Economisch
–
Statis
tische
[?PrL
*
rhtpn.
_______
Spèciaal nummer
*.
DE SOWJET-UNIE
ALS
MEDEDINGER EN MARKTPARTIJ.
*
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
43e JAARGANG
No. 2160
WOENSDAG 26 NOVEMBER 1958
t
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Anderhalve Eeuw
Levensverzekering
–
HObFDKANToOR’
Herngrecht
475,
Tel. 221322
AMSTERDAM
7
HEÂD OFFICE FOR CANADA
•
113 Bay Street
TORONTO 5
0
R.
L .
:
s
Zodnen
Assurantie-makelaars –
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage
Delft – Schiedam
–
Vlaardingen
Alblasserdam
Financiering van invoer,
uitvoer, en transito
Alle assurantiën
Beleggingen en
vermogensbeheer
VERENIGING
VAN
NEDERLANDSE GEMEENTEN
Bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
kunnen worden geplaatst een of meer ambtenaren
in de rang van
HOOFDCOMMJES-REDACTEUR
of RÉFERENDARIS
Salarisgrenzen:
hoofdcommies-redacteur
A f586,- – f
719,- p. m.
hoofdcommies-redacteur B
f 652,- – f 820,-
p. m.
referendaris ,
f
740,- –
f 950,-
p. m.’
(exclusief
6%
verhoging;
5,6% A.O.W.
en huur-
compensatie).
Daarnaast zijn de gebruikelijke sociale voorzienin-
gen voor overheidspersoneel, waaronder de Pensioen-
Wet
1922
en de I.Z.A.-regeling, van toepassing.
Vereist is de hoedanigheid van meester in de
rechten, het doctoraal examen economische weten-
schappen ‘(staatkundig-economische richting) of.. het
bezit van in de gemeente-administratie gebruikelijke diploma’s, alsmede ruime redactionele ervaring in de
bestuursdienst. Eén der te benoemen ambtenaren zal, –
mede worden belast met werkzaamheden ten behoeve
van het Instituut voor Bestuurswetenschappen. Voor
deze werkzaamheden strekt bekendheid op het ter-
rein van de ambtelijke vorming tot aanbeveling.
Eigenhandig geschreve’n sollicitaties met uitvoe-
rige inlichtingen en waaruit blijkt welke rang wordt
geambieerd, binnen 14 dagen na de verschijning van
dit blad, te richten aan de directie, Paleisstraat
5
te
‘s-Gravenhage.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de. Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
26Q.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwj.inaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Angetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedj/k, Rotterdam 6.
–
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
(Zie voor vacatures ook bis. 938) –
910
–
–
Planning in de
Sowjèt-Unie.
Lange tijd is er in het Westen maar weinig doorgedrongen
van de details der planmethoden, in gebruik in Rusland
Enerzijds bestond daarvoor,maar een matige belangstelling
aan deze zijde van de scheidingslijn, terwijl er andererzijds
ook niet veel over gepubliceerd werd. Geleidelijk aan groeit
echter zowel deze belangstelling als de hoeveelheid beschik-
bare gegevens.
In het allereerste begin heeft men, aansEiiting zoekende
bij de bekende schema’s van Marx, deze gemeend zo star
te moeten interpreteren, dat het gehele proces der econo-
mische ontwikkeling als het ware van te voren zou vast-
staan. Al spoedig heeft men echter ontdekt dat er één be-
langrijke ,,graad van vrijheid” bestaat, ni. in de keuze
van het gedeelte van het nationale inkomen dat men be-
spaart en daardoor voor investeringen gebruiken kan. Deze
vrijheid heeft men dan ook ten zeerste gebruikt om het
tempo van de ontwikkeling op te voeren; aan de snelheid
van het tempo kah thans niet meer getwijfeld worden, ook
als men de officiële cijfers herziet voor de soms vreemde
wegingsmethoden die daarbij zijn toegepast.
Nadat men overigens eerst aansluiting heeft gezocht bij
bepaalde technieken van planning die in de Duitse oorlogs-
economie gebruikt zijn, heèft men al gauw eigen wegen
moeten zoeken en ook gevonden, om daarbovenuit te
komen. In de beginjaren heeft de Iekende thans in Ameri-
ka werkende economist Leontief reeds elementen van zijn
later sterk uitgegroeide methode van de inzet-afzet-analyse
in Rusland toegepast. In de eerste periode heeft men zich
voorts industrieel-technisch sterk laten inspireren door de
Verenigde Staten. Ook in het kiezen van machinetypen
is er echter thans een duidelijk verschjl met de Amerikaanse
industrie: h
–
ien past zich terecht aan aan de andere relatieve
verhouding van kapitaal en mankracht.
Men moet niet onderschatten wat er inmiddels ontwik-
keld is aan werkmethoden en Organisatie der planning;
/
Blz.
Planning in de Sowjet-Unie,
door Prof. Dr. J. Tin-
bergen………………………………
911
Economische ontwikkeling en perspectieven van de
Sowjet-Unie,
door J. H. Boogman ………..
912
Veranderingen in het economische beleid en in de
economische filosofie in de U.S.S.R. na 1953,
door Dr. J.
W. Muntz
………………….
915
Het handelsoffensief van het Sowjetblok,
door
Drs. D. M. Ringnalda
………………….
919
De handel met landen van het Oostbiok,
door Dr.
E. D. de Meester
………………………
923
De economische expansie van de Sowjet-Unie in
ve’rhouding tot de ontwikkeling in de Westelijke
wereld, door Drs. J. A. Links …………….
925
al is het voor de vakman interessant, dat men tot voor
kort van wiskundige methoden voor de oplossing van eco-
nomische vraagstukken geen gebruik van belang heeft
gemaakt, in tegenstelling tot wat men in grote bedrijven
in het Westen heeft gedaan. Econometrie werd zelfs be-
paald als ,,burgerljk” veroordeeld. Dit is nu aan het vçr-
anderen.
Bijzonder belangwekkend is, dat er zich bepaalde fun-
damentele economische wetten met zodanige kracht aan-
dienen, dat men zich reeds meerdere malen door hen van
zijn oorspronkelijke Opvattingen heeft laten afbrengen.
Dit geldt in het bijzonder voor de loonpolitiek, doch ook
voor de keuze der produktiemethoden, zoals reeds’ even
werd aangestipt.
Natuurlijk heeft men nooit alles van bovenaf gepland.
Er is daaraar .altijd een grens; de interessante vraag is
slechts waar deze is. Bij ons leggen we hem, voor de volks-
huishouding als geheel, ,,hoog” in het macro-economische;
aanvankelijk legde men hem in de communistische landen
,,laag” in het micro-economische. Daarin is nu ook be-
weging en wel beweging naar elkaar toe.
Terwijl het enkele feit van de snelle groei der Russische
produktie reeds geruime tijd een aanwijzing was, dat wij
goed doen, niet voorbij te gaan aan wat er ginds gebeirt,
is thans de tijd zeker gekomen dat wij ons meër precieze
vragen gaan stellen omtrent deze ,,wedstrjd”: geschiedt
de ontwikkeling in de communistische landen ,;zuiniger”
dan bij ons? Is er bijv. daar minder kapitaal gebruikt voor,
het bereiken van een gegever vermeerdering in de pro-
duktie; is de arbeidsproduktiviteit, bij dezelfde kapitaal-
uitrusting, er hoger of lager dan bij ons? De toenemende
contacten tussen, de vaklieden ginds en hier zullen moeten
voeren tot een beantwoording van deze zo belangrijke vra-
gen – in beider belang.
J. TINBERGEN.
Blz.
Technische hulpverlening van het Oostbiok aan
minder ontwikkelde gebieden in vergelijking tot
die van het Westen, door Drs. A. A. J. Warmen-
hoven . ……………………………..
931
De ‘grondstoffenbasis van de Sowjet-Unie- in
vergelijking töt die van de Verenigde Staten;
door Drs. L. J. Lagendijk ……………….935
N o t i t i e s :
Planvervulling in de Sowjet-Unie in 1958 …..918
De ontwikkeling der Oosteuropese energievoor-
ziening ……………………………934
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambeis; J. Tinbergen; J. R. Zwdema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; Â. J. Vlenck.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
911
t
Met behulp van cijfermateriaal, ontleend aan
de Centrale dienst van de statistiek bij de Minis-
terraad
der
U.S.S.R., geeft schrijver een globaal
overzicht van de economische ontwikkeling en
de huidige economische situatie van de Sowjet-
Unie. Voor de periode
1959-1965
is een zeven-
jarenplan, dat gedeeltelijk in de plaats komt van
het zesde vijfjarenplan
1956-1960,
opgesteld. Dit
nieuwe plan zal in januari
1959
worden gepubli-
ceerd. De economische plannen voor een verdere
toekomst,
1970-1975,
richten zich vooral op de
ontwikkeling van Siberie. Het merendeel lan
deze zgn. perspectiefplannen bevindt zich nog in
een stadium van bestudering. Het tot ontwikkeling
brengen van Siberië zal met enorme moeilijkhe-
den
gepaard gaan: er bestaat een groot tekort aan
arbeidskrachten, wegen
zijn
er vrijwel niet en de
klimatologische omstandigheden. zijn zeer ongun-
stig. Gèlet op de tot dusver bereikte resultaten be-
staat er evenwel volgens schrijver een redelijke
kans dat de moeilijkheden zullen worden opgelost,
zij het
ijp naar verhouding lange termijn.
Economische
ontwikkeling
en
perspectieven
van de
Sowj et-Unie
Als inleiding tot dit speciale nummer van ,,Economisch-
Statistische Berichten’ willen wij een overzicht geven van
de economische ontwikkeling en de huidige economische
situatie van de Sowjet-Unie Het gebruikte cijfermateriaal
is merendeels ontleend aan de Centrale dienst van de statis-
tiek bij de Ministerraad der U.S.S.R. De kencijfers voor de
ontwikkeling der Sowjet-economie gedurende de periode
1959-1965 (het zevenjarenplan, dat gedeeltelijk in de plaats
komt van het zesde vijfjarenplan (1956-1960) zijn tot onze
spijt nog niet gepubliceerd; deze moeten nog worden
goedgekeurd door het buitengewone 21e congres van de
Communistische Partij der Sowjet-Unie, dat te dien einde
op 27 januari
1959
bijeengeroepen wordt
1).
De enorme afmetingen van de U.S.S.R. oefenen, zulks
onafhankelijk van andere factoren, een sterke invloed uit
op haar economie. Ter illustratie van die afmetingen zij er
aan herinnerd; dat de totale oppervlakte van de Unie van
Sowjet Socialistische Republieken
(15
in getal), inclusief
de eilanden, de Witte zee en de Zee van Azov, ongeveer
22,4 mln. kin
2
beslaat. Op het vasteland strekt het rijk zich
uit van 77
1
44′ NB tot
350
08′ NB en van 19
0
38′ OL tot
1690 40′ WL; de kortste afstand van oost naar west be-
draagt ruim 9.000 km, die van noord naar zuid ruim 4.500
km. Wat de natuurlijke gesteldheid betreft behoren tot de
U.S.S.R. zowel poolgebieden als subtropische streken,
als gevolg waarvan de Sowjet-Unie, uitgezonderd voor
tropische produkten, self-supporting kan worden geacht.
Wat natuurlijke rijkdommen aangaat, hebben 30 jaren
van intensief onderzoek aangetoond dat de Sowjet-Unie
de eerste plaats ter wereld inneemt op het gebied van
voorraden ijzer- en mangaanerts, koper, zink, lood, aard-
1)
Na de samenstelling van dit artikel is in de Sowjet-pers
verschenen ,,een informatieve mededeling over het plenum van
het Centraal Comité der C.P.SU. op 12 november
1958,
waarin werden beoordeeld: 1. de ontwerp-thesen van een
rapport van N. S. Chroestsjov voor ht 21e congres der
C.P.S.U.: de controlecijfers ter ontwikkeling van de volkshuis-
houding der U.S.S.R. gedurende de jaren
1959-1965;
2.
de
versterking van de verbindingen tussen school en praktijk en
de verdere ontwikkeling van het systeem der nationale op-
voeding in het land”. De in de thesen weergegeven cijfers
moeten dienen als richtlijnen, die door de planorganisaties
zullen worden bestudeerd.
olie, turf, kalizouten en minerale meststoffen, de tweede
plaats op het gebied van voorraden steenkolen en fosforie-
ten, terwijl er rijke vindplaatsen voorkomen aan non-
ferro en edele metalen, zout enz. Gedurende de laatste
jaren werden b vendien in Jakoetië zeer rijke diamantvelden
ontdekt. Daarnaast beschikt de U.S.S.R. over geweldige
reserves aan waterkracht, waarvan het economisch poten-
tieel op 1.200 mrd. kw/u
wordt geschat, meer dan in enig
ander land. De houtvoorraden (722 mln. ha, of 32 pCt.
van het land;
is
met bos bedekt) worden op
75
mrd. m
3
getaxeerd.
Volgens schatting bedroeg het aantal inwoners per april
1956 in totaal 200,2 mln., waarvan 87 mln, in de steden
(43,4 pCt.) en 113,2 mln. op het platteland (56,6 pCt.).
(In 1913 telde de bevolking van Tsaristisch Rusland in
totaal .1 59,2 mln, zielen, waarvan 28,1 mln. (17,6 pCt.) in de
steden en 131,1 mln. (82,4 pCt.) op het platteland). De
vierde volkstelling sinds de revolutie zal eind januari 1959
plaatsvinden.
Deze gegevens vormen dus in ruwe trekken het samenspel,
dat dé opbouw der Sowjet-economie ten dienste staat. Het
beheer dezer volkshuishouding geschiedt sinds 1929 prak-
tisch uitsluitend volgens het socialistische stelsel, d.w.z.
alle produktiemiddelen en de grond zijn genationaliseerd;
ieder wordt beloond naar zijn prestaties (,,wie niet werkt
krijgt ook geen eten”); 3. geen burger kan een andere burger
,,exploiteren” (in dienst hebben).
Door de vernielingen in.de
oorlog van 014-1918, door
de burgeroorlog en door de aanvallen op het revolutionaire
Rusland van buitenaf, moest de Sowjet Regering haar
gehele economie nagenoeg van het begin af aan opbouwen.
Het hiernaast afgedrukte diagram geeft de ontwikkeling
van de bruto-industriële produktie in Rusland en de
U.S.S.R. van 1913 tot en met 1956 (in pCt. van 1913).
De bruto-industriële produktie i’s in een tijdsverloop van
43 jaar verdertigvoudigd en de arbeidsproduktiviteit nam
t.o.v. 1913 met het negenvoudige toe. Een teruggang,
behalve voor de produktiemiddelen, valt in de jaren van de
tweede wereldoorlog te constateren. Door rechtstreeks
oorlogsgeweld werd aan de nationale economie en aan de
burgerbevolking een schade toegebracht, die op 679 mrd.
roebel wordt becijferd.
912
(Advertentie)
De stijging van de belangrijkste takken der produktie-
middelen wordt door de volgende cijfers gekarakteriseerd:
TABEL 1.
gietijzer
staal
steenkool
aardolie
elektriciteit
jaar
mln, ton mln, ton mln, ton
I
mln, ton
mrd. kw/u.
I
1913
..
4,2
4,23
29,1
9,2
1,9
1940
..
15,0
18,3
166,0
31,0
48,0
1955
..
33,0
45,0
391,0
71,0
170,0
1956
…
5,8
48,6
429,0
83,8
192,0
1957
..
37,0
51,0
463,0
98,3
209,5
De landbouw is de laatste jaren, meer dan.vroeger, in het
middelpunt van de belangstelling komen te staan. In 1957
bedroeg de gehele bezaaide oppervlakte in de U.S.S.R.
193,2 mln. ha (75 mln. ha meer dan in 1913), waarvan 36
mln. ha – meest door ontginning van woeste en braak
liggende gronden – gedurende de jaren 1954-1956 aan het
arsenaal werd toegevoegd. Voor de graanoogsten zijn geen
nauwkeurige cijfers bekend. Volgens een rede, welke
N. S. Chroestsjov op 22 januari ,jl. hield, bedroeg de
gemiddelde jaarlijkse graanoogst gedurende de jaren 1950-
Ontwikkeling van de bruto-produktie van de Sowjet-industrie
(in pCI. van 1913)
Kopitaalgoederen
,m
t
n
tntrc
1913.17
1928
1940 1945
1956
1953 127,9 mln, ton en 162,4 mln, ton gedurende de perio-
de 1954-1957. De statistieken geven slechts aan, dat de
Staat in 1953 ruim 31 mln. ton ter beschikking kreeg en
ruim 54 mln. ton in 1956 (een zeer goed oogstjaar). De
oogst van 1957 was minder goed; de regeringsontvangsten
bedroegen toen in totaal 35,4 mln, ton graan. Daartegen-
over is de oogst van 1958 bijzonder goed uitgevallen. Dit
jaar heeft de Regering ruim 57 mln, ton graan ontvangen.
Ook de veeteelt ontwikkelde zich in de laatste jaren ver-
houdingsgewijs zeer snel. Het motief is thans ,,in de pro-
duktie per hoofd van de bevolking de vooraanstaande
kapitalistische landen (Amerika) te evenaren en voorbij te
streven”.
De gegevens betreffende de houtproduktie zijn eveneens
onduidelijk: in
1956
zal aan industriehout ongeveer 204 mln.
m
5
en in 1957 ongeveer 216 mln. m
3
beschikbaar zijn ge-
weest.
De ontwikkeling van de voortbrenging van een aantal
produktiemiddelen en van enige verbruiksartikelen komt
tot uitdrukking in tabel 2.
TABEL 2
1913
1
1940
1
1945
1
1956
1
1957
stoom- en gasturbines (1.000
kwt)
6
972
189
4.226 4.100
hydraulische turbines
,,
–
208
41
1.581
1.300
aardolie-apparatuur (1.000 t.)
–
15
1
49
61
werktuigmachines
(1.000 St.)
1,5
58,4
38,4
124,0
130,10
vrachtauto’s
–
136
69
358 371,6
tractoren
–
32
8
184
204
tractorploegen
,,
–
38
”
8
124
128
tractorzaaiers
–
21 2
199
278
graancombines
–
13
0,3
82
131
atoomlokomotieven voor
hoofdlijnen
(St.)
477 914
8
490
a)
diesellokomolieven id.
,,
–
5
–
161
400
elektrische lokom.,,,,
–
9
–
216 270
excavatoren
–
274
10
6.784
9.500
autograders
,,
–
– –
1.646
2.064
apinmachines
–
1.109
11
1.666
1.880
weefmaclsjnes
,,
4.620
1.823
18
13.953
14.400
mineralemeststoffen(1.000 t.)
69
3.238
1.119
10.906
11.700
gecalcineerde soda
,,
160
536
235
1.545
1.618
zwavelzuur
,,
121
1.587.
781
4.323
4.600
cement
(mln. t.)
1,5
5,7
1,8
24,9
28,5
katoenen stoffen
(mln. m.)
2,582
3.954
1.617
5.454
5.600
wollen stoffen
,,
103,0′
119,7
53,6
268
282
linnen stoffen
120,0
285,5
106,5
382 425
zijden stoffen
‘
,,
,,
42,6
76,6
‘
36,4
755 805
Ieder schoeisel
(mln. pr
.)
60
211
‘
63
290
315
kristalsuiker
(1.000 t.)
1.347
2.165
465
4.354
4.491
uurwerken
(mln. St.)
0,7
2,8 0,3
22,6
23,
radiotoestellen
(1.000 St.)
–
160,5
13,8
3.675
3.600
a) Cijfer niet gegeven; de produktie hiervan loopt echter af ten gunte van
diesel- en elektrische lokomotieven.
De hiervoor geschetste produ.ktieverhoging zou niet
hebben kunnen plaatsvinden zonder een sterke toeneming
van geschoold personeel en een naar vermogen doorge-
voerde mechanisatie. Het aantal arbeiders en ander perso-
neel, dat in de volkshu’ishouding werkzaam is, bedroeg
12,9 mln, in 1913, 22,6 mln, in 1932, 31,2 mln, in 1940,
27,3 mln, in 1945, 38,9 mln, in 1950, 50,5 mln, in 1956 en
52,1 mln, in het afgelopen jaar. Procentsgewijze steeg het
aantal arbeiders in de industrie en de bouwnijverheid van
9 in 1913 tot 31 in
1956,
terwijl op landbouwgebied, als
gevolg van mechanisatie der werkzaamheden en collecti-
visatie der boerenbedrijven, het percentage daalde van 75
in 1913 tot 43 in
1956.
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
1.000
913
Dit wat betreft de resultaten, welke tot dusver in de
blangrijkste takken der Sowjet-economie zijn bereikt.
Méde door diepgaande yeranderingen in de leiding van de
industrie (waarover in_het volgende, artikel meer) en het
feit dat gedurende de laatste jaren Sowjet-geologen’ nieuwe
grote reserves aan verschillehde grondstoffen en energie-
bronnen, meestal in het oosten, hebben ontdekt, werd het
opstellen van een nieuw plan noodzakelijk geacht. Op basis
van de nieuwe reserves kunnen thans nieuwe ondernemingen
en industriële centra worden opgericht, die in de richtlijnen
van het zesde vijfjarenplan (1956-1960) niet konden worden
voorzien en waarvoor de resterende drie jaren van dit
plan onvoldoende waren. Het in januari a.s. bekend te
maken nieuwe plan zal de jaren
1959
tot en met 1965 be-
strijken.
De economische plannen voor een verdere toekomst,
-1970-1975, richten zich vooral op de ontwikkeling van
Siberië. Het Europese territoir van de U.S.SR. is reeds
vrij diepgaand doorvorst, ook al worden er nog steeds
nieuwe vindplaatsen (bijv. onlangs ijzererts in de republiek
Oekraine) ontdekt, terwijl daarentegen Siberië nog vrijwel
onbegrensde mogelijkheden biedt. Enige bijzonderheden
daaromtrent zijn bekend geworden
tijdens
een onlangs
gehouden conferentie over de ontwikkeling van Oost-
siberië’s produktiekrachten. Onder Oost-Siberië wordt
ongeveer het gebied tussen de rivieren Jeniseï en Kolyma
begrepen. Siberië en het Verre Oosten beschikken thafis
over de ijzer- en staalfabriekenvan Koeznetsk. en kleine
staalfabrieken in Komsomolsk aan de Amoer en Petrovsk-
Zabaikaiski. De komende 7 jaren moeten nog twee grote
fabrieken, één in West-Siberië en een bij Taishet in Oost-
Siberië worden gebouwd.
Oost-Siberië heeft voldoende grondstofreserves voor de
stichting van nog een metallurgisch centrum in het Trans-
baikalgebied; de bouw hiervan zal echter eerst plaatsvinden
onder het 15-jaren perspectiefpian. De geologische’ reserves
aan kolen in Oost-Siberië, die zelfs hoofdzakelijk in dag-
bouw kwinen worden gewonnen, omvatten 80 pCt. van
alle voorraden der U.S.S.R., de waterkrachtreserves
ongeveer 50 pCt. Ook deze laatste zullen alleen op lange
termijn geëxploiteerd worden. Tijdens het zesde vijfjaren
plan was de voltooiing beoogd van de hydro-elektrische
centrale van Irkoetsk (660.000 kw), het eerste deel van het
station Bratsk aan de Angara (totaal vermogen 3,2 mln. kw
)
en het station Nowosibirsk aan de Ob (400.000 kw). In
verband met de langdurige bouwtijd van deze soort cen-
trales zal voor de naastbije toekomst de voorkeur worden
gegeven aan elektrische centrales op basis ,an kolen.
Hoewel de te leveren stroom duurder is hebben de kolen-
centrales het voordeel, dat de bouwkosten goedkoper zijn
en de bouwtijden aanmerkelijk korter. Opgemerkt zij dat
hét spectaculaire element, dat veelal aan de waterkracht-
centrales verbonden is, niet uit het oog mag doen verliezen
dat zij nog in 1957 niet meer dan een vijfde van alle in de
U.S.S.R. opgewekte elektrische stroom Ie’verden.
in’ Oost-Siberië wordt voorts de vestiging gepland van
industriële ondernemingen op het gebied van aluminium,
titaan, manesium, een grote verscheidenheid aan chemische
produkten – plastic, synthetische rubber, kunstvezels,
fosfor, chloor, natriumoxyde, ferro-legeringen enz. Op te
richten olieraffinaderjen in het gebied van Krasnojarsk en
Irkoetsk ter verwerking van olie uit het gebied van Oefa
(in 1956 was ongeveer, de helft van één der pijpleidingen
gereed) zullen Oost-Siberië van brandstof en grondstoffen
voor de chemische industrie voorzien. De olie-expibratie in
Siberië zelf schijnt tot dusver nog niet veel resultaat te
hebben opgeleverd. Wat gas betreft zijn rijke voorraden
natuurgas ontdekt bij de monding van de rivier Wiljoei in
Jakoefië, waarvandaan Siberië’s eerste
gas’pijpleiding
naar
Jakoetsk zal gaan. De mogelijkheden om natuurgas uit de
rijke voorraden van West-Jakoetië naar Irkoetsk en de
bovenloop van de Amoer te dirigeren vereisen tevens
dringend aandacht. De aanwezige ertsreserves zullen Oost-
Siberië ongeveer aan de top van het land brengen wat de
produktie van non-ferro- en zeldzame metalen aangaat;
ook wat diamant en sommige soorten niet metaalhoudende
grondstoffen betreft zal Siberië de eerste plaats gaan in-
nemen. Een toenemende exploitatie van de reusachtige
bosrjkdommen in Oost-Siberië staat verder op het pro-
gramma, terwijl op de daarvoor geschikte gronden de
onontbeerlijke landbouw-. en veeteeltbedrijven zullen
worden gevestigd.
Het merendeel van deze zgn. perspectiefpiannen bevindt
zich nog in een stadium van bestudering. Een blik op de
kaart leert ons welke enorme
moeilijkheden
zullen moeten
worden overwonnen. In praktisch het gehele hier bedoelde
gebied is de bevolkingsdichtheid niet meer dan 1 per km
2
.
De arbeidskrachten zullen dus uit het Europese deel der
U.S.S.R. moeten komen
j
doch op het ogenblik zijn er geen
aanwijzingen, dat in dit gebied een overschot aan arbeids-
krachten zou bestaan; werkloosheid immers komt sinds
1930 in de Sowjet-Unie niet meer voor. Een deel van de
benodigde ‘krachten zal misschien, zoals dit ook bij de
ontginningen is gebeurd, voor de aanvangswerken door de
jeugd worden gelevèrd, terwijl op den duur een steeds verder.
door te voeren mechanisatie en automatisering arbeids-
krachten voor Siberië zal kunnen vrijmaken.
Een tweede moeilijkheid heeft betrekking op het vervoei’.
Wat wegen aangaat is het gebied vrijwel maagdelijk; de
spoorwegen beperken zich tot de Transsiberische hoofdljn
met enige aftakkingen, langs welke het economisch leven
geconcentreerd is. De plannen beogen hier de aanleg van
gecombineerde spoor- en autowegen, de verbetering en be-
vaarbaarmaking van waterwegen, zoals Jeniseï, Lena en
hun zijrivieren. –
Een derde uiterst grote moeilijkheid, aan welke het
hoofd moet worden geboden, betreft het klimaat. In het
Oostsiberische gebied komen de januari-temperaturen niet
boven
300
C., in Jakoetië niet boven
400
en op sommige
plaatsen zelfs C., waarmede gepaard gaat de eeuwig
bevroren ondergrond. In de zomermaanden evenwel zijn
grote ‘delen onbegaanbaar doordat’ de grond te drassig is.
In de Zuidaziatische gebiedsdelen van het rijk, waar vele
belangrijke delfstoffen worden gevonden – kolen in Kara-
ganda, ijzer en non-ferrometalen eveneens in Kazachstan
en naburige republieken – worden grote streken woestijn-
gebied geplaagd door droogte, zo zelfs dat eenzame posten
soms door de lucht van water moeten worden voorzien.
Gelet op de tot dusver bereikte resultaten, zal er een
redelijke kans bestaân dat de moeilijkheden zullen worde”n
opgelost, zij het op naar verhouding lange termijn. Van deze
moeilijkheden zal het gebrek aan mensenmateriaal wellicht
de grootste blijken te zijn.
Rotterdam.
J. H. B000MAN.
914
Ir
Door een zeer ver doorgevoerde centralisatie is
het de Regering van de Sowjet-Unie, onder leiding
van Stalin, gelukt tussen 1928 en
1952 een sterke
industrie op te bouwen. Hierbij
was bewust de
voorkeur gegeven aan ontwikkeling van de zware
industrie; de lichte industrie en de landbouw ble-
ven op het tweede plan. De gebreken van deze
eenzijdig opgebouwde en super-gecentraliseerde
economie, gedekt door de persoonlijke macht van
Stalin, hebben zijn erfgenamen gedwongen ver-
anderingen aan te brengen. Individueel initiatief,
gedurende Stalins regime onderdrukt, moest wor-
den opgewekt en worden gesteund door een nieuwe
filosofie op economisch gebied. Van de praktische
maatregelen, genomen door Chroestsjovs Regering
om de nieuwe ideeën en ..plannen
te verwezenlij-
ken, zijn van
bijzonder grote betekenis:
de wet van
10 mei 1957 inzake reorganisatie van de industrie
en het bouwwezen en die van 31 maart 1958 be-treffende reorganisatie van de landbouw. De in.
houd en de betekenis voor de economie van de
Sowjet-Unie van deze wetten worden door schrij-
ver uitvoerig uiteengezet.
Veranderingen.
in het.
economische beleid•
en in. clé
economische fihisôfie –
in de U.S.S.R.na 1953
De korte geschiedenis van het Sowjet economisch leven,
begonnen in 1917-1918 met de socialisatie van alle onder-
nemingen – een uniek experiment, zonder precedenten in
de opbouw van een landseconomie op zuiver socialistisch
principe -, heeft een zeer snelle ontwikkeling te zien ge-
geven tussen 1928 en 1952 onder de sterke leiding van
Stalin.
De omstandigheden, onder welke deze nieuwe economie –
in een enorm rijk opgebouwd en ontwikkeld moest worden,
waren bijzonder moeilijk: de verloren oorlog van 1914-1918
tegen Duitsland, drie jaren van burgeroorlog, de op de
spits gedreven klassenstrijd binnenslands, het gebrek aan
deskundigen in de. rangen der nieuwe machthebbers, ge-
brek aan vriendschap en hulpvan buitenaf, al deze moei-
lijkheden moesten door de nieuwe gezaghebbers overwon-
nenworden. Als positieve gegevens kon de jonge Regering
rekenen op de natuurlijke rijkdommen van het land, op de
ingeboren. toegeeflijkheid van de bevolking .en,op het
enthousiasme van de proletarische klasse.
Door een zeer ver doorgevoerde centralisatie van de
Regering te Moskou of haar plaatselijke vertegenwoordi-
•gers, niet alleen van planning maar van de gehele leiding
der economie, is het de Regering onder leiding van Stalin
gelukt tussen 1928 en 1952 een sterke Sowjet-industrie op
te bouwen, dit ondanks de verwoestingen gedurende de
oorlog 1941-1945. Bij deze opbouw was zeer bewust de
voorkeur gegeven aan een sterke ontwikkeling van de
zware industrie, met daarbij behorende produktie van
energie en grondstoffen. De lichte industrie en de land-
bouw bleven op het tweede plan. Deze takken kunnen
trouwens minder goed centraal geleid worden dan de
zware.industrie, zodat vele door Stalins Regering genomen.
maatregelen een averechtse werking hadden (speciaal op
landbouwgebied).
De gebreken van de op deze wijze zeer eenzijdig opge-
bouwde en supergecentraliseerde economie, gedekt door
de persoonlijke macht van Stalin, hebben zijn erfgenamen
gedwongen veranderingen aan te brengen. Malenkov, die
als eerste na Stalin de plaats van voorzitter van de Minister-
raad der U.S.S.R. heeft ingenomen, was van plan de ont-
wikkeling van de lichte industrie te bevorderen, ten koste
van de zware. Dit plan botste echter tegen Lenins theorie
van ontwikkeling van de socialistische staat en werd door
Malenkovs collega’s in het hoogste bestuur van de Com-
munistische Partij en van de Regering afgekeurd. Zijn
opvolger, Boelganin, eerst bijgestaan en later opgevolgd
door de secretaris-generaal van de Communistische Partij,
Chroestsjov, heeft het principe van voorrang der zware
industrie gehandhaafd en heeft verbeteringen gezocht in
decentralisatie.
De decentralisatie eist echter een groter aantal actieve
en verantwoordelijke leiders. Individueel initiatief, geduren-
de Stalins regime onderdrukt, moest worden opgewekt.
Diegenen in de opperste leiding, die bang waren voor dit
,,ontwaken van individualiteit”, moesten het veld ruimen;
Chroestsjov wist zijn opvattingen aannemelijk te maken
voor de meerderheid van het Centraal Comité der Com-
munistische Partij, daardoor aan de gehele partij en zo-
doende aan de Regering.
Dit ontwaken van het persoonlijk initiatief moest ge-
steund worden door een nieuwe fihisofie op economisch
gebied. De opperste leiding heeft er zorg voor gedragen
om door woord en geschrift de nodige veranderingen in
de opvattingeh over economie te brengen. De overtuiging
van eigen suprematie, deverdeling van.de
wereld in twee,
onafhankelijke markten (socialistische en kapitalistische),
de passieve uitvoering van orders van bovenaf, -moesten
plaats maken voor het besef, dat van Westerse landen valt
te leren, voor de overtuiging dat allelanden economisch
verbonden zijn en dat plaatselijk initiatief onontbeerlijk is
voor een doeltreffende economische ontwikkeling. Gedu-
rende Stalins regime trachtte de Sowjet-Regering zo min
mogelijk contacten te hebben mef Westerse landen, zo min
mogelijk literatuur
,
en mensen uit kapitalistische landen in
de U.S.S.R. te zien (behalve dan de communistisch gezinde).
Sinds 1954 wordt meer en meer contact met het Westen
gezocht. Het nog door, Lenin verkondigde principe van
vreedzame samenleving tussen kapitalistische en commu
nistische landen, dat gedurende Stalins bewind meet op de
achtergrond was geraakt en moest wijken voor ideeën als
,,kapitalistische omsingeling” en ,,verbitterde strijd van
het afstervende imperialisme tegen het zegevierende corn-
915
munisme”,was weer met veel nadruk op de ereplaats der
geldende overtüigingen gezet.
De noodzaak voor ieder land om bij andere te kopen
en te verkopen, de rationele taakverdeling tussen verschil-
lende landen, het economisch voordeel om bepaalde goede-
ren in het buitenland te kopen inplaats van eigen nieuwe
fabrieken te bouwen, dit zijn de leidende ideeën van de
huidige economische filosofie in de U.S.S.R. De grond-
beginselen echter, d.’w.z. de afschaffing van privé eigendom
bj alle produktiemiddelen, de afschaffing van loondienst
in de particuliere sector, en het staatsmonopolie van buiten-
landse handel, blijven in de U.S.S.R. steeds onaangetast,
evenals de onwrikbare overtuiging dat het communisme
(dat trouwen’ook in de Sowjet-Unie niet is verwezenlijkt)
uiteindelijk in alle landen zal heersen, ,,niet met de sterke
arm opgelegd, doch alleen omdat dit het meest rechtvaar-
dige en vooruitstrevende economische stelsel is, geroepen
omde gehele mensheid gelukkig te makeh”.
Wat zijn nu de praktische maatregelen, genomen door
Chroestsjovs Regering, om de nieuwe ideeën en plannen te
verwezenlijken? Twee maatregelen schijnen ons van bij-
zonder grote betekenis te zijn: de wet ,,nopens verdere
vervolmaking in de orgânisatie van de leiding van de
industrie en het bouwwezen”, uitgewerkt door de Minister-
raad en het Centraal Comité van de Communistische Par-
tij der U.S.S.R. en aangenomen door de Opperste Sowjet
der U.S.S.R. op 10 mei 1957, en de wet, aangenomen op
31 maart 1
–
958, betreffende de volledige reorganisatie van
de ,,Motor- en Tractorstations” ter mechanisatie van de
landbouw, welke alle staatseigendom zijn, en de verkodp
van hun landbouwmachines ‘aan de kolchozen (coöpera-
tieve produktieverenigingen van boeren).
In de aanhef van de wet van 10 mei 1957 wordt o.a.
gesteld, dat ,,het mogelijk is geworden de leiding van
ondernemingen, welke tot dan toe door Moskou uitgeoe-
fend werd, dichter bij de ondérnemingen te brèngen, omdat
er plaatselijk voldoende hooggekwalificeerde specialisten
gevormd zijn.. Daardoor zal de leiding van de talrijke
industriële en bouwondernemingen meer doeltreffend en
soepel worden”. De betekenis van de nieuwe Organisatie
wordt duidelijker wanneer wij ‘in acht nemen dat in mei
1957 de 36 centrale industriële in Moskou gevestigde
ministeries volledige leiding moesten geven aan meer dan
200.000 ondernemingen eh ca. 100.000 bouwwerken, som-
mige op een afstand vân duizenden kilometers en werkende
onder de meest uiteenlopende omstandigheden! De grote
afstahden en de bureaucratische scheidslijnen tussen al
deze ministeries hadden talrijke fouten tot gevolg in
planning; in voorziening-van grondstoffen en hulpmidde-
len, in dè afzet van produkten, in samenwerking tussën
ondernemingen, in arbeidsorganisatie, ‘aangezien al deze
problemen door Moskou moesten worden opgelost.
Om nu een eind te maken aan deze moeilijkheden en
tekortkomingen, schreef de wet van 10 mei 1957 de vol-
gende veranderingen in de leiding van industriële en bouw-
ondernemingen voor: elke van de 15 unierepublieken zal
haar gebied verdelen in economisch-administratieve distric-
ten. In elk van deze districten zal een Raad voor de Volks-
huishouding (Sovnarchoz) worden ingesteld door de
Ministerraad der unierepubliek. ‘De voorzitter van deze
Raad kan benoemd worden tot Minister van de unierepu-
bliek en deel uitmaken van de Ministerraad der republiek.
De Sovnarchozen zijn rechtstreeks ondergeschikt aan de
Ministerraad van de republiek. De Ministerraad der
U.S.S.R. geeft leiding aan alle Sovnarchozen door bemid-
deling van de Ministerraden der afzoner1jke republieken.
In de Sovnarchozen worden Technisch-Economische Raden
gevormd als raadgevdnde instanties. Deze worden gevormd
uit technische en economische specialisten. De Sovnarchoz
leidt de gehele economie inzijn district, in overeenstemming
met de centraal opgestelde staatsplanning en met de wetten
en voorschriften der U.S.S.R.- en republiekministerraden.
De besluiten van Sovnarchozen kunnen worden geschorst
door de Ministerraad der U.S.S.R. en worden geannuleerd
door de Ministerraden van hun republiek.
In verband met de nieuwe organisatie werden de vol-
gende 25 centrale Unie- en unierepubliekministeries opge-
heven: automobielindustrie, machinebouw; apparaten-
bouw en automatisatiemiddelen, werktuigmachines en
gereedschappen, machinebbuw voor bouwnijverheid en
wegenbouw, bouw van aardolie-ondernemingen, tractoren
en landbouwmachines, z,are machïnebouw, elektrotech-
niek, papier- en houtverwerkende industrie, steden- en
dorpenbouw, lichte industrie, boswezen, aardolie-industrie,
vlees- en zuivelindustrie, voedselindustrie, industrie van
bouwrnateialen, visserij, bouwnijverheid, bouw van onder-
nemingen voor metallurgische en chemische industrie,
bouw van ondernemingen voor steenkoolindustrie, steen-
koolindustrie, industrie van non-ferrometalen, ijzer- en
staalindustrie, transport-machinebouw. De volgende mi-
nisteries werden samengevoegd: het ministerie van elektri-
sche stations met het ministerie van de bouw van elektri-
sche stations; het ministerie van oorlogsmaterialenindustrïe
met dat van algemene machinebouw. Alle ondernemingen,
welke onder leiding van centrale ministeries stonden, moes-
ten onder leiding van de nieuw te vormen plaatselijke
Sovnarchozen worden gesteld. De volgende industriële
ministeries moesten blijven: vliegtuigindustrie, industrie
van oorlogsmaterialen, radiotechnische industrie, scheeps-
bouwindustrie
;
chemische industrie en elektrostations; de
betreffende ondernemingen moesten echter ook onder
leiding van plaatselijke Sovnârchozen komen. ‘Overigens
zijn deze ministeries thans omgevormd tot overeenkomstige
Staatscomité’s bij de Ministerraad der U.S.S.R. -.
Verder voorzag de wet van 10 mei 1957 in de reorgani-
satie van het Staatsplan Comité bij de Ministerraad der
U.S.S.R. (Gosplan), dat voortaan moet zijn ,,een weten-
schappelijk orgaan voor economische planning ter be-
studering van ‘s lands behoeften en mogelijkheden, cen-
tralisatie van ontwikkelingsplannen voor de produktie en
distributie, samenstellen van lopende en perspectiefpiannen
en controle op de uitvoering van deze plannen”. Behalve
hetGosplan werd bij de Ministerraad der U.S.S.R. nog
gevormd het Wetenschappelijk-Technisch Staatscomité
,,ter bestudering van technische en wetenschappelijke
vooruitgang in binnen- en buitenland, introductie in de
Sowjet-industrie van de modernste technische middelen en
methodes, de publikâtie van literatuur daaromtrent en de
controle op de technische vooruitgang van ‘s lands in-
dustrie”. Bij de ministerraden der afzonderlijke republieken
zullen ‘overeenkomstige comité’s worden gevormd. De
voorzittersen leidende functionarissen van deze comité’s
kunnen worden benoemd tot Ministers (resp. van de
U.S.S.R. en van een republiek) en deel uitmaken van de
Ministeraad. De door deze wet voorgeschreven reorgani-
satie moest vôôr 1 juli 1957 worden voltooid.
In mei en juni 1957 hadden alle 15 unierepublieken de
voorgeschreven maatregelen getroffen. Na enige aanpas-
singsveranderingen werd de Sowjet-Unie in 104 Sovnar-
chozen verdeeld, waarvan in de R.S.F.S.R.. (Russische
916
republiek) 68, in de republiek Oekraine 11, in de republiek
Kazachstan 9, in de republiek Oezbekistan 5 en in de
andere 11 unierepublieken elk 1 Sovnarchoz.
Elke Sovnarchoz beschikt, behalve ‘over algemene dien-
sten, zoals secretarie, personeelszaken – soms over een
afdeling voor buitenlandse betrekkingen e.d. -, over zo-
veel gespecialiseerde directoraten als er belangrijke indus-
triële takken in zijn district voorkomen. De directoraten
worden gewoonlijk onderverdeeld in meer gespecialiseerde
afdelingen. Bij elke Sovnarchoz bevindt zich een plan-
dienst, welke in nauw, contact staat met het Staatsplan
Comité in Moskou. Zoals reeds gezegd wordt de So’vnar
–
choz verder bijgestaan door
‘
een Technisch-Economische
Raad, die gevormd wordt uit deskundigen, die in het ge-
geven district werkzaam zijn. Een groot deel van het per-
soneel der Sovnarchozen wordt gevormd door ambtenaren
van opgeheven ministeries, bijgestaan door mensen ter
plaatse. Er wordt nog steeds gezocht naar organisatorisch
en administratief betere methoden voor deze nieuwe econo-
mische lichamen.
De onlangs gepubliceerde statistieken over de eerste drie
kwartalen van 1958 tonen aan dat de Sowjet-economie
onder leiding van de pas opgerichte Sovnarchozen in het
algemeen betere resultaten heeft opgeleverd dan onder
leiding van centrale ministeries, speciaal wat de periferie
aangaat: Alle unierepublieken hebben de gestelde taken
naar behoren uitgevoerd. Hetzelfde kan gezegd worden
van de Sovnarchozen; slechts zes zijn met de verwezen-
lijking van hun plannen in gebreke gebleven. Het plan
voor de industriële produktie in de eerste drie kwartalen
van 1958 werd voor 103 pCt. uitgevoerd; de toeneming,
vergeleken met dezelfde periode van 1957, bedroeg 10 pCt.
Voor het eerst erden ‘de plancijfers tot verlaging van de
kostprijs en tot economisering in de industrie overtroffen.
inderdaad, de Sovnarchozen hebben gezorgd voor een
doelmatiger verdeling van werkzaamheden over de ver-
schillende ondernemingen in hun district en voor een
betere en’ snellere bevoorrading van fabrieken met grond-
stoffen en huipmaterialen. Zij konden veel beter toezicht
houden op de gang van zaken in elke onderneming, tijdig
assistentie verlenen en verbeterinen aanbrengen. Onder
de directe blik van de autoriteit werken de ondernemingen
beter..
Het zwakke punt is echter gebleken te zijn de coördinatie
van werkzaamheden tussen de verschillende economisch-
adrriinistratieve distr
j
cten. In vele gevallen is naar voren
gekomen dat de Sovnarchoz voorrang geeft aan uitvoering
van werken, die voor het eigen district bestemd zijn en de
werkzaamheden, uit te voeren voor andere districten of
voor het land, verwaarloost. Een dergelijke bevoorrechting
van eigen belangen is zeer gevaarlijk voor een land, welks
economie van staatswege wordt gepland en waarvan het
normale leven en de vooruitgang volkomen afhangen van
een nauwkeurige uitvoering van de wet op ‘s lands econo-
mische ontwikkeling. Daarom is in april 1958 een decreet
verschenen van het presidium van de Opperste Raad, dat
in disciplinaire maatregelen voorziet – en bij herhaling
gerechtelijke vervolging – tegen leiders van ondernemin-
gen, Sovnarchozen en andere economische organisaties,
welke in gebreke blijven met het verwezenlijken .’an
plannen en leveringsopdrachten van goederen voor andere
economisch-administratieve districten en republieken of
voor ‘s lands behoeften. De laatste tijd verschijnen in de
Sowjet-pers meldingen over buitensporige verfraaiing door
Sovnarchozen van de steden in eigen district en van
,,praaluitgaven”, waartoe kredieten worden gebruikt, be-
stemd voor nutsuitgaven, zoals woningbouw en -onder
–
houd, wegenbouw, volksgezondheid e.d. Vermaningen tot
meer discipline bij de uitvoering van financieringsplannen
worden in de pers geuit. Als dit niet helpt zal waarschijnlijk
een nieuw decreet verschijnen voor een strengere discipline
bij de uitvoering van economische en financiële staats-
plannen.
Doordat de afstand tussen de leiding en de c’ndernemin-
gen zeer sterk is verminderd ei de omvang van het werk
van een Sovnarchoz minder groot is dan bij vroegere
centrale ministeries, zal de kwaliteit van de leiding in de
industrie en het bouwwezen in de U.S.S.R. ongetwijfeld
verbeteren. Functies van vroegere ministeries, welke beslist
gecentraliseerd moesten blijven (branchegewijze planning,
coördinatie, algemene organisatorische en technische
vraagstukken), worden in plaats van door ministeries, uit-
gevoerd door desbetreffende staatscomité’s bij de Minister-
raad der U.S.S.R. en bij de Ministerraden van unierepu-
blieken. De Centrale Regering der U.S.S.R. en de C.P.S.U.
zullen zeker middelen vinden om de nodige discipline en
het besef van algemeen belang bij de Sovnarchozen te
ontwikkelen, zonder het plaatselijke en individuele initia-
tief uit te schakelen.
Evenals in de industrie en het bouwwezen, heeft de
huidige Regering der U.S.S.R. tussen .1954 en 1958 grote
veranderingen gebracht in de landbouw. De ,ingevoerde
wijzigingen behelzen zowel de decentralisatie in de leiding
als het welzijn van de kolchozen (coöperatieve producen- –
tenvérenigingen van boeren).
De decentralisatie
van
de leiding bestaat hierin, dat de
centrale planning voor de landbouwproduktie beperkt is
tot bepaling van de door het gehele land benodigde hoe-
veelheden. Thans is aan de koichozen overgelaten, onder
controle van plaatselijke autoriteiten, wat en hoeveel zij
zullen produceren. De autoriteiten grijpen alleen dan in,
wanneer de kolchozen te kort schieten bij hun planning
of hun werk. De boeren zorgen voor hun eigen belang
door het maximum uit het land te halen en komen zodoende
tot betere resultaten dan de Centrale Regering, welke geen
rekening kan houden met plaatselijke omstandigheden.
Om de boeren te helpen heeft de Regering er voor gezorgd,
dat een groot aantal landbouwdeskundigen van departe-
menten en bureaus op het platteland ging werken. Verder
werd een reeks maatregelen getroffen om de verdiensten
der ‘koichozen te verbeteren en daardoor ook het welzijn
van de kolchozboeren op ëen hoger plan te brengen. De
prijzen, welke de Regering voor landbouwprodukten be-
taalt, werden verhoogdL De boeren werden bevrijd van
verplichte levering aan de Regering van een deel van de
opbrengst der individuele percelen. Sedert 1958 is eveneens
afgeschaft de verplichte levering aan de Regering (tegen
vaste, lage prijzen) van een bepaald deel van de opbrengst
der kolchozen; voortaan koopt de Regering van de kol-
chozen alle produkten tegen lonende prijzen. Deze prijzen.
worden vastgesteld voor verschillende rayons, overeenkom-‘
stig de daar gemaakte produktiekosten; zij kunnen gecorri-
geerd worden in overeenstemming met de oogstresultaten.
Als laatste en misschien wel belangrijkste verandering
in de organisatie van de landbouw willen wij noemen de –
hervorming van de Staats Motor- en Tractorstations
(M.T.S.) tot ,,Reparatie Technische Stations” (R.T.S.) en
de verkoop van courante technische uitrusting dezer M.T.S.
aan kolchozen, welke laatste dus voortaan zelf’over de
benodigde machines zullen beschikken. De vroegere M.T.S.
917
worden getransformeerd in reparatiestations van land-
bouwmachines en in distributiecentra op het platteland
van brandstoffen, kunstmeststoffen e.d. Eventueel behou-
den zij weinig gebruikelijke machines, die zij aan de kol-
chozen kunnen verhuren voor sporadische werkzaamheden
(bijv. melidratieve), in ‘zoverre de aanschaf van zulke
machines door de koichozen niet verantwoord is. De nieu-
we reparatiestatioris krijgen geen betaling in natura, zoals
vroeger de M.T.S., maar worden in contanten betaald
volgens officiële tarieven. Alleen daar, waar de koichozen
Planvervulling in de
Sowjet-Unie in 1958
In nevenstaand artikel is
°
o.a. een en ander
medegedeeld omtrent de planvervulling in de
Sowjet-Unie in de eerste negen maanden van dit
jaar. De lezer heeft daarin kunnen zien, dat het
plan voor de bruto-industriële produktie met
3 pCt. is overschreden en dat de toeneming ten
opzichte van de vergelijkbare periode van 1957
10 pCt. bedroeg.
In ,,Maandberichten” van het Nederland-
U.S.S.R.-Instituut van september/oktober jI.
wördt een groot aantal gegevens verstrekt omtrent
de produktie
iti
genoemde periode. Hieruit blijkt
o.a., d’at in de eerste negen maanden van
1958
in
de Sowjet-Unie 384.000 automobielen, 293.000
motorrjwielen en scooters, 2,9 mln, radio- en
711.000 televisietoestellen zijn voortgebracht,
alsmede 265.000 huishoudkolkasten, 1,7 mln.
ton papir en 2,3, mln, ton kristalsuiker.
Vai’i meer belang dan deze-kleine, wat op de
consumptieve, sfeer toegespitste, greep uit de,
geen vergelijking met voorgaande jaren en plan-
nen mogelijk makende, groslijst van produkten, is
onderstaand, eveneens uit gegevens van genoemd
blad samengesteld staatje. Hieruit kan worden
gezien hoe de voortbrenging van enkele produkten
vergeleken met de overeenkomstige periode van
1957 is toegenomen en in hoeverre het plan is
– overtroffen.
Produktie Toenem
Overschrij-
ing dingvanhet
in de eerste t.o.v. eeer- plan in de
Omschrijving
negen maan-
negen eerste negen
ia
den van 1958
an
maanden
van
van 1958
Gietijzer (mln, ton) .
29,1
1,58
0.38
Staal (mln. ton)
40,8
ca. 3,—
0,85.
Gewaist
materiaal
(mln, ton)
31,9
2,4
0,83
Kolen (mln. tôn)
371,—
26,—
5,9
Aardolie (mln. ton)
83,4
11,4
1,4
Minerale meststoffen
(mln, ton)
9,2
0,56
0,44
Cement (mln, ton)
24,4
3,25
0,26
Ook wat de voortbrenging van een groot aantal
andere industriële produkten betreft, werden de
gestelde doeleinden overtroffen. Op enkele pun-
ten echter, werden de plannen niet vervuld.
,,Maandberichten” noemt hiervan: de vervaar-
diging van metallurgische uitrusting, elektrisché
motoren met een vermogen van meer dan 100
kWh, diesellokomotieven voor’ hoofdlijnen en
dakleisteen –
nog te arm zijn om machines te kopen (ook met staatskre-
dieten), blijven de functies van de M.T.S.
tijdelijk
intact.
Tussen 31 maart en juli ji. heéft 65 pCt. der ca. 78.900 kol-
chozen in de U.S.S.R. de door hen benodigde landbouw-
machines van de geliquïdeerde M.T.S. aangekocht. Nieuwe
machines zullen zij verder direct bij de Regering kopen.
De prijzen van de machines worden bepaald door 9peciale
paritaire commissies. De betaling door de kolchozen aan
de Staat voor gekochte machines geschiedt op kredietbasis:
de kolchozen behoeven bij aankoop ca. 10 pCt. van de
totale prijs te betalen en de rest in termijnen
1)
De betekenis van deze ,,na de socialisatïe van. de land-
bouw meest belangrijke maatregel”, aldus Chroestsjov,
wordt duidelijker wanneer wij aan het ontstaan en de be-
tekenis van de M.T.S. denken. Deze werden in het begin’
van de socialisatie van het landbouwwezen opgericht om
de pas door arme boeren gestichte kolchozen, zonder ma-
chines en met weinig vee, met technische middelen te hel-
pen.Verder hebben deze door de Staat georganiseerde en in
staatseigendom zijnde M.T.S. een zeer belangrijke politieke
en organisatorische rol gespeeld op het platteland voor
communistische propaganda, v’oor organisatie van een
nieuwe levensvorm, voor het invoeren en verbeteren van
agrarische methoden en voor de introductie van technische
middelen in vele gebieden, .waar tot dien alleen maar paard
en houten ploeg bekend waren. Dank zij de M.T.S. hebben
de boeren de voordelen van grote gemechaniseerde coöpe-
ratieve landbouwbedrijven (koichozen) leren inzien. De
M.T.S. hebben een groot aantal deskundige landbouw-
technici opgeleid, welke in de U.S.S.R. van de jaren twintig
geheel ontbraken. De Communistische Partij, de Sowjet-
Regeringen de Opperste Sowjet der U.S.S.R. hebben be-
vonden, dat de M.T.S. hun organisatorische en opvoedende
taak op het platteland verricht hebben. De kolchozboeren
zijn nu absoluut overtuigd van de voordelen, welke de
coöperatieve eigendom biedt boven particulier bezit, en op
de hoogte, van agrotechniek. De tweeslachtigheid in de
competente leiding, enerzijds door het kolchozbestuur en
anderzijds door de directie van de M.T.S., is thans over-
bodig en soms schadelijk geworden. Dit was aanleiding om
de ,,Wet nopens verdere ontwikkeling van het kolchoz-
systeem en reorganisatie van machine-tractorstations” van
31 maart 1958 in te dienen en aan te nemerL
De twee wettn betreffende reorganisatie, die van 10
mei 1957 van de industrie en het boûwwezen en die van 31
maart 1958 van de landbouw, gewagenbeide van de feiten
dat
het huidige Sowjet-regime voldoende sterk is ingebur-
gerd, zodat een sterke centrale leiding overbodig is ge-
worden;’
–
er nu voldoende plaatselijke kaders van organisato-
risch en technisch gevormde krachten in de U.S.S.R. aan-
wezig zijn, aan welke een grotere deelneming in de econo-
mische leiding kan worden verleend;
de Sowjet-economie sterk genoeg geworden is om
zich aan zo ingrijpende structurele veranderingen te wagen.
Schrijver dezes kan en wil geen profeet zijn. De toekomst
zal tonen waarheen de veranderingen van de laatste jaren
het zich zo snel ontwikkelende Sowjet-rjk zullen brengen.
Rotterdam.
‘
Dr. J. W. MUNTz.
1)
Per 1 november 1958 hadden de kolchozen van . de
vroegere M.T.S. gekocht: 463.000 tractoren, 262.000
corn-
bines, âlsmede nog andere landbouwmachines, voor een-
totaâlbedrag van 16,1 mrd. roebel; daarenboven kochten
zij nog voor 4,4 mrd. roebel aan nieuwe landbouwmachines.
918
In 1953 zette het Sowjetblok een handelsoffen-sief in. Teneinde de consequenties hiervan oplan-
gere termijn voor
het Westelijke marktenstelsel
enigermate te kunnen begroten, tracht schrijver
vast te stellen hoe groot de globale expansie is
geweest, welke richting het offensief heeft geno-
men en hoeveel van de globale expansie is inge-
geven door overwegingen van economische aard en hoeveel er gericht is geweest op politieke suc-
cessen van de korte termijn (de ,,peietraties”). De
globale expansie blijkt tot nu toe bescheiden van omvang en het is volgens schrijver moeilijk in te
zien, hoe zij in de afzienbare toekomst opvallende
proporties zou kunnen
aannemen.
Op het gebied
van de penetraties
liggen
de kaarten naar schrij-
vers mening voor het Westen slechter. Hoever de
Sowjet-Unie met deze penetratie zal (kun-
nen) gaan, is o.a. van de volgende onbekende
factoren afhankelijk: voor de U.S.S.R.: de ver-
houding tussen de technisch-economische groei en
de toenemende behoeften en die tussen economi-
sche en politieke overwegingen, en voor het Wes-
ten: de ontwikkeling van de conjunctuur en de
vraag hoe het op het offensief zal reageren.
Het
hancielsoffensief
van het
Sowj etbiok
De koerswijziging ten aanzien van de internationale
haiidel, waartoe in het Kremlin na Stalins dood werd
besloten, was stellig een van de belangrijkste elementen
van de nieuwecommunistische strategie op lange termijn.
De reactie hierop van het Westen mag wel stereotiep worden
gnoemd: na enkele jaren van half geïnteresseerd toekijken
blies het (onlangs) luid alarm. Ophet ogenblik zijn wij in
het bekende stadium van het wilde gerucht en de vele
vragen die allemaal tegelijk moeten worden beantwoord:
hoe lang is de brand al gaande, waar zijn de haârden van
het vuur, wat kan er nog van het huis worden gered en
hoeveel water is daarvoor nodig?
Antwoorden onder dergelijke omstandigheden gegeven,
munten niet uit door nauwkeurigheid. Wanneer hieronder,
om zo kort en zo duidelijk mogelijk te zijn, vele grootheden
met cijfers worden aangeduid en vergeleken, dan moet
daarbij aanstonds worden vermeld, dat de beschikbare
informatiebronnen nog geenszins eenstemmig zijn
1).
Bij onderlinge afwijkingen moest hier en daar worden ge-
kozen voor gewogen gemiddelder, waarbij het gewicht
door niets anders werd bepaald dan een subjectief betrouw-
baarheidsoordeel. De afgonde getâllen mogen hiermee
tevens zijn verklaard.
1.
Talrijke berichten hebben ons in de laatste tijd indrukken
gegeven van wat er ongeveer gaande is: in 1953 zette het
Sowjetblok een ,,economisch offensief” in; sedertdien
gingen de exporten van alle communistische landen jaar-
lijks met sprongen omhoog, tegelijk met de aantallen deel-
nemingen aan jaarbeurzen en exposities, rondreizende
missies, handelsakkoorden etc., om hier maar te zwijgen
1)
O.E.E.S.-statistieken; E.C.E. jaar- en kwartaalrapporten;
U.N. Statistical Yearbook; specifiek cijfermateriaal van recente
datum in: U.S. Department of State, publikaties nrs. 6632 en
6684; Council for economie and industry research, Foreign
asistance activities of the communist bloc, Washington 1957;
Sapir, The new role of the Soviets in the world economy;
Mikeseli en Behrman, Financipg free world trade with the
Sino-Soviet Bloc.
van hetgeen zich afspeelde op het gebied van de krediet-
verlening en de technische hulp; overschotten van grond-
stoffenlanden werden door het Blok welwillend ingekocht
boven de marktprijs; wanneer onze eigen stapelniarkten
oververzadigd dreigdenteraken,deedhet Sowjetblok er nog
een bedrieglijk schepje bovenop tegen prijzen zo laag, dat
van ,,dumping” werd gesproken; het sinistere van dit alles:
de nieuwe concurrent die onze markten binnendrong be-
schikt niet alleen over een gigantisch potentieel, maar
bovendien zijn cômmerciële overwegingen voor hem klaar
–
blijkelijk ondergeschikt aan politieke bedoelingen. Aldus
ongeveer het beeld dat bij ons postvat, zolang het ons bij
stukjes en beetjes door ‘dagblad en periodieken wordt
voorgehouden.
Beziet men het in zijn geheel en van dichterbij, dan vindt
men wel het een en ander van zijn eerste indrukken terug,
maar ergens blijkt er ook iets niet te kloppen. Wat men
ontwaart komt in de kern hierop neer: het Sowjetblok kan
op de wereldmarkt een blijvend economisch succes be-
reiken door economisch tç werk te gaan; het kan ook,
desgewenst, op lokale markten en op korte termijn politieke
successen bereiken door oneconomisch te werk te gaan;
maar het kan niet op de wereldmarkt een blijvend eco-
nomisch succes bereiken door’ oneconomisch te werk te
gaan. Wanneer men bovendien gaat zien, dat ook van deze
reus de krachten verre van onbegrensd ziji%, dan blijkt van
de twee mogelijkheden die wel binnen zijn bereik liggen het
volgende: hoe meer het Sowjetblok zal willen van het een,
met des te minder zal het zich tevreden moeten stellen
van het ander.
Met deze constatering verliest ons aanvankelijk schrik-
beeld de helft van zijn dreiging. Waar het ons nu verder
om gaat is: 1. vat te stellen hoe groot de globale expansie
sedert 1953 is gewéest; 2. te bepalen welke richting het
offensief heeft genomen en 3. uit te maken, hoe veel van de
globale expansie is
1
ingegeven door overwegingen van eco-
nomische aard en hoe veel er gericht is geweest op politieke
successen van de korte termijn (de ,,penetraties”). Deze
laatste verhouding is een onmisbaar gegeven, wil men de
consequénties op langere termijn voor het Westëlijke
marktenstelsel enigermate begroten. De onderstaaïde
919
N
De
Nederlondsche
Handel-Maatschappij
is
bij
N
H
üitstek de bonk voor de im- en exporteur. Met
H
u
tol
von eigen vestigingen in het Verre Oosten,
!!
het
Midden-Oosten,
Oost-Afrika
en
Amerika
kunnen wij uw belangen ter plaatse behartigen
N
en inlichtingen over handelsmogelijkheden Uit de
N
H
eerste
hand
verschaffen.
Ons 14-daags
Bank-
H
Bulletin stellen wij de geïnteresseerde fabrikant
II
handelaar
beschikking.
II
of
gratis ter
eder1alldsche
llalldo1
–
aatsohappij,
lu.
N
N
H
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vij’zelstraat 32
H
M
H
111111===111111
111111
liii)
(Advertentie)
cijfers en opmerkingen willen niet meer zijn dan enkele
bouwstenen voor verdere analyse.
•De globale expansie.
Het jaar 1953 bracht een radicale ommekeer in het
handelspatroon van de communistische landengroep.
De stalinistische economische politiek was voor alles ge-
richt opde interne versterking van het ,,socialistische
kamp” en de complementariteit van de samenstellende
delen. Dit impliceerde een rigoureuze besnoeiing van de
handelsbetrekkingen met de buitenwereld. Daarom is het
jaar 1953 zeer geschikt om een indruk te geven van de
economisch noodzakelijke bodem van het handelsverkeer
met de vrije wereld. Anderzijds is het een ongelukkig
(en veel misbruikt) uitgangspunt voor het aantonen van de
aggressiviteit en het succes van de communistische handels-
campagne: een deel van de sedert 1953 gemaakte vorderin-
gen was immers niets anders dan terugwinnen van terrein
dat verloren ging door de voorafgaande, kunstmatige
isolering.
Een vergelijking met de handelscijfers van de O.E.E.S.-
landen is nuttig, om het communistische offensief in iijn
juiste proporties te zien en vooral ook om te kunnen vast-
stellen dat er, wat de dynamiek betreft, tot op heden nog
weinig schokkends is gebeurd vanneer men zijn vergelijking
baSeert op een referentiejaar (1948) dat om verscheidene
redenen als meer representatief moet worden beschouwd.
De vergelijking van de relatieve toenemingen van de
handelmetderestvan de wereld sedert 1953 valt voor West-
Europa inderdaad zeer ongunstig uit (tabel 1). Maar zelfs in
deze periode was de absolute toeneming van de overzeese
O.E.E.S.-handel nög vele malen groter dan die van het
Sowjetblok met derde landen. Beziet men de ontwikkeling
vanaf 1948,, dan blijkt ook de relatieve prestatie van het
Sowjetblok nog’achter teblijven bij die van West-Europa.
Wie nog een laatste opmontering behoeft, kan zijn blik
nog verder in het verledèn slaan. De handel van de thans
communistische landengroep als geheel met derde landen
maakte in de jaren 1928 en 1938 nog 6 pCt. uit van de
wereidhandel, terwijl het Sowjetblok in 1957 via een diepe
trog juist weer het percentage bereikte van 1948, t.w.
3 pCt. of de helft van de relatieve betekenis van v66r 1940.
VIM
De richting die het offensief nam sedert 1953 kan, dank
zij de sinds kort welig opschietende literatuur, vrij nauw-
keurig worden bepaald. (T.a.v. de absolute cijfers blijft,
zoals opgemerkt, enig voorbehoud geboden).
Het. eerste nieuws door tabel 2 gebracht is, dat de
bovengenoemde 3 pCt. van de wereldhandel die in 1957
werd bereikt, was opgebouwd uit ruim 2 pCt. voor handel
met ‘de ontwikkelde Westerse landen (vôér de oorlog
5 pCt.) en bijna 1 pCt. voor handel met de rest van de
wereld, die wij hier kortheïdshalve zullen vereenzelvigen
met de minder ontwikkelde gebieden (véôr de oorlog even-
eens 1 pCt.).
Bezien wij de toeneming sedert 1953, dan kan het volgen-
de worden opgemerkt. Van de $ 3’mrd., waarbinnen het
drama van het communistische handelsoffensief zich tot
TABEL 1.
Totale handelsomzetten van het Sowjetblok en van West-Europa in 1948 en 1952
257
(in mln. U.S. dollars)
Sowjetblok
1948
1
1952
1953
1
.
1954
1
1955
1956
1957
pCt. toeneming
pCt. toeneming
t.o.v.
1948
t.o.v.
1953
Intraverkeer
2.050
6.600
1
7.320
7.960
1
7.990
8.530
8.700
324,4
1
18,8
Handel met derden;
3.885
1
3.030.
3.010
3.345
4.545
5.270
5.960
53,4
98,0
handel
(3,0)
(2,0)
(2,0)
(2,3)
1
(2,6)
(29)
(3,0)
(0,0)
1
(50,0)
in pCt. van de wereld-
West-Europa
Intraverkeer
……….15.500
26.400
27.120
30.000
1
34.280
38.040
41.800
169,9
65,4
Handel met derden
27.000
33.000
32.000
33.600
1
37.800
1
41.400
45.500
68,5
1
42,2
Regionale onderverdeling van de handel van het Sowjetblok met derde landen, 1948, 1952-’57
TABEL 2.
(in mln. U.S. dollars)
1948
1952
1953
1954
1955
1956
1957
pCt. verandering
pCt. verandering
West-Europa a)
2.280
2.050
2.100
2.200
3.000
3.600
4.000
+
75,4
+
90,5
N..Amerika
700
80′
55
.
65
90
170
200
–
71,4
+
263,6
Australië/Nw. Zeeland
‘
80
35
.
85
90
70
70
75
–
6,2
–
11,2
Lat. Amerika
110
45
65
240
325
.
225
190
+
72,1
+
192,3
M. Oosten/Afrika
..
205
220
180
230
310
370
595
+
190,2
+
230,5
Verre Oosten
510
600
525 ‘
520
750
835
900
+
76,5
+
71,4
Totaal 1 t/m 3
3.060
2.165
2.240
2.355
3.160
3.840
4.275
+
39,7
+
90,8
Totaal 4 t/m 6
825
865
770
990
1.385
1.430
1.685
1
+
104,2
+
144,3
a)
mcl.
Joegoslavië en Turkije.
‘920 –
op heden afspeelde, werd $ 2 mrd. opgeëist door handels-
vergroting met liet geïndustrialiseerde Westen. Veilig kan
worden aangenomen, dat voor bijna alles van deze ver-
groting, de drijfveer van het Sowjetblok van economische
aard is geweest. (Een uitzondering kan worden gemaakt
voor de handel met IJsland en voor de acties die op markt-
verstoring waren gericht; kwantitatief wordt het totaal-
beeld hierdoor echter weinig beïnvloed.) Het is ook niet
zozeer
deze
handelsontwikkeling die, afgezien van alle
narigheid die het omgaan met staatsmonopolies met zich
brengt, in het Westen ongerustheid heeft gewekt. Zij vol-
trok zich tamelijk geruisloos en voor zover er van emotie
sprake was, werden de klachten van onze producenten
overstemd door het applaus van onze exporteurs.
Voor de handeisvergroting die mogelijk politiek niet-
neutraal was, rest nu nog het bedrag van ruim $ 0,9 mrd.
waarmee de jaarlijkse handelsomzetten met de minder
ontwikkelde gebieden sedert 1953 toenamen. De procen-
tuele stijging van 144,3 pCt. is op zich zelf imponerend.
Maar zoals opgemerkt bereikte de handel met deze ge-
bieden hiermee toch nog niet geheel de relatieve betekenis
van véér de oorlog (1 pCt. van de wereldhandel). Het
totaalbedrag van $ 1,685 mrd. in 1957 betekende niet meer
dan 3,2 pCt. van de totale handel van deze gebieden (vôér
de oorlog 4 pCt.) en hoog daar bovenuit torenden nog
steeds de handelsomzetten met West-Europa en Noord-
Amerika/Japan: resp.
S
25,4 en 17,7 mrd.
Wanneer wij ten slotte onze lens op maximale scherpte
instellen, dan blijkt dat de overgrote meerderheid van de
minder ontwikkelde gebieden door het communistische
handelsoffensief ten naaste bij onberoërd is gebleven. De
importen uit het Sowjetblok belopen hoogstens enkele
procenten van de totale invoer en de veranderingen die deze
percentages in de laatste vijf jaren ondergingen, zijn voor
ons van geei betekenis. Maar er zijn een zevental markante
uitzonderingen. Van de toenemmg van het handelsvolume
niet alle minder ontwikkelde landen, nam dit zevental
meer dan 90 pCt. voor zijn rekening. Het kan nauwelijks
verwondering wekken, dat wij hier stuiten op dê landen
die in de afgelopen jaren veruit het best door het Sowjet-
blok werden bedeeld met handelskredieten technische bij-
stand en (voor een deel) wapenleveranties. Deze consta-
termg betekent het einde van onze geruststel1end verken-
ning van de globale expansie. Het zijh verder de penetraties
die onze aandacht gaan opeisen.
THI
De penetraties.
Voor een heldere kijk op het economisch offensief van
het Sowjetblok i$ het nuttig, het begrip ,,penetraties” te
reserveren voor alle acties waarbij de politieke drjf’eer
duidelijk werkzaam is. Zij zijn gericht op de ,,zwakste
schakels van de kapitalistische keten” en zij zijn het ge-
niakkelijkst te onderkennen in de gevallen van evident
oneconomisch optreden. Voorbeelden hiervan zijn de lang
aangehouden kredietverleningen ,en goederenleveranties
onder de kostprijs, het kopen van grondstoffen boven de
marktprijs, het achteloos accepteren van zachte valuta en
de kostbare driehoekshandel waarbij agrarische over
–
schotten werden opgekocht om ze korte tijd later weer
te spuien, soms met aanmerkelijk -verlies. Andere vormen
van dergelijke acties zijn de ogenblikkelijke leveranties
aan jonge volken die in plotselinge politieke moeilijkheden
zijn geraakt (liefst met het Westen), of de ,,dumping” op
markten waar de rand van de overproduktie is bereikt.
ROTTERDAMSCHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
285 VESTIGINGEN.IN
NEDERLAND
(Avertenti6)
De hier genoemde vörmen van penetratie hebben alle
een incidenteel karakter. Voor het onthutste Westen
kwamen zij als rake klappen aan. Maar het is interessant
na te gaan, hoeveel pijn de hand die sloeg hiervan over-
hield. Zo verspeeldehet Sowjetblok, met het doorverkopen
van de bewuste agrarische overschotten (soms uitgerekend
aan de traditionele afnemers!), de goodwill die hét in de
,,geholpen” landen juist had gekweekt. En met de acties
gericht op verstoring van Westeuropese stapelmarkten,
haalde het Blok zich het ongenoegen op de hals van de
grondstofproducerende landen, die het aan de andere kant
van de globe juist bezig was het hof te maken. Als hej Blok
zijn les heeft geleerd van deze onzachte kennismaking met
de finesses van ons kapitalistische produktiestelsel, dan
zal het met acties van deze soort wel behoedzamer worden.
De tweede categorie van penetraties – die van eên meer
continu karakter – is voorlopig veel zorgwekkender.
Wij komen hier terecht bij de boven gesignaleerde kleine
groep van landen, die sedert 1953 het doelwit zijn van een
consequent volgehouden campagne. De handel met deze
landen is op alle mogelijke dianieren gestimuleerd, niet
middelen die hierboven aangeduid en elders in dit nummer
– besproken worden. De exporten naar de betrokken landen
zijn sedert 1953 toegenomen met percentages die variëren
van 100 tot 5.000 pCt. (een blik op de aanvaigsbedragen
is wel op zijn plaats!). Hoewel het aandeel in de totale uit-
en invoer van deze landen nog klein is (met uitzondering
van Egypte en Afghanistan), zodat bijv. het aandeel van
West-Europa nog niet of nauwelijks van de campagne te
lijden heeft gehad (met uitzondering van Egypte en Syrië),
blijft de snelheid waarmee het Sowjetblok zijn posities
op deze manier wist uit te breiden verontrustend. Een
overzicht van de situatie en de ontwikkeling in de zeven
landen waar het hier om gaat, geeft de tabel 3 (waar-
in Afghanistan niet is opgenomen vanwege het• ont-
breken van betrouwbare gegevens). –
Volledigheidshalve kunnen nog de vier overige landen
worden genoemd, waarvoor de statische percentâges in
1957 hoog waren: Finland, Joegoslavië, Turkije en Iran.
Om verschillende redenen behoren zij echter niet helemaal
in de categorie van penetratielanden thuis. Ook Zuid-
921
TABEL 3.
De handel met het Sowjetblok van de belangrjjkste penetratielanden in 1948, 1952153 en 1957
Importen uit Sowjetblok
Importen uit Sowjetblok
•
Exporten naar Sowjetblok
(in
mln.
dollara)
in pCt. van de totale import in pCt. van de totale export
–
1948
1953 1957 1948
1953
1957
1948
1952
1957
6,0
5
1
8
27,8
8,6
8,6
26,3
11,8
6,9
33,5
Egypte
……………………….
63,9 33,9
133,8
8,9
6,5
25,5
12,1
17,5
47,0
IJsland
………………………
Syrië
………………………..
‘
6,5
7,7
16,2
2,9
2,5 6,3 0,8
1,3
17,3
India
………………………
…
13,8
.
4,2
79
;
3
2,4
0,3
4,1
3,4
1,3
4,9
Birma
…………………………
…
5,5
0,6
32,6
3,1
.
0,3
11,0
5,9
0,1
11,8
Indonesië
……………………..
15,7
4,7
33,4
3,4
0,6
4,2 0,8
1.1
3,6
Amerika verdient nog een enkel woord. Afgezien van een
enkele top in bepaalde jaren, kwamen de percentages hier
niet uit boven de 4 pCt. De opmerkelijke teruggang van de
Sowjethandel met dit gebied (tabel 1) na de sensationele
start in de jaren 1953-55, was in hoofdzaak te wijten aan
politieke gebeurtenissen in bepaalde landen, o.a. het ver-
dwijnen van Perons staatshandel.
Ify
De potentiële ontwikkeling.
Het is moeilijk in te zien hoe de globale expansie, die
tot nu toe bescheiden van omvang bleek, in de afzienbare
toekomst opvallende
,
proporties zou kunnen aannemen.
Het is waar, dat de communistische staatsmonopolies ons
op bepaalde punten de bef kunnen afsteken. Het is ook
waar, dat het Sowjetblok als geheel sinds kort netto-
exporteur is geworden van machinerieën e.d. en in het
vervolg in plaats van onze leverancier onze concurrent zal
zijn, op de markten van de minder ontwikkelde gebieden.
Maar moet deze concurrent, ,,globaal” gesproken, door
het Westen worden. gevreesd?
Het Sowjetblok is sedert 1945- dusdanig in zichzelf ge-
‘keerd, zowel politiek als economisch, dat er wel zeer
frappante factoren aan het werk moeten gaan, wil dit ge-
bied zijn vroegere betekenis in de wereldhandel overtreffen.
Het is verder naüwelijks aan te nemen, dat het Blok zijn
campagne zo ver zou drijven, dat onnodige economische
afhankelijkheid zou ontstaan van gebieden die het niet
politiek domineert. En ten slotte toonden de afgelopen
jaren ons
te veel van zijn commerciële zwakheden – op
punten als stiptheid, snelheid, flexibiliteit, service, af-
werking en levensduur – om de komende jaren al te som-
ber tegemoet te zien. In vele gevallen stagneert de bilaterale
handelsontwikkeling al, omdat het Blok niet de gewenste
goederen kan leveren. Minder gewenste goederen worden
dan maar ingevoerd, terwille van het betalingsevenwiçht.
Dit evenwicht kan moeilijk worden verkregen door ver-
mindering van de eigen exporten naar het Sowjetblok,
omdat de Westelijke markten geen alternatieve uitlaat
bieden. Hiermee is dan tevens het voornaamste punt ge-
noemd, dat ons toch ook op dit gebied tot waakzaamheid
verplicht.
Op het gebied van de penetraties liggen de kaarten voor
ons slechter; vooral bij de laatst besproken vorm. Het
Sowjetblok kan zoals opgeiierkt niet over de hele linie en
voor onbepaalde tijd met economisch verlies blijven
wrken. Maar het is i,el in staat om bepaalde landen,
successievelijk, te overstelpen met kredieten, ambitieuze
ontwikkelingsprojecten, technische adviseurs etc., en hun
exporten voor vele jaren te binden (deafbetaling), vaar-
door hun Westelijke deviezenbronnen opdrogen, met een
goede kans deze landen te gelegener tijd binnen zijn
machtssfeer te trekken.
De vaart die dit alles zal lopen, is afhankelijk van een
groot aantal onbekende factoren. Wat het Sowjetblok
betreft kan in de eerste plaats worden gedacht aan de
verhouding tussen de technisch-economische groei ener-
zijds en de toenemende behoeften anderzijds (de zware
militaire lasten, de noodzakelijke verhoging van dë eigen
levensstandaard, de ontwikkeling’ van Midden- en Oost-
Siberië, de nodige kapitaalexport van de Sowjet-Unie naar
de Blokpartners die jaarlijks enkele miljarden dollars vergt;
naar bevolkingsgetal gemeten heeft het Sojetblok een
derde van de onderontwikkelde’ gebieden binnenshuis!).
Een tweede belangrijke verhouding is die tussen eco-
nomische en politieke overwegingen: zal de internationale
handel in toenemende mate worden gezien als een middel
voor versnelde opbouw van het ,,socialistische kamp”
op de lange termijn, of zal het oude autarkie-ideaal al te
resistent blijken en’ zullen, buiten het Blok, plaatselijke
politieke successen op de korte termijn aanlokkelijker zijn?
Van de factoren die buiten het Sowjetblok zijn gelegen
kunnen er ook twee worden genoemd. Veruit de belang-
rijkste schijnt de ontwikkeling van de conjunctuur. Er kan
nauwelijks twijfel aan bestaan dat, bij- een depressie van
enige portuur, de campagne van het Sowjetblok pas goed
•de wind in de zeilen zou krijgen. Dit brengt ons tot de
laatste hier te noemen factor: hoe zal het Westen, nu het
eenmaal goed is opgeschrikt, op het communistische
offensief reageren? Op de penetraties bleef het tot op heden
het antwoord schuldig. De marktverstorende acties in
West-Europa konden niet doeltreffend wordeii afgeweerd,
vanwege• het ontbreken van de nodige solidariteit tussen
landen en bela”ngengroepen (oerproducenten, verwerkers,
handel). In dë penetratielanden wisten wij tot op heden
nog niet veel beters te doen dan de Sowjetkredieten te
beantwoorden met tegenkredieten. Het inzicht – alleen
nog maar het inzicht – wint echter veld, dat een heel
complex van maatregelen zal moeten worden gtroffen,
wil het Sowjetblok van zijn meest dankbare aangrijpings-
punten in de minder ontwikkelde gebieden worden beroofd.
Vormen van economische hulpverlening, op royaler schaal
en minder overhaast, zouden daartoe moeten worden aan-
gevuld met regelingen ter stimulering van de particuliere
investeringen en ter verzekering van geregelde deviezen-
inkomsten van deze landen, door middel van stabilisatie
van grondstoffenmarkten, long term-contracten, ver-
mindering van onze eigen agrarische protectie en in het
algemeen het wijder openstéllen van onze markten, waarbij
op de achtergrond de conjunctuurbeheersing weer opduikt
als algemene preconditie.
Het is al met al geen kleinigheid. Mogelijk zal het eco-
nomisch offensief van het Sowjetblok de hefboom worden,
die een ernstige aanpak van dit alles zal kunnen bewerk-
stelligen. Is het al te gewaagd te voorspellen dat het bewuste
offensief, bij uitblijvende depressie, de dârvoor nodige
kracht niet zal ontwikkelen?
‘s-Gravenhage.
D. M. RINGNALDA, pol. aoc. drs.
922
Naar aanleiding van een onlangs verschenen
Amerikaanse studie, getiteld ,,Financing Free
World Trade with the Sino-Soviet Bloc”, maakt
schrijver in dit artikel een aantal opmerkingen
over de handel met landen van het Oostblok. Met
name wordt aandacht geschonken aan de over-
wegingen, welke zowel de Westelijke als de çom-
munistische landen ertoe brengen bij voorkeur
bilaterale handels- en betalingsakkoorden af te
sluiten. Voor zover West-Europa betreft, be-
strijdt schrijver de conlusie, waartoe de schrij-
vers van genoemde studie zijn gekomen, nI. dat
de communistische landen de bilaterale akkoor-
den handelspolitiek uitbuiten – de minder-
ontwikkelde landen zouden hiervan in de eerste
plaats het slachtoffer zijn, doch daarnaast ook tot
op zekere hoogte de andere tot het Westen be-
horende landen – en is het er niet mee eens
dat het voor de Westeuropese landen raadzaam
zou zijn zo spoedig mogelijk hun bilaterale ak-
koorden met de Oosteuropese landen te beëindigen,
De praktijk, bijv. voor ons land, leert volgens
schrijver dat het vraagstuk van de handel tussen
West- en Oost-Europa bepaald anders ligt dan
in de studie wordt voorgesteld.
De
handel
met landen van
–
het Oostbiok
Onlangs is bij de International Finance Section of the
Department of Economics and Sociology, Princeton Uni-
versity in de serie Princeton Studies in International
Fmance (1958, No. 8) een stûdie verschenen van de hand
van Raymond F. Mikeseil en Jack N. Behrman’ onder de
titel ,,Financing Free World Trade with the Sino-Soviet
Bloc”. Deze uitvoerige studie, welke zich geenszins beperkt
tot de financiering alleen, doch waarin aan de hand van
zeer veel en illustratief feitenmateriaal het gehele complex
van de handel met landen van het Oostblok wordt geanaly-
seerd, geeft de lezer – die alle reden heeft de beide schrijvers
dankbaar te zijn voor de wijze waarop zij zich van hun taak
hebben gekweten aanleiding tot overdenking en het
maken van enige opmerkingen.
Het feit dat het handeisverkeer tussen de corn munistische
en niet-communistische staten de laatste jaren sterk is
i’oegenomen (van in totaal $ 3 mrd. in 1953 tot $
5,4
mrd.
in
1957)
schrijven de auteurs o.a. toe aan 1. een stijgende
behoefte van Oost-Europa aan grondstoffen en levens-
middelen; 2. een grotere vraag naar consumptiegoederen
na de dood van Stalin en 3. beperking van de embargolijst
van strategische goederen, welke niet naar de landen van
het Oostblok mochten worden geëxporteerd. Zij con-
stateren verder dat vooral de
mv
oer van. zware industrie-
produkten, gron stoffen, brandstoffen en levensmiddelen
uit de met-com’munistische landen is toegenomen, een
constatering welk e wel klopt met de ervaring welke men
ook hier te lande niet de uitvoer naar landen van het Oost-
blok heeft opgedaan. Voor zover bij die uitvoer sprake was
van eindprodukten, had men in de regel te ‘doen met
trans acties van een sterk incidenteel en wisselvallig karakter.
In het algemeen bleek het zeer moeilijk, zo niet bijkans
onmogelijk, een regelmatige handel met landen van het Oost-
blok op te bouwen.
De Oost/West-handel vindt voor een groot deel plaats
in het kader van bilaterale akkoorden, waarvan er in 1957
met minder dan 240 bestonden. Vooral in de laatste jaren
wer den veel van deze verdragen door blok-landen afge-
slot en met niet-communistische onderontwikkelde staten.
Interessant is het kennis te nemen va
o
de overwegingen,
welke de Westelijke landen ertoe brengen bij voorkeur
bilaterale handels- en betalingsakkoorden met blok-landen
af te sluiten. De schrijvers onderscheiden hier tussen de
motieven der Westeuropese en die der minder-ontwikkelde
landen.
Westeuropese landen
plegen bilaterale akkoorden met
communistische staten in de regel te handhaven omdat zij
zekerheid wensen dat de aankopen, welke zij bij Oost-
blok-landen doen, niet leiden tot het wegtrekken van aan
hen verdiende valuta’s voor aankopen door blok-landen in
derde landen. Bovendien achten zij bilaterale akkoorden
noodzakelijk om hun onderhandelingspositie ten opzichte
van de communistische staatshandels-organisaties zo sterk
mogelijk te maken. Westeuropese landen die erop uit zijn
hun exportmarkten uit te breiden, zien in de onderhande-
lingen over bilaterale akkoorden veelal een middel om zulks
te bereiken.
De schrijvers wijzen erop dat Europese regeringen dik-
wijls onder druk van organisaties uit het bedrijfsleven staan
om te onderhandelen over bilaterale akkoorden. De
handelscontacten ter weerszijden van het IJzeren Gordijn
zijn meestal zeer beperkt, zodat bilaterale onderhandelingen
een vrijwel onontbeerlijk instrument kunnen zijn om de
handel met de Oostblok-Ianden nog zoveel mogelijk te
bevorderen. Anderzijds moet stellig worden bedacht, dat
de communistische landen de belangstelling van het be-
drijfsleven in bepaalde gevallen hebben uitgebuit door grote
niet te realiseren orders in het vooruitzicht te stellen.
De
minder-ontwikklde landen
zien volgens de schrijvers
in het algemeen in bilaterale akkoorden met Oostbiok-
landen de volgende voordelen: 1. een stabiele afzet voor
hun grondstoffen; 2. mogelijkheid tot verkoop van hun
grondstoffen wanneer daarvan op de wereldmarkt een
overschot is en wel tegen hoge prijzen (in de overgewaar-
deerde communistische valuta’s) en 3. behoefte aan kre-
dieten en technische hulp.
De auteurs tonen echter aan, dat de minder-ontwikkelde
landen in de
praktijk
nog al eens bedrogen uitkomen met
deze bilaterale praktijken. Een duidelijk voorbeeld is
volgens hen Indonesië, waar Minister Harahap in.l955 er
over klaagde, dat het voordeel van de hoge prijzen, die
Rusland voor rubber betaalde, niet opweegt tegen de
923
nadelen, ni. de verplichting tot het kopen van Russische
eindprodukten tegen veel te hoge prijzen. Bovendien bracht
Rusland de Indonesische rubber (voor lage prijzen) weer
op de wereldmarkt, zodat Indonesië daar met zijn eigen
rubberverkopen moest concurreren met de via Rusland
verkochte rubber. Op deze manier was Indonesië dubbel in
het nadeel. Het ontving minder vreemde valuta’s en moest
bovendien zijn invoer uit de communistische landen te duur
betalen.
De
communistische landen
zelf zien in de bilaterale ver-
dragen een middel om hun handel te vergroten en hun
onderhandelingspositie t.o.v. zwakkere handelspartners te
versterken. –
Het vaak genoemde argument, dat een land met een
centraal geleide economie zijn invoer en uitvoer van te-
voren moet plannen in bilaterale verdragen, wordt door de
schrijvers weerlegd. Immers, de aan- en verkoop op de
vrije wereldmarkt biedt veelal grotere zekerheid dan de in
bilaterale akkoorden gemaakte afspraken. Het werkelijke
motief voor het sluiten van bilaterale akkoorden is echter,
dat bijv. Rusland zijn onderhandelingspositie vooral fio.v.
zwakkere partners kan versterken. Door het opkopen van
grondstoffen als bijv. rubber, katoen en rijst van onderont-
wikkelde landen en het geven van kredieten en technische
hulp, kan men deze landen sterk aan zich binden. Tege-
lijkertijd wordt dan de debetpositie van de communistische
landen gebruikt om bij de onderhandelingen met die
onderontwikkelde landen bijzonder hoge prijzen voor de
exportprodukten van die comnunistische landen te be-
dingen. De bilaterale verhouding wordt door de commu-
nistische landen tevens gebruikt om hun politieke invloed
uit te breiden: zo werden bijv. tijdens het bewind van een
communistische minister in IJsland grote hoeveelheden vis
opgekocht door Rusland, terwijl deze aankopen na het
aftreden van deze minister plotseling werden stopgezet.
Een ander voordeel voor de communistische landen is dat
het partnerland in zijn economisch welzijn meer kwetsbaar
wordt, naarmate een groter aandeel van zijn buitenlandse
handel met communistische staten plaatsvindt.
Bilaterale verhoudingen vereisen in beginsel evenwicht
in het handelsverkeer. Komt dit niet vanzelf tot stand, dan’
zoekt men op andere wijze daarvoor een oplossing. Zo
kennen de Oostblok-landen drie soorten regelingen om een
zeker multilateralisme te bereiken, namelijk:
transfer van tegoeden naar derde landen (zulks met
wederzijds goedvinden);
de uitdrukkelijke bepaling dat gekochte goederen mogen
worden ge-reëxporteerd naar derde landen of dat bilaté-
rale schulden mogen worden voldaan met goederen,
betrokken uit derde landen, en
planmatige driehoekshandel.
De eerste twee methoden zijn tot nu toe slechts gebruikt
om incidentele onevenwichtigheden ongedaan te maken.
Alleen de derde methode is – zij het met matig succes –
als een continu middel tot het handhaven van een zeker
betalingsevenwicht toegepast in het verkeer van Rusland
en een aantal andere Oostblokstaten enerzijds en Finland
anderzijds.
Door de E.C.E. is enige tijd geleden een plan opgesteld
om tegoeden in Oostblok-valuta’s onderling te compenseren.
Tegen dat plan heeft Engeland bezwaar gemaakt, terwijl
het als tegen-oplossing heeft voorgesteld dat alle E.B.U.-
landen hun valuta’s. tranferabel zullen maken voor de
Oosteuropese landen. Daardoor zouden de E.B.U. -landen
de keus hebben de opbrengst van hun exporten naar
communistische landen te gebruiken, hetzij voor aankopen
in die communistische landen, hetzij voor aankoop in
E.B.U.-landen, zodat de goederen uit de communistische
landen volledig concurrerend zouden moeten worden met
de Westeuropese goederen.
De schrijvers zijn bij hun studie over’ de Oost-West-
handel tot de conclusie gekomen, dat de communistische
landen de bilaterale akkoorden handelspolitiek uitbuiten,
waarvan in de eerste plaats de minder-ontwikkelde landen,
doch daarnaast ook tot op zekere hoogte de andere tot het
Westen behorende landen, het slachtoffer zopden zijn. Men
zou, dan ook volgens hen tot de conclusie moeten komen
dat het bijv. voor de Westeuropese landen raadzaam is zo
spoedig mogelijk hun bilaterale akkoorden met de Oost-
europese landen te beëindigen.
Het is m.i. zeer de vraag, of wat dat laatste punt betreft,
de auteurs het wel bij het rechte eind hebben. Het gevaar
voor handelspolitieke uitbuiting lijkt in Westerse landen,
die in-allerlei opzichten veel minder afhankelijk zijn van de
handel niet communistische staten en bovendien een vrije
particuliere handel hebben, niet aanwezig. De handelaar
zal zich immers niet’ laten verleiden om hoge prijzen voor
Oos.tblok-produkten te betalen, omdat de bilaterale reke-
ning van het Oosteuropese land met zijn eigen land op
zeker ogenblik debet staat. Heel andere overwegingen
spelen bij de handel een rol, namelijk of het Oostblok-land
goederen aanbiedt welke naar prijs en kwaliteit aantrekke-
lijk zijn. Men ziet dan ook in de praktijk nu hier te lande
eerder precies het omgekeerde geschieden van hetgeen de
auteurs zozeer vrezen, en wel dat menigmaal uit commu-
nistische landen goederen worden aangeboden, welke in
prijs zo laagliggen, dat daardoor een ernstig gevaar ont-
staat voor de eigen nationale industrie.
Het vraagstuk van de handel tussen West- en Oost-
Europa ligt dan ook o.i. bepaald anders dan de schrijvers
dit voorstellen. Het gaat bij ons omde dubbele vraag:
,,Hoe enerzijds kan worden bereikt dat de Oostblok-
landen afnemers worden van een bredere range van indu-
striële en agrarische artikelen en hoe anderzijds kan worden
bereikt dat de invoer uit het Oostblok geschiedt tegen prijzen.
welke naar Westelijke maatstaven verantwoord zijn endus
niet ondermijnend werken”. Het is duidelijk, dat, gezien
het ontbreken van een kostencalculatie naar Westers
model, het in Oost-Europa gebruikelijke systeem van staats-
handel en gezien ook de politieke inslag, welke het econo-
misch handelen in de Oostbiok-landen beheerst en waarvan
de schrijvers zulke duidelijke voorbeelden geven de Oost!
West-handel een’terrein is met vele voetangels en klemmen.
Juist in de vorm van bilaterale verdragen, waarbij het
Westen kans heeft ook zijn eigen onderhandelingspositie
zo sterk mogelijk te maken, kan o.i. dan ook het beste
worden nagestreefd wat het doel van elk handeisverkeer
behoort te zijn: een bevrediging gevende export tegenover
een onder redelijke voorwaarden plaatsvindende invoer.
‘s-Gravenhage.
Dr. E. D. DE MCESTER.
Leeft met Uw tijd’ mee!’
Leest de
924
Schrijver gaat
allereerst
na wat de Sowjet-Unie
tot dusver heeft bereikt en wat de inspanningen
voor de bevolking hebben opgeleverd. Vervolgens
tracht hij de vraag te beantwoorden, of de be-
reikte resultaten uniek moeten worden genoemd.
Ten slotte worden enkele verwachtingen omtrent
de toekomstige ontwikkeling uitgesproken:
de’ in-
dustriële produktie per hoofd in de Sowjet-Unie, momenteel ca. 30 pCt. van het Amerikaanse7 en
ca. 60 pCt. van het Westeuropese niveau bedra-
gend, zal in 1965 tot resp.
40 â 45 en 80 pCt. zijn
toegenomen; de landbouwuitkomsten zullen hier-
van niet ver afwijken. De levensstan4aard zal ook
in 1965 nog in geen verhouding
staan tot hetgeen
in de Verenigde Staten en in West-Europa zal
worden gerealiseerd. De uitspraak, dat de U.S.S.R.
tegen 1970 de eerste plaats in de wereld zal in-
nemen,
zowel wat de absolute omvang van de
produktie als waf de produktie per hoofd betreft,
lijkt schrijver nogal
overdreven. Overigens zal
tegen 1970 het produktieniveau van
de Sowjet-
Unie dat van West-Europa – bij voortzetting
van de huidige trends – z.i. zeer dicht naderen.
ii
economische expansie
van de Sowjet -Unie
in vérhoucling tot cie
ontwikkeling in de
Westelijke wereld
/
1.
Inleiding.
Reeds jareri staat de economische expansie van de
Sowjet-Unie in het middelpunt van de belangstelling. En
met reden. De Sowjet-Unie is het eerste onderontwikkelde
land geweest, dat bewust een poging heeft ondernomen
zich in de kortst mogelijke tijd tot een moderne industriële
staat te ontwikkelen.Het Russische experiment wordt dan
ook zeer nauwlettend in. de huidige onderontwikkelde
landen gevolgd en afgemeten tegen de prestaties van het
Westen.
Anderzijds voelen de Westerse lânden zich —behalve
militair -, in steeds toenemende mate, economisch in hun
bestaan bedreigd. Meer dan een eeuw is het Westen de
onbetwistbare leverancier van hoogwaardige industriële
produkten geweest, waartegenover de overige landen de
rol van grondstoffenlevërancier toebedeeld kregen. Nu is
dus een voormalig onderontwikkeld land bezig uit te groeien
tot een cöncurrent op een terrein, waar het Westen zich
tot nu toe oppermachtig heeft gevoeld.
Een complicatie bij dit alles is, dat deze new-comer zich
niet heeft ontwikkeld volgens de traditionele ,,kapitalisti-
sche” lijnen, doch – een streep trekkend door het verleden
– volgens nieuwe ,,communistische” of zo men -wil
,,staatskapitalistische” lijnen. Het gevolg hiervan is dat
deze concurrentie van twee blokken ook als een vuurproef
tussen verschillende economische systemen en zelfs tussen
wereldbeschouwingen wordt gevoeld. Een ander gevolg is
ook, dat deze nieuwe economische wereldmacht zich nooit
via de lijnen van de internationale arbeidsverdelmg zal
* inpassen in het netwerk dat de nu bestaande wereidhandel
vormt.
Wij hebben getracht in het navolgende artikel enige
aspecten van de Russische ‘expansie te behandelen. De
kennis in het Westen omtrent het Russische experiment is
echter betrekk’elijk fragmentarisch en gering. in Rusland
is namelijk alles, ook de statistiek, onderworpen aan het
ene grote doel van de wereidheerschappij. De statistiek
heeft derhalve een sterk propagandistische inslag.
Toch kan wel een zeker beeld worden verkregen. Uit-
gaande van de situatie in 1913 (par. 2) zal eerst worden
nagegaan, wat de resultaten zijn geweest van de immense
inspanningen, die Rusland zich’ heeft getroost en welke
niet zoveel bloed en tranen gepaard zijn gegaan (,ar. 3).
Tevens zal worden besprdken wat de inspanningen op dit
moment voor Ruslands bevolking hebben opgeleverd
(par. 4). Vervolgens zal getracht wôrden de vraag te be-
antwoorden of Ruslands resultaten inderdaad uniek zijn
(par.
5).
Ten slotte zullen in de laatste paragraaf de ver-
wachtingen omtrent de toekomst worden nagegaan (paK
6).
2. D
‘
e situatie in
1913.
Rusland was in 1913 een typisch agrarisch land. De meest
primaire behoefte van de mens is zijn voeding. Pas wanneer
een land zich meer ontwikkelt komen andere behoeften
aan bod, welke voornamelijk in de industriële sfeer liggen.
Men kan derhalve de mate van ontwikkeling van een land
Vrij redelijk afmeten aan het percentage van de bevolking,
dat in de landbouw werkzaam is, of – hetgeen vrijwel op
hetzelfde neerkomt – aan het percentage van de bevolking
dat op het platteland woont
1).
De situatie in 1913 wordt
derhalve voldoende gekenschetst door het feit dat 83 pCt.
van de Russische bevolking op het platteland woonde.
Onderontwikkelde landen zijn in hoge mate statisch. De
situatie kan eeuwen lang dezelfde blijven,
–
omdat men er
zich als het ware in een vicieuze cirkel bevindt: de land-
bouwende bevolking is arm en bespaart weinig. Eventuele
besparingen kunnen zich ook nergens op richten, want
er is geen industrie en daarom komt er dus ook geen in-
dustrie op enigszins grotere schaal. In Rusland is nu de
prestatie verricht deze vicieuze cirkel te doorbreken.’Doch
ten koste van enorme offers. Rusland kon na de eerste
wereldoorlog niet, zoals nu de meeste onderontwikkelde
landen, beschikken over buitenlandse hulp. Het moest de
%
I
) Het is natuurlijk mogelijk dat er een zodanig verkeer
met het buitenland bestaat dat door middel van ruil toch
een hoge mate van behoeftebevrediging kan plaatsvinden
bij een uitsluitend landbouwende en grondstoffen voortbren-gende bevolking. In de meeste gevallen heeft deze mogelijk-
heid echter slechts een theoretische waarde, vooral bij gro-
tere landen. –
925
benodigde besparingen zelf opbrengen. De consumptie
werd derhalve, gemeten als percentage van het nationale
inkomen; omlaag geschroefd. In paragraaf 4 zal hier nader
op ‘worden teruggekomen.
De gehele economische en maatschappelijke ontwikke-
ling werd ,,plarimatig” opgezet. De techniek van ,,plan-
ning” moest echter nog. worden geleerd. Deze droeg dan
ook in hoge mate een experimenteel karakter. Zelfs nu –
40 jâar na de revolutie – kan men nog dit zelfde experimen-
tele krakter in de Russische maatschappij onderkennen.
Iedere ontwikkeling stelt de Russische planmaatschappij
als het ware voor nieuwe problemen en telkens kan men
dan ook kennis nemen van nieuwe koerswijzigingen die
vaak een zeer sherp karakter dragen. Deze sterke koers-
wijzigingen zijn overigens mogelijk doôrdat de Staat be-
trekkelijk weinig rekening behoeft te houden met de
publieke opinie in de ruimste zin van het woord.
3. Wat heeft de Sowjet-Unie in de afgelopen 40 jaren
bereikt?
Aangezien de grootste resultaten in het vlak der industrië-‘
le produktie liggen, zal deze het eerst aan de orde worden
gesteld.
Industrie.
Inderdaad heeft de Sowjet-Unie op
industrieel gebied
grote prestaties verricht. Doch zo groot als zij worden ge-
claimd zijn zij stellig niet. De gepubliceerde produktie-
index heeft steeds een sterk tendentieuze inslag gehad. Op
de bezwaren, die vooral een index-technisch karakter’
dragen, zal echter niet nader worden ingegaan. Hierna
zulln voornamelijk de Westerse herberekeningen worden
gehanteerd.
Om evenwelte laten zien, welke afmetingen de verschil-
len tussen de officiële cijfers en de herberekeningen aan-
nemen, zij genoeg te vermelden, dat de officiële index van
de totale industrie voor 1950 (1928 = 100) 1.119 bedraagt,
ioch de herberekenmgen op 470 â
545
uitkomen.
Ondertussen is een vervijfvoudiging in 22 jaren (hetgeen
een gemiddelde stijging van
7-1
â 8 pCt. ‘s jaars betekent)
zeker een enorme prestatie te noemen, waartegenover de
Westerse landen in dezelfde periode hooguit een veidub-
beling hebben laten zien.
De statistisch-technische bezwaren tegen de officiële
produktie-indices van de U.S.S.R. ‘zijn’in de loop der jaren
wel geringer geworden. De herberekende stijging van 70
pCt. voor de periode
1950-1955
wijkt dan ook niet zo veel
van het officiële cijfer van 85 pCt. af. Ondertussen betekent –
dit toch een gemiddelde jaarlijkse stijging van ca. llpCt.
Ten opzichte van de stijging die in de voorafgaai)de 22 jaarS
werd bereikt – nI. gemiddeld 74 â 8 pCt. per jaar – be-
tekent dit inderdaad een aanzienlijke toeneming. Men
bedenke, echter dat in de periode die daaraan vooraf ging
de grote ver-woestingen van de wereldoorlog vielen.en dat
de geforceerde industrialisatie nu vruchten begint af te
werpen.
De opbouw van de produktiestijging is door een Westerse
blik bezien zeer onevenwichtig te noemen. Een zekere
redelijkheid kan hieraan evenwel toch niet worden ontzegd.
Waar de produktie van industriële consumptiegoederen in
de .periode 1928-1950 ,,slechts” verdubbelde, steeg de
produktie van kapitaalgoederen tot het bijna negenvoudige.
Dit houdt uiteraard verband met de noodzaak tot indus-
trialisatie. .
Hoe groot is nu Ruslands industriële produktie ten op-
zichte van de produktie in de Westelijke landen? Deze
vraag is moeilijk te beantwoorden, ômdat de richting van
de produktie zo totaal verschillend is. Zo bedraagt de
Russische produktie van machines reeds
85
pCt. van de
Amerikaanse, terwijl hiertegenover de Russische auto-
produktie bijv. slechts een te verwaarlozen fractie is van de
Amerikaanse. Beter is het daarom voor de metaalindustrie
de totale staalproduktie te nemen, welke in Rusland onge
veer de helft van de Amerikaanse bedraagt. De percentages
die de overige bedrjfstakkei laten zien, liggen over het
algemeen lager. Dit is begrijpelijk, gezien de nadruk welke
op de investeringssector valt. Een cijfer van 35 h 40 pCt.,
hetgeen is bérekend voor de totale Russische industriële
produktie, is daarom zeker wel acceptabel.
Schakelt men, het verschil in bevolkingsgrootte uit
(Rusland 200 mln., de Verenigde Staten ‘160 mln.) dan
komt men tot een percentage van ca. 30 voor, de industriële
produktie per hoofd van de bevolking. Er kan bovendien
worden aangenomen, dat het verschil in produktie per
arbeider in dezelfde orde van grootte valt. Bovendien zij
bedacht, dat de arbeidsduur /an de Amerikaanse arbeider
15
a
20 pCt. lager ligt dan die van de Russische. De prd-
duktie per hoofd in West-Europa kan op ca. 50
â 60 pCt.
van het Amerikaanse niveau wordn geschat. De afstand
tussen Rusland en West-Europa is derhalve, veel geringer.
Toch bedraagt de produktie per hoofd in West-Europa
nog ca. 75 pCt. meer dan in Rusland.
Ondanks de bereikte resultaten op industrieel gebied
steekt de produktiviteit dusnog maar pover af tegen de
cijfers van het Westen. Trouwens, de vooruitgang op dit
gebied was in het verleden niet erg imposant. De produkti-
viteit in de industrie (grote bedrijven) steeg in de periode
1928-1950 slechts met 100 pCt., d.i. met ruim 3 pCt. per
jaar. Eerst na. 1950 nam de toeneming der produktiviteit
inderdaad grote vormen aan, ni. gemiddeld 6 pCt. per jaar,
doch hierover later.
De Sowjet-Unie heeft zich vooral geworpen op een ge-
forceerde industrialisatie. De nadruk op de industrie was
z6 sterk, dat welhaast alle ‘overige sectoren grote ver-
waarlozingen te zien hebben gegeven.
Woningbouw.
Een schrijnend voorbeeld hi&rvan is wel-de
woningbouw. Ui-
teraard brengt industrialisatie een zekere mate van urbanisa-
tie met zich. De stedelijke bevolldng steeg van 1926 tot
1955 van 26 mln. tot niet minder dan 85 mln. De woning-
bouw heeft deze enorme stijging niet bij kunnen houden.
Het gevolg is dat, volgens Russische officiële cijfers, het
aantal m
2
woonruimte per stadsbewoner in deze periode
is gedaald van 8,3 tot 7,6! De toestand is in werkelijkheid
– naar algemeen wordt aangenomen – veel ernstiger.
Doch ook uitgaande van de officiële cijfers komt men tot
een beschikbare woonruimte per stadsbewoner, welke
momenteel slechts één zesde bedraagt van het overeen-
komstige cijfer in de Verenigde Staten.
Landbouw.
De
landbouwsector
heeft vooral gefungeerd als ,,leveran-
cier van arbeidskrachten” voor’ de expanderende industrie.
Aangezien in hoge’ mate statistiekvervalsing is gepleegd,
kunnen geen betrouwbare cijfers worden gegeven. Eerst
de laatste jaren schijnt hier verandering in te zijn gekomen,
doch vergelijkbare cijfers van vorige jaren zijn niet’ gepu-
bliceerd.
926
Globaal gesproken kan wel worden gezegd dat de pro-
duktie gedurende de gehele periode tot 1955 niet is gèstegen.
De veestapel is zelfs gedaald. In feite was een stijging van
de landbouwproduktie ook niet de bedoeling. Men kan
stellen dat het voornaamste doel was, de agrarische pro-
duktie te handhaven bij een sterk verminderende agrari-
sche bevolking. Als zodanig is de landbouwpolitiek wel
,,geslaagd”. De agrarische bevolking daalde ni. ondanks
de bevolkingsgroei tussen 1913 en 1955 (ni. van 160 mln.
tot 200 mln.) van ca. 110 mln, tot ca. 80 mln.
Ondanks deze drastische vermindering staat de huidige
aangewende hoeveelheid agrarische arbeid in geen ver-
-houding tot hetgeen de Westerse landen laten zien. Waar
bijv. in Rusland tegenover iedere agrarische werkèr 10
gezaaide acres aanwezig zijn, bedraagt dit aantal in de
Verenigde Staten niet minder dan 60. Geen wonder dan
ook dat theoretisch althans – nog steeds van een schier
onuitputtelijk arbeidsreservoir kan worden gesproken.
Van de totale Russisôhe bevolking werkt nog altijd 40 pCt.
in de landbouw, terwijlin de ontwikkelde Westerse landen
een percentage van rond 10 normaal is.
Hoe moeilijk het echter is om op voldoende schaal de
noodzakelijke omschakeling van landbouw naar industrie
te bewerkstelligen en daarbij de nu eveneens noodzakelijk
geachte verhoging van de landbouwproduktie niet uit het
oog te verliezen (men denke aan de befaamde plannen tot
bebouwing van de maagdeljke Siberische gebieden) wordt
wel bewezen door het feit, dat ondanks de nog grote
agrarische bevolking, op zeer grote schaal in de grote steden
(gehuwde) vrouwen in het produktieproces werden inge-
schakeld. Zo werken in de industrie per 100 arbeiders niet
minder dan
45
vrouwen. In de dienstensector (zoals handel,
onderwijs, gezondheid, administratie) variëren de percen-
tages vrouwen zelfs van ca. 50 tot 85.
Diensten.
Over de
dienstensector
valt niet veel te vertellen; ook
dââr is sprake van zeer grote onevenwichtigheden. Is bijv.
het aantal medici in Rusland per 100.000 inwoners zelfs
120 pCt. van het aantal in de Verenigde Staten (hoewel
het kwalitatieve niveau in veel gevallen lager is), het aantal
tandartsen bedraagt, eveneens per 100.000 inwoners, maar
ca. 20 pCt. yan het overeenkomstige Amerikaanse cijfer.
Men kan wel stellen dat zeker ook de dienstensector
sterk is achtergebleven bij de ontwikkeling van de industrie.
(Eén uitzondering wellicht: de overheidssector. Geen
wonder dan ook dat telkenmale grootscheepse maatregelen
worden aangekondigd om het aantal ambtenaren te ver
–
minderen).
De verwaarlozing van de sectoren buiten de industrie
heeft ten gevolge gehad, dat het nationaal inkomen in het
geheel niet
z6
exceptioneel is gestegen als de industriële
resultaten suggereren. Zagen wij hierboven een stijging
van de industriële produktie in de periode 1928-1950 met
rond 400 pCt. het nationaal inkomen is, op Westerse wijze
berekend, in dezelfde periode slechts met 120 â 140 pCt.
gestegen of wel met ca. 34 â 4 pCt. per jaar. Per hoofd
der bevolking derhalve een
stijging
van ca. 2
it
24 pCt.
per jaar.
I
–
.
–
Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het
feit, dat in deze periode sprake was van een aanloopperiode
en een wereldoorlog. De resultaten na 1950 -t- wanneer
de vermelde industrialisatie haar vruchten begint af te
werpen —zijn dan ook veel hoger. Men mag wel stellen dat
de officiële claim dat het nationaal inkomen na 1950 jaar-
lijks met ca. 10 pCt. is gestegen, niet op grote schaal is
overdreven. Westerse berekeningen komen uit op 8 A 9
pCt., of wel 64 â 74 pCt. per hoofd der bevolking.
4. Wat heeft de inspanning van de Sowjet-Unie opgeleverd
vôor
zijn bevolking? –
Zoals vanzelf spreekt zijn de behaalde resultaten ge-
paard gegaan met zeer zware investeringen. De consumptie
is dan ook in relatieve zin sterk gedaald. Doch te vernemen,
dat de totale consumptie van 1928 tot 1952/53 met slechts
30 pCt. is gestegen, bij een bevolkingsstijging van ca. 40
pCt., is ronduit ontstellend. – Ook berekeningen van het
reële loonpeil leiden tot een daling, nl. in 1955 tot een
niveau van ca. 75 pCt. van 1928.
Deze cijfers verbergen intussen dat de laatste jaren wel
een stijging is opgetreden. In de vooroorlogse periode
1928-1940 is ni. een regelmatige daling van het reële loon-
peil opgetreden en wel tot ca. 50 pCt.; na de oorlog is een
herstel gevolgd’ tot
75
pCt. in
1955.
Geen wonder dat
Stalins opvolgers een verdere verwaarlozing van de con-
sumptie onverantwoord achtten.
Welk aandeel van het nationaal inkomen de consumptie
in beslag neemt is niet exact bekend. Het prjssysteem in
Rusland – de investeringen worden gesubsidieerd en de
consumptiegoederen zwaar belast – vormt hierbij het
struikelblok. Toch kan aan de hand van een tweetal geheel
verschillende berekeningen wotden aangetoond, dat dit
aandeel slechts ca. 35 pCt. van het nationaal inkomen
bedraagt.
Het is niet gewaagd te veronderstellen, dat de consump-
tie in 1928 rond 85 pCt. van het nationale inkomen bedroeg.
Voorts weten wij dat in de periode 1928-1955 het nationaal
inkomen tot rond 330 pCt. en de totale consumptie tot rond
130 pCt. steeg. Dit leidt tot de volgende berekening:
1928
1955
Consumptie
…………………………..
85
.
110
Rest (invest., Overheid)
………………..
15
220
Totaal
……………………………..
100
330
Een aanwijzing dat-het hoge stijgingspercentage van de
rest niet onrealistisch is, wordt gevonden in het ftit, dat
geschat wordt, dat de investeringen in de periode van 1929-
1950 ruim vertienvoudigd zijn.
Uit een vergelijking van de koopkracht per tijdseenheid
(d.i. hoeveel minuten, uren of dagen een arbeider moet
werken om bepaalde artikelen te kopen) van de gemiddelde
Amerikaanse en Russische arbeider, alsmede ‘uit hetgeen
bekend is over absolute prod uktiecij fers, kan worden afge-
leid, dat het consumptieniveau per hoofd in Rusland
nauwelijks
115
bedraagt van dat in Amerika. Rekening
houdend met het verschil in grootte der bevolking bedraagt
de totale consumptie ongeveer één kwart van de Ameri-
kaanse. Dit cijfer combinerend met de Amerikaanse op-
bouw van het nationaal inkomen en met het feit dat het
totale Russische nationaal inkomen rond 40 pCt. van het
Amerikaanse cijfer bedraagt, geeft:
Rusland
ver. Staten
Consumptie
……………………
.
15
–
64
Rest (invest., overheid)
25
36
40
•
100
De Westeuropese consumptieniveaus bedragen ca.
55
927
vanhet Amerikaanse. Hieruit kan worden’afgeleid, dat in
West-Europa de consumptie per hoofd ca. 2-maal’ zo
groot is als in Rusland.
5.
Zijn de resultaten van de
Sowjet-Unie uniek?
Deze vraag heeft steeds in het middelpunt van de belang-
stelling gestaan. Hieruit zou men immers kunnen afleiden
of het communistische systeem, van economisch standpunt
gezien, superieur is .aan het kapitalistische systeem. Laten
wij deze kwestie op verschillende wijzen bezien. Wij zullen
ons hierbij beperken tot de industrie, aangezien wij reeds
gezien hebben dat de overigé resultaten in het geheel. niet
,,uniek” zijn.
Haalt de U.S.S.R. zijn achterstand in?
–
Men kan zich’ in de eerste plaats afvrageri of Rusland
en dan speciaal op industrieel gebied erin geslaagd is een
gedeelte van zijn achterstand, die het had op de Westerse
wereld, weg te werken. Ter beantwoording van deze.vraag
heeft G. W. Nutter voor een aantal industrieën nagegaan
hoeveel jaren tevoren Amerika een zelfde .produktie en een
zelfde produktiviteit realiseerde als Rusland in 1913, 1937
en
1955.
De verbazingwekkende uitkomst is-dat in het
algemeen de achterstand, die Rusland .had, zelfs nog is
vergroot!
Achterstand in aantal jaren
(mediaan van 37 industrieën)
1913
1937
1955
Produktie
…………………
28
36
35
Produktie per arbeider
43
53
.
56
Na 42 jaar is de achterstand derhalve nog 7 â 13 jaar
toegenomen. Bij nader inzien is hier echter wel iets op af
te dingen. Allereerst is 1937 met 1913 vergeleken. De Rus-
sische industrialisatie kwam echter eerst nâ 1928 goed op
gang. Men zou derhalve beter de vergelijking voor de jaren
1928, 1937 en
1955
kunnen doorvoeren. Houden wij reke-
ning met het feit dat de produktie in Rusland enige tien-
tallen procenten boven het niveau van 1913 lag dan zou
men voor de genoemde jaren wellicht voor de produktie
resp. produktie per arbeider de volgende resultaten mogen
aannemen: 40, 36, 35 en
50, 53, 56.
Bovendien mag niet uit het oog worden verloren, dat
tussen 1940 en 1946 als gevolg van de oorlog de Russische
produktie met bijna 30 ‘pCt. daalde, doch de produktie
van de Verenigde Staten met bijna 40 pCt. steeg! Zônder
oorlog zou ‘de achterstand nu zeker 8 jaar geringer zijn
geweest.
Aan de andere kant moet worden bedacht, dat ii Rus-
land in de afgelopen 40 jaren de arbeidstijd ongeveer gelijk
is gebleven, of zelfs ‘enigszins is toegenomen, doch dat in de
corresponderende periode van Amerika (derhalve ca. 40
jaren geladen, of ruwweg van 1880 tot 1920) de wekelijkse
arbeidsduur met circa 18 pCt. is gedaald:
Geraamd wordt, dat wanneer het vijfjarenplan van
1955-
– 1960 is vervuld, de achterstand in jaren bij de produktie
vnn de beschouwde produkten tot 20 jaren zal zijn vermin-
derd. De daling van de achterstand bij de produktiviteit in
1960 zal minder spectaculair zijn, ni. slechts met 8 jaar
t.o.v. de stand in
1955.
De dan resterende achterstand van
48 jaren kan bovendien als nog zeer aanzienlijk worden ge-
kenschetst.
Het grote verschil in achterstand bij produktie en pro-
•
duktiviteit ‘weerspiegelt een merkwaardige ontwikkeling
iri de U.S.S.R. Men heëft daar iiameljk coûte que coite
de produktie gestimuleerd, zonder te letten op de hoeveel-
heid arbeid die dit met zich bracht. We hebben immers
gezien, dat de Russische machthebbers uit een vrijwel
onuitputtelijk arbeidsreservoir konden putten, ni. de
ârbeidskrachten op het platteland en’de vrouwenarbeid.
Wijzullen hiernâ nog op de kwestie van de arbeid terug-
komen.
– Een tweede punt, dat Nutter heeft onderzocht, is het
gemiddelde jaarlijkse groeipercentage en daarmee samen-
hangende de verhouding tussen de produktie in Rusland
en in de Verenigde Staten. Hieronder zijn resultaten voor
-31 industrieën in de vorm van frequentieverdelingen weer-
gegeven.
Jaarlijks groeipercentage
•
‘
1913-1955
‘
Produktie Ruslând
produktie ver. Staten
ver.
–
1913
1915
<0
6
020
21
4
0- <2
1
–
9
5
7
2-
<4
11
8
40.60
5
8
4-<6
10
5
20.40
……….
60-80
6
6-<8
3
2
80-100
3
>8
6
1
>100
3
Het blijkt derhalve dat in het algemeen de jaarlijkse
groeipercentages in dezelfde periode
1913-1955
in Rusland
veel hoger lagen dan in de Verenigde Staten en dat als
gevolg hiervan Ruslands produktie ten opzichte van de
Amerikaanse produktie sterk is toegenomen.
Hoe zijn Nutters resultaten – enerzijds in, Rusland een
nog ‘toegenomen achterstand èn anderzijds een sterk ge-
stégen produktie ten opzichte van die in de Verenigde
Staten – eigenlijk met elkaar te rijmen? Men bedenke, dat
welhaast iedere produktie ‘min
,
of meer een groeicûrve
vertoont. Indien wij nu naast elkaar twee identieke groei-
curven tekenen met een tijdsafstand van ca: 35 jaren, dan
krijgen wij het volgende beeld:.
PRODUKTIE
1680
1913
.
1
1955
Horizontaal blijft de afstand tussen ‘beide curven 35
jaren, doch de verhouding van Ruslands produktie tot de
produktie van de Verenigde Staten neemt van een fractie
in ‘1913 tôe tot ongeveer 50 pCt. in 1955.
Bovenstaande grafiek suggereert dat de Russische indus-
triële .produktie, evenals dè Amerikaansë, als gevolg van
verschillende oorzaken, zal affiauwen. Mag dit inderdaad
worden, verwacht? Bij de beantwoording van deze vraag
moet onderscheid worden gemaakt tussen de ontwikkeling
van een bepaald produkt en van de totale produktie. Wat waar
is voor een bepaald produkt, behoeft immers in het geheel
niet waar te-zijn voor de totale produktie:Indien namelijk
928
de groei van een bepaalde produktie afviakt omdat deze
in een meer ,,volwassen” stadium komt kunnen de pro-
duktieve krachten zich ,,onverfiauwd” op een ander pro-
dukt werpen, hetgeen in onderstaande grafiek wordt weer-
gegeven.
PRODUK TIE
In feite heeft zich dit ook hier afgespeeld. De produkten,
die Nutter heeft bezien, zijn alle ,,traditionele” produkten,
als nietaleit en metaalprodukten (geen aluminium), ver.
schillende vorrten van energie, voedingsmiddelen, textiel
enz. Doch geen iiieuwere produkten, zoals plastics, welke
in Amerika de laatste decennia een stormachtige ontwik-
‘keling hebben laten zien. En het is bekend, dat juist op die
gebieden Rusland een nieuwe achterstand oploopt. Niet
voor niets heeft Chroestsjov onlangs een krachtige bevor–
dering van de chemische industrie aangekondigd:
Verhouding arbeid-arbeidsproduktiviteit.
Zoals bekend kan men de produktie uit een tweetal ele-
menten opgebouwd denken, ni. het aantal arbeiders en de
produktie per arbeider. De produktie per, arleider hangt
weer samen met de welvaart, die per hoofd van de bevol-
king wordt gemeten. Vandaar dat men er steeds naar streeft
bij een produktievermeerderiog een relatief zeer hoge
procentuele vermeerdering van de produktie per man te
verkrijgen en daarmee gepaard gaande een zo laag mogelijk
,,offer” in de vorm van een stijging van de hoeveelheid
arbeid.
Een tweede gezichtspunt, van waaruit men Ruslands
prestaties zou kunnen benaderen, is derhalve of Rusland
er in geslaagd is een verhoudingsgewijs – nl. in verhouding
tot zijn totale (industriële) produktie – grote stijging van
deproduktie per man te verkrijgen.
De ‘erhouding tussen de toeiemingenvanproduktiviteit
en aantal arbeiders is nu als volgt geweest:
1932
1950
1
1955
1928 = 100 1940 = 100 1950
100
toeneming produktiviteit
……….
– 14
17
44(32)
toeneming aantal arbeiders
….
100
28
29
verhouding
………………..
.
–
0
1
6: 1
1,5(1,1) :1
Voor de perioden 1928-1932 en 1940-1950 is uitgegaan
van Westerse cijfers voor de produktie. Voor
1950-1955
is zowel het officiële Russische cijfer gebezigd als een
Westerse berekening. Uit de tabel blijkt dat de verhouding
tussen arbeidstoeneming en produktiviteitstoeneming steeds
beter is geworden. Na de oorlog zien wij op basis van de
officiële Russische gegevens een verhouding van 1,5 : 1,
die, wanieer zij gecorrigeerd wordt naar Westerse opvat-
tingen, daalt tot 1,1 : 1.
Ondanks het feit dat er een regelmatige verbetering valt
waar te nemen, stak indeperiode 1950/55 het resultaat toch
nog af tegen hetgeen in het Westen gebruikelijk is, ni.
1,5 h 2 : 1.
Voor de jaren 1956 en
1957
zijn slechts Russische gege-
vens beschikbaar. Deze claimen een resultaat van ruim
2 : 1. Zelfs wanneer deze cijfers door Westerse bril zullen
worden bezien, ‘ialt. toch een resultaat te verwachten dat
vergeleken kan worden met Westerse ervaringen.
De verhouding tussen arbeid en produktiviteit staat
onder invloed van efficiency en aangewende hoeveelheid
kapitaal. Hoe meer efficiency en kapitaal per eenheid pro-
dukt hoe groter het verhoudingsgetal zal zijn. Achter
bovenstaande cijfers ligt derhalve een belangrijke ontwik-
keling op deze twee gebieden. in de eerste jaren werd véôr
alles de produktie opgevoerd, zonder dat veel aandacht
aan de efficiency werd besteed, terwijl uiteraard het gebrek
aan kapitaal evident was. Men kon hierbij, zoals reeds
eerder werd opgemerkt, putten uit het vrijwel onuitputte-
lijke reservoir, dat de agrarische sector vormde. Gaande-
weg zijn hier echter veranderingen in gekomen, vooral ook
onder invloed van het feit dat speciaal de produktiemid-
delenindustrie is gestimuleerd.
De drang naar méér produktie heeft ondertussen een
merkwaardig gevolg gehad. Het blijkt dat het aantal
arbeiders in verhouding tot het overige personeel, in tegen-
stelling tot hetgeen het Westen laat zien, nog enigszins is
toegenomen. Een dergelijke ontwikkeling gaat in tegen het
feit, dat, in totaal gezien, de bevolking steeds beter onder-
wijs ontvangt en ni’en zich daardoor eerder tot de hoger
gekwalificeerde indirecte arbeid dan tot de lager gekwali-
ficeerde directe arbeid richt.
De gevolgen zijn de laatste jaren in de Sowjet-Unie, blij-
kens de berichten, dan ook niet uitgebleven. De afgestu
;
deerde jeugd toont zich steeds minder geneigd tot fabrieks-
arbeid en er is zelfs een zekere jeugdwerkloosheid ontstaan.
Oôk dât probleem tracht Chroestsjov thans door onderwijs-
vernieuwing (welke welhaast de vorm aanneemt van een
soort arbeidsdienstplicht voor scholieren) grootscheeps
aan te pakken.
De verhouding tussen werkelijk aangewende arbeid en
de produktie per man is de Russische leiding bij voort-
during tegengevallen. Steeds weer bleek dat de werkelijk-
heid een ongunstiger verhouding liet zien dan in de vijfjaren-
plannen was verondersteld. Dit geldt niet alleen voor de
véôroorlogse jaren, doch ook voor de na-oorlogse tijd.
Zo werd voor de periode
1950-1955,
naar Russische defi-
nities, een v&rhouding van de stijgingen van produktiviteit
en aantal arbeidërs geraamd van niet minder dan ca. 4 : 1,
terwijl
1,5
: 1 werd gerealiseerd. Voor 1957 zijn de corres-
ponderende cijfers 2,9 : 1 en 2,2 : 1.
De conclusie die uit het bovenstaande getrokken mag
worden, is, dat men de inderdaad indrukwekkende indus-
triële produktiestijging die het verleden heeft laten zien,
alleen 1heeft kunnen realiseren met inzetting van een
maximum aan arbeidskrachten. Hierbij heeft men vooral
uit twee bronnen geput, nI. de agrarische sector en de sector
der gehuwde vrouwen. Het allerjongste verleden laat
evenwel waarschijnlijk een verbetering zien. Deze verbeté-
ring z1 intussen wel verband houden met het feit dat nu
zoveel ,,sluimerende” produktiviteitsreserves aanwezig zijn.
De vraag moet derhalve onder ogen worden gezien of
aan deze ,,onuitputtelijke reserves” nu geen einde is gè-
komen.
929
De ,,capital-output ratio”.
Een derde criterium (hetwelk uiteraard met het tweede
samenhangt) is de ,,capital-output ratio”, met name of
men er in geslaagd is met een minimum aan kapitaalver-
bruik een maximum aan produktie te verkrijgen. Helaas
zijn geen voldoende cijfers aanwezig om hier diep op in te
gaan. De beschikbare cijfers doen evenwel geen overmatige
resultaten vermoeden. Integendeel, in de periode 1928-1950
namen de investeringen gemiddeld met niet minder dan
40 pCt. per jaar toe. De investeringen in de industrie stegen
procentueel wellicht zelfs nog meer, doch de industriële
produktie steeg ,,slechts” met
7k
â 8 pCt.
Berekend is
2),
dat, wanneer de investeringsquote van
10 pCt. tot 20 pCt. wordt verhoogd en dus de consumptie
wordt verlaagd, men, bij een kapitaalcoëfficiënt van 3,
reeds na 5.jaren een verbruik verkrijgt dat hoger is, dan
zonder dit aanvankelijke offer zou zijn verkregen. Het
zou in verband hiermede interessant zijn na te gaan of de
teleurstellende resultaten op het gebied van de consumptie
te
wijten
zijn aan een hogere kapitaalcoëfficiënt dan wel
aan het feit dat de consumptiequote voortdurend verder
is teruggedrukt, ni. van ca. 85 pCt. in 1928 tot ca. 35 pCt.
momenteel. Het is overigens niet uitgesloten dat de resul-
taten van de laatste jaren heel wat gunstiger zijn dan het-
geen uit het verlôop yan de gehele periode kan worden
afgeleid.
6. Wat zal de
toekomstige ontwikkeling ons brengen?
Zeer onlangs heeft Chroestsjov, vooruitlopend op de
gedetailleerde gegevens, welke in januari 1959 zullen worden
gepubliceerd, enige hoofdlijnen van het.’komende zeven-
jarenplan 19594965 bekend gemaakt. Het voornaaniste
doel van het zevenjarenplan is een versnelde ontwikkeling
van de Russische economie om een zo groot mogelijke
tijdwinst (men vergelijke het aangehaalde onderzoek van
Nutter) te verkrijgen in de ,,vreedzame wedijver tussen het
socialisme en het kapitalisme”.
– In concreto is de Sowjet-Unie voornemens in de genoem-
de periode de totale industriële produktie met ongeveer
80 pCt. in vergelijking met 1958 te vergroten. Doch ook de
totale landbouwproduktie zal, naar wordt voorzien, met
ca. 70 pCt. stijgen. Het nationaal inkomen (naar Russische
definitie) zal met 62 â
65
pCt. stijgen.
Deze cijfers zijn zeer zeker indrukwekkend (ook wanneer
zij naar Westerse maatstaven wordenherberekend) en ge-
zien de resultaten van de laatste jaren zeker wel haalbaar,
indien althans aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Wij hebben hiervéér gezien, dat momenteel nog ca. 40 pCt.
van de totale bevolking in de landbouw werkt en dat de
produktiviteit in de industrie vergeleken met die in het
Westen nog’ zeer laag is. Indien men er derhalve in slaagt
de produktiviteit in de landbouw zodanig op te voeren dat
voldoende arbeiders voor de industrie vrijkomen en men
bovendien de efficiency in le industrie zélf weet te ver-
hogen, dan is inderdaad niet in te zien waarom de gestelde
doelen niet zouden worden behaald.
Tot welke situatie in :1965 zullen de vermelde stijgings-
percentages leiden? Wij gaan hierbij veiligheidshalve van
de veronderstelling uit dat deze percentages ook zullen
gelden indien zij op Westerse manier zouden zijn berekend.
Wij hebben hiervôér gezien, dat de industriële produktie
per hoofd momenteel ca. 30 pCt. van het Amerikaanse en
2)
Zie ,,Investeringsnormen” door Dr. W. Drees Jr. in
van 6 februari 1957.
ca. 60 pCt. van het Westeuropese nivèau bedraagt. Een
stijging van de totale industriële produktie met 80 pCt.
betekent een stijging per hoofd van de bevolking met ca.
65 pCt. In 1965 zou dan de produktie per hoofd in Rusland
ca.
50
pCt. van het huidige Amerikaanse niveau bedragen.
Aangezien het Amerikaanse niveau in deze 7 jaren echter
smet ten minste 20 pCt. zal zijn gestegen, kan worden ge-
concludeerd, dat het huidige Russische percentage van
30 tot ca. 40 â 45 in 1965 zal toenemen. Op overeenkomstige
wijze kan worden berekend dat in 1965 ten opzichte van
West-Europa een percentage van ca. 80 zal zijn verkregen.
De landbouwuitkomsten zullen niet ver hiervan afwijken,
want enerzijds ligt de huidige Russische landbouwproduk-
tie als percentage van de Amerikaanse enigszins hogër
(industrie 35
â
40 pCt., landbouw 50 pCt.) doch anderzijds
bedraagt het geraamde Russische groeipercentage
in
de
landbouw minder.
De uitspraak dat, in de vijf jaar na 1965, de Sowjet-Uniè
een werkelijke basis zal hebben om de produktie per hoofd
in de Verenigde Staten te overtreffen en dat tegen die tijd
(1970) de U.S.S.R. de eerste plaats in de wereld zal inne-
men, zowel wat de absolute omvang van de produktie als
‘de produktie per hoofd betreft, lijkt daarom nog al over
–
dreven. Indien zij inderdaad gemeend wordt, dan zou hier-
uit wel eens kunnen blijken .dat men in Rusland geen
werkelijk inzicht heeft in de huidige verhoudingen. Overi-
gens is de situatie voor West-Europa inderdaad minder,
rooskleurig. Tegen 1970 zal het Russische produktie-
niveau dat van West-Europa— bij voortzetting van de
huidige trends – zeer dicht naderen.
De directe resultaten voor de Russische bevolking zijn
minder spectaculair; voorzien wordt een stijging van het
reële inkomen (per hoofd?) in de periode 1959-1965 met
40 pCt. De levensstandaard zal daarom ook in 1965 nog
in geen verhouding staan tot hetgeen in de Verenigde Staten
en in West-Europa zal worden gerealiseerd.
Wt betekent intussen deze Russische groei voor het
Westen? Hoe lang zal het duren voordat de Sowjet-Unie
er inderdaad in slaagt een levensstandaard te verwezenlijken
die het niveau in de Westelijke wereld nabij komt of zelfs
voorbijstreeft? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden.
Een geforceerd investeringsprogramma moet wel tot
resultaten leiden, vooral waar de benodigde mensen aan-
wezig zijn.
Het komende zevenjarenplan wijst inderdaad weer in
de richting van verdergaande geforceerde investeringen.
,,Alle takken van de economie zullen een verdere machtige
uitbreiding verkrijgen op basis van voorrang voor de
zware industrie. In de zeven jaar zullen de kapitaalinveste-
ringen van de Staat vrijwel gelijk zijn aan de investeringen
gedurende alle 41 jaar van het communistische bewind. De
omvang van de investeringen zal 1,8-maal zo groot zijn als
in de vorige periode van zeven jaar”. Dit laatste betekent,
bij een gelijkmatige ontwikkeling dat de investeringen in
1965
eveneens 1,8-maal zo groot als in 1958 zullen zijn.
Een dergelijk investeringsprogramma kan in het Westen
nu eenmaal niet worden verwezenlijkt. Het is onbestaan-
baar dat het consumptieniveau tot 35 pCt. van het natio-
naal inkomen, en zelfs verder, wordt teruggedrukt, terwijl
ook de situatie op de arbeidsmarkt (een veel geringer per-
centage werkzaam in de landbouw) een dergelijke ontwik-
keling in de weg zou staan. De eis te stellen, dat ook in
West-Europa een stijging van de industriële produktie met
10 pCt. zal moeten optfeden (hetgeeh intussen een verhou-
BE
930
De totale hulpverlening van het Oostbiok in
de afgelopen vijf
jaar kan aldus worden samen-
gevat: S 2 mrd., aan kredieten tegen lage rente en
gemakkelijke terugbetalingsvoorwaarden, in hoofd-
zaak verstrekt aan zes landen (Egypte,
Zuidslavië,
India, Syrië, Afghanistan en
Indonesië);
ter
be-
schikkingstelling van een steeds groeiend aantal
experts, in 1957
ongeveer
2.300; aanbieding
van
meer
dan 2.000 ,,fellowships” per jaar.
Er is aan-
leiding voor de veronderstelling dat deze activitèi-
ten in
de komende jaren zullen worden uitgebreid.
De door Amerika en West-Europa verleende tech-
nische hulp overtreft de Sowjet.hulp in omvang.
Voor het verkrijgen van een juist beeld van de
Russische technische hulp in vergelijking met de
Europees-Amerikaanse is het nodig zich te reali-
seren dat
de Sowjet-kredieten van $ 2 mrd. mili-
taire, economische en financiële hulp omvatten en
bovendien voor een groot deel helemaal geen hulp
aan minder ontwikkelde landen, maar exportbe-
vordering met een politiek doel is.
Technische
hulpyerlening van het
Oostbiok aan minder
ontwIkkelde gebieden
in vergelijking tot die
van het Wésten
Een moeilijkheid bij de behandeling van dit onderwerp
is de vraag wât vergeleken moet worden, wat onder tech-
nische hulpverlening dient te worden verstaan. Behoren
daartoe alle door het buitenland getroffen maatregelen die
de technische, economische of sociale vooruitgang van het
minder ontwikkelde land bevorderen of alleen iie maat-
regelen die
uitsluitend niet dit doel
worden genomen? Moet
alleen gratis beschikbaar gestèlde hulp tot de technische
hulpverlening worden gerekend of ook de door het minder
ontwikkelde land gekochte en betaalde buitenlandse mede-
werking? Is bijv. het kant en klaar afgeleverde irrigatiewerk
technische hulp als het door het buitenland cadeau wordt
gedaan en is het geen technische hulpverlening wanneer
het door een aannemersfirma op commerciële basis is
,,verkocht”? Moet een lening waarmedè de import van
machines wordt gefinancierd als technische hulpverlening
worden beschouwd, ook als een normale rente en aflossing
is bedongen of de lening voornamelijk is verstrekt ter ver-
betering van de economische positie van het exporterende
lând?
Er is geen volledige eenstemmiheid over de vraag wat
als technische hulp moet worden beschouwd en het is der-
halve niet goëd mogelijk een algemeen aanvaard antwoord
te vinden op de hiervéér gestelde vragen, maar, al is er
dan verschil van opvatting over de vraag of sommige
economische activiteiten al of niet tot de technische hulp-
verlening behoren te worden gerekend, er is althans één
groep van maatregelen ten aanzien waarvan te dezen geen
meningsverschillen bestaan: de technische hulpverlening
zoals die door de Verenigde Naties wordt uitgevoerd, de
(vervolg van blz. 930)
ding tussen arbeidsproduktiviteit en aantal arbeides van
84 : 14 of wel ca. 6 : 1 betekent), om gelijke afstand te
bewaren, is dan ook irreëel.
Inderdaad zal het Russische stijgingstempo afvlakken
bij het uitgeput raken van het arbeidsreservoir, doch niet
dan nadat het Russische produktieniveau het Westelijke
niveau zal hebben bereikt, want nogmaals, waarom zou
in Rusland bij de huidige invsteringsinspanningen niet
dezelfde efficiency en dezelfde hoeveelheid kapitaal per
hoofd kunnen worden bereikt als in het Westen?
Weliswaar waren, blijkens paragraaf
5,
de Russische
prestaties niet excessief, doch wij hebben tevens gezien iat
er sprake is van een voortdurende verbetering.
Een andere kwestie is, of de bereikte resultaten in Rus-
land in de vorm van een verhoogde levensstandaard aan
de massa’s zullen worden doorgegeven. Dit zou een totale
ommekeer in de mentaliteit van de Russische leiders ver-
eisen, welke intussen nog niet uit het komende zevenjaren-
plan kan worden afgeleid. Immers, uit het feit dat de inves-
teringen met 80 pCt. en de reële inkomens met 40 pCt.
zullen toenemen, volgt een verdergaande verlaging van de
consumptiequote welke nu reeds tot
35
pCt. is teruggedrukt.
Zal men nl. niet bang zijn dat door een hoge levensstan-
daard een dergelijke ,,kapitalistische” mentaliteit bij de
bevo1ling zal worden aangekweekt, dat het communisti-
sche systeem van binnen uit wordt uitgehold? In dit ver-
band is ook interessant te vernemen dat men een gedeelte
van de geschapen ruimte wil omzetten in vrije tijd. Men wil
nI. ,,de overgang naar een werkdag van zeven en zes uur
(in ploegendienst?) en naar een werkweek van veertig uur
voor degenen die zeven uur per dag werken, voltooien”.
Bovendien zou een politiek van een hoger welvaart in de
vorm van goederen en diensten tot grote additionele
in-
vesteringen leiden. Men denke bijv. aan de verkeersvoor-
zieningen bij een toeneming van het aantal auto’s.
Zal men niet veeleer – voor zover mogelijk – de be-
reikte resultatn omzetten in militair potentieel en hulp
aan de onderontwikkelde landen, waarbij in de eerste plaats
aan China moet worden gedacht? Een dergelijke machts-
penetratie lijkt veel meer in de lijn van de Russische macht-
hebbers te liggen dan een aanzienlijke verhoging vn de
welvaart der eigen bevolking. Zal deze bevolking echter
een dergelijke politiek steeds blijven tolereren?
‘s-Gravenhage.
Drs.
J.
A. LTNKS:
931
1 S.
technische hulp in engere zin, het overdragen van ,,tech-
nische” kennis en ervaring.
De Organisatie der Verenigde Naties maakte in 1949 een
aanvang met de technische hulpverlening betaald uit een
bescheiden begrotingspost van $ 288.000, die voor 1950 tot
$ 676.000 werd verhoogd. Intussen werd een veel omvang-
rijker j,lan voorbereid. Dit, op jeheel andere leest ge-
schoeide plan, het Uitgebreide Programma voor Technische
Hulp, trad 1 juli 1950 in werking.
Voor de eerste periode, lopende tot het eiilde van 1951,
leverden 55 landen een vrijwillige bijdrage; in totaal werd
ongeveer $ 20 mln, beschikbaar gesteld (Amerika betaalde
60 pCt. van dit bedrag, het Verenigd Koninkrijk ca. lOpGt.,
Frankrijk en Canada elk ongeveer
5
pCt. en Aiistralië,
Brazilië en Nederland ider omstreeks 21 pCt.). De Sowjet-
Unie déed niet mee, ook niet m 1952. Geheel in overeen-
,stemming met de zeer gematigde.geestdrift voor het werk
der Verenigde Naties in het algemeen, hield de Sowjet-
Unie zich afzijdig. Niet lang; reeds voor 1953 zegde Rus-
land (en Polen) een bijdrage aan het Uitgebreide Program-
ma toe: $ 1 mln., in niet-convertibele roebels. Het volgend
jaar droegen ook enkele andere Communistische landen bij
(Ukraine, Wit-Rusland, Tsjechoslowakije). In 1953 en 1954
(eveneejs een Russische bijdrage van $ 1 mln.) werd
nauwelijks iets van de Russische bijdrage besteed. Hiervoor
iaren verschillende redenen:
Het Uitgebreide Progianima zendt deskundigen naar de
minder ontwikkelde landen, verleent ,,fellowships” en ver-
schaft ;,equipment and supplies”, demonstratiemateriaal en
dergelijke. De niet-convertibiliteit der Russische roebels
maakte het onmogelijk de Russische bijdrage buiten Rus-
land te besteden en de aanstelling van Russische deskundi-
gen stuitte op ernstige moeilijkheden: er waren wel des-
kundigen op allerlei terrein, doch slechts weinigen. die een
andere taal dan het Russisch beheersten; sommige der
minder ontwikkelde landen aarzélden bovendien ‘om poli-
tieké redenen
5
om Sowjet-deskundigen toe te laten. Ook ten
aanzien van in de Sowjet-Unie door te brengen ,,fellow-
ships” waren er bezwaren: ook hier taalmoeilijkheden;-
weinigen der ,,fellows” kenden Russisch, terwijl in de
meeste der minder ontwikkelde landen een traditie voor
studie en opleiding in West-Europa. en Amerika bestond.
Rusland wees bij herhaling op het onbevredigende van
de situatie: de behoefte aan technische hulp was groot en de
aanvragen namen van jaar tot jaar toe; voortdurend werd
gesproken over de noodzaak om de bijdragen te verhogen,
doch het door de Sowjet-Unie beschikbaar gestelde bedrag
bleef grotendeels ongebruikt. Geleidelijk is in deze toe-
stand verandering gekomen zoals uit de aantallen experts
en ,,feliows” iii de laatste jaren blijkt:
uitgezonden
in U.S.S.R.
Russische
ontvangen
–
deskundigen
,,fellows”‘
1955 …………………….5
‘
.
17
1956
………………….
16
104
1957
………………….
28
95
De Russische jaarlijkse bijdragen bleven gelijk; ook in
1956 eii 1957 stelde de Sowjet-Unie, ondanks de regelmatige
stijging van de bijdragen der meeste andere landen, $ 1 mln.
beschikbaar. In’1958, op de in oktober il. gehouden ,,ple-
dging çonference”, waar voor het eerst toezeggingen voor het
,,Special Project Fund” werden gedaan, verdubbelden de
Russen hun bijdrage:
S
1 mln. voor het Uitgebreide Pro-
gramma en $1 mln. voor het Special Fund. De voor 1959
door de andere Communitische landen toegezegde bijdra-
gen bedragen tezamen ruim $ 850.000. Door het Sowjet-
blok is dus voor 1959 in totaal
S
2.850.000 toegezegd, dat is
ca. 44- pCt. van degezamenljke bijdragen der contribuan-
ten. Er kan bepaald niet gezegd worden dat de Russische
medewerking aan het Uitgebreide Programma van ganser
harte en enthousiast is; er wordt herhaaldelijk vinnige
kritiek op het Programma uitgeoefend en op allerlei wijzen
blijk gegeven van wantrouwen in de
1
efficiency van het Pro-
gramma en de goede bedoelingen van sommigen der contri-
buanten.
De medewerking van het Sowjet-blok aan het Uitgebreide
Programma voor Technische Hulp der Verenigde Naties
zou, samenvattend, kunnén worden uitgedrukt in de volgen-
de cijfers, alle betrekking hebbend op het jaar
1957:
.Sowjet-blok
Totaal
-Aandeel van
1
het Sowjet-blok
Bijdragen . ., ……..$ 1.380.000
$ 30.840.000
4
+ pCt.
Experts
…………
35
2.513,
1,4 pCt.
,,Fellows”
101
2.061
4,9 pCt.
Intussen, behalve de medewerking aan het Uitgebreide
Programma der Verenigde Naties, verleent Rusland recht-
streeks technische hulp aan verscheidene minder ontwikkel-
de landen. Deze hulp maakt deel uit van een grotere, a1e-
meen economische activiteit buitenslands. Met deze vorm
van technische hulp is de Sowjet-Unie in 1953 begonnen.
Sedert dat jaar heeft de Sowjet-Urie de handelsbetrekkingen
met een aantal minder,, ontwikkelde landen op grote schaal
uitgebreid. Daartoe is een.aantal overeenkomsten gesloten
op basis waarvan leningen worden verstrekt, kredieten
wordén verleend, trainings- en opleidingsmogelijkheden
worden geopend èn im- en exporten worden bevorderd.
Welk deel van deze maatregelen.als technische hulp, in de
betekenis van de term hieraan door de Verenigde Naties
gegeven, beschouwd moet worden is niet te bepalen.
Elders in dit nummer worden de gewijzigde buitenlafidse
economische betrekkingen der Sowjet-Unie beschreven.
Daarbij blijkt, dat hier sprake is van een groots opgezet;
centraal geleid plan, waarvan de uitbreiding van de econo-
mische relaties met minder ontwikkelde landen een onder-
– deel uitmaakt. Deze uitbreiding der handelsbetrekkingen
omvat een aantal maatregelen, die veelal als technische
hulpverlening worden beschouwd of aangekondigd, omdat
zij gelijkenis vertonen met de activiteiten van het Uitge-
breide Programma der Verenigde Naties of evenals deze de
economische ontwikkeling der minder ontwikkelde landn
bevorderen, maar in dit 1ader worden ook tal van maat-
regelen genomen waarvan de verbetering van de econo-
mische situatie in de minder ontwikkelde landen niet in de
eerste plaats of zelfs helemaal niet het doel is, maar econo-
mische of politieke voordelen voor de Sowjet-Unie worden
beoogd. Op vele manieren blijkt, dat de Sowjet-autoriteiten
grote
politieke
betekenis’hechten aan dit economisch offen-
sief.
In een aan het nieuwe Russische offensief gewijde §tudie
van het Amerikaanse Department of State wordt een uit-
spraak van Chroestsjov, sprekende over de buitenlandse
handel, geciteerd,: ,,We value trade least for economic
reasons and most for political purposes”. Deze en vele
soortgelijke uitspraken rechtvaardigen de conclusie dat het
economisch offensief v66r alles als een wapen in de politieke
932
strijd tegen Amerika en West-Europâ wordt beschoûwd.
Het blijkt uit de keuze der landen waar hulp wordt aange-
boden, uit de tijdstippen waarop de Sowjet-Unie met een
aanbieding voor de dag komt éii uit de reclameachtige
commentaren die de , ,hulpacties” vergezellen.
In een artikel in ,Vrj Nederland” van 25 oktober ji.
schrijft Niélsen (Ford Foundation), dat Chroestsjov onlangs
opmerkte: ,,Wij verklaren u de oorlog…, op het vreed-
zame gebied van de handel; wij zullen de ‘Verenigde Staten
voorbijstreven…. en het zal de superioriteit van ons
systeem bewijzen”.
t De Sowjet-aânbiedingen zijn van velerlei aard: van
IJsland wordt een grote hoeveelheid moeilijk verkoopbare
vis afgenomen; van Burma koopt men een deel van de rijst
waarvoor geen exportmogelijkheden gevonden konden
worden (en biedt die rijst vervolgens tegen lage prijzen op
Burma’s normale exportmarkten aan). Aan Egypte wordt
financiële medewerking bij de aanleg van de Asuan-dam in
uitzicht gesteld (en de commentaren vertellen niet altijd
dat het Russische aanbod slechts een bijdrage van 74 pCt.
van de getaxeerde kosten vormt).
De aânbiedingen van hulp hebben zich totnu toe voor-
namelijk geconcentreerd op een betrekkelijk klein aantal
landen. Van de in de gesloten overeenkomsten aangeboden
kredieten, in totaal voor een waarde van bijna $ 2 mrd., is
95
pCt. aangeboden aan Zuidslavië, Egypte, Syrië, Afghani-
stan, India en Indonesië.
I
–
De volgende lijst, overgenomen uit het hiervoor ge-
noemde rapport van het State Department, geeft een indruk
van de omvang van de tot begin 1958 toegezegde hulp,
waarbij opgemerkt moet worden, dat deze kredieten zijn
toegezegd. In één geval (Zuidslavïë) is de toezegging weer
voor een gedeelte ingetrokken; in enkele andere gevallen
zijn de toezeggingen nog slechts zeer ten dele gerealiseerd.
waarvan aan
militaire hulp
Egypte
……………………….
485 250
294
100
161
25
.19
3
10
–
42
–
22
20
–
Syrië
……………………………
Turkije
…………………………
Burma
………………………….
295
–
Afghanistan
……………………..
Yemen
………………………….
Cambodja
……………………….
109
Nepal
………………………
.
–
Ceylon
…………………………
5
.
64
–
india
………………………….
Indoneaië
……………………….
Zuidslavië
……………………..
–
IJsland
……………………….
Argentinië
..13
8
Brazilië
..
1.947
/
378
De rente bedraagt in de meeste gevallen 24 pCt. De
terugbetaling in jaarlijkse termijnen – gewoonlijk in
twaalf jaar – vindt veelal plaats in nader te bepalen goede-
ren, hetgéen in vele gevallen voor de ,,gever” zeer voordelig
zal zijn.
Ruim
2/
van deze kredieten wordt door de U.S.S.R.
verschaft;
1/
is afkomstig van andere landen van het
Communistische blok. Dat de kredieten worden aangebo-
den tegen een lage rente (24 pCt.) heeft wellicht, meent het
Amerikaanse rapport; het dubbele doel, enerzijds om te
kunnen wijzen op het verschil met de internationaal ge-
bruikelijke hogere rentevoet, die ,,kapitalistische winsten”
levert, anderzijds om de indruk te wekken, dat het hier
gaat om samenwerking tussen goede zakenvrienden, tot
wederzijds voordeel. (Voor kredieten aan intieme vrienden
of familieleden – de satellieten – wordt een nog lagere,
2 pCt: of soms 1 pCt., rente berekend).
De kredieten worden in verscheidene gevallen bijzonler
aantrekkelijk gemaakt door gemakkelijke terugbetalings-
Ivoorwaarden. In de handelsovereenkomsten wordt in
sommige gevallen het beschikbaarstellen van experts en het
toekennen van ,,fellowships” genoemd: de deskundigen
zijn nl. veelal werkzaam in projecten, vôor welker financie-
ring een lening werd verstrekt. In de tweede helft van 1957
waren 2.300 technici, afkomstig uit het Sowjet-blok, ge-
durende een maand of meer in minder ontwikkelde landen
werkzaam; 80 pCt. van hen in Egypte, Syrië, Afghanistan,
India en Indonesië. Het aantal in 1957 door het Sowjet-
blok toegekende ,,fellowships” wordt geschat op 2.000.
De Sowjet-hulp aan India is in verschillende opzichten
van bijzondere betekenis. De overeenkomst van februari
1955,
waarbij de Sowjet-Unie de bouw en inrichting van een
staalbedrijf op zich nam, was het eerste grote aanbod van
technische hulpverlening aan een niet communistisch land.
Het bedrijf zal een capaciteit van 1 mln, ton ingots en 750.000
ton gewalst s’aal hebben; het zal in 1959 gereed zijn. De
voor de financiering van dit project verstrekte lening van
$132 mln, tegen 24 pCt. zal in 12 jaar worden terugbetaald.
In 1956 werd een tweede grote lening, $ 126 mln. eveneens
tegen 24 pCt. en terug te betalen in 12 jaar, gesloten. Hier-
mede zuilen verschillende projecten worden gefinancierd:
een machinefabriek, een krachtstatiön e.a.
De totale ,,blokhulp” in de afgelopen vijf jaar zou aldus
kunnen worden samengevat: $ 2 mrd. aan kredieten tegen
lage rente en gemakkelijke terugbetalingsvoorwaarden,
in hoofdzaak verstrekt aan zes landen (Egypte, Zuidslavië,
India, Syrië, Afghanistan en Indonesië). Ter beschikking-
stelling van een steeds groeiend aantal experts, in 1957
ongeveer 2.300. Aanbieding van meer dan 2.000 ,,fellôw-
ships” per jaar.
Er is aanleiding voor dé veronderstelling dat deze activi-
teiten in de komende jaren zullen worden uitgebreid. De
Sowjet-Unie heeft reeds de grootste industriële produktie
na de Verenigde Staten en de produktie neemt snel toe. Het
aantal afstuderende ingenieurs is de afgelopen jaren buiten-
gewoon sterk gestegen en bedraagt thans meer dan 75.000
per jaar. Eind 1956 waren er in de Sowjet-Unie 720.000
ingenieurs werkzaam, 180.000 land- en bosbouwkmdigen,
130.000 economen en statistici. Het rapport van het State
Department schrijft: ,,In some key categories the Sovjet
Pool of specialists exceeds that of the United States and is
growing at a much faster rate”. Het zal Rusland niet
moeilijk vallen een groter aantal deskundigen beschikbaar
te stellen voor minder ontwikkelde landen en de vele
technische (hoge)scholen zullen gemakkelijk een groter
aantal ,,fellows” kunnen opnemen.
:De door Amerika en West-Europa verleende technische
hulp overtreft de Sowjet-hulp in omvang. De (Amerikaanse)
I.C.A. (International Co-operation Administration) be-
steedt per jaar ongeveer $ 150 mln, aan technische hulp in
engere zin. In 1957 had deze organisatie meer dan 4.000
deskundigen in dienst, werkzaam in 47 minder ontwikkelde
landen. Aan ruim 7.000 personen uit minder ontwikkelde
gebieden werd een ,,fellowsh ip” toegekend. Een deel van deze
,,fellows” brengt de opleidingsperiode niet in Amerika, maar
in West-Europa door. Nederland bijv. ontving het laatste
jaar 81 I.C.A.-fellows.Debelangrijkste terreinen, waarop de
Amerikaanse experts hulp verlenen, zijn: vervoer en verkeer,
933
industrie en mijnbouw, landbouw en de ontwikkeling van
natuurlijke hulpbronnen, volksgezondheid, onderwijs,
overheidsadministratie, volkshuisvesting en ,,community
development”. Ruim $ 20 mln, van de $
150
mln, wordt
uitgegeven aan materiaal, de inrichting van fabrieken,
werkplaatsen, scholen, ziekenhuizen, laboratoria e.d.
Een tweede Organisatie door middel waarvan de Ameri-
kaanse Regering technische hulp verleent is de O.A.S.
(Organization of American States), uitsluitend werkzaam op
het Westelijk halfrond. De organisatiè heeft een aantal
opleidingsinstituten in verschillende Latijnsam&rikaanse
Republieken opgericht. Bovendien worden jaarlijks 300
,,fellowships” toegekend.
Van grote betekenis voor de technis’che hulpverlening
zijn een aantal Amerikaanse particuliere instellingen. De
Ford Foundation bijv. heeft sedert 1950 meer dan $
75
mln.
aan projecten voor economische en sociale ontwikkeling in
de minder ontwikkelde landen uitgegeven, in hoofdzaak op
het terrein van onderwijs, opleiding en wetenschappelijk
onderzoek; in de laatste jaren is ook speciale aandacht
gegeven
/
aan de ontwikkeling van de kleine industrie.
De ontwikkeling der
Oosteuropese
energievoorziening
De produktie van energie in de gezamen-
lijke Europese Oostbloklanden, die op steen-
kolenequivalent omgerekend in 1950
579,8
mln, ton .bedroeg, was, aldus een uitvoerige
beschouwing in ,,Wochenbericht” van 7 dezer,
in 1956
en 1957 gestegen tot resp. 824,4 en
888,3 mln, ton. In- alle genoemde jaren was er
in deze landen een energie-overschot, dat in
1957 een recordpeil bereikte van 23,0 mln, ton.
Ter vergelijking zij vermeld, dat zich in de
overige Europese landen in 1957 een tekort
voordeed van ca. 228 mln, ton.
De stijging van het energie-overschot der
Oostbioklanden vindt haar oorzaak vnl. in de
ontwikkeling in de Sowjet-Unie, welk land zijn
in 1956 nog bestaand tekort in 1957 zag om-
slaan in een overschot van 11 mln, ton. Ook in
de plannen tot verdere opvoering der’ Oost-
europese energieproduktie is de Sowjet-Unie de
hoofdrol toebedeeld. Verwacht wordt, dat de
produktie aldaar in 1960 760 mln, ton zal be-
dragen, hetgeen 34 pCt. meer is daq in
1957.
In alle Oostbioklapdentezamen zou de produk-
tie in 1960 tot 1.094 mln, ton, d.i. 32 pCt. meer
dan in
1957,
zijn gestegen.
Onlangs heeft de Sowjet-Unie ook de plan-
nen voor 1972 bekend gemaakt. Deze komen
neer op een energie-produktie van 2.075 mln.
ton. Deze zou dan, overeenkomen met de
energieproduktie in de Verenigde Staten, in-
dien zich de aldaar van 1945-1957 manifes-
terende trend tot 1972 voortzet. Er wordt wel
eens aan getwijfeld, of de Sowjet-Unie deze
gigantische taak zal kunnen volbrengen. Er
wordt dan gewezen opde mislukte plannen en
de vertragingen in het verleden. Volgens
,,Wochenbericht” zijn echter de voorwaarden
ter verwezenlijking van een dergelijk project
inmiddels veel gunstiger geworden.
De Rockefeller Foundation beweegt zich, aanvankelijk
vooral in Latijns-Amerika, in de laatste jaren in toenemende
mate ook in Afrika en Azië, op het gebied van volksgezond-
heid, landbouw, wetenschappelijk onderzoek e.d. Meer dan
2.000 ,,fellowships” werden toegekend aan personen af
,
komstig uit de minder ontwikkelde landen.
De Near East Foundation, een stichting van bescheidener
omvang dan de beide vorige, legt zich vooral toe op land-
bouw, hygiëne en de bestrijding van het analfabetisme in
Iran, Syrië, Jordanië en Afghanistan. Deze organisatie
werkt nauw samen met de I.C.A.
Op kleinere schaal zijn tal van geheel of ‘grotendeels
Amerikaanse organisaties op het gebied van technische
hulpverlening werkzaam. Speciale vermelding verdient nog
het werk van sommige universiteiten, die waardevolle
hulp bieden aan inrichtingen van hoger onderwijs in minder
ontwikkelde gebieden door het ter beschikking stellen van
hoogleraren, het toekennen van beurzen, het financieren
van de inrichting van laboratoria enz.
Voorts is Amerika een der belangrijkste medewerkers
aan het Colombo Plan. Deze organisatie beoogt de bevor-
dering van de economische ontwikkeling van Zuid- en
Zuid-Oost Azië; het Plan dateert van 1950. Leden zijn: het
Verenigd Koninkrijk, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland,
de Verenigde Staten en Japan (de ,,gevende landen”) en
Brunei, Burma, Cambodja, Ceylon, India, Indonesië, Laos,
Malakka, Nepal, Noord-Borneo, Pakistan, de Philippijnen,
Serawak; Singapore, Thailand en Vietnam (de in hoofd-
zaak ,,ontvangende landen”).
Door de in het Colombo Plan- samenwerkende landen
worden leningen voor ontwikkelingsprojecten verstrekt.
Voorts worden deskundigen uitgezonden (sedert 1950 onge-
veer 800) en ,,fellowships” toegekend (tot nu toe ca. 6.000).
Ook hier is het verstrekken van demonstratiemateriaal,
laboratoriumuitrusting, inrichtingen voor scholen en hos-
pitalen een belangrijk onderdeel van het technische hulp-
werk, waaraan tot en met 1956 meer dan $ 5 mln, werd
uitgegeven op een totaal van. $16,5 mln, aan technische
hulp in engere zin (exclusief leningen). Na het Verenigd
Koninkrijk en Amerika zijn Canada en Australië de be-
langrijkste bijdragers aan het Colombo Plan. De’ totale
waarde van de in het kader van het Colombo Plan ver-
strekte economische hulp wordt geschat op ongeveer
$ 500 mln.
Voor het verkrijgen van een juist beeld van de Russische
technische hulp in vergelijking met de Europees-Ameri-
kaanse is het nodig zich duidelijk te realiseren dat de Sowjet-
kredieten van $2 mrd. alleen maar genoemd worden, omdat
daaraan
enige
technische hulpverlening verbonden is. Het
cijfer $ 2 mrd., dat militaire, economische en financiële
hulp omvat en bovendien voor een groot deel helemaal
geen hulp aan minder ontwikkelde landen maar export-
bevordering met een politiek doel is, kan niet gesteld worden
tegenover de cijfers die betrekking hebben op de Amen-
kaans-Europese bedragen uitgetrokken voor de eigenlijke
technische hulpverlening. Men zou om een vergelijking, te
kunnen maken met de Engels-Amerikaanse cijfers in elk
geval eerst de bedragen voor militaire en economische
hulp van deze landen (,,Development Loan Fund”,
,,Military Assistance”, ,,Defense Support” e.a.) bij de
bedragen besteed aan deigenljke technische hulp moeten
optellen. Men zou hiermede echter te ver buiten de grenzèn
van het gebied der technische hulpverlening
komen.
‘s-Gravenhage
Drs. A. A. J. wARMENH0vEN.
934
De economisch-structurele opbouw van de
Sowjet-Unie is begonnen met het leggen van een
grondstoffenbasis, en de vraag komt op: is dit
reeds volledig gelukt? Wat de energiegrondstoffen
betreft kan worden verwacht, dat nog wel een
dertigtal jaren nodig zal
zijn
alvorens
het peil be-
reikt is dat voor een moderne volkshuishouding
noodzakelijk is. Het laat zich aanzien dat, in ver-
gelijking met de Verenigde Staten, steenkool in
de Sowjet-Unie eenbelangri,jkere plaats zal be-
houden en aardgas een belangrijkere plaats zal
verkrijgen. Ook voor de metaalgrondstoffen moeb
rekening worden gehouden met een termijn van
dertig
jaar; een uitzondering vormen uiteraard de
drie ertsen, waarvan de Sowjet-Unie een export-surplus heeft. Wat de textielgrondstoffen betreft,
ligt de situatie zo, dat de Sowjet-Unie voor katoen
tot export wil overgaan en daartoe de produktie
zal trachten te verdubbelen. Voor
wol is het stre-
ven erop gericht in de
behoefte, die momenteel
nog gedeeltelijk uit import wordt gedekt, geheel uit de binnenlandse produktie te voorzien. Voor voedingsmiddelengrondstoffen is een voldoende
basis. gelegd.
grondstoffenbasis
van de Sowjet-Unié
in vergelijking tot
die.
van de
Verenigde Statén
In de Westeuropese landen en ookin de Verenigde Staten
heeft de opbouw van de economische structuur geleidelijk
plaats gehad, in dien zin, dat de grondstoffenvoorziening
(hetzij uit eigen bodem hetzij uit import) een harmonische
èntwikkeliig heeft vertoond met de groei van de verbruiks-
goederenindustrie en het verkeersapparaat. Dat tijdens deze
ontwikkeling telkens conjuncturele crises zijn opgetreden,
doet niets af aan het feit dat de structurele opbouw toch
harmonisch heeft plaats gehad: dus in een onderlinge
samenhang van de verschillende erbij betrokken onder-
delen. Zo echter niet in de Sowjet-Unie; daar heeft de op-
bouw plaats gehad vanuit het, volgens bepaalde vooruit
opgestelde plannen, leggen van een grondstoffenbasis. En
als van±elf rijst de vraag: kan in dit verband inmiddels
worden gesproken van ,,heeft plaats gehad”, of moet
,,gehad” wegvalle’n, doordat de So,wjet-Unie momenteel zich
nog midden in het vormen van zijn grondstoffenbasis
bevindt?
Teneinde dit vast te, stellen is uiteraard een vergelijkings-
maatstaf nodig, en dat voor deze vergelijking geen andere
dah de grondstoffenbasis van de Verenigde Staten in aan-
merking komt, zal wel door niemand in twijfel worden
getrokken. Deze vergelijking diingt zich namelijk niet
alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, op uit politieke
overwegingen, doch zij ligt ook uit economische over
–
wegingen direct voor de hand. Immers, vooreerst wijkt
de bevolking van de Verenigde Staten weinig af van die
van de Sowjet-Unie (170 tegen 200 miljoen), terwijl verder
de economische structuur van de Verenigde Staten in het
algémeen gesproken als harmonisch opgeboüwd kan wor-
den beschouwd; dit laatste betekent dat in de toekomst’
de groei van de grondstoffenwinning parallel kan lopen
met de bevolkingsaanwas. Bovendien kunnen de Verenigde
Staten evenals de Sowjet-Unie de belangrijkste grond-
‘stoffen uit eigen bodem winnen.
Alvorens tot behandeling van de voornaamste vier groe-
pen van grondstoffen (energie-, metaal-, textiel- en voe-
dingsmiddelengrondstoffen) over te. gaan nog enkele alge-
mene opmerkingen.
Vooreerst is voor de meeste grondstoffen de winning
4
als zodanig niet voldoende; doch moet verwerking tot een
haiffabrikaat plaats hebben; men denke slechts aan de
aârdolieraffinage, aan de winning van ruwe metalen uit
ertsen en van suiker uit suikerbieten. In het algemeen
kan wordenopgemerkt, dat in de Sowjet-Unie de opbouw
van de halifabrikatenindustrie niet ten ahter is gebleven
bij de grondstoffenwinning. Voor bepaalde produkten,
zoals staal, is eerder van het omgekeerde sprake; alle
krachten’ moeten worden ingespannen om de erstvoor-
ziening van de siderurgische industrie in voldoende mate
te verzekeren.
Verder mag niet over het hoofd worden gezièn, dat,
is op een bepaald ogenblik, naar de hoeveelheid gerekend,
een produktie bereikt, die onder de bestaande verhoiidin-
gen als structureel noodzakelijk moet worden gezien,
daarmede nog geenszins kan worden gesteld dat het we-
zenlijke doel nu ook is bereikt; immers de vraag blijft
open: hoeveel arbeidskracht en hoeveel invéstering is
nodig om een noodzakelijke grondstoffenbasis te leggen?
Zouden, bij
wijze
van spreken,’ hiervoor alle beschikbare
arbeidskrachten en alle beschikbare kapitaal vereist zijn,
dan zou in wezen nog niets zijn bereikt.
Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat ‘er een vijf-
tal grondstoffen is, waarvoor het• gestelde probleem
niet geldt en wel, doordat de Sowjet-Unie hiervan een
exportsurplus beschikbaar heeft, te weten: hout, man-
gaanerts, chroomerts, vlas en, ‘eerst kortgeleden, ook
tinerst; in het geheel van de grondstoffenvoorziening
spelen deze vijf echter slechts een ondergeschikte rol.
Dit wil echter niet zeggen dat de genoemde grondstoffen
in de Sowjet-Unie geen aandacht hebben. integendeel,
vooral voor dehoutwinning geldt’dat deze alleen met de
nodige inspanning op peil kan worden gehouden om te
kunnen voorzien in de toenemende binnenlandse vraag
naar brand- en timmerhout en om een redelijk export-
,
surplus besçhikbaar te houden. Herbebossing, opleiding
van vaklieden, vestiging van nederzettingen langs de rand
van de bossen, mechanisatie van de houtkap: hiermede
is het in elk geval gelukt een achterstand in de houtvoor-
zieningte voorkomen. De totale houtkap is gestegen. van
nagenoeg 250 mln. m
3
in 1940 tot 300 mln. m
3
in 1957;
het aandeel van het timmerhout is in die jaren toegènomen
van 50 pCt. tot 70 pCt.
De mangaanertswinning van de Sowjet-Unie is in de
laatste jaren vrijwel constant geweest op 44 mln, ton per
jaar; de mangaanertswinning in de Verenigde Staten
heeft zich na 1950 nog onafgebroken in stijgende lijn be-
wogen: van 95.000 ton in 1951 tot 310.000 ton in 1957,
doch is nog steeds slechts een fractie vân de Russische
winning.
935
pe chroomerstproduktie in de Sowjet-Unie is in de
laatste jaren constant gebleven op ongeveer 550.000 ton,
terwijl die in de Verenigde Staten voortdurend is,toege-
nômen tot bijna 200.000 ton in 1957.
De Russische tinertsproduktie, gemeten naar de metaal-
inhoud, is gestegenvan 11.000 ton in
1955
tot 15.000 ton
mi
1956 en tot 25.000 ton in 1957; van laatstgenoemde
hoeveelheid heeft de Sowjet-Unie een gedeelte (18,000 ton)
op de wereldmarkt geworpen, waardoor aldaar een prijs-
daling optrad. –
Uiteraard is de vraag gesteld, of de Sowjet-Unie inder-
daad een exportsurplus beschikbaar had dan wel uitslui-
tend marktverstorend wilde werken. Wellicht was, van
Russisch standpunt bezien, sprake van een ,,gunstige”
samenloop van omstandigheden. In elk geval is ook in
de Sowjet-Unie het streven erop gericht tin te vervangen
dor aluminium en kunststoffen.
Energiegrondstoffen.
Voor de Sowjet-Unie is d6 steenkool nog steeds de
vôornaamste brandstof, doch de plannen voor de komende
tweemaal zevenjarige periode (1958 tot 1965 en 1965 tol
1972) zijn erop gericht een radicale verandering in de
Russische brandstoffenbalans te brengen, zoals uit onder
–
staande tabel blijkt: – –
1
1955
1972
(in pCt.)
steenkolen …………………………….64,8
36,1
aardolie
…………………………..
.21,1
34,6
aardgas …………………………….
.2,3
23,6
hout
……………………………….6,8
2,4
turf …………………………………4,3
2,5
leisteen
……………………………0,7
0,8
Met de percentages over 197
.
2 is echter nog niet bereikt /
dat de brandstffenbâlans op ,,moderne” leest is geschoeid;
daarmede zullen in de Sowjet-Unië zeker na 1972 nog een
tiental jaren zijn gemoeid.
Verwacht kan worden dat de steen- en bruinkoolpro-
duktie in de Sowjet-Unie dit jaar voor het, eerst boven
die van de Verenigde Staten zal uitkomen; verledeh jaar
bedroeg de Russische produktie 463 mln, ton en de Ameri-
kaanse 467 mln, ton. Voor 1958 is voor de Sowjet-Unie
een raming gemaakt van 490 mln, ton.
Twee factoren mogen echter niet over het hoofd worden
gezien: vooreerst dat de Russische produktie voor onge-
veer één-derde uit bruinkool bestaat en reeds uit dien hoof-
de in kwaliteit beneden de Amerikaanse blijft; verder
dat als gevolg van de bovengeschetste samenstelling van
de brandstoffenbalans de Sowjet-Unie een grotere be-
hoefte aan steenkool heeft dan ,de. Verenigde Staten. In
dit licht bezien is het begrijpelijk dat de Sowjet-Unie er-
naar streeft zijn steenkoolproduktie op te voeren tot 700
mln, ton in 1972; vooral het Karaganda-bekken in liet
zuidwesten van Siberië zal tot ontwikkeling worden ge-
bracht. Met 700 mln, ton kan worden geacht dat de steen-
kolenproduktie van de Sowjet-Unie op een verantwoord
peil is gekomen; hiermede zullen dus nog ongeveer 15
jaar zijn gemoeid.
Anders liggen de verhoudingen voor aardolie. De
Amerikaânse winning ligt op een jaarniveau van 350 mln.
ton, terwijl de Russische in 1957 nog geen 100 mln, ton be-
droeg. De Russische produktie is voor 1972 vastgesteld op
375 mln, ton. Rekening houdend met een toeneming
van de Russische bevolking tot 250 mln., zal in 1972 sprake
zijn van een produktie per hoofd van 14 ton; om tot 2
ton (de huidige winning per hoofd van de bevolking in
de Verenigde Staten) te geraken, zal dus na 1972 nog
ongeveer 15 jaar nodig zijn.
Zoals het zich thans laat aanzien, zal het gebied tussen
de Wolga en de Oeral (het bekende Tweede Bakoe) het
936
grootste aandeel in deze uitbreiding moeten hebben.
Zoals reeds opgemerkt, kan worden verwacht dat in de
Sowjet-Unie de steenkool, zeker voorlopig, een grotere
rol zal blijven spelen dan in de Verenigde Staten, terwijl
bovehdien de aardgaswinning in de ‘Sowjet-Unie zeer
aanzienlijk zal worden uitgebreid: van 20 mrd. m
3
in 1957
tot 300 mrd. m
3
in 1972. De voornaamste aardgascentra
zijn momenteel Stavropol, Sjebelinsk, Stepnov en Berezovsk.
Ten slotte nog een enkele opmerking over de opwek-
king van elektrische energie; hiervoor geldt dat deze ook
in de Verenigde Staten nog in een expansie is, die uitgaat
boven de bevolkingstoeneming. Uiteraard is het onder
de huidige omstandighèden moeilijk vast te stellen waar
en wanneer het niveau zal worden bereikt, waarop van
een parallel-lopen van ,,vergroting elektrische energie-
produktie” en van ,;bevolkingsgroei” zal kunnen worden
gesproken. Momenteel blijft de elektriciteitsproduktie
in de Sowjet-Unie nog aanzienlijk ten achter bij die in de
Verenigde Staten: in 1957 210 tegen 631 mrd. kwu, doch
in de Sowjet-Unie is een dusdanig aantal centrales
(thermische en hydro) in aanbouw dan wel bestaan plan-
nen daartoe, dat verwacht wordt in 1972 een produktie
van 850 mrd. kwu te bereiken.
Metaaigrondstoffen.
Onder de metaalgrondstoffen moet uiteraard eerst aan-
dacht worden geschonken aan het ijzererts, en – annex
daarmede aan het ruwstaal.
In 1957 bedroeg de Russische iuwstaalproduktie onge-
veer de helft van de Amerikaanse: 51 tegen 102 mln, ton.
De Verenigde Staten hebben dus momenteel ongeveer
een staalproduktie van circa 0,6 ton per hoofd van de be-
vlking, zodat – om op het Amerikaanse peil te komen –
de Russische produktie in 1972 circa 150 mln, ton zou
moeten bedragen. Het plancijfer is echter 110 mln, ton,
hetgeen dus wil zeggen, dat in de Sowjet-Unie ook na
1972 nog ëen ,,extra-uitbreiding” van de ruwstaalproduk-
tie zal moeten plaats hebben. Uiteraard zal de mogelijk-
heid daartoe in hoofdzaak afhangen van de omvang van
de ijzerertswinning. Voor 110 mln, ton staal zal 275 mln.
ton ijzererts nodig zijn, terwijl de ‘winning in 1957 nog
slechts 84 mln. ton bedroeg. In enkele Russische ijzererts-
lagen valt reeds het verschijnsel van uitputting teconsta-
teren en de noodzaak doet zich dan ook voor naar nieuwe
gebieden te zoeken; deze zijn inmiddels reeds gevonden
bij Koestanaï in Kazachstan en bij Berezovsk en Aldansk
in Oost-Siberië. Zo wordt verwacht dat Kazachstan circa
50 mln, ton per jaar zal gaan leveren.
Ter voorziening van de koperbehoefte is de Sowjet-Unie
tot nu toe steeds gedwongen geweest eeh gedeelte te im-
porteren; in 1957 bedroeg de eigen produktie ongeveer
400.000 ton en de invoer 150.000 ton. Het plan is de pro-
duktie tot ongeveer 650.000 ton op te voeren, waartoe
– enerzijds de vier vindplaatsen (Oeral, Kaza’chstan, Oezbe-
histan en de Armenische hoogvlakten in Transkaukasië)
systematisch worden onderzocht en anderzijds gestreefd
wordt naar modernisering van de raffinaebedrijven.
In de Verenigde Staten bedraagt de koperproduktie
ongeveer 1.100.000 ton per jaar, zodat de Sowjet-Unie
zelfs met de geplande 650.000 ton nog een aanzienlijke
achterstand heeft.
Wat aluminium betreft valt op te merken dat de
bauxietwinning in de Sowjet-Unie in 1957 weinig bij die
in de Verenigde Staten ten achter is gebleven (1,1 tegen
1,4 mln, ton), doch dat de Russische aluminiumproduktie
slechts één-derde van de Amerikaanse bedroeg: 500.000
tegen 1.500.000 ton; het plan van de Sowjet-Unie is de
aluminiumproduktie tot 1 mln, ton uit te breiden.
Ook voor lood, zink en tungsten (een ertsconcentraat
van 60 pCt. wolframtrioxyde)is de basis van de Sowjet-
Unie nog relatief smal; voor elk van deze drie geldt bo-
vendien nog dat zij ook in de Verenigde Staten in een
expansie zijn begrepen: voor ruwlood van 375.000 ton
in 1951 tot 485.000 ton in 1957; voor ruwzink van 800.000
tot 900.000 ton; voor tungsten van 4.500 tot 13.500 ton.
De Russische produktie bedroeg in 1957: 275.000 ton
lood, 225.000 ton zink en 8.500 ton tungsten; de plannen
zijn gericht op een loodproduktie van 400.000 ton, een
zinkproduktie ook van 400.000 ton en een tungstenfa-
bricage van 13.000 ton.
Textielgrondstoffen.
Voor katoen kan niet zonder meer worden volstaan met
een vergelijking van de Russische en de Amerikaanse
produktie, aangezien de Amerikaanse produktie voor een
belangrijk gedeelte wordt geëxporteerd.
In 1957 bedroeg de Amerikaanse produktie van ont-
pitte katoen 11 mln, balen (2,4 mln, ton) en het is deze
hoeveelheid, die de Sowjet-Urrie in 1972 wil bereiken; /
het in de Sowjet-Unie tot nu toe verkregen record is onge-
veer 6 mln, balen (1,3 mln, ton) geweest. Met laatstge-
noemde hoeveelheid heeft de Sowjet-Unie per hoofd van
de bevolking praktisch evenveel katoen ter beschikking
als de Verenigde Staten; de Amerikaanse katoenexport
is op 1 mln, ton te stellen, zodat voor binnenlands gebruik
1,4 mln, ton beschikbaar is. De uitbreiding van de
katoenteelt in de Sowjet-Unie is in eerste instantie niet
gericht op verhoging •van de binnenlandse voorziening,
doch op levering aan de andere Oosteuropese landen.
Een verdubbeling van de
Russische katoenproduktie,
die vrijwel volledig in de
Centraal-Aziatische republiek
is geconcentreerd, zal echter
niet zonder meer kunnen
plaats hebben; daarvoor zul-
len nieuwe gronden voor deze
teelt geschikt moeten woiden
gemaakt en zal de oogst ver-
der moeten worden gemecha-
– N.
niseerd.
Juist omgekeerd dan voor
DE NE
katoen liggen de verhoudingen
voor wol èn wel doordat èn de
Verenigde Staten èn de Sowjet-
Unie een wolimportbehoefte
hebben. Voor de Verenigde
f5.000
Staten liggen momenteel de
verhoudingen als volgt: pro-
duktie 150.000 ton en import
120.000 ton• voor de Sowjet-
Oridergetekend
Unie is de produktie op
gifte . uitsluite
250.000 ton en de import op
30.000 ton te stellen.
Het verbruik in de Verenig-
tot vrijd
de Staterf en de Sowjet-Unie
is dus vrijwel gelijk; de Sowjet-
op de voorwaa
plaren van het
Unie streeft naar een hin-
–
nenlande produktie van
400.000 ton. In de Verenigde
‘s-GRAVENHA
Staten beweegt het verbruik
van wol zich in dalende lijn,
in hoofdzaak als gevolg van
de toepassing van synthe-
tische garens.
Voedingsmiddelengrondstoffen.
Onder de voedingsmiddelen is,behalve de granen (tarve,
rogge, mais en haver), ook nog suiker van belang.
De totale graanproduktie voor de Sowjet-Unie is. voor
1957 op circa 130 mln, ton te stellen, waarvaii 50 mln.
ton tarwe, 30 mln, ton haver, 25 mln, ton rogge en 25 mln.
ton mais. –
Het ligt in de bedoeling de graanproduktie uit te brei-
den tot 180 mln, ton, waarbij de toeneming vrijwel uit-
sluitend op rekening van tarwe en mais zal komen.
In totaal genomen kan een produktie van 180 mln.
als een redelijke basis voor de graanvoorziening in de
Sowjet-.Unie worden beschouwd.
De totale Amerikaanse graanproduktie, circa 150 mln.
ton in 1957, overtreft de Russische slechts weinig, doch
de samenstelling ligt geheel anders: mais 85 mln, ton,
haver 35 mln. ton, tarwe 25 mln, ton en rogge 1 mln, ton;
een belangrijke factor voor liet onderscheid tussen de Ver-
enigde Staten en de Sowjet-Unie, wat betreft de graan-
produktie, is uiteraard dat de buitenlandse handel in gra-
nen in de Verenigde Staten van veel grotere betekenis
is dan in de Sowjet-Unie.
Ook voor suiker geldt, dat de Russische produktie op
een niveau is gekomen, dat als voldoende kan worden
aangeduid. De suikerproduktie is gestegen van 24 mln.
‘ton in 1950 tot 44 mln, ton in 1957, terwijl gestreefd wordt
naar een verdere uitbreiding tot 64 mln, ton. In de Ver-
enigde Staten beweegt de suikerproduktie zich ‘op een
niveau van circa 24 mln, ton per jaar, terwijl bovendieh
nog 3
1
/
2
mln, ton wordt geïmporteerd.
Voorburg.
Drs. L. J. LAGENDIJK.
(Advertentie)
ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ
DERLANDEN VAN 1845
gevsstigd te ‘s-Gravenhage
UITGIFTE van
.000.-
nominaal nieuwe aandelen
op naam, â pan, waarop
80
0
/0
te storten.
e bericht dat de inschrijving op bovengenoemde uit-
nd voor aandeelhouders – zal openstaan ten kantore
van de
AS.ASSOCIATIE N .V. te Amsterdam
ag 12 december 1958, des namiddags 4 uur
rden van het prospectus d.d.
21
november 1958. Exem-
prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn aldaar en bij
ondergetekende verkrijgbaar.
–
tGE,
21
november 1958
N.V. ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ
DE NEDERLANDEN VAN 1845,
937
Voor vacerende functies
1
en beschikbare krachten
op hoog niveau, zijn de
advertentiekolommen van
Economisch-Statistische
Berichten” het
aangewezen
medium:
le)
Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van staîper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegénen, die de
zakelijk belangrijke bislissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
Bij onze bankinstelling hebben wij een plaatsingsmogelijkheid
opde
ECONOMISCHE AFDELING
Wij ioeken hiervoor een jongeman tot ca. 30 jaar, met een
op
5-j.-H.B.S.-
opleiding gebaseerde brede algemene ontwikkeling. Daarnaast is een
economische opleiding op academisch niveau gewenst, hoewel niet
noodzakelijk.
Zijn werkzaamheden zullen
op
den
–
duur voornamelijk bestaan uit het
g
even van
schriftelijke voorlichting-
Het vermogen een bepaalde materie helder en beknopt samen te vatten
is dan ook onontbeerlijk.
Sollicitatiebrieven kunnen gericht worden aan de afdeling Personeelszaken
van de NEDERLANDSCHE MIDDENSTANDSBANK NV., Heren-gracht 580 te Amsterdm.
t
$
N.V.
MACHINEFABRIEK HENSEN
–
gevestigd te Rotterdam
,
–
Uitgifte van
f
800. 000,- AANDELEN AAN
TOONDER
$
ten volle delende in de resultaten van het boek-
jaar 1959 en volgende boekjaren, uitsluitend voor
in stukken van
f
1000,- –
houders of kopers van claims.
De ondergetekende bericht dat de inschrijving op
$ de hierboven vermelde uitgifte
tot de koers van 100 pCt.
zal zijn opengesteld bij haai kantoren te
ROTTERDAM, AMSTERDAM en
‘s-GRAVENHAGE op
WOENSDAG 3 DECEMBER 1958
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
$
op de voorwaarden van het prospectus.
Ten aanzien van de moe1ijkheid het bedrag der
inschrijving af te ronden door inlevering van divi-
$ dendbewijzen no. 30, elk rechtgevende op nom.
f
100,- kapitaal, wordt verwezen naar de desbetr.
mededelingen in het prospectus.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in
beperkt aantal, jaarverslagen over 1957 en statuten
der vennootschap, zijn bij de kantoren van inschrij-
I
ving verkrijgbaar.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
Het Landbouw Economisch Instituut
vraagt voor de afdeling Streekonderzoek
I EEN SOCIAAL-ECONOOM
die belast zal worden met streekonderzoekingen op agra-
risch terrein in de provincie Zuid-Holland. Datum indienst-
treding:
1
januari
1959,
standplaats: Den Haag.
2. EEN SOCIAAL.ECONOOM
die belast zal worden met streekonderzoekingen op agra-
risch terrein in de provincie Groningen. Datum indienst-
– treding:
1
februari
1959,
standplaats
–
: Groningen. Gezocht worden actieve krachten, die na te zijn ingewerkt,
in staat zijn zelfstandig contact te onderhouden met pro-
vinciale instanties. –
Voor beide functies genieten landbouwkundige ingenieurs, economisten of sociografen met (ruime)’ ervaring de voor-
keur.
Brieven met volledige inlichtingen met vermelding van de
functie waarnaar wordt gesolliciteerd, naar Conradkade
175,
Den Haag. –
Gerenommeerde onderneming vraagt voor haar afdeling
marktonderzoek –
LEIDINGGEVENDE KRACHT
Vereist wordt:
in de praktijk verkregen deskundig-
•heid op het gebied van markt- en motievenonder-
zoek; bekwaamheid in het organiseren van en-
quêtes en het leiden vaiipaheldiscussies; bedreven:
heid in het – tezamen met gespecialiseerde bu-
reaus – voorbereiden en interpreteren van markt-
onderzoekingen.
Tot aanbeveling strekt:
stylistisch vermogen, goe- –
de beheersing van statistische methoden en ken-
nis van het reclamewezen. –
Geboden wordt:
een interessante en afwisselende
werkkring met goede vooruitzichten.
Brieven met uitvoerige inlichtingen worden- ingewacht
onder no. E.-S.B. 39-1, Postbus 42, Schiedam. Geheim-
houding verzekerd.
(Zie voor vacatures ook blz. ‘910)
S
t
S.
938
(LI P5)
Stalen meubélen
z.a.
ladekasten,
bureaus,
tafels,
wandkasten
en boeken-
rekken.
Dor
*
ONDERNEMINGEN,
die het beste leidende
personeel zoeken,
speciaal met economische
scholing, roepen sollicitanten
op door middel von een
annonce in de rubriek
,,VACATURES’
Het aantal reocties, dat
deze annonces tot gevolg
hebben, is doorgaans
uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna
geen, grote instelling is,
die dit blad niet regel-
matig ontvangt en
waar het niet circuleert.
*
HEINEKEN’S BIERBROUWERIJ MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Amsterdam
UITGIFT.E VAN
5000 aandelen aan toonder,
(desgewenst op naam)
elk groot
f
1000,- nominaal
ten volle delende in de résultaten van het boekjaar 1958/1959
envan volgende boekjaren.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders, openstellen op
donderdag 4 december 1958
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenliage,
voor zover aldaar gevestigd,
tot een koers van 100 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 25 november 1958.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren van
inschrijving verkrijgbaar.
Il
e
d
er
l
an
d
sc
h
e
Handel-Maatschappij, N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Rotterdamsche Bank N.V.
R.. Mees
&
Zoonen
Pierson, Heidring
&
Pierson
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdam,
Rotterdam, 25 november 1958.
939
–
hôöqsté
Iichtniveau:
It
I
/
–
ien
—
d —
—
— — —
Philips. ,,TL” fluoreente1ampen
Méér en beter licht door Philips ,,TL”
ntmoeten 2 uitersten elkaar. Nuchtere cijfers
dank zij:
ebben aangetQond dat bij ,,TL” maximale
. hoge, constante lichtstroom,
ichtstrôom (onlangs nog sterk verhoogd!)
(onlangs nog sterk verhoogd),
• laag in prijs
;arnengaat met minimale koten.
•
zeer lange levensduur,
Daar9rn zijn Philips ,,TL lampen de.
• vlotte ontsteking,
Deste garantie voor een ecoiomischç installatie.
• de juiste lichtkleur voor elk doel.
IHILIPS
.
voor permaneflt h6ôg rendement
940
.
-.
.
–