen) en de bedrijfsvoorlichting
bijv.
inzakè de veilig-
heid (naar binnen werkend), zijnde communicatievefunc-
ties, die door het kenmerk openbaarheid, overheersend –
• of beperkter, tot de publicistische fcties behoren. Deze
werken via organen, zoals de pers (dagbladen naar buiten,
personeelsbladen naar binnen), radio, film en televisie en
– enkele dragers, zoals hét publikatiebord, interne omroep
enz. Natuurlijk zal men zich hierbij moeten beperken –
tot hun betekenis voor, de ‘economische publicistiche
functies. Gezien de toegenomen rol van het sociologisch
Zie voor een ui1weking hiervan en van het onderstaande
mijn openbare les als privaat-docent aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht: ,,De publiciteitsleer omschreven en twee harer objecten
geschetst”, blz. 11 cv. Uitgave Van Gorçim, Assen 1959.
4-1-1961
onderwijs aan economische hogescholen kan dit bijdragen
tot de vereiste basiskennis voor de economische publicis-
tiek. Aan universiteiten, waar de sociologie behoort tot
de faculteit der letteren en wijsbegeerte, kan zij de andere
aspecten van de publicistiek onder haar hoede nemen of
steunen.
Terugkerende tot de economische hogescholen, de loop
der dingen zal uitmaken of die economische publicistiek
zal ressorteren onder de commerciële economie of onder
de sociologie, die er overigens in elk geval nauw bij be-
trokken behoren te zijn. Hoe dit ook zij, het is onzes inziens
juister en in de toekomst gezien beter niet van het vak reclame
te spreken, maar van het meer omvattende vak economische
, publicistiek.
Naarmate onze bevolking in sterkere mate
dan de landanwinning groeit, naarmate onze onderne-
mingen en bedrijven in aantal en in omvang groeien,
naarmate de betrekkingen tussen mensen veelvuldiger,
gevarieerder en dikwijls onpersoonlijker worden, naarmate
de technische, economische en, politieké ontwikkeling ons
voor meer en uiteenlopender vraagstukken, belangen-
tegenstellingen enerzijds en dikwijls niet als zodanig ge-
\’oelde bélangengemeenschappen anderzijds stelt, in die
mate zal de communicatie en vooral de openbare commu-
nicatie of publicistiek van meer belang in onze samen-
leving worden en dus ook en misschien vooral in de eco-
nomie.
Ter beoefening van deze vormen van publicistiek zijn
.talenten vereist; ook hier zal het aantal natuurtalenten
relatief schaars zijn. De natuurlijke aanleg bij meerderen
dient daarom door onderwijs te worden ontwikkeld. Het
,,middelbaar” onderwijs in enkele der bovengenoemde
functies is op gang gekomen. Vroeg of laat zal ook het
hoger onderwijs volgen. Hopelijk zal de ,,doorbraak” niet
zoveel tijd en moeite kosten, dat men zich misschien al
kort daarna zal afvragen: waarom hebben wij dat al niet
veel eerder op gang gebracht? Dit is geen pleidooi voor
overhaasting, wel voor tijdige overweging c.q. gevolgd
door voorbereidende maatregelen. –
Het ,,middclbaar” onderwijs.
– In zijn goed gedocumenteerde inventarisatie van het-
geen er aan
reclame-onderwijs
bestaat, noemt Dr. Vogelaar
in zijn geciteerd artikel in ,,E.-S.B.” de tweejarige mnde-
linge avondcursus van de Stichting Reclame-Onderwijs te
Amsterdam. Ook de
journalistiek
wordt onderwezen in
enkele respectabele instituten, waarvan er twee aan uni-
versiteiten zijn verbonden. Zij staan open voor de studen-
ten, maar ook en-vooral voor jonge praktizerende journa-
listen. In een tweejarige cursus, ten dele door academische
docenten gegeven, krjen zij voor ongeveer
75
pCt. van
de tijd onderwijs in vakken als staatsinrichting, economie,
stijl enz. met het doel hun algemene ontwikkeling – van
nut voor
,
de journalistiek – te verruimen. Dit onderwijs
wordt aangevuld met geleide praktische oefeningen. Onge-
veer
25
pCt. van de tijd is aan zuiver journalistieke vakken
gewijd.
.11
Voor
public relations
wordt sedert 1959/60 een çursus
gegeven, vooralsnog op beperkte schaal met een in
z’ekere zin oriënterend karakter, bestaande uit 15 bijeen-
komsten, elk van twee uren, georganiseerd door het Neder-
lands Genootschap voor Public Relations, in samenwerking
met het Nederlands Instituut voor Efficiency en het Instituut
voor Perswetenschap te Amsterdam.
Het onderwijs in de ieclame en in de journalistiek heeft
4-1-1961
1
de vakopleiding ten doel, d.w.z. de jongeren die rëeds in
die vakken praktisch werkzaam iijn of spoedig zullen zijn
zo spoedig mogelijk tot ruimer ontwikkelde en direct
bruikbare mensen te helpen vormen. Het ligt in-de bedoe-
ling de cursus public relations daartoe eveneens te doen
uitgroeien.
De volgende stap zal vroeg of laat op academisch gebied
worden gezet. Hopelijk zal die minder tijd kosten dan
de ontwikkeling van chirurgijnsscholen en de polytech-
nische school tot de academische opleiding van artsen en
techniche hogescholen. Niet voor niets herinneren wij
aan deze ontwikkeling.
Het hoger onderwijs.
Naast de middelbaar theoretisch en praktisch geschool-
de reclame-vakman, de journalist en de evenzo opgeleide
public relations man, vereisen de grote problemen
en
•
ontwikkelingen mensen met een wetenschappelijke
ondergrond op publicistisch gebied. Die basis zal hen in
staat stelleii hun vak ôp hoog peil te beoefenen; enkelen
zullen naast dat werk de tijd vinden op wetenschappelijke
grondslag de achtrgronden op publicistisch gebied te
doorvorsen, waaraan weer anderen zich geheel zullen
kunnen wijden. Zij zullen dan zo ver kunnen gaan als de
mens is gegeven en de stand der dingen toelaat, daartoe
onderzoekingen doen en nieuwe methoden ontwikkelen.
De communicatie wordt immers van meer betekenis en
de daaraan gestelde eisen worden hoger.
Vooral bij de overweging van het hoger onderwijs in
de economische publicistiek houde men drie punten in
het oog:
Zoals het ,,middelbaar” onderwijs op dit gebied
algemene en meer op het vak gerichte feitenkennis, ge-
schiedenis en theorie op praktisch-gerichte wijze in het
praktijkwerk van de jongeren tracht te verweven, zo zal
omgekeerd het hoger onderwijs aan het praktijkwerk in
de opleiding een passende plaats behoren te geven. Voor
–
beelden zijn de co-assistentschappen van de aanstaande
-artsen en het praktijkproject, waarop de ingenieur afstu-
deert. Zij moeten uit opleidingsoogpunt bepaalde praktijk-
prestaties leveren.
–
De jarenlange ervaring met het hoger onderwijs in
de journalistiek in de Verenigde Staten, die ook in het
Nederlandse ,,middelbare” onderwijs op dit gebied haar
nut heeft bewezen, heeft geleerd, dat de zuiver journalis-
tieke vakken ongeveer
25
pCt. van de studietijd môeten
beslaan, andere zinvol gekozen vakken
75
pCt. Dat zullen
bepaalde sociale wetenschappen, talen, literatuur voor be-
paalde richtingen van de publicistische opleiding moeten
zijn;, voor de economische publicistiek denken wij aan
economie, bepaalde historische aspecten,
ociologie,
psychologie, statistiek, bedrijfseconomie en commerciële
economie.
De ere-codes, voor zover ontwikkeld, voor reclarhe,
journalistiek en public relations verbieden, dat de beoefe-
naars van een dezer beroepen de methoden ën praktijken
van de andere toepassen, anders gezegd daarmede onder
één hoedje spelen ten bate van financieel gewin. Desondanks –
hebben de misstanden op dit gebied een taai leven. Daarom
zal de bedoelde ethiek, evenals de machtenscheiding in de
staat, aan de academici duidelijk moeten worden voorge-
houden. Zij zullen later als reclameman, journalist of
public relations leider hun eigen, zakelijk streng gescheiden
weg van
de
andere spëcïalisten moeten gaan.
–
.4
Samenvatting.
«Indien men public relations of sterker nog, propaganda,
wil gaan voeren voor reclame als vak van hoger onderwijs,
dan kan het misschien een goede tactiek zijn zich tot deze
speerpunt als middel tot doorbraak te beperken. Dr. Voge-
laar heeft uit dit oogpunt bezien met zijn genoemd artikel
in ,,E.-S.B.” de speer in de roos geworpen. In het artikel
van Dr. ‘Gros bleef die worp natrilen. Ook de volgende
werpers op dat doel wens ik alle succes.
Er zullen echter mogelijk autoriteiten op hoger onder-
wijsgebied zijn, die de rechtvaardiging van de actie (nog)
niet zien en vragen: weer een vak?; wat moet dat nu?;
wat houdt het eigenlijk in?; kan het wetenschappelijk
worden beoefend?; is het wel nodig?; wat steekt er achter
en wat willen ze nog meer? Het is daarom mijns inziens
niet alleen een goede tactiek, maar ook een goede strategie
wanneer men te Rotterdam de economische publicistiek
te berde brengt.
De economische publicistiekomvat dan allereerst drie
bèlangrijke functies, nl. reclame, public relations en
(bedrijfs)voorlichting, maar ook de voor deze functies
belangrijke organen: pers (dagbladpers en personeelbla-
den), radio, film en televisie. Enkele daarvan zijn voor de
reclame (nog) verboden gebied. De economische publicis-
tiek ‘biedt tal van problemen ter bestudering op weten-
schappelijke grondslag, meer nog dan wetenschappelijke
resultaten, die intussen al hoger ondërwijs rechtvaardigen,
waarin inzicht in het gemeenschappelijke van, genoemde
functies even nuttig is als begrip voor de eis van scheiding
in de uitvoering. De economische publicistiek dient voor
een belangrijk deel gebaseerd te zijn op een zinvolle keuze
van en uit bepaalde verwante wètenschapsgebieden, die
dan dienen als hulpvakken.
De economische publicistiek als deel van het hoger
onderwijs gezien zal dan het beste de volgeide drie fasen
kunnen omvatten:
de propaedeuse: de algemene publicistiekmet functies
en organen;
,
de specialisatie op economische publicistiek, gevolgd
door een nadere specialisatie op een bepaalde functie,
bijv. de reclame of de public relations met de daarvoor
relevante organen (bijv. pers enz.);
de praktijk-afsluiting van de studie, zoals het co-
assistentschap van de a.s. arts en het praktijk-project van
de a.s. ingenieur, maar dan in een daarop ingericht instituut
van de hogeschool en/of een in de praktijk werkend bureau
onder leiding van een aangewezen en voorbereide mentor
in contact met de academische docent.
Bovenstaande gedachten heb ik reeds eerder – in be-
perkte kring – geuit; mogen zij in de verdere loop der
ontstane discussie en bij te maken plannen ertoe bijdragen,
dat zonder verspilling van tijd en moeite een goed resultaat
wordt bereikt.
Rotterdam.
G. DE BRUYN.
Waarheen met de mosselcultuur?
De aanleg ‘van de Deltadammen in Zuidwest-Nederland
vestigt meer en meer de aandacht op de mosselcultuur.
Kan zij in Zeeland blijven of moet zij geheel of gedeeltelijk
worden verplaatst? Voor een deel is dit geen vraag meer.
Deze vroeger zo specifiek Zeeuwse cultuur heeft zich de
laatste jaren al voor een deel naar de Waddenzee ver-
plaatst. Op het’ogenblik is ca.’ 70 pCt. van de Nederlandse
msselen afkomstig uit de Waddenzee.
Een belangrijke bewerking, het zgn. verwateren –
waa}bij de mosselen gelegenheid hebben zich schoon te
spoelen ,(zandrij . te maken) – yindt echter nog steeds
in Zeelaii’d plaats, omdat alleen onder lerseke de ideale
,voorwaarden voor een natuurlijke verwaterplaats worden
gevonden: een harde bodem, die bij laagwater droog valt,
water dat bij vloed bevaarbaar en dat helder is, een vol-
doende zoutgehalte heeft en een vrij beschutte ligging. De
bevaarbaarheid bij hoogwater maakt, dat de mosselen bij
hoogwater uit het vissersschip gestort kunnen worden, ter-
wijl tijdens laagwater op de drooggevallen banken voor
een goed uitspreiden van de mosselen kan worden gezorgd.
Bovendien is de ligging van deze verwaterplaatsen ten
opzichte van het afzetgebied in België en Frankrijk gunstig.
Hoe aantrekkelijk dit alles ook is, men moet rekening
houden met het feit, dat de Oosterschelde binnen afzien-
bare tijd wordt afgedamd. Het water bij lerseke zal dan
verzoeten, zodat de mosselen er niet kunnen leven, eb en
vloed houden op en de natuurlijke verwaterplaatsen ver-
dwijnen automatisch.
In andere delen van ons land wordt een combinatie,
zoals thans bij lerseke aanwezig is, niet aangetroffen. Nu
men in Zeeland enorme waterbouwkundige werken ziet
verrijzen, ligt het voor de hand, dat de mosselkweker
vraagt om ook iets voor hem te doen. De Deltadammen
schakelen de verwaterplaatsen uit, welnu, laat de techniek,
die zo treffend toont wat zij kan, zich ook eens bezinnen
op het probleem van de mosselen en kunstmatige verwater-
plaatsen aanleggen.
Waar moet een dergelijke verwaterplaats nu worden
aangelegd? Het is begrijpelijk dat men er in Zeeland naar
streeft de bestaande toestand in enigerlei vorm te hand-
haven, omdat velen er hun brood in mosselteelt en mossel-
handel verdienen. Toch mag dit feit niet beslissen. Het
kan en mag nooit de bedoeling zijn om bestaande ver-
houdingen te bevriezen, ook ah de natuurlijke voorwaar-
den zijn verschoven. Beslissend voor de vestigingsplaats
is de vraag, welke punten voor mosselkweker en mossel-
handel het gunstigst zijn; vervolgens moet een installatie
worden ontworpen, die biologisch-technisch gezien het
optimale rendement geeft.
Een eerste punt is daarbij het gebied waar de mosselteelt
wordt uitgeoefend c.q. de ligging van de mosselbanken.
Sedert 1952 is naast het oude produktiegebied in Zeeland
ook de Wadd,nzee als mosselgebied in exploitatie genomen.
De laatste jaren is – zoals gezegd – gemiddeld ca. 70 pCt.
van de mosselen uit dit laatste gebied afkomstig. Na de
afsluiting van de zeegaten in Zeeland zal dat 100 pCt.
worden. Deze Waddenzeemosselen zijn van prima kwali-
teit, gelijk aan of soms zelfs beter dan de Zeeuwse mosselen.
In hoeverre bepaalt nu de moselcultuur ook de plaats
van hét verwateren? De mosselcultuur wordt met flinke
vissersschepen, voorzien van kréchtige motoren, uit-
geoefend ôp de mossélbanken. De vis’sers moeten eerst het
zaad vangen, dan moet het zaad worden uitgezet op ge-
schikte plaatsen, de zgn. mossèlbankenen deze mossel-
banken moeten voortdurend worden bewerkt. Men moet
ze vrijhouden van zeestërren, ichoon vissen enz. Zoals de
boer op zijn akker bezig is werkt de mossëlvisser aan zijn
mosselpercelen.
12
e
4-1-1961
Het is duidelijk dat het bedrijf alleen efficiënt kan worden
uitgeoefend indien de mosselvaartuigen met hun drie man
bezetting en hun investering van
f.
40.000 tot f. 100.000
een maximaal aantal uren op de mosselbanken kunnen
werken. Men moet daarom streven naar zo kort mogelijke
vaartijden van de haven naar de mosselbanken en een
snel transport naar de verwaterplaatsen.
Deze ideale toestand is op het ogenblik zeker niet aan-
wezig. De mosselvisser heeft tegenwoordig gewoonlijk
enige percelen in Zeeland en enkele percelen in de Wadden-
zee: de verwaterplaatsen liggen onder lerseke. Hij moet
dus zijn tijd en aandacht verdelen over deze ver uiteen-
liggende percelen en voortdurend heen en weer varen.
Het vervoer van de mosselen uit de Waddenzee naar de
verwaterplaatsen in Zeeland vraagt thans 24 uur van het
mosselschip. Deze minder gelukkige situatie zal binnen
niet al te lange tijd vanzelf verdwijnen. De Zeeuwse en
Zuidhollandse zeegaten zullen verzoeten, de Westerschelde
is, zoals bij alle deskundigen bekend is, ongeschikt voor
de mosselcultuur. De mosselvisser zal zijn aandacht op
één gebied, ni. de Waddenzee, kunnen concentreren.
Reeds thans is een aantal mosselvissers naar het noorden
getrokken en heeft zich in Harlingen gevestigd. Thuis-
havens en mosselbanken zullen dus in de toekomst bij
elkaar komen te liggen. Het spreekt vanzelf, dat dan ook
de kunstmatige verwaterplaats in het noorden dient te
worden ingericht.
Nog andere punten pleiten voor aanleg in het noorden.
De kunstmatige verwaterplaats, aangelegd dicht bij het
produktiegebied, behoeft niet zo groot te zijn als bij
aanleg in het zuiden van het land. In het noorden, dicht
bij de mosselbanken, is het immers mogelijk iedere dag
verse mosselen aan te voeren, zodat daar kleinere voor-
raden kunnen worden gehouden dan in het zuiden. Bij
aanleg van verwaterpiaatsen in het noorden vervalt boven-
dien het langdurige transport van de percelen naar de ver-
waterplaatsen, hetgeen de kwaliteit van het produkt ten
goede komt.
Hoe moeten deze kunstmatige verwaterplaatsen nu
worden ingericht? Wanneer men een tot op zekere hoogte
natuurlijk bedrijf künstmatig gaat opzetten zal men
uiteraard een geheel andere werkwi
j
ze gaan toepassen en
alleen de werkelijk essentiële punten van het natuur-
procédé overnemen. Wat is nu een essentieel punt bij het
verwateren van mosselen? Is dat het tijverschil of het zand-
en slibgehalte van het water? Natuurlijk niet. In wezen
gaat het erom dat men door het toevoeren van helder zee-
water een aantal mosselen in de gelegenheid stelt zich
schoon te spoelen.
Door een laboratoriumonderzoek en daarna door
proefnemingen op grotere schaa1 moet het proces van de
verwatering worden bestudeerd, de duur van de ver-
watering onder vérschillende omstandigheden worden
vastgesteld en de omvang van een bezinkbasin, waar het
vaak troebele Wadwater tot iust komt, worden berekend.
Vervolgens dient de meert efficiënte technische oplossing
voor de biologische wensen te worden ontworpen. Daarbij
zouden de tegenwoordige werkmethoden op de verwater-
plaats misschien door geheel andere kunnen worden
vervangen. Het iou. bijv. heel goed mogelijk kunnen zijn
dat het economisch gezien veel voordeliger is indien de
vissers bij een kunstmatige verwaterplaats lossen en het
gehele interne transport op de verwaterplaats verder met
andere, moderne hulpmiddelen geschiedt.
11
1
,
Het vraagstuk van de verwaterplaatsen kan slechts
worden opgelost, indien men zich los maakt van de be-
staande vormen en zich niet bindt aan oude schema’s
en lokale belangen. Typerend voor deze bindingen is bijv.
dat sommigen zelfs de mosselen uit de Waddenzee naar
het Veerse gat willen transporteren om ze aldaar in een
nog te bouwen kunstmatige installatie te verwateren.
Daartoe moet dan eerst een Deltadam geperforeerd worden,
vervolgens moeten de mosselvissers, die al hun percelen
en al hun werk in de Waddenzee hebben, ten eeuige
dage worden gedwongen om hun vissersschepen als
transportschepen in te zetten en tochten van 48 uur te
maken, terwijl de vissers zelf natuurlijk op den duur
allemaal bij hun werk gaan wonen, d.w.z. in het noorden
van het land.
Typerend voor de zwakheid van de argumenten die men
hiervoor aanvoert is wel, dat men nu bijv. ach en wee
roept omdat de reis van een verwaterplaats uit Zeeland
naar Parijs, die thans 30 â 36 uur vraagt met 5 h 6 uur
vermeerderd zou worden indien zo’n verwaterplaats in
het noorden van het land tot stand komt. Vergeet men
helemaal dat door de wegverbetering zowel in Nederland,
in België als in Frankrijk over
5
of 10 jaar de rit van de
Waddenzee naar Parijs minder tijd zou kunnen vragen dan
thans de tocht van lerseke naar de Franse hoofdstad?
Het is uiteraard te begrijpen, dat sommigen – misschien
vindt men hen meer bij de handel dan onder de werkelijke
vissers – tegen verschuivingen opzien. Verschuivingen
zijn nu eenmaal moeilijk en vaak pijnlijk. De logische op-
lossing is dan ook dat men hier de tijd laat werken. Een
verschuiving in een periode van 10 A 20 jaar brengt nu
eenmaal veel minder moeilijkheden met zich dan een ver-
schuiving die zich in 1 â 2 jaar zou moeten voltrekken.
Zou men zo spoedig mogelijk een verwaterplaats in het
noorden construeren dan komt de tijd beschikbaar, die
de geleidelijke overgang van Zeeland naar de Waddenzee
zo veel gemakkelijker kan maken. Zo’n overgang is min-
der pinljk en heel wat mindef kostbaar en daarom veel
verkieslijker dan een plotselinge verhuizing.
Leeuwarden.
T. MARSEILLE.
Geldmarkt.
Naarmate het jaar ten einde loopt, krijgen klaarblijkelijk
steeds meer mensen de neiging tal van onafgedane zaken
alsnog in orde te maken. Mede als gevolg hiervan vinden
omvangrijke geldbewegingen plaats, die in deze dagen
hoge eisen aan bank- en postgiro stellen. Deze geldbewe-
gingencompenseren elkaar niet. De geldmarktinstellingen
ondervinden de gevolgen van de oudejaarskoorts terdege,
doch omdat het voor hen een welbekend verschijnsel is,
hebben zij hun maatregelen getroffen. Deze hebben dit
jaar bestaan in het terugtrekken van omvangrijke bedragen
uit het buitenland en de overdracht van de valuta aan de
Centrale Bank. Sedert medio tot 27 december is f. 277
mln, aan De Nederlandsche Bank afgedragen. Meer dan
f. 7,6 mrd. netto zit er nu in de fuik en dat komt er voorlopig
niet meer uit. Te oordelen naar de stand van de dollarkoers,
is ook in de hierop volgende dagen nog heel wat naar de
circulatiebank gevloeid. In de tweede plaats hebben de
banken gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het aan-
gaan met de Centrale Bank van transacties met beding van
wederinkoop, zij het waarschijnlijk tot verdriet van deze
instelling, in vergelijking met het voorgenoemde bedrag tot
het bescheiden bedrag van f. 65 mln.
4-1-1961
13
De toepassing van beide middelen heeft niet kunnen
voorkomen, dat de markt toch enigszins krapper werd,
waardoor de caligeldrente van 1 pCt. tot lj pCt. werd
verhoogd. Op 30 december trad reeds een ontspanning
in, blijkend uit een verlaging van dit tarief met
I
pCt.
Iapitaaimarkt-
indien et een verband bestaat tussen het aantal rijke
mensen en de activiteit op de kapitaalmarkt – omdat
hei aandeel van de effecten in het vermogen stijgt naarmate
dit groter is lijkt dit niet zo’n vreemde veronderstelling
Zou men als gevolg van de toeneming van het aantal
mii-
jonairs in ons land
(1929: 1.362;
1958:
2.080)
optimistische
verwachtingen mogen koesteren, Ook hier geldt, dat
schijn
bedriegt. Een miljoen ni is niet meer hetzelfde als een
\
miljoen vroeger. Kijkt men, met het CI. S., door de nomi-
nale waarde van de gulden heen, dan blijkt naar koopkracht
gemeten het aantal miljonairs dalende, Op basis van de
koopkracht van de gulden in
1958
bijv. waren er
in
192
5.400
•
en in
1958 2.080
miljonairs, Het zijn echter niet,
alleen de orders van natuurlijke personen, die de banken
en commissionnairs bereiken, zodat er voor medelijden nog
geen plaats
is.
Hoe dit zij,
in 1960
is op de openbare emissiemarkt ruim
f. 2
mrd. gevraagd en verkregen, een sprong van
f. 200
mln, naar boven vergeleken met
1959.
Ook nu bestond het
leeuwedeel uit obligatie-uitgiften. Vooral dank zij de
activiteit in de laatste maanden van het jaar toonde ook
het cijfer van de aandelenemissies een vooruitgang,
A.
van f.
90
mln, naar f.
180
mln.
Het meest kenmerkende van de koersontwikkeling van
de aandelen ter beurze was, dat de per saldo opgetreden
stijging aanmerkelijk kleiner is geweest dan in voorgaande
jaren. Het hogere niveau van het algemene indexcijfer kon
worden bereikt, niettegenstaande in de groepen scheep-
vaart en cultures het jaar lager eindigde dan het begon.
Vooral door de relatief sterke stijging van de binnenlandse
industriële aandelen kon het algemeen gemiddelde nog met
ca.
9
pCt. omhoog worden gestuwd.
(1959: 46
pCt.,
1958: 48
pCt.). Merkwaardig is, dat onder de internatio-
nalen Philips dit jaar het werk heeft moeten doen. Konink-
lijke :daalde in koers; Unilever en A.K.U. sloten bp onge-
veer het niveau, dat eind 1959 gold. Het lijkt er veel op, dat
in de laatste helft van het jaar de top in de hausse is bereikt.
Hoe
1961
zich zal.ontwikkelen is hierdoor geheel onzeker.
De obligatiemarkt was gedurende
1960
vrijwel stabiel.
-Het gemiddelde rendement van staatsleningen met een
looptijd langer dan 10 jaar bedroeg 29 december
4,20
pCt.,
een jaar geleden
4,33
pCt. De beperkte daling, die uit deze
cijfers blijkt, heeft zich vooral sedert de herfst doen gevoe-
len. Dat het rendement de
41
pCt. niet behoorlijk heeft
kunnen passeren zal vele gemeenten hebben verdroten.
De enkele pogingen om toch -tegen rentegammavoorwaar-
den een langlopende lening te plaatsen hadden geen succes.
Zoals bij elke jaarwisseling blijft ook hier de hoop levend.
–
‘
4jan.
–
29dec.
–
–
1960
H.
&
L. 1969a)
–
1960
F-LA.L.
……………………
186½
1463f’
–
Amsterd. Bank
340 392
Ver. H.V.A. Mij-en
166
140
New
York.
Koersgem. aand.
Dow
Jones Industrials
679
616
Effectieve rendementen obligaties.
8jan.
29dec.
0cm. looptijd
1960
1960
3
pCt. Invest.
cert.
.
4
jr.
3,73 2,27
4
1
4
pCt.
Ned.
1959
…
12
jr.
4,48 4,27
3
1
/4
pCt. Ned.
1955
1
.
17
jr.
4,31 4,14
a) Zo nodig herleid voor kapitaaiswijzigingen
(emissies, bonus-
sen ens.).
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse
Rendements-
en Koers-
vergelijking.
C.
D.
JONGMAN.
GEMEENTE BREDA
Bij de afdeling
financiën
en belastingen van- de ge-
meentesecretarie wördt gevraagd een
–
chef van het bureau financiën
Wetenschappelijke opleiding op bedrijfsecono-
misch terrein en ervaring op het gebied van het
financieel-econoinisch beheer van gemeenten
zijn vereist.
Salaris nader overeen te komen.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen vn dit
blad in te zenden aan burgemeester en wethouders.
NATIONALE
LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.
Schiekade 130 – Rotterdam
vraagt
–
MEDEWERKER
voor
J’IRSONEELSZ4IEN
Leeftijd 25-35 jaar.
Indexeijfers
aandelen.
4
jan.
29 dec.
(1953
=
100)
1960
H.
&
L.
1960a)
1960
Algemeen
………………
.
372
438
–
317
395
Intern, concerns
547
661
–
462
564
Industrie
………………
268
360
–
231
329
Scheepvaart
…………….
187 189
–
149
176
Banken
…………………
190
238
–
177
220
Cultures
cnz.
…………
154
160
–
13
149
Bron:
A.N.P.—C.B.S.
–
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
………
f.
179,20
f.
123,10
Unilever
………………….
809
785
Philips
………………..
835½
A.K.0
.
……………………
514
486
1
/2
Kon. Ned. Jinogovens
900
789
Van
Geld,sr
Zn
………
270 323
14.
De te benoemen functionaris zal tot taak
krijgen de chef-Personeelszaken te assisteren
om. bij de werving, selectie, aanstelling en
introductie van personeel.
Academische of daarmede gelijk te stellen
vorming en enige ervaring op het terrein van
personeelszaken gewenst.
Schriftelijke sollicitaties te richten tot de, afdeling Personeelszaken, Postbus 796, Rotterdam.
4-1-1961
– VAN
LEVENSVERZEKERINGEN N.V..
1…meer dan anderhalve
,I
HOLLANDSCHE SOCIETEIT’
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475; Amsterdam-C. tel.
221322/
eeuw levensverzekering
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
VAN DE BUNT EN Co.
organisatie-adviseurs
zoeken ter versterking van hun staf van adviseurs een
DESKUNDIGE
o het jebied van de
ADMINISTRATIEVE
ORGANISATIE
– De belangrijkste vereisten voor deze functie zijn een
brede algemene ontwikkeling, een gedegen vakkennis op
het betreffende organisatiegebied, alsmede praktische er-
varing in een leidinggevende functie in het bedrijfsleven.
Leeftijd tot ca.
35
jaar.
Sollicitatiebrieven moeten worden gericht aan Van den
Bunt en Co., Tesselschadestraat 18, Amsterdam.
Op Zaterdagochtend kunnen desgewenst telefonisch nader
–
informaties over bovenbedoelde functie worden verkre-
gen (020 – 18 44 44).
1
1
EERSTE NEDERLANDSCHE
1
•
PENSIOEN REGELINGEN
•
RISICO
–
HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
HOOFDKANTOOR
JOHAN DE WITTLAAN
50
–
‘s-GRAVENHAGE
TEL.( 070) 51 .43.51
POSTADRES: POSTBUS 5
L7 reageert op
Wilt U dat
annonces in
dan steeds
kenbaar maken!
*
NEDERLANDS-NIEUW-GUINEA
Bij de
Afdeling programmering, budgettering en financiële
administratie van de Dienst van Financiën te Hollandia
wordt gevraagd
– een functionaris
die zal worden belast met researchwerkzaarnheden op het
terrein van de ontwikkelingsplanning in de verschillende
sectoren van overheidsactiviteit in Nederlands-Nieuw-
Guinea, en een belangrijk aandeel zal krijgen in de sa-
menstelling van
ontwikkelingsplannen;’OrrI0,01ciologische
it
gebieds-
deel.
Naast een behoorlijke economische e
kennis wordt voor dit werk een brede achtergrond en een
goede algemene ontwikkeling, bij voorkeur ten aanzien
van de ontwikkelingsproblernen in onderontwikkelde ge-
bieden, vereist.
Bij de
Inspectie der Generale Thesaurie
van de
Dienst
van Financiën te Hollandia
wordt gevraagd
een – functionaris
die zal worden belast met het financieel toezicht op
‘s Lands uitgaven.
Voor dit werk is behalve een behoorlijke kennis en erva-
-ring in het- financieel overheidsbeheer, een brede achter-
grond en een goede algemene ontwikkeling, bij voorkeur
op financieel economisch gebied vereist. De te benoemen
functionaris, die bij zijn werk een grote zelfstandigheid
zal genieten, dient voorts in staat te zijn om goede men- –
selijke contacten te ontwikkelen.
Salariëring, afhankelijk van opleiding en ervnring, voor
beide functies tot maximaal f1315,— per maand, ver-
meerderd met een duurtetoeslag (gehuwden 17%%, on-
gehuwden
5%)
en een kindertoelage ad 10% per kind tot
21 jaar per maand, tot maximum f. 100,— per kind per
maand.
Dienstverband: driejarig contract mei kortverbandtoelage
en bonus dan wel vaste dienst met opname in de pen-
sioenregeling en aanspraak op periodiek buitenlands
verlof.
Tegemoetkoming in de uitrustingskosten.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met opgave referen-. ties worden gaarne tegemoet gezien bij de Directie voor
Financiële en Economische Zaken voor Nederlands-
Nieuw-Guinea, Plein no. 1, Den HÜag.
4-1-1961
15
9
L
Z
L
.
)
De aller- allermooiste
prive vakantie *
• heeft
nU
N
al.
h aast. . ..
Een comfortabele NRV
bun• Zon en zachte zeewind•n De NRV biedt u fraaie flats en eigen châlets.
Varigotti. Vanaf f 76,50 p. w. Dèze bungalow staat in Riva. Vanaf t 80.- p. W.
galow aan de ligurische Zee.
E•
ON
* EEN KEER GRATIS
*
1
Deze bon geeft recht op de
NRV-Bungalow Gids .1961.
Stuur mij uw inlichtingen over
die heerlijke Bungalow-huur in en
buiten Nederland.
Naam: Hr/Mevr/Mej
…………………………
………………
.. . …………………….
…… ….
.
.
………..
1
Straat
‘ ……………………………………………….
B14
Plaats
‘ ………………………………………………1
Reservéer nii uw bungalow
Hier is uw fijnste vakantie! Vrijer! Onafhankelijker! Com-
fortabeler en voordéliger! Huur een Iuxueuzé bungalow.
Met. alles erin. 05k ‘n badkamer! Huur een flat! Of een
châlet. – In Zwitserland. of Italië. Maar vraag er nti – ja n.ü
inlichtingen over. Alleen op de bon krijgt u (bijna) ‘n boek.
vol sprookjesachtige vakanties voorgeschoteld. Vul die nCi
in. En houd ‘m dan niet te lang bij u!
In open ènveoppe, waarop 4cts
postzegel, zenden aan de N.R.V.,
–
Zeestraat 98-104, Den Haag.
.16
4-1-1961
t
I
F
e
0
240
200
160
/
*
”
-ao
o
*ao
+40
10 C
–
–
•;?
.
1
Og.sing,I,pe,.to, –
–
Grotere bedrijfszekerheid met Philips starterloze ‘TL’M buizen.
Door toepassing
van een speciaal aangepast voorschakelapparaat vindt bij de ‘TL’M buizen
praktisch directe ontsteking plaats. Door het uitschakelen van de starter is er een
storingsbron minder. De installatie is uiterst eenvoudig, de onderhoudskosten
zijn geringer. Het voorschakelapparaat is kort-sluitvast, waardoor ook in geval
van storing er geen hoge stromen kunnen voorkomen en de levensduur niet
nadelig beïnvloed wordt. Door al deze voordelen heeft een ‘TL’M installatie een
zeer grote en langdurige bedrijfszekerheid. Nadere inlichtingen worden gaarne
verstrekt door Philips Nederland n.v., Eindhoven.
PHILIPSVOOR
LICHT
f
L_>
GLOEILAMPEN – ‘TL’FLUORESCENTIELAMPEN – ARMATUREN – NEON
4-1-1961
17
•
:
_______________
—
-._
L
SHELL NEDERLAND
VERKOOPMAATSCHAPPIJ N.V.
heeft plaws voor:
A
een staffunctionaris voor het verrichten van en lel-
dinggeven aan het marktonderzoek, zowel intern
als in samenwerking met gespecialiseerde bureaux;
B
een staffunctionaris voor het maken van omzetschat-
tingen op lange en korte termijn.
<
1
Vereisten:
Voor functie A:
• grondige kennis van de gangbare methoden van
marktonderzoek in het algemeen alsmede van de
meest gebruikte methoden van wiskundige en sta-
tistische analyses;
• enige jaren praktische ervaring.
Voor functie B:
s kennis van de gangbare prognose- en analyse-tech-
nieken;
‘
• enige praktische ervaring is gewenst doch niet ver-
ei St.
Voor beide functies:
• akademische opleiding (voor functie B bij voorkeur
econometrische richting) of daarmede gelijk te stel-
len ontwikkeling.
Brieven met volledige inlichtingen omtrent leeftijd,
53
opleiding en ervaring alsmede een goedgelijkende
pasfoto te zenden aan: Shell Nederland Verkoop-
maatschappij N.V., postbus 69, ‘s-Gravenhage.
EL
.
18
–
4-1-1961