E
__Berichten__
r
4
De economist Cobbenhagen
*(..
Prof. Dr. H. J. Witteveen
De Miljoenennota 1959:
conjunctuurpolitiek tegen wil en dank
*
Drs. A. W. Hermse
Evenwicht tussen huurniveaus
*
Drs. M. C. Verburg
Regionale economie en
ruimtelijke ordening
*
G. C. A. Mulder, B. Sc., Ps. D.
Surinaamse kanttekeningen•
UITGAVE VAN HET NEDER.LANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e JAARGANG
No2157
WOENSDAG
5
NOVEMBER 1958
. –
/
S
.
.
Voor de
Economisch-Technische Afdeling
der Nijver-
heidsorganisatie TNO wordt gezocht
EEN INTELLIGENTE ‘JONGE KRACHT
(mnl. of vn.)
voor verzameling en documentatie van econiomi-
sche en statistische basisgegevens op uiteenlopend
gebied.
Tenminste middelbare opleiding, verdére econo-
mische vorming en ervaring gewenst.
Eigenschappen als kritisch inzicht, doorzettings-
vermogen, enige technische feeling en zelfstandig-
heid zullen het werk ten goede komen.
Sollicitaties te richten tot de personeelsafdeling van de
Economisch-Technische Afdeling TNO, Julianalaan 134
te Delft.
)
1
EERSTE NEDERLANDSCHE
1
•
PENSIOEN REGELINGEN
1
I
•
RISICO
–
HERVERZEKERING
VAN PENSIOENFONDSEN
N DE WITTLAAN 50
I
HOOFDKANTOOR
JOHA
‘s’GRAVEN HAGE
T EL.
0 1700-51.43.51
1
POSTADRES: POSTBUS 5
1
H.BRO.NSJ
MAKELAAR IN ASSURANTrËN
TELEFOON 1119 80*
MAURITSWEG 23
RO1TERDAM
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERIcHTEN’
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, ‘Zwjjnaardse St’een-weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (j,er zeepost)
f.
29,—, overigè landen
‘f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van het kalenderjaar.
Losse,nummers
75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6. /
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f..O,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren. –
(Zie ook de vacatures op pag. 867 en 868)
850
–
De economist Cobben’hagen
Het is al wter enige maanden geleden, dat de oud-
leerlingen en vrienden van wijlen Prof. Dr. M. J.H. Cobben-
‘hagen een bundel van zijn .geschriften hebben doen ver-
schijnen
1).
Ditmaal kan in oprechtheid worden gezegd,
dat niet een vergeten, maar een telkens weer bezig zijn met
het boek het oponthoud in de aankondiging heeft veroor-
zaakt.
Zijn oud-leerlingen zullen
ongetwijfeld
stellen, dat zij
slechts hun plicht hebben gedaan, maar zij hebben hun
plicht dan goed gedaan. En hoe goed, dat zijhun plicht heb-
ben gedaan. Ieder, die Prof. Cobbenhagen, zelfs maarkort,
mocht ontmoeten, kwam onder de indruk van zijn ziels-
kracht. Een groot geleerde is hij ook als economist geweest.
Beide kwaliteiten hebben hem geëerd en bemind gemaakt.
Ik herinner mij, hoe hij aanwezig was bij een lezing, die ik
als jong economist moest houden; gegeven de omstandig-
heden geen simpele opgave. Hij had reeds, hoffelijk, aan mij
uitgelegd, dat hij vôôr het einde zou moeten vertrekken.
Bij zijn vertrek bleef hij bij de deur staan, totdat hij nog
eens had kunnen groeten. Is deze herinnering te per
–
soonlijk en te uitvoerig? Zij is me voor de geest gebleven,
–
als een toonbeeld, hoe ouderen bemoedigend kunnen zijn
zonder neerbuigendheid.
Een beeld van zijn diepe
persoonlijkheid
is bewaard in
de laatste lustrumrede die hij hield voor-de T.A.E.K., kort
voor zijn onverwacht
overlijden:
,,De denkvorm der
-economische wetenschap”. Deze is een juweel van schouwen
in verdraagzaamheid, van in gloed gezet analytisch ver
–
mogen. Men zou dit geschrift ook afzönderlijk weer moeten
uitgeven, opdat ieder die verantwoordelijkheid draagt,
–
zich ermee zou kunnen verrjken.
Verantwoordelijkheid, is dat niet de grondtoon geweest
van zijn levens- en denkpatroon? Laten wij daarbij, door
het respect voor de wijsgeer, de economist, die hij was, niet
vergeten. Hoe breed zijn blik was en hoe vroegtijdig zijn
aanvoelen van de
werkelijkheid
hem nieuw opkomende
tendensen deed onderkennen en analyseren, blijkt ook uit
deze budel. – –
De bundel bevat naast de zorgvuldig gerubriceerde
‘selectie uit de geschriften een aantal levensberichten en
beschouwingen over Prof. Cobbenhagen als voorwerk en
een- uitgebreide bibliografie als sluitstuk. Zowel vo6rwerk
1)
,,De economist Cobbenbagen; economische geschriften
van Prof. Dr. M. J. H. Cobbenhagen”. Elsevier, Amster-
dam 1957,
605
blz., f. 17,50.
als sluitstuk vervullen hun taak, te doen zien de reikwijdte
van zijn geest. In dit korte bestek moge ik mij tot de ge-
schriftôn bepalen.
Het valt op, hoe hij in zijn dissertatie van 1927 zijn tijd
vooruit was. De consequentie van het publiek worden der
onderneming voor het ondernemerschap wordt daar reeds
scherp gesteld. Zoals hij in een artikel ,,Een nieuw onder-
nemersbeeld in wording” de ontwikkeling schetste naar
breder maatschappelijke taak van de onderneming, die in
de jaren na
1945
zo veelvuldig ter sprake kwam. Waarbij
hij tot de conclusie lçwam dat hettoch goed was ,,om t
waarschuwen tegen de overspanning van de gemeenschaps-
gedachte in de onderneming”. Terzijde zij opgemerkt, dat
de datering van dit artikel in de inhoudsopgave is ver-
wisseld met die van een ander artikel over de onder-
nemer. –
De dissertatie is nog gehouden in een streng keurslijf van
voorschriften der logica. Met de jaren wordt de bouw
soepeler: de strikt logische denktrant
blijft,
maar dbekis-
ting, waarin het gewapend beton van zijn argumentatie
wordt gegoten, is niet langer zichtbaar; de taal gaat leven.
Zo ontstaat de prachtige reeks, die in de jaargangen
1935/1937 van ,,Economie” is opgenomen: beschouwingen
•
over de prijs, vrijheid en gebondenheid in het economisch
leven, het verdelingsvraagstuk in de theoretische economie.
Voor degenen, die het werk van F. de Vries kennen,
blijkt de affiniteit van denken, die hem met Cobbenhagen
verbond. Cobbenhagen, die zich altijd als leerling bleef
beschouwen, blijkt hier tegelijk met zijn leermeester tot
een eigen yisie te zijn gekomen. Hoe scherp hij de vraag-
stukken van doelstelling en functioneren van de prijsvorming
in een ten dele gebonden markt heeft doordacht, blijkt het
sterkst, als men zelf met deze problemen worstelt in de
poging om een prijstheorie te bouwen voor de steeds meer
door bindingen doorkruiste markten. Tegelijkertijd werkt
het haast ontmoedigend. Hoe weinig leren wij in de eco-
nomie van elkaar in vergelijking tot het doorgeven van
resultaten in de natuurwetenschappen. Komt het omdat’
het theoretiseren in de sociale wetenschappen eerst een
omvattend levensbeeld. eist, voordat mén onderdelen kan
inpassen in eigen denken?
Wat Cobbenhagen eens schreef is in 1958 nog brood-
nodig. De redacteuren hebben het werk gedaan dit alles
weer bijeen ter beschikking te stellen. Laten de beoefenaren
van de economie het gebruiken.
–
H.W.L.
Blz.
De economist Cobbenhagen,
door Prof H. W.
Lambers ……………………………
851
De Miljoenennota 1959: conjunctuurpolitiek tegen
wil en dank, door Prof Dr. H. J. Witteveen …
852
Blz.
Regionale economie en ruimtelijke ordening,
door
Drs. M. C. Verburg …………………..
859
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B.Sc.,Ps.D…………………………..
863
Evenwicht tussen huurniveaus,
door Drs. A. W
.
Mededelingen voor economisten …………..865
Hermse ……………………………
857
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …
866
COMJ’1ISSIE VAN REDACTIE: Ch, Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
–
COMMISSiE VAN ADVIES VOOR BELGiii: F. Coflin, J. E. Mertens de Wilmars;
–
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECliT VOORBEHOUDEN –
.
851
-.
Schrijver
beziet allereerst de conjuncturele ont-
wikkeling in Nederland sedert september 1957.
De particuliere en gemeentelijke investeringen zijn
beide gedaald. De internationale handel bleef zich
gunstig ontwikkelen. Het monetaire effect der
rjksfinanciën is geheel anders geweest dan in de
begroting was voorzien: in plaats van een licht
deflatoire impuls heeft het Rijk een belangrijke
in-
flatoire impuls veroorzaakt, die, mèt de ontwikke-
ling van de internationale handel, belangrijk heeft
bijgedragen tot het afremmen der
recessie. Tegen
deze achtergrond beziet de schrijver de begroting
1959. Deze oefent geen extra in- of deflatoire im-
pulsen uit en is, gezien het verwachte conjunctuur-
herstel, uit cönjunctureel oogpunt als juist te be-
schouwen. De Regering
acht het begrotingstekort
1959 onder de huidige omstandigheden wel aan-
vaardbaar, maar schijnt dit toch als een gelukkig
toeval te beschouwen. Hiermede toont zij zich
onbewust van de mate, waarin de achteruitgang
der begroting een gevolg is van de
recessie en dus
een automatisch stabiliserende werking heeft.
LO
Miljoefie*nnota 1959:
eonj unctuurp olitiek
tegen wil en dank
Inleiding.
De verrassing, die de Miljoenennota ons jaarlijks biedt,
ligt ditmaal niet in enig nieuw element in de liegroting
1959, maar veeleer in de belangrijke afwijking, die de
geschatte uitkomst voor 1958 te zien geeft in vergelijking
tot de aanvankelijke begroting voor dat jaar. De begroting
1959 sluit zich geheel aan bij deze geschatte uitkomst voor
1958 en geeft vrijwel geen nieuwe ideeën of voorstellen.
Men krijgt de indruk, dat de Regering zich tam.elijk passief
laat meevoeren in een ontwikkeling, die zij voor 1959
conjunctureel aanvaardbaar acht, maar die haar op langere
termijn met zorg en onbehagen vervult. Die zorg heeft
echter nog niet tot daden geleid, maar slechts tot een –
zeer late – adviesaanvrage aan de S.-E.R.
De conjuncturele ontwikkeling in Nederland sinds september
1957.
Om de ontwikkeling van de rijksfinanciën te kunnen
beoordelen, zullen wij moeten uitgaan van het conjunctuur-
verloop in het afgelopen jaar. Een jaar geleden, toen de
Miljoenennota 1958 verscheen, waren wij nog in de ban
van de ernstige overinvestering, die zich in
1956
en 1957
ontwikkelde. De begroting richtte zich erop een bijdrage
tot evenwichtsherstel te geven. Door beperking van uit-
gaven hoopte men de totale investeringen van Rijk en
gemeenten tezamen terug te brengen binnen de grenzen
van de financieringsmogelijkheden van de kapitaalmarkt.
In mijn analyse van de begroting 1958 in dit tijdschrift
l)
tôonde ik intussen aan, dat dit streven met betrekking tot
de normale uitgaven van het Rijk toch niet meer dan een
stabilisatie op het peil, van het vorig jaar kon• bereiken en
dat de deflatoire impuls, die van de.begroting zou uitgaaii,
slechts zeer beperkt zou zijn. Tegelijk wees ik er echter op,
dat dit wellicht niet zo ongelukkig zou zijn, daar zich een
kentering in de conjuncturele situatie liet voorzien. De over.
spanning op de kapitaalmarkt en de acute crisis, waarin-de
1)
,,De Miljoenennota 1958: kentering in inzicht en ontwik-
keling” in ,,E.-S.B.” van 9 oktober 1957.
gementelijke financiën waren geraakt, gaven alle aan-
leiding tot deze verwachting. Het was ook duidelijk, dat de
ernst en de duur van deze kentering voor een groot deel
afhankelijk zouden zijn van de ontwikkeling van de wereld-
conjunctuur, die een zekere aarzeling begon te tonen.
In hoeverre komt de werkelijke ontwikkeling in het
afgelôpen jaar nu overeen met datgene, wat zich in septem-
ber 1957 aftek&nde?
1. In de binnenlandse conjunctuur heeft zich inderdaad
een duidelijke kentering doorgezet. De teruggang is voor-
namelijk tot uitdrukking gekomen in een daling van de
particuliere investeringen.
Volgens de op blz. 2 van de
Miljoenennota gegeven cijfers bedroeg deze daling ruim
f. 1,8 mrd., waarvan f. 1 mrd. een vermindering van de
voorraadvorming was en de overige f. 0,8 mrd. een afne-
ming van de investeringen in vaste activa inclusief de
wonifigbouw. Dit laatste komt neer op een daling van de
bruto-investeringen met circa 10 pCt:
Ook de gemeezteljke investeringen
geven een daling te
zien. Uit
bijlage
9 van’ de Miljoenennota blijkt, dat deze
investeringen in het eerste halfjaar 1958 circa f. 150 mln.
minder waren dan in de overeenkomstige periode van
1957. Op jaarbasis zou dit een daling zijn van f. 300 mln.,
hetgeen een vermindering van de totale gemeentelijke
investeringen van iets meer -dan 10 pCt. zou impliceren.
Gezien de zeer kritieke situatie, waarin de gemeente-
financiën waren geraakt, is deze daling dan nog betrekkelijk
beperkt gebleven. Dit is alleen mogelijk geweest dank
zij
de
financiële steun, die het Rijk heeft gegeven. De Miljoenen-
nota vermeldt hieromtrent, dat het Rijk in de tweede helft
van 1957 liquiditeitsvoorschotten heeft verschaft aan de
Bank voor Nederlandsche
–
Gemeenten tot een bedrag van
ruim f. 500 mln. Hiervoôr is een tijdelijke infiatoire finan-
ciering nodig geweest. Conjunctureel was dit niet ongunstig.
Deze financiering van de gemeenten door het Rijk voor-
kwam de cumülatieve -verstoringen, die bij vroegere over-
investeringscrises voorkwamen, wanneer particuliere be-
drijven met huifiianciering vastliepen. De liquiditeitshulp
door het Rijk.vormde aidus een rem op de conjunctuur-
omslag, die een uit d hand lopen van de ontwikkeling
voorkwam.
852
Ondanks een duidelijke recessie in de Verenigde
Staten en in een aantal Europese landen bleef onze
inter-
nationale handel zich
gunstig ontwikkelen. De
uitvoer,
waarvan men bij een teruggang in de internationale con-
junctuur in het algemeen een daling zou verwachten, bleef
zich in stijgende richting bewegën. Wel was het tempo van
de stijging geringer dan in de voorafgaande jaren. De
waarde-index van de uitvoer lag in het eerste halfjaar
1958 3,5 pCt. hoger dan in het eerste halfjaar 1957. Deze
stijging van de uitvoer in èen recessiefase zal ten dele te
verklaren zijn uit de ontspanning op de binnenlandse
markt. Daarnaast wijst zij er waarschijnlijk op, dat onze
kostprjssituatie in yergelijking tot andere landen nog
redelijk gunstig is.
Een soortgelijke ontwikkeling tekende zich overigens ook
op ruimere schaal in de internationale handel af. De
Amerikaanse invoer is tijdens de recessie ten volle op peil
gebleven in plaats van te dalen, zoals het gebruikelijke
conjunctuurpatroon zou hebben meegebracht. Aan de
andere kant is de Amerikaanse uitvoer juist in vrij sterke
mate afgenomen, nl. van
$
5,1 mrd. in het eerste en
tweede kwartaal 1957 tot
$
4,1. mrd. in het eerste kwartaal
1958. Op die wijze kon voor de overige landen de dôllar-
ptsitie verbeteren, hetgeen hen in staat stelde meer weer-
stand te bieden aan de invloed van de Amerikaanse
recessie
2).
De Nederlandse invoer, nam onder invloed van de
binnenlandse recessie in- bijzonder sterke mate af. De
waarde-index voor het eerste halfjaar geeft van 1957 op
1958 een daling van niet minder dan 17 pCt. te zien. Naast
een daling van het invoerprijspeil moet hierop de. daling
van de investeringen en met name van de voorraadvorming
een grote invloed hebben uitgeoefend.
Deze ontwikkeling van onze internationale handel was
in twee opzichten buitengewoon gunstig voor de conjunc-
turele situatie. In de eerste plaats gaven de uitvoerstij ging
en de daling van de invoer een belangrijk tegenwicht tegen-
over de daling van de vraag, die de recessie kenmerkt. Het
effect van de recessie op onze eigen economie werd daar-
door zeer verzacht. Bovendien kon op deze wijze onmid-
dellijk een ingrijpende verbetering van de betalingsbalans
worden bereikt. In de Miljoenennota wordt de verwachting
uitgesproken, dat het eerste halfjaar 1958 reeds een over-
schot op lopende rekening zal opleveren van circa f. 650
mln., tegenover een tekort van’ruim f. 500 mln, in de eerste
helft van 1957. Deze verbetering was ook conjunctureel van
belang, omdat zij weer een zekere armslag gaf voor maat-
regelen; die de binnenlandse vraag zouden stimuleren.
Tijdens deze ontwikkeling gaven de
rjjksfinanciën
een
belangrijke verschuiving te zien, die door de Regering in
september 1957 in het geheel niet was verwacht. De ver-
moedelijke uitkomst 1958, zoals die thans wordt geschat,
wijkt daardoor sterk af van de begroting 1958. Het saldo
van Geone Dienst en L.E.F. sluit namelijk, in plaats van
met een overschot van f. 432 mln, zoals aanvankelijk was
begroot, met een tekort van f. 162 mln. In totaal komt dit
begrotingssaldo dus f. 594 mln, slechter uit dan was
voorzien.
Deze
cijfers
geven echter nog geen juist beeld van de
werkelijke wijzigingen. Zoals ik in mijn vorige artikelen
2)
Het zou interessant zijn erover te speculeren, of de oorzaak
van deze ontwikkeling misschien hierin ligt, dat de scherpere
concurrentie, die de recessie veroorzgakt, het kostprijsvoordeel
van de Europese producenten .tégenover de Amerikaanse aan
betekenis doet winnen.
/
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
TRANSACTIES
285 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
in dit
tijdschrift
heb uiteengezet, moet men, om de mone-
taire en conjuncturele gevolgen van de begroting te bena-
deren, een aantal correcties toepassen voor posten, die wel
in de begroting voorkomen, maar geen onmiddellijke
monetaire betekenis hebben. De analyse van de begroting,
waar men op deze wijze toe komt, is evenals in mijn
vorige beschouwingen samengevat in tabel 1 (zie blz. 854).
Deze tabel doet dan onmiddellijk zien, dat het totale
gecorrigeerde begrotingssaldo in de vermoedelijke uitkomst
1958 in nog sterkere mate van het begrotingscijfer afwijkt
dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Het in-
flatoire saldo blijkt uit te komen op f. 984 mln, in plaats
van f. 132 mln, volgens de begroting.
Wij zien dus een toe-
neming van het gecorrigeerde tekort met ruim
f.
800 mln.
De vraag rijst uiteraard, hoe deze enorme verschuiving
is te verklaren. Men denke niet, dat dit grote verschil
tussen begroting en realisatie eenvoudig het gevolg is van
onnauwkeurige ramingen! De verwachte afwijking van de
begroting kan voor het overgrote deel worden toegeschreven
aan een klein aantal bijzondere factoren, waarop in de
Miljoenennota de aandacht ook wordt gevestigd. Een
overzicht van de invloed van deze factoren is gegeven in
tabel 2.
TABEL 2.
Factoren, die de
afwijking
tussen begroting en realisatie in
1958 verklaren
Verschillende uitgaven i.v.m. werkloosheid a)
……..
–
f.
130 mln.
Toeneming tekort L.E.F. (zuivel)
………………
f.
263 mln. Extra-uitgaven i.v.m. ontwikkeling in Indonesië:
Repatriëring
cc.
…………………………..
f.
50 mln.
Pensioenen,
garanties
b)
… …………………..
f.
124 mln.
Daling der belastingontvangsten door recessie c)
f.
262 mln.
Totaal
……………………………………
f.
829 mln.
Het gaat hier om extra-uitgaven voor aanvullende werken van f. 103 mln.,
om versnelde investeringen van de P.T.T. van f. 17 mln, en om een ver-
hoging van uitgaven van de Rijksgebouwendienst van f. 12 mln. (Miljoe-
nennota blz. 13).
Op blz. 12 van de Miljoenennota wordt vermeld, dat uit de gewijzigde
verhouding met Indonesië verhogingen voortvloeien van f. 15 mln, voor
oorlogsslachtoffers en van f. 34 mln, voor evacuatie. Bovendien blijkt
Uit het overzicht op blz. 10, dat de uitgaven voor pensioenen en garantie-
uitkeringen in 1958 f. 124 mln. hoger waren dan in 1957. Daar de onver
–
wacht tegen einde 1957 door Indonesië genomen maatregelen hierbij een
belangrijke rol spelen, zal het ook hier grotendeels bedragen betreffen, die
op de oorspronkelijke begroting geringer waren.
Zie blz. 13 van de Miljoenennota. –
–
853
TABEL 1.
Analyse van de RUksbegrotin
i
g
(in mln. guldens)
–
-.
Vermoedelijk
helönn
1951
Begroting
Vermoedelijke
Begroting
1958
,,itknmt
19611
1969
:
.
•
Overschot (+) of tekort (—) op Gewone Dienst en LEF.-
…
………………
.+
974
+
607
–
162
+
50
—
90
–
—
305
—
159
—
198
–
.
. —
S
—
.
4.
Ontvangsten
uit
de
tegenwaarderekening
(—)
… . ……………………….
—
363
— —
17
–
—
2.
Te
verwachten
additionele
uitgaven
(—)
………………………………..
+
169
+
54
+
54
+
63
.
130
—
+
110
-990
—
1.019
‘
954,6
_
1.311,6
–
—
–
+
534
+
260
+
670
:.
. _
_
90
—
—
81
,
Totaal
1
tot
en
met
9
…………………………………………..
-300
—
97
—979
—698
.
:t.
Additionele uitgaven, gefinancierd uit de tegenwaarderekening
(—)
………….
Correctie in
verband
met
afschrijving
(+)
………………………………
10.
Correcties voor posten zonder monetaire betekenis
:
.
:
Voorgestelde
maatregelen
……………………………………………..
—
–
+
30
Uitgaven Buitengewone Dienst exclusief aflossingen (_)
……………………
Aftrek van woningbouwvoorschotten, overgenomen van gemeenten
…………..
+
68
•
Saldo van overlopende posten
…………………………………………
—
50
—
35
—
35
—
storting Industrieel Garantiefonds
……………………………………
overname vordering Argentinië
………………………………………
–
C.
opbrengst vijandelijk
vermogen
……………………………………..
1
1 .
Totaal
relevant
defiatoir
of infiatoir saldo
…………………………..
–
. …
282
..
—
132
–
—
984
—
698
–
1 2.
Reacties van de 6elastingopbrengst op veranderingen in het nationaal inkomen (stij-
ging
opbrengst
is
(—))
a)
…………………………………………..
–
….
—
295
–
—
33
—
254
13.,
Totaal autonoom defiatoir
(-F)
of infiatoir
(—)
effect van de begroting
—.427
—1.017
—952
a)
De reactie van de belastingopbrengst is aldus geschat:
–
Voor 1958: In de begroting wordt nog een stijging van de belastingopbrengst ten gevolge van de economische ontwikkeling geschat van f.295 mln. (na aftrek
van het aandeel der provinciën en gemeenten). In de vermoedelijke uitkomst wordt geschat, dat de belastingopbrengst f. 262 mln. bij de raming zal achterblijven
•
–
,,onder invloed van de opgetreden vertraging in de economische ontwikkeling” (blz.
13). Er is dus in deze geschatte uitkomst een reactie overgebleven van f. 33 mln.
Voor 1959: In de Miljoenennota
1959
wordt meegedeeld, dat een
stijging
van de totale belastingopbrengst van f. 300 mln, te beshouwen is als resultante
van de ontwikkeling op economisch gebied, die wordt verwacht (blz. 29). Na aftrek
van het aandeel van provinciën en gemeenten is dit f. 254 mln.
Wanneer de toeneming van het tekort voor 1958 aldus
zij op de lange duur bij een normale conjuncturele ont-
geheel blijkt voort te komen uit de werking van deze
wikkeling behoeft te zijn. De recessie laat de ongezonde
bijzondere factoren, dan blijkt daaruit allereerst,
–
dat de plekken in het economisch leven als het ware met een
normale uitgaven
van het Rijk
inderdaad zijn gestabiliseerd.
vergrootgias zien. Het komt mij waarschijnlijk.voor, dat
In dit opzicht is men in zijn door de begroting gewekte
dit ook met betrek.king tot de huidige situatie in de land-
verwachtingen dus niet teleurgesteld. Dit is een resultaat, bouw het geval is.
dat in elk geval gunstig afsteekt bij de voorafgaande ont-
Het systeem van garantieprjzen voor een aantal belang-
wikkeling, waarin juist de normale uitgaven een regelmatige
–
rijke landbouwprodukten, dat de essentie vormt van onze
en onrustbarende stijging te zien gaven. Wanneer men aan
na-oorlogse landbouwpolitiek, zou
—
ook bij een struc-
deze stabilisatie van de normale uitgaven in de komende
tureel gezonde situatie
—
in een recessie tot toenemende
.
jaren zou weten vast te houden, zou het mogelijk zijn om
—
subsidies .rnoeten leiden. Dit is een onvermijdelijk uit-
bij een stijging van heL nationaal ‘inkomen
—
de rijks-
vloeisel van het handhaven van minimum-prijzen. Uit
uitgaven geleidelijk tot een redelijker proportie van onze
conjunctureel oogpunt is dit ook geenszins ongewenst: de
totale bestedingen terug te brengen.
toeneming van.subsidies aan de landbouw in een recessie
Hoe moet men echter de hierboven vernielde bijzondere
schept een automatische rem op de conjunctuurdaling.
factoren beoordelen? Eén dezer factoren, de ontwikkeling
–
Dat ook de huidige zuiveicrisis in belangrijke mate is
-‘
–
in Indonesië, heeft wel een zeer
bijzonder
en incidenteel
verscherpt door de recessie in de wereldconjunctuur, blijkt
karakter. Het is duidelijk, dat hieraan voor het ogenblik
duidelijk uit een artikel van Drs. H. Schelhaas in dit tijd-
Weinig was te ‘doen. De overige factoren echter kunnen wij, schrift. De heer Schelhaas wijst er hier op, dat ,,de stimulans
–
gedeeltelijk als bewust veroorzaakte, gedeeltelijk als on-
,voor een groter kaasverbruik” verviel door ,,de stagnerende
–
bewust ondergane en automatische
gevolgen van de recessie
welvaartstoename in de meeste Europese landen”. Dat de
beschouwen. Een
bewust
gevolg van de recessie zien wij in
condensexport naar India door betalingsbalansmoeilijk:
de uitgaven, die de Regering heeft ondernomen om de in
heden belangrijk werd beperkt, zoals Drs. Schelhaas ver-
de recessie opkomende werkloosheid tegen te gaan.
Meer
volgens stelt, h’angt eveneens samen met de recnisie, waar
passief
heeft de Regering de uitwerking van de recessie op
door de betalingsbalans van onderontwikkelde landen
in
de belastingopbrengst moeten on’de’rgiian. Ons progressieve
het algemeen ongunstig wordt beïnvloed
3).
belastingstelsel brengt nu eenmaal met zich, dat bij een
–
Al met al kunnen wij dus vaststellen, dat de sterke achtër-
daling van inkomens door een teruggang in de conjunctuur
uitgang van de rijksfinanciën in 1958 voor een groot deel
de belastingopbrengst in relatief nog sterkere mate zal
een gevolg was van de recessie. Deze gevolgen van de
teruglopen,
recessie, hebben de tendentie om de doorwerking ervan te
Met betrekking tot de sterke
stijging
van het tekort van beperken. Zij hebben een recessie-compenserend, en dus
het Landbouw Egalisatie Fonds schijnt de Regering zich een stabiliserend effect. Daarmee tonen zij ons, hoe onze
in het geheel niet van enige samenhang met de recessie
maatschappij is gekenmerkt door wat men noemt: ,,built-
bewust te zijn. De oorzaak van de zuivelcrisis beschouwt
in stabffity’.
zij blijkbaar als ,een structureel probleem, ontstaan door
–
Het
is
merkwaardig
om
te
constateren,
dat deze
een gebrek aan aanpassing tussen produktie en vraag. Deze
–
factoren
in
1958
zelfs
zo
sterk
hebben
gewerkt;
‘structurele
evenwichtsverstoring
speelt
ook
stellig
een
dat de Regering ‘enkele belastingverhogingen, die kôrt
belangrijke rol. Men dient zich echter te realiseren, dat
ieleden genomen waren met het. doel om de hausse af
daarnaast de recessie meespeelt. In het algemeen is het zo,
te remmen,
in de recessie wil laten voortbestaan.
Bij. een
dat structurele evenwichtsverstoringen juist in een recessie
normale in e’venwichtige conjunctuurpolitiek zou men
‘aan de dag treden; de daling van de totale vraag, die de
recessie kenmerkt, zal de partiële overproduktie in bepaalde
3)
Drs. H. Schelhaas: ,,Cisis-in de zuivel” in
van
,,E.-S.B.”
sectoren dan zelfs veel groter kunnen doen schijnen dan
’26 februari
1958,.,
854
verwachten, dat de maatregelen, die in de hausse zijn
getroffen met het uitdrukkelijke doel om de vraag te
beperken, allereerst in aanmerking zullen komen om weer
e worden ingetrokken, wanneer een omslag in de conjunc-
tuur het wenselijk maakt de vraag te stimuleren. Thans is
dit niet het geval geweest. Door middel van aanvullende
werken heeft de Regering haar bewuste maatregelen gericht
op
directe
bestrijding van de werkloosheid. De overige
reacties op de recessie hebben het begrotingstekort zozeer
doen toenemen, dat van belastingverlaging niets meer kan
komen.
• Hoe dit echter zij, in elk geval kunnen wij de conclusie
trekken, dat het monetaire effect van de rijksfinanciën in
1958 volledig anders is uitgekomen dan in de begroting was
voorzien. In plaats van een licht deflatoire impuls
heeft
het
Rjjk een belangrjjke infiatoire impuls veroorzaakt van ruim
f
700 m1n.
4
).
Deze is in de loop van dit jaar gaan werken en
heeft – tezamen met de ontwikkeling van de internationale
handel – belangrijk bijgedragen tot het afremmen van de
recessie. Hoe krachtig deze remmen op de recessie hebben
gewerkt, blijkt wel uit het feit, dat – ondanks de sterke
daling der investeringen – de consumptie-uitgaven ten
volle op peil zijn gebleven. Volgens de Miljoenennota trad
zelfs nog een lichte stijging op»van f. 20,71 in 1957 tot
f. 21,21 md. in 1958. Het feit, dat.de
loonvoet in 1958
met enkele procenten steeg, terwijl de kosten van levens-
onderhoud daalden, droeg hiertoe tevens bij.
Al deze factoren tezamen maken het dus wel begrijpelijk,
dat de recessie reeds zo spoedig tot staan is gekomen, en
dat op een niveau, waarbij de werkloosheid nog slechts
gering is en dat in het algemeen weinig zorgen geeft.
De begroting voor
1959.
–
Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling kunnen
wij nu de begroting voor 1959 beoordelen. Deze begroting
sluit zich volkomen aan bij de verwachte uitkomst voor
1958. Weliswaar neemt het totale begrotingstekort –
rekenende met de invloed van de voorgestelde maatregelen
– toe van f. 1.140 mln. totf. 1.487 mln.,, maar wanneer
men de woningbouwvoorschotten – waarmee de Staat
âlleen de financiering overneemt van een investering, die
anders ook zou geschieden – buiten de vergelijking laat,
en op dezelfde wijze als in onze vorige beschouwingen
correcties aanbrengt voor posten, die geen monetaire
betekenis hebben, dan blijkt
de monetaire impuls, die van
de begroting 1959 zal uitgaan geheel overeen te komen met de
geschatte uitkomst voor 1958-.
Dit blijkt uit de hiervoor
,reâds gegeven tabel 1.
• Zoals ik vroeger al heb uiteengezet, kan de autonome
impuls, die de begroting aan de conjunctûur zal geven,
4)
De autonome impuls, die de rijksfina’nciën in een
paald jaar aan de conjunctuur geven, wordt het best bena-
derd door met de gecorrigeerde uitkomst van het ene jaar
te vergelijken de gecorrigeerde begroting van het volgend
jaar, na aftrek van de reactie van de belastingopbrengst op .de geschatte verandering van het inkomen die in de begro-
ting is verwerkt (zie ook de tekst op blz.
854).
In tabel 1
vindt men de autonome impuls van de rijksfinancin in
1958
dus dobr het autônome effect van de uitkomst
1958
van
– f. 1.017 mln, te vergelijken met het vermoedelijk beloop
1957
van –
f. 282
mln. In deze vergelijking speelt dus het
achterblijven van de belastingopbrengsten bij’ de oorspron-
keIijkè raming met
f. 262
mln, geen rol.,.Daar staat tegen’
over dat het vermoedelijke beloop
1957
thans ruim
f. 200 mln, gunstiger wordt aangenomen dan destijds in ,de Mil-
joenennota
1958
de vermoedelijke uitkomst
1957
was ge-
‘schat.
het beste benaderd worden door een vergelijking te maken
tussen de geschatte uitkomst voor het afgelopen jaar en de
gecorrigeerde begroting voor het nieuwe jaar. Daarbij
moet op deze laatste nog een extra-correctie worden –
toegepast, wanneer bij de raming van de belastingopbrengst
is rekening gehouden met een wijziging van het nationale
inkomen. Dit betekent immers, dat in de begroting al
bepaalde
gevolgen
van een geschatte ‘conjuncturel ont-
wikkeling in liet komende jaar zijn verwerkt. Om een
zuiver beeld te krijgen van de
impuls,
die de begroting op
de conjunctuur zal uitoefenen, moet deze – uiteraard ook
onzekere – schatting van een
reactie
van de begroting op
de conjunctuur buiten beschouwing blijven. Deze reactie
van de belastingopbrengst is in de tabel gegeven in regel 12.
Na eliminatie hiervan blijkt het autonome monetaire effect
– van de begroting 1959 vrijwel gelijk te zijn aan de gecorri-
geerde uitkomst voor 1958.
Dit betekent, dat de rijksfinanciën in 1959 – uiteraard
zolang men zich aan de begroting houdt –
geen nieuw
element in de conjuncturele situatie zullen brengen.
Het is dus
te verwachten, dat de begroting geen nieuwe stoot in
infiatoire of deflatoire richting aan de economie zal geven.
Is dit juist? Het antwoord op deze vraag moet afhankelijk
zijn van de verwachtingen, die men heeft ten aanzien van
de conjuncturele ontwikkeling in het komende jaar. Wat is
hiervan te zeggen? Gezien het duidelijke herstel, dat zich
in de Amerikaanse economie aftekent, lijkt het in de lijn
te liggen, dat de wereldconjunctuur in het algçmeen weer
een zekere opgang te zien zal geven. Voor ons land zou dit
waarschijnlijk meebrengen, dat de stijging van de
uitvoer
in een sneller tempo zal voortgaan dan gedurende dit jaar
het geval was. Dit zal onze binnenlandse conjunctuur een
nieuwe impuls in de richting van een expansie kunnen
geven. Met betrekking tot de
investeringen,
die de belang-
rijkste haard van de recessie zijn geweest, lijkt een zeker
herstel aannemelijk. De verbetering van de uitvoerkarsen
zal hiertoe al kunnen bijdragen; de stabilisatie en eventueel
het herstel van de conjunctuur in het algemeen zal de
onzekerheid voor de toekomst verminderen en verschillende
zorgen van de ondernemers kunnen wegnemen; en ten
slotte zullen ook de wederinvoering van de investerings-
aftrek en de vervroegde afschrijving fiscaal het investe-
ringsklimaat verbeteren.
Wanneer de stijging van de investeringen, die zo zou
kunnen ontstaan, zich gematigd, en binnen redelijke grenzen
zou blijven bewegen, dan zou hierdoor een verantwoorde
expansie kunnen worden veroorzaakt, die een voldoende
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans
zou laten voortbestaan.
Een dergelijke expansie zou stellig
gewenst zijn.
Wanneer het dus aannemelijk is, dat deze zich
yan nature uit de ‘huidige situatie zal ontwikkelen, dan lijkt
het juist, dat de rijksbegroting geen extra-impulsen in
in- of deflatoire richting uitoefent. Derhalve kunnen wij de
conclusie trekken, dt
de begroting voor 1959 uit conjunc-
tureel oogpunt als juist is te beschouwen.
Slotbeschouwing.
Deze conclusie zal wellicht een zekere verwondering
wekken. De begroting 1959 heeft tot nu toe zeer veel
kritiek ontmoet; en de Regering zelf doet in de Miljoenen-
nota duidelijk uitkomen, dat de ontwikkeling van de
begroting haar met zorg ‘vervult. ‘Zeer algemeen heerst
dus, een gevoel van onbehagen over deze begroting. Wat is
‘daarvan de oorzaak?
• Bij oppervlakkige beschouwing zal de begroting velen
855
met zorg doen vragen, of men kan voortgaan met een
begrotingstekort van f. 1.500 mln, zonder na verloop van
tijd inflatie te veroorzaken. Bij de overweging van deze
vraag moet men echter bedenken, dat bijna de helft van
dit tekort zijn oorsprong vindt in de financiering van de
woningbouw. En dit is een investering, waarvan het Rijk
thans door bijzondere omstandigheden de financiering
heeft overgenomen, maar die in een meer normale situatie,
waarin dit niet het geval zou zijn, toch evenzeer een belas-
ting voor de kapitaalmarkt zou betekenen. Laat men deze
bijzondere kapitaalsuitgave dus buiten beschouwing, dan
resteert een veel redelijker tekort, dat ongeveer overeen-
komt met de investeringen van het Rijk. In dit opzicht is
de situatie daarom aanmerkelijk minder verontrustend
dan zij schijnt.
Dit neemt intussen niet weg, dat de vraag gerechtv’aar-
digd is, of in de komende jaren een beperking van het
begrotingstekort niet noodzakelijk zal zijn. Hierover maakt
de Regering zich zorgen. In de slotbeschouwing van de
Miljoenennota
wijst
zij op de structurele kapitaalschaarste
in onze economie. Zij stelt, dat in verband daarmee een
besparingsniveau van 20 pCt. van het nationaal inkomen
nodig zal zijn en meent, dat de Overheid tot de realisering
daarvan zelf zal moeten bijdragen door althans een deel van
haar investeringen uit eigen besparingen te financieren.
Een vermindering van het totale begrotingstekort zou
daartoe op den duur moeten worden bereikt.
Een dergelijke structurele doelstelling leent zichnatuurlijk
voor discussie. Dat wij hebben te rekenen met een lang-
durige kapitaalschaarste lijkt mij op zichzelf juist. Daarop
heb ik al in 1950 gewezen; en de ontwikkeling nadien heeft
dit hoe langer hoe duidelijker gemaakt. Een besparirigs-
niveau ‘ân 20 pCt. is echter uitzonderlijk hoog. Zulk een
besparingspercentage is in het verleden slechts hoogst
zelden dor enig Westers land bereikt: Het ligt ook aan-
merkelijk hoger dan de kapitaalbehoeften, zoals die
zijn geschat in de prognose van het Centraal Plan-
bureau voor 1970
5),
Het komt mij dus voor, dat met deze
doelstelling tamelijk hoog wordt gegrepen. Bovendien
blijft het dan nog een politieke vraag, in hoeverre men het
gewenst acht de macro-economisch noodzakelijke bespa-
ringen ten dele ook in de overheidssector te doen ontstaan.
Veel dwingender zullen mijns inziens de eisen zijn, welke
de conjuncturele situatie in de naaste toèkomst kan gaan
stellen
6).
Wanneer de conjunctuur zich verder omhoog zou
gaan bewegen en zich opnieuw een krachtige expansie zou
baanbreken, zou de Overheid zich – ter voorkoming van
onmiddellijke infiatiegevaren – wél gedwongen zien,
zich gedeeltelijk van de kapitaalmarkt terug te trekken.
Anders gezien: de Overheid zou zich dan ten doel moeten
stellen, de expansie te compenseren door een deflatoire wer-
king van haar begroting. De vraag rijst, of de hiertoe nodige
beperking van het begrotingstekort wel mogelijk zal zijn?
De Regering is hierover kennelijk niet gerust. Zij ziet zich
Centraal Planbureau, ,,Een verkenning der economische
toekomstmogelijkheden van Nederland
1950-1970″.
Er is natuurlijk een zekere samenhang tussen de structurele
ontwikkeling en de conjunctuur. Hoe groter de structurele
kapitaalschaarste, hoe sterker in het algemeen de conjuncturele
expansies zuilen zijn. Stemt men de begroting dan af op de con-
juncturele eisen, dan wordt daardoor dus tegelijk ook ten dele
aan de structurele behoeften tegemoet gekomen. De noodzaak öm door begrotingsoverschotten de conjunctuur af te remmen,
leidt dan immers tevens tot het ontstaan van extra-overheids-besparingen, waardoor de structurele kapitaalbehoeften beter kunnen worden bevredigd.
geplaatst tegenover een begroting, waarvan het monetaire
tekort in één jaar tijds geheel onvoorzien met niet minder
dan f. 700 mln, is toegenomen. Het daardoor ontstane
tekort acht zij onder de huidige conjuncturele omstandig-
heden wel aanvaardbaar; maar zij schijnt dit toch als een
gelukkig toeval te bezien. Men krijgt de indruk, dat zij het
gevoel heeft, dat de begroting aan haar controle ontsnapt.
Daarom is zij beangst voor de toekomst, waarin de con-
juncturele situatie andere eisen kan stellen.
Met dit alles toont de Regering zich onbewust van de
mate, waarin de achteruitgang van de begroting een gevolg
is van de recessie en dus een aspect vormt van de auto-
matische stabilisatie, die ons huidige systeem kenmerkt.
Het is een merkwaardige ironie te noemen, dat de Regering,
na met haar
bewuste
conjunctuurpolitieke maatregelen
telkens
averechts
te hebben gewerkt, thans een
conjunctureel
juist
effect bereikt, doordat de inherente en automatische
krachten in het systeem van haar politiek haar daartoe
dwingen, men zou zeggen:
tegen haar bewuste wil in. Zo
zouden wij de huidige ontwikkeling van de rijksfinanciën
kunnen kenschetsen als: conjunctuurpolitiek tegen wil en
dank!
Een beter bewustzijn van de samenhang tussen begroting
en conjunctuur kan onze zorgen over de begroting
1959
verlichten. Daardoor kunnen wij ons immers realiseren,
dat een opleving van de conjunctuur, op dezelfde wijze tot
verbetering van het begrotingsbeeld kan leiden
als de huidige
recessie een achteruitgang heeft meegebracht. De uitgaven
tot werkloosheidsbestrijding zullen dan kunnen afneinen,
de belastingopbrengsten zullen automatisch ruimer gaan
vloeien en de tekorten op het L.E.F. zullen waarschijnlijk
gemakkelijker en sneller kunnen worden teruggebracht
dan zich thans laat voorzien. Bedenkt men dit alles, dan
behoeft de huidige situatie aanmerkelijk minder zorgen te
baren.
Dit betekent echter niet, dat er voof de Regering in de
komende jaren geen moeilijke taak zou zijn! Om de
moge-
lijkheden
tot verbetering van de begrôting, die een con-
juncturele expansie vanzelf zal scheppen, in de praktische
politiek ten volle te realiseren, is een krachtige en doel-
bewuste Regering nodig. Ook in de afgelopen jaren zijn
verschillende van de tendenties tot automatische compen-
sering van de conjunctuur in de begroting werkzaam geweest.
Maar deze zijn volkomen te niet gedaan door de expansio
nistische maatregelen, die de Regering in de algemene
hausse-mentaliteit heeft genomen. Dat is de zwakkè stee
in de financiële politiek vafi de laatste jaren geweest. In
een nieuwe expansie zal men alleen tot een juiste begro-
tingspolitiek kunnei komen, wanneer men zich niet weer
laat meeslepen door de veelheid van desiderata, die dan
om onmiddellijke realisatie zullen roëpen. Dat is de les,
die wij uit de gebeurtenissen van de afgelopen jaren moeten
leren.
Laat ons daarom hopen, dat wij van een
averechtse
conjunctuurpolitiek in de expânsie. van 1954 tot 1957, via
de tegen wil en dank aanvaardbaar geworden
politiek van
het laatste jaar, ten slotte zullen evolueren tot een
ivelbe-
wust doorgevoerde anti-cyclische
begrotingspolitiek in een
nieuwe expansie!
Rotterdam.
Prof. Dr. H. J. WITTEVEEN.
Blijf bij – Lees ,,E.-S.B.”!
856
De huren van
nieuwgebouwde woningen moe-
ten voor de laagst
gesalarieerden
nog steeds te
hoog worden geacht. Vele nieuwgebouwde wo-
ningwetwoningen worden bij gebreke van kandi-
daten uit de groepen, waarvoor deze bestemd he-
ten, betrokken door financieel beter
gesitueerden,
die aldus ten onrechte profiterèn van de finan-
ciële paragrafen van de Woningwet, welke voor.
hen niet zijn geschreven. De huren van de voôr
oorlogse woningvoorraad bevinden zich in het al-
gemeen nog aanzienlijk beneden het door schrij-
ver in zijn vorige artikel berekende peil van de
kcstprjshutir van de nieuwbouw bij gelijkwaar-
digheid der geleverde woningdiensten. Hierdoor
wordt de opschuiving in sterke mate belemmerd
en het woningtekort dienovereenkomslig statistisch
vergroot. Uitgaande van deze feiten bepleit schrij-
ver een aantal maatregelen, ter bereiking van het
evenwicht tussen de verschillende huurniveaus.
Evenwicht
tussen
huurniveaus
Keren wij in aansluiting op ons vorig artikel
1)
terug tot
de vraagstelling op welke wijze het evenwicht tussen de
diverse huurniveaus is te bereiken, dan kan van drie vast-
staande feiten worden
•
uitgegaan: –
de huren van nieuwgebouwde woningen, ook indien
deze door verhoging van de premie voor particuliere
woningen tot het peil overeenkomstig de veronderstelde
kosten van levensonderhoud, dus minimaal driemaal de
vooroorlogse huur, zijn opgetrokken, moeten vocir de
laagst gesalarieerden nog steeds – gemefen aan de voor-
oorlogse verhouding tussen persoonlijk inkomen van het
gezinshoofd en huishuur – te hoog worden geacht;
vèle nieuwgebouwde woningwetwoningen bij gebreke
van candidaten uit de groepen waarvoor deze bestemd
heten, worden thans betrokken door financieel beter gesi-
tueerden, die aldus ten onrechte profiteren van de finan-
ciële paragrafen van de woningwet, welke voor hen niet
zijn geschreven;
de huren van de vooroorlogse woningvoörraad in het
algemeen bevinden zich nog, aanzienlijk beneden het door
ons berekende peil van de kostprijshuur van de nieuwbouw
bij gelijkwaardigheid der geleverde woondiensten, waar-
door de opschuiving in sterke mate.wordt belemmerd en
het woningtekort dïenovereenkomstig statistisch wordt
vergroot.
Voor de eerstgenoemde categorie zal, met handhaving
van het annuïteitenstelsel en gegeven de wens tot afschaffing
van andere vormen van subsidie de oplossing moeten
worden gevonden in een vereenvoudigd type vah woningen
qua inrichting en/of andere verkaveling van de bouw-
terreinen. /
De maximale huurprijs voor dergelijke woningen laat
zich globaal berekenen, uitgaande van een gemiddeld netto
weekloon van maximaal f. 80 en met toepassing vân de
verhouding loon : huur = 5 : 1, op f. 16 per week. Voor
de categorie van huurders, wier gezinsinkomsten het betalen
van deze huur’niet toelaten, zullen huurbonnen moeten
worden verstrekt. De nadrukvalle hie
k
r op de mscIiijving
,,gezinsinkdmen”.
Voor de categorie tot d.-loongrens voor
I)
,,Flet vaagstuk van de l’iurcn” in ,,E.-S.B.” van
22 oktober 1958.
de sociale verzekering zal, naar behoefte en over de gehele
linie, eveneens een gedeeltelijke
bijpassing,
via een huurbon,
noodzakelijk kunnen blijken – een en ander teneinde
loonstijgingen, welke een verdere kostprijsverhoging in
alle sectoren van het economisch leven moeten veroorzaken,
te voorkomen.
De groepen boven f. 6.900 behoren de kostprjshuur
op basis bouwkosten minus premie te betalen en daardoor
de woondienst weer te honoreren overeenkomstig zijn
betekenis in het scala van behoeftebevredigingen. De
huidige maximum-huurprijs, waarboven in het geheel geen
premie meer wordt verstrekt, lijkt aanvaardbaar. De
woningwetsector zal zich in dat geval dus weer moeten
bepalen tot de bouw van woningen voor hen, voor wie
de financiële paragrafen van de Woningwet speciaal werden
geschreven. –
De beter gesitueerden, bedoeld onder 2., krijgen dus een
huurverhoging van de door hen betrokken woningwet-
woningen, welke weliswaar nog niet ten volle de kost-
prijshuur van een nieuwgebouwde particuliere woning
benadert, (annuïteitenstelsel) doch deze globaal benadert
en in ‘elk geval is dan van een extra-subsidiëring geen
sprake meer.
Een ander en groot deel van de hierbedoelden bewonen
mede de niet voldoende in,huurprijs aangépaste vooroor-
logse woningen. De gevolgen van een hierbedoelde aan-
passing van de huurprijzen dezer woningen, zonder loon-
compensatie, zullen een heilzrne invloed hebben op het
verontrustend verschijnsel van de massale onderbezetting:
Velen zullen, hetzij meerdere bereidheid vertonen om ,,in
te schuiven” en op vrijwillige basis tot het verlenen van
inwoning over te gaan; anderen zullen er gereder de voor-
keur aan geven naar een’ kleinere, hetzij een nieuwe,
dan wel een vooroorlogse woning te verhuizen.
Eerstgenoemde mogelijkheid, welke vooral aantrekkelijk
lijkt voor de vele jonge gezinnen, wier inkomsten zich in
het algemeen nog niet lenen voor de betaling van de kost-
prijshuur van een zelfstandige woning, zou naar onze
mening daarenboven nog kunnen worden vergroot deor
een soepeler maken van enkele bepalingeti in de Huurwet
(huurbescherming ‘en huurprijsbeheersing) en een soepeler
toepassen van de Woonruimtewet door de gemeeihe-
857
besturen. De tijd hiervoor, zowel als voor een aanpassing
van het huurpeil van de vooroorlogse woningen aan het
dezerzijds berekende huurprijsniveau van de nieuwbouw
op evenwichtsniveau, lijkt niet zo ver verwijderd als veelal
nog wordt verondersteld het geval te zijn.
Dezerzijds worde hiertoe aangeknoopt bij de door Dr.
W. J. van de Woestijne tpegepaste methode van benadering
van de cijfermatige grootte van het woningtekort, zoals
uiteengezet in een vergadering van het Verbond van Weten-
schappelijke Onderzoekers in samenwerking met de
Nederlandse Consumentenbond
2).
Ook werd 28 april 1956
in ,,Huis- en Grondeigendom” door ondergetekende op
analoge wijze en aan de hand van toen bekende gegevens,
benevens enkele veronderstellingen, een becijfering van de
omvang van het woningtekort beproefd.
Inmiddels zijn thans twee jaren verstreken, waardoor een
nauwkeuriger benadering mogelijk is. Ook dezerzijds wordt
,weer uitgegaan van het jaar 1930, toen alle overheids-
bernoeiing met het gebouwd onroerend goed reeds enkele
jaren was beëindigd. De vrije markt was in haar volle
omvang hersteld; de woningkeuze werd bepaald door de
eisen, welke de gegadigde aan een woning stelde en het
financiële offer dat hij, bereid was daarvoor te brengen.
Gegeven voorts het feit, dat destijds 2,68 pCt. van de toen
bestaande woningvoorraad leegstond, mag worden gesteld,
dat toen aan alle redelijkerwijze te stellen voorwaarden
voor een behoorlijke woningvoorziening was voldaan.
Ter
vergelijking
met de huidige toestand, en die, welke
op korte termijn mag w6rden verwacht, en uitdrukkelijk
afziende van destijds mogelijk bestaând hebbende en thans
ongetwijfeld bestaande regionale afwijkingen, geeft een
algemene opstelling betreffende omvang van de grootte
der bevolking, de woningvoorraad, de gemiddelde gezins-
grootte en de gemiddelde bezettiiigsdichtheid der woningen
het navolgende beeld, waarbij nog worde opgemerkt, dat
de cijfers, aangevende de gemiddelde gezinsgrootte, slechts
relatieve waarde hebben, omdat voor de berekening daar-
van slechts zijn gebezigd de, aantallen huishoudens van
twee of meer personen, zodat de éénhoofdige gezinshuis-
houdens zijn verwaarloosd. Op ‘de ,,trend” zal deze ver-
waarlozing echter weinig invloed uitoefenen, omdat de
door deze verwaarlozing ontstane afwijking eveneens in de
cijfers der latere jaren tot uitdrukking komt.
Aantal huis-1
Jaar:
Bevolking Ihoudens van Gemiddelde Aantal be- Gemiddelde
31/12
(x 1.000) 2 of meer grootte huis-
1
wootde
WO-
1
bezettings-
personen
houdens
ningen
–
1
(x 1.000) 1
1.000)
dichtheid
1930
.
7.936
1.739
4,56
1.772 a) 4,48
1949
10.027
2.389
4,20
2.203
4,55
10.200
–
–
2.430
4,20
2.253
4,53
1951
10.328
2.466
4,19
2.312
4,47
1952
10.436
2.495
4.18
–
2.363 4,42
1953
…
10.551
.2.525
4,18
2.415 4,37
1950
…….
1954
…
10.680
2.560
4,17
2.474
4,32
1955
10.822
2.596
4,17
2.524
4,29
1956
(30/6)
10.888
2.610
4,17
2.549
‘
4,27
1957
11.096
2.680
1
4.14
2.664b)
4,165
Weliswaar bedroeg de woningvoorraad destijds, volgens de laatste ge-
gevens van het C.B.S. 1.821.000, doch daar de leegstand toen 2,68 pCt. of
48.800 woningen bedroeg, was het aantal bewoonde woningen afgerond in
feite 1.772.000.
In dit cijfer is begrepen het aantal per 1930 leegstaande woningen ad ca.
49.000.
Vergeleken met de bezettingsdichtheid t.o.v. 1930 blijkt
deze, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk te zijn verminderd.
2)
Zie ,,E.-S.B.” van 24 oktober
1956.
Het effect daarvan werd echter méér dan teniet gedün
door de nog sterkere daling van de gemiddelde gezinsgrootte
in Nederland, waardoor de plus-marge van 0,08 van 1930
bij een leegstand van 2,68 pCt. vân de woningvoorraad,
in 1957 bleek veranderd in een minus-marge van 0,02 bij
een te verwaarlozen leegstandsfactor.
Herstel van de feitelijke voor 1930 geldende verhoudingen
en abstraherend van een. woningreserve, welke langs
.natuurljke weg, d.w.z. via kostprjshuren, dient te worden
gecreëerd, zou alsnog het navolgende berekende tekort,
generaal gezien, moeten worden ingehaald.
Het aantal beschikbare woningen sinds 1930 is, inclusief
de toen leegstaande ad rond 49.000, gestegen van 1.772.000
tot 2.664.000 of met 892.000. Het aantal huishoudens van
2 of meer personen steegechter. van 1.739.000 tot 2.680.000
of met 941.000, zodat er een relatieve achterstand per
31 december 1957 bestond van 49.000 woningen of
1,84 pCt. van de op die datum bestaande woningvoor-
raad. De aanbouw voor 1958 schattend op 80.000 stuks, de
toename van de huishoudens op 45.000 stellend, abstra-
herend’van verdere gezinsverdunning en uitgaande van een
uit de bewoningscirculatie verdwijnen van 7.000 woningen, –
zal de vermeerdering van de netto-voorraad 28.000 wonin-
gen bedragen. Het tekort per 31 december 1957 van 49.000
woningen zal dan zijn teruggebracht tot 21.000 woningen,
uitmakend 0,77 pCt. van de per 31 december 1958 aan-
wezige 2.737.000 woningen.
Dezerzijds wordt de opvatting gehuldigd, dat het aldus
naar de feitelijke toestand van 1930 berekende tekort
door het bewerkstelligen van opschuiving in de voor-
oorlogse woningvoorraad geheel kan worden weggewerkt.
Afremming van een geforceerde woningbouw met grote
en verkapte subidies, uitgaande boven die van de parti-
culiere bouw, lijkt ons dan ook dringend geboden.
Samenvattend menen wij dat:
– 1. er inderdaad nog van een statistisch woningtekort
sprake is, maar dat de oorzaak daarvan schuilt
itt
de ver-
storing van de natuurlijke opschuiving in de oude woning-
voorraad;
‘2. deze toestand is veroorzaakt door het tè lage huurni-
veau van deze ,,oude” woningvoorraad;
–
de aanpassing van dit huurpeil op basis van de gelijk-
waardigheid der woondiensten van ,,nieuw” en ,,oud” op
zo kort mogelijke termijn zou’ moeten plaatsvinden,
zonder algemene looncompensatie en op basis van een
benaderd kostprijshuurniveau, zoals gepoogd werd dit te
bepalen;
–
de woningwetbouw zou ‘moeten worden gehouden
binnen de grenzen van ‘genôemde kostprjshuur en in de
richting van de draagkracht ‘an de financieel zwakkere
gezinnen;
via te verstrekken huurbons, naast behoud van hét
annuïteitenstelsel, de kloof tussen
gezinsinkomen
en nood-
zakelijke woningwethuur, tijdelijk wordt overbrugd;
de woningivetbouw zich zal moeteh bepalen tot de
bouw van eenvoudige woningen, waarbij versobering van
inrichting en andersoortige verkaveling van het bouw-
terrein tot kostprijsverlaging kan voeren;
het terrein van de woningwetbouw daardoor,aanzien-
‘lijk zal worden ingeperkt met een geleidelijke overgang
van de wonir(gwetbouw naar de particuliere bouw;
de particuliere bouwbëdrjvigheid voor de markt,
d.’.z. voor verkoop van verhuurwoningen aan particuliere
exploitanten, eerst dan mogelijk is, wanneer de Overheid
de premies dusdanig bij stabielekoopkracht van het geld
858
In ,,E.-S.B.” van 15 oktôber jI. gaf schrijver
een overzicht van de activiteiten inzake de regio-naal-economische ontwikkeling, zoals die in sep-
tember op het internationale congres voor regio-
nale economie te Oostende aan de orde kwamen.
In dit
artikel gaat hij nader in op het
verschijnsel
van de ruimtelijke ordening. Als voornaamste
onderdelen hiervan
treden naast het bestuurlijke
en technische aspect de regionale economie, de
ruimtelijk-sociale krachten en
de p’lanologie
(vormgeving) naar voren. De wetenschappen die
zich hiermee bezighouden hebben geheel eigen
kenobjecten, die slechts in teamverband kunnen –
worden onderzocht. Er is volgens schrijver dus
geen wetenschap van de ruimtelijke ordening mo-
gelijk. De genoemde aspecten zijn geheel equiva-
lent. Voor hun coördinatie bestaat
•
geen andere
techniek dan die, welke de bestuursorganen toe-
passen: stemmen bij meerderheid, nadat
elke spe-
cialist de aan hem toevertrouwde materie geheel
heeft doorgelicht.
–
Het internationale congres voor regionale- economie in
september in België gehouden geeft ons aanleiding tot
enige aanvullende en kritische beschouwingen, die van
belang kunnn zijn voor een juist onderscheid van de
categorieën die bij het beleid en het onderzoek van de
ruimtelijke ordening zijn betrokken.
1{et feit dat het fenomeen.van de regionaleeconomische
ontwikkeling zich in alle economisch gevorderde landen
voordoet, wettigt de conclusie dat – nu de problemen
van de algemene economische ontwikkeling niet meer zo
zorgelijk zijn – de regionale verdeling van de welvaart
als een nieuw beschavingsvraagstuk wordt ervaren. De
vergelijking dringt zich op van de nationale welvaart die
pas fia een zekere wasdom de mogelijkhéid biedt de distri-
butieve rechtvaardigheid te betrachten. Ook ten aanzien
van de sociale wetgeving heeft men aanvankelijk gedacht
dat deze niets presteerde ten aanzien van het nationale
produkt er eerder toe af deed. Thans ziet iedereen
in dat in sociale wetten krachten schuilgaan die
Regionale economie
en
– ruimtelijke ordening
juist het produktievermogen kunnen vermeerderen.
De rimtelijk-economische vraagstukken presenteerden
zich toen men ging inzien dat de regionale ontwikkelingen
een zeer onevenwichtig v&rloop hadden met sterke cumula-
tieve effecten. In ons land
•
werd dit inzicht gepointeerd
in de tegenstelling tussen het westen of de randstad
en overig Nederland. In Engeland waren het de vraag-
stukken die Groot-Londen en de eenzijdige zware indus-
triegebieden opriepen. In Frankrijk werd Parijs als de
Franse woestijn gekenschetst. In Italië kreeg het zuidelijk
deel, de Mezzogiorno, een steeds grotere achterstand op
het industriële noorden. In België worstelen de Vlaanderens
en de gebieden met verouderde mijnen als de Borinage
met een zware werkloosheid. In Polen stagneerde de ont-
wikkeling van het Oosten volkomen, in tegenstelling- tot
de industrie- en havengebieden. In dè Sowjet-Unie dreigde
de regionale produktie te verstarren onder invloed van een
bureaucratisch centralisme. Zelfs in de Verenigde Staten
waar het kapitaal, zönder geplaagd te worden door sociale
bekommernissen, zijn weg vindt naar de plaats waar het
(vervolg van blz. 858)
verhoogt, dat aanstonds exploitatie op rendabele basis
tegen de op dat moment geldende huurprijzen kan plaats-
vinden; –
9, eerst dân deze premies als katalysatoren kunnen
werken voor onderlinge concurrentie van particuliere
bouwers en exploitanten;
deze werking kan worden versterkt door stijgende
koopkracht van het geld, zodat daling vah kosten en prijzen
zal kunnen optreden;
het statistisch woningtekort, gezien de onderbezet-
ting ‘van de vooroorlogse woningvoorraad, afgezien van
regionale verschillen, in feite kan worden geacht niet meer
te bestaan;
– .•
versoepeling van enkele bepalingen -van de Huurwet
inzake huurbescherming van onder.htîurdèrs, samen met
een soepeler beleid van de gemeentebesturen betreffende
,,inwoning” (éénmaal gegeven inwoning blijkt meestentijds
voortdurende inwoning) nog afgezien van de financiële
kant daarvan bij huurverhoging zonder’ looncompensatie,
zal, de bereidheid van hoofdhuurders om ,,overtollige”
woonruimte ter beschikking van woonruimtebehoevenden
te stellen, ongetwijfeld aanzienlijk vergroten.
Onze conclusie is, dat in de na-ooflogse periode, ook
ten aanzien van de Volkshuisvesting, het wenselijke teveel –
is nagestreefd met verwaarlozing van het economisch
mogelijke en dat in het bijzonder de mensen met de kleine
beûrzen slachtoffers zijn geworden van een huur- en woning-
beleid dat, met miskenning van de economische wetmatig-
heid, waardoor ook de consumenten zich laten leiden bij
de ‘besteding van hun inkomen, tussen wal en schip zijn
gevallen. Terugkeer tot een economisch’ gezond beleid, hoe
pijnlijk en onpopulair dit ook moge zijn, is het enige middel
om hen uit deze – ongetwijfeld ongewilde – situatie
geleidelijk te verlossen.
Rotterdam.
HERMSE.
859
grensprodukt het hoogst is ziet de Overheid de problemen
van de grote stad onoplosbaar, worden en streeft zij decen-
tralisatie na.
De twee extremen: het meest liberale land (de Verenigde
Staten) en de meest centraal geleide economie (de Sowjet-
Unie) bieden de gelegenheid tot een interessante vergelij-
king. Met de verbetering van het verkeer is de spreiding
van de economie steeds meer vergemakkelijkt. In de Ver-
enigde Staten heeft het particuliere initiatief zijn investerin-
gen hiermee ‘in overeenstemming gebracht, een bewijs –
of tautologie? – van de rentabiliteit van de spreiding.
Waar de grensproduktiviteit van deze investeringen nog
extra-marginaal is, namelijk in de onderontwikkelde en
afgelegen landsdelen
;
groeit de bereidheid van de Amen-
kanse Regering om het yerschil bij te passen uit de bedragen
‘die – onzichtbaar – vrijkomen door het achterwege
blijven van zeer dure openbare werken in de grootste steden,
waarheen dan immers de migratie gaat afnemen. In het
liberale stelsel dus ,,gemeinwirtschaftliche” correcties op
een privaat-economisch beleid dat slechts in marktpnijzen
kan rekenen. In de Sowjet-Unie daarentegen gaat het juist
om ,,particularistische” correcties op de ,,Gemeinwirt-
schaft” die op een andere wijze maar een der regionale wel-
vaartsbronnen verwaarloost. In beide gevallen ten slotte
een – kapitalistisch of communistisch – centralisme, dat
baat heeft bij het ontsluiten van nieuwe mogelijkheden,
bij een ruimtelijk expanderende economie.
Naast de
ruimtelijk-economische
zijn er andere ruim-
telijke vraagstukken, die voor de.econoom evengoed rand-
problemen zijn als voor anderen op hun beurt de econo-
mische problemen. Wij doelen hierbij) op de ruimtelijk-
sociale aspecten van dezelfde zaak en die van de ruimtelijke
vormgeving. Samen met de bestuurlijke kwesties die hier-
aan verbonden zijn, namelijk die van coördinatie in het
staatkundige vlak, vormen deze vier aspecten globaal het
kwartet dat waarlijk de kwalificatie ruimtelijke ordening
verdient. De moeilijkheid hierbij is dat ieder van de corn-
ponenten,een geheel ander kenobject heeft, een geheel an-
dere gezichtshoek inneemt en een geheel andere denk-
methode toepast ten opzichte van dezelfde materie.
• Het separate karakter van de
ruimtelijke economie is
door W. Isard gekenschetft in zijn ,,Location and space-
economy. A general theory relating to industrial location,
market areas, land use, trade and,urban structure”
i).
Hij
stelt aan de hand van statistische conclusies dat ,,there âre
significant regularities associated with vaniation in the
‘distance factor”. Het is daarom gewenst ,,to formulate
oçerational and functional concepts for a general theory
of space-economy”. Het is evident dat de economische
activiteiten plaatsvinden ,,in a time-spâce continuum”. De
toepassing van het maximalisatiebeginsel vereist zowel
een benadering langs de tijd-as als langs de ruimte-as.
De maatschappij wordt in een ruimtelijk kader gedrongen
dooi twee complexen van economische factoren: 1. deglo-
meratiekrachten, waartoe de wet van de afnemende op-
brengsten dringt (cf. de oorspronkelijke neiging om nieuw
cultuurind in gebruik te nemen in plaats van oud land te
intensiveren bij stadsuitbreiding) en 2. ,,the inequality of
resource endowrnent” die agglomererende krachten op-
roept. Hier treedt dus substitutie op tussen ,,transport’ in-
puts’ en ,,direct labor and capital inputs’. Parallel aan
een verlenging van de investeringsperiode van bepaalde
produktiefactoren – hét tijdselement ‘- iser een ,,spatial
1)
New York, London,
1956;
,
blz. 76-86.,
extnt ofproduction”. Na’ast de ,time-preference” is er
een ,,space-preference”, naast de economie die zich af-‘
speelt in een concrete tijd – een probleemstelling vooral
van na 1918 – is er een ,,space-economy”. ,,Though
economists have never spoken explicitly of spatial discount-
ing, nonetheless they, have performed the operation”.
;,The explicit use of spatial discounting can dear the ground
for a more
functional
analysis of the factor of
situs
in edo:
iomic activities”. In een snel toenemend aantal studies is
deze analyse te’r hand genomen. Wij komen hierop nader
terug, maar vermelden de onderzoekingen van Greenhut
2)
die ,,actual, site-selections” onderzocht, o.a. in een ,,mono-
polistically competitive locational framework” dat de aan-
dacht vestigt op data die de bedrijfsgrootte tot een controle-
middel over economisch-geografische gebieden maken.
Ruimtelijk-sociale krachten
zijn uiteraard van een geheel
ander karakter. Op het congres spraken Prof. Th. Simey
van de Universiteit van Liverpool en Drs.. K. Laansma,
hoofd van de onderafdeling sociaal onderzoek en planning
van het Ministerie van Maatschappelijk Werk er over,
zonder overigens deze term te gebruiken. Wij noemden
dit onderwerp voor de regionale economie een randver-
schijnsel, wat niet wegneemt dat een behandeling op haar
plaats was omdat het immers een component is van de
integrale ruimtelijke ordening.
Prof. Simey behandelde de sociale aspecten voor het
herontwerpen van het céntrum van Liverpool, voor de
regionale onderzoeker een micro-analyse waarin de sociale
categorieën als het ware in een close-up worden vergroot.
Voor het beantwoorden van de vraag: moet het centrum
gesaneerd en herbouwd, worden of moeten de inwonérs
verhuizen naar de buitenwijken of nieuwe steden – ging
men de behoefte hieraan ontleden. Zij die tegen hun wil
verplicht worden te vertrekken (vooral ouderen) zijn even
ontevreden als zij die verhinderd worden te vertrekken
(gezinnen mét kinderen). De betekenis die de nabijheid
van het werk en het winkelapparaat hebben, spelen hierin
een belangrijke rol. Het is gevaarlijk in dit opzicht fe ge-
neraliseren. De culturele uniformiteit is veel geringer dan
de ,,geografische verwantschap” doet veronderstellen: Op
grond van een, naar mijn mening. zelfstandig sociaal onder-
zoek kan de stedebouwkundige ‘zijn alternatieven detail-
leren en aan de bestuurder voorleggen,. De gewenste zelf-
standigheid hangt samen met de noodzaak de sociale en
stèdebouwkundige desiderata zo zuiver mogelijk met elkaar
te confronteren. Voor
,
het regionale ruimtelijke onderzoek
kan deze opvatting worden doorgetrokken.
De heer Laansma bracht deze stelling op groter schaal
dver: Het effect van allerlei maatregelen is mede afhanke-
lijk van de actieve medewerking vande bevolking die weer
bepaald wordt door de bewustwording van de problemen.
Het gaat hier om voorlichting.en om het activeren van .le
maatschappelijke groepen, een ëommunicatie naar twee
richtingen dus. De provinciale’ stichtingen voor maat-
schappelijk en cultureel werk zouden op dit punt meer
moeten worden ingeschakeld. Dit stuit evenwel af. op de
,,irriterende vaaheid” waarmee de socioloog veelal te
werk gaat, althans volgens technici en economen. Deze is
terug te voeren
op
de vage probleemstellingen, op het ge-
brek aan kennis omtrent de sociale vraagstukken en hun
samenhang met de andere levensfacetten en op de remmin-
gen die uitgaah van de maatschappij zelf;;Het ware wense-
•
. •
•’.’-
.
.
‘
• •.;.
2)
M. L. Greenhut: ,,Plant location in theory and. practice, The economics of space”. The. University of Carolina Press.
1956.
‘
$60
lijk dat er een directer antwoord op beleidsvragen ‘wordt
gegeven, ook al lijkt dit in strijd met een te zwaar druk-
kende ,,wetenschappelijke verantwoordelijkheid”. Op deze
wijze bereikt men een betere samenwerking tussen de sec-
toren die bij het totale ruimtelijke beleid zijn betrokken en
daardoor tevens een verbetering van de secundaire vesti-
gingsvoorwaarden waartoe deze sociaal-culturele factoren
gerekend kunnen worden. In de zesde Nota inzake de
industrialisatie van Nederland wordt terecht gesteld dat
het effect van maatregelen tot industrie-ontwikkeling aldus
cumulatief zal zijn.
Het derde kenobject in de ruimtelijke ordening is dat
van de ,,bestemming van de bodem”
(art. 3 lid 1 van het
ontwerp van Wet op de Ruimtelijke Ordening). In het
verleden is de totale ruimtelijke ordening, gedefinieerd als
,,planologie”, op vrij mistige wijze aan’ de ,,bestemming
van de bodem” gelijk gesteld. Het merkwaardige is dat
de term ,,planologie” is ingevoerd door J. M. de Casseres
die in zijn boek over Amerika tevens het pleit voert voor
een zuivere semantiek. Zijn navolgers hebben zich daaraan
niet gehouden. In en na de oorlog, toen de mogelijkheden
van een ,,overall planning” nog weinig waren bestudeerd
en bijgevoig sterk overschat heeft de planologie kans gezien
in de trits nationaal, streek- en gemeentelijk plan de ge-
dachte van een alomvattende ,,planning” althans verbaal
te annexeren. De gedachte van planologie wekte vanzelf de
associatie met het begrip ;,plan”. Nog in
1954
publiceerde
de Rij ksdient voor het Nationale Plan onder zijn auspiciën
een rapport over het rampgebied van de hand van de
Plancommissie Zuid-West. De term ,,planologie” is echter
afgeleid van ,,planum” of ruimte, vlakte en betekent dus
,,wetenschap van de ruimte”
3).
,,Aldus zouden wij echter
met een mathematisch begrip te doenhebben, terwijl de
planoloog iets geheel anders op het oog heeft; hij wenst
namelijk met betrekking tot een door mensen bewoond
gebied de verdeling van de beschikbare ruimte uit een oog-
punt van verbouwing en bebouwing te bestuderen,
waarbij
uiteraard de bevrediging van schoon/zeidsgevoelens op de
voorgrond staat”. ,,…
de uitdrukkelijke gevolgtrekking
(is) dat de hantering van het welvaartscriterium tot geheel
andere grenzen kan leiden dan het inzicht van de planoloog”.
(het) behoort mede tot de roeping van de planoloog
om ter zake van de aanbouw
doelmatighèid
te betrachten”.
Als voorbeelden van deze twee normen noemt Van Rooyen
resp. de recreatie en de noodzaak – die hij uit christelijk
oogpunt verwerpt, maar om doelmatigheidsredenen moet
aanvaarden – van het oprichten van meer crematoria,
aangezien het aantal sterfgevallen per jaar in de loop van
deze eeuw zal verdubbelen en het vraagstuk van de doden-
akkers voor de grote steden onoplosbaar dreigt te maken.
Er zijn meer voorbeelden van het’ dooreenhalen van
economie of economisch plan en ,,planologie”. D. Burger
4)
spreekt er van dat de planologie beoogt de verschillende
be1angenvan bestaansbronnen en streken tot harmonie
te brengen. Door waterstaatswerken, herverkaveling, het
projecteren van ontwikkelingsgebieden enz. geschiedt dit
echter ook. De planologie is hierin dus slechts een, vaak
onmisbaar, facet. G. H. C. L. Zeegers
5)
schrijft in navol-
Zie hiervoor en voor de volgende passages J. P. van Roon:
,,Het Nederlandse bevolkingsvraagstuk”, Wageningen•
1955,
blz. 160
e.v. De cursiveringen zijn van ons. .
,,De planologische toekomst van Nederland en de tuin-
boijw”. Mededelingen van de Tuinbouw,
1956, blz: 624
e.v.
) ,,Het planologisch en socioloisch aspect van het Deltaplan”
Haarlem
1954, blz. 55-82.
ging van vele anderen over, de vier planologische’functies:
het wonen, het.werken, de recreatie en het verkeer. In feite
is hier sprake van vier levensfuncties met o.a. planologische
aspecten. Onzuiverder nog is zijn taalgebruik als hij spreekt•
over ,,de’sociale gevolgen van de ruimtelijke aspecten’ der
evacuatie” in plaats van over die van de evacuatie tout
court. Vervolgens noemt hij het Deltaplan een planologi-
sche maatregel in plaats van een technische maatregel met
o.a. een planologisch aspect. Ook het rapport ,,Soôiale
aspecten van de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-West
Nederland” maakt de fout de adjectieven ,,sociaal” en
;,ruimteljk” niet equivalent op de ontwikkeling te be-
trekken. Een rapport van de Dr. Wiardi Beckman Stih-
ting
6)
ziet als taak voor de ruimtelijke ordening leiding te
geven aan de ruimtelijke verdeling van, bevolking en be-
staansbrdnnen in ons land. (In één adem wordt er overigens
op gewezen dat haar taak dienend is ten aanzien van het
geheel van de overheidsactiviteiten.)
Het kenmerk van ‘de gekritiseerde uitlatingen is dus,
dat de ,,planologie” steeds bezig is de andere in het geding
zijnde facetten – zie hierboven: de economische, sociale
en ook de technische en bestuurlijke – te annexeren en
daarbij ontstaat vanzelfsprekend de neiging deze facetten
ondergeschikt te maken aan de eigenlijke -. vooral esthe-
tische – normen waaraan de planoloog gehoorzaamt. Men
denke slechts aan het afgraven van de St. Pietersberg door
de E.N.C.I. ‘Een typerend voorbeeld hiervan leverde de
stedebouwkundige J. Ph. L. Petri in dit tijdschrift’
7
). Hij
pleit daarin voor een academische opleiding waarin de
technische aspecten, de ,,space-economy” (ten onrechte
stelt hij dat we van de ,,social costs” nog maar juist weten
dat zij een probleem vormen), de sociologie en de stede-
bouw zijn gecombineerd. Wanneer men weet dat deze
disciplines zo gespecialiseerd zijn dat alleen al de litteratuur
over ,,space-economy” niet bij te houden is en dat hun
kenobjecten vôlkomen anders zijn, komt men tot de hier-
boven al geuggereerde en nader te adstrueren conclusie
dat slechts een ,,team” van specialisten uitkomst kan bie
den. ,,De wetenschap van de ruimtelijke ordening”
7)
staat niet in de ‘kinderschoenen, zij bestaat niet. Waar de
natuurwetenschappen de sfeer van de cultuurwetenschap-
pen penetreren wordt het element van de exactheid o’,er-
dreven en – met ‘excuses aan Sartre -, de essentie te zeer
boven de existentie gesteld. In ieder geval: de ,,bestemming’
is maar een kader waarin zich het leven afsi5eelt. Voor. het
overige is enig gevoel voor relativiteit op zijn plaats. M. lé
Cosquino de Bussy heeft in een minderheidsnota
8)’
hun
die de Randstad willen bevriezen axiomatisch denken
verweten. Elke wetenschap bestaat evenwel bij de gratie.
van axioma’s; zij heeft er recht op. Juist het werken in
teamverband levert echter als correctie.:. minderheids-
nota’s op, die de materie openhakken.
Wij komen nog even terug op de noodzaak-,,de belangen
af te wegen”. In een team van het Institute of Social St-üclies
waarin o.a. de hoogleraren
Dr.
Margaret Read, Dr. E.
de Vries en Dr. J. Tinbergen deelnamen, kwamen wij tot
de conclusie, dat er geen technieken bestaan die zulk een
afweging mogelijk maken. Om te beginnen heeft nog nooit
– 6)
,,Ruimtelijke ordening. Waarom en hoe?”, Amsterdarii
1958, blz. 12.
7
),,Gesprekken over de Eurodelta” in ,,E.-S.B.” van
25
juni
1958.
8)
Rijksdienst voor het Nationale Plan, De ontwikkeling van
het westen des lands, ‘s-Gravenhage’
1958, blz. 41 tv.
464
iemand er over gepubliceerd
9).
Dan zijn de kenobjecten
te heterogeen; in de onderoniwikkelde gebieden betreffen
zij bijv. de subwetenschappen der economie, de sociologie,
de anthropologie, de ,,public administration” en de medi-
sche wetenschappen. Kan men zelfs het bela’ng vân de be-
strijding van malaria of cholera tegen elkaar afwegen?
Ecbnomisch nog wel, maar in termen van menselijk geluk?
Mâg men alle ontwikkelingsfondsen hieraan besteden of
moet men zijn programma matigen en een deel besteden
aan de economische ontwikkeling omdat over weinige
j
ar
!
en
door de grotere hygiëne het aantal arbeiders sterk zal
tonemen? De taak van de specialist in teamverband is
zijn ,,vakaspect” geheel door te lichten en in te brengen,
desnoods in de vorm van minderheidsnota’s. Aldus coör-
dineert iedere deskundige – niet alleen de planoloog –
niaar slechts binnen zijn eigen terrein. De ,,overall”-
coördinatie is dan aan de bestuurder, die de beslissing
neemt niet door middel van een aan één wetenschap ge-
bonden kennisproces, maar door… te stemmen!
Op het congres te Oostende kwam deze materie niet uit
de doeken, ongetwijfeld omdat zij in de meeste landen
geen apert vraagstuk vormt. Alleen de heer B Motte, vice-
voorzitter van de Franse conferentie van regioi’iale comité’s
gewaagde van de tegenstelling tussen regionale economisten
en urbanisten. ‘Intussen is in Nederland, waar de probleem-
stelling nooit door luciditeit heeft uitgemunt, het antwoord
gegeven in het ontwerp van wet op de ruimtelijke ordening.
In de Memorie van Toelichting wordt de planologie
hérleid tot een door programmatische directieven bepaalde
vprmgeving, met de uitvoering waarvan op rjksniveau de
Minister van Volkshuisvesting is belast. ,,Vele leden”
stemmen in het. Voorlopig Verslag in met een definitie
waârin de major term spreekt van het gestalte (vormgeving
is als synoniem aangeduid) geven van de ruimtelijke
aspecten van de werkzaamheden van een sociale groep.
Evenals wij deden wordt hier dus in de ruimtelijke orde-
ning de vormgeving als één vah de aspecten beschouwd.
•,,Vele leden” noemen zelfs met Van Rooyen de doelmatig-
heid en de esthetica als hierbij toe te passen maatstaven.
Als voorbeelden hiervan worden (op blz. 3-5) genoemd:
sanering, krotopruiniing, groenaanleg, verkeersvoorzie-
nmgen, standplaatsen voor woon- en kampeerwagens,
ligplaatsen voor woon- en kampeerschepen, terreinen voor
havenwerken, hinderwetverordeningen en verhindering dat
dorpen aan een grote stad vastgroeien. ,,Sommige leden”
wijzen er op dat door bepaalde bestemmingen ondernemin-
jen als, baksteen- en kalkzandsteenfabrieken, dakpannen-
fabriekn enz. ernstig kunnen worden getroffen. Voordat
hiertoe de beslissing wordt genomen dient – onzes inziens
dus de rekening te worden opgemaakt. Als voorbeeld
noërnen wij ten slotte de misluktè poging om een kalk-
zandsteenfabriek in de Oosterduinen van Zuid-Holland
met 500 arbeiders en 30 pCt. vaû de nationale produktie
stil te leggen
10).
Door het programmatische karakter vân de rijks- en
provinciale aanwijzingen wil de Regering voorkomen dat
de regeling van de bodembestemming verstart, zoals steeds
dreigde bij het stelsel van drie soorten bindende, trapsgewijs
aan elkaat ondergeschikte bestemmingsplannen (M. v. T.,
9)
Het rapport van de Dr. WiardiBeckrnan Stichting stelt
op blz. 10 een toetsing.aan ,,hetvotkswelzijn”.voor. Dit is niet
meer dan een gemeenplaats. ,
.0)
P. G. Knibbe: ,,Pianologieof bbdembouwkunde en streek-
plannen”, Leiden 1955;’b1z. 44
e.v.. . …’ :’
– 862
blz. 11), die naar ,,overall-planning” neigde.
De uit-
komsten (van het planologisch onderzoek) kunnen voor-
eerst dienstbaar zijn aan de coördinatie van regeringspro-
jecten”. Art. 3 bepaalt dan ook dat ,,onze Ministers horen
over maatregelen en plannen, welke onder hun verantwoor-
delijkheid tot stand zullen komen, en waarvan de uitvoering
in belangrijke mate invloed zal hebben op de feitelijke be-
stemming van de bodem, vooraf de Vaste Commissie,vo6r
de Ruimtelijke Ordening”. De toelichting op dit artikel
vermeldt dat deze coördinatie bedoeld is ,,voor zover die
met de feitelijke bestemming van de grond verband houdt”;
Het is volgens art. 3 en de toelichting erop zelfs mogelijk
andere organen dan de Vaste Commissie van de Rijks-
planologische Dienst – zoals de Raad van Waterstaat, de
Zuiderzeeraad, de Commissie Landaanwinning ,Dollard
en de Centrale Cultuurtechnische Commissie – met die
coördinatie (nogmaals: met als doel alleen de bestemming
van de bodem) te belasten. Het wetsontwerp is dus door-
trokken van de opvatting dat de totale toppianning een
zaak is van de Regering of – provinciaal – van het pro-
vinciaal bestuur. Telkens, is een speciale Minister belast
met zijn vakaangelegenheden: de Minister van Economi-
sche Zaken met de ontwikkelingskernen, de Minister-van
Verkeer en Waterstaat met het Deltaplan, de Minister van
Sociale Zaken met de regionale werkloosheidsbestrijding.
Zij horen de daartoe aangewezen planologische organen
voor het ,,ruimteljk-vormgevende”. aspect hierin. Ten
slotte coördineert het Kabinet alle aspecten via de daarin
functionerende Raad voor de (totale) Ruimtelijke Ordening.
Het Centrum voor Staatkundige Vorming
11)
neemt het-
zelfde standpunt in. Het beantwoordt de vraag, of de Over-
heid bij het voeren van een sociaal-economische, bijv. een
landbouw-economische politiek zich ook mag bedienen
van de middelen, die de ruimtelijke ordening (opmerking:
lees vormgeving) haar verschaft, terecht bevestigend. Het
blijft dan echter een stuk landbouw- en geen planologische
politiek. Vandaar dat in de (Minister) raad voor de ruim-
telijke ordening elke Minister bezwaar kan maken tegen
planologische maatregelen die te eigenwetteljk zijn, het-
geen hij vernemen kan van zijn vertegenwoordiger in de
Vaste Commissie. Ook in het iapport van de Wiardi Beck-
man Stichting (blz. 10) wordt de planologie
mede
een
instrument in het totale beleid van de Overheid t.a.v., de
ontwikkeling in èen stad, streek of land genoemd.
– In de provincie Zeeland zijn de provinciale adviseurs op
waterbouwkundig, economisch, sociaal en planologisch
gebied – Provinciale Waterstaat, E.T.I., Stichting voor
Maatschappelijk en Cultureel Werk en Planologische
Dienst – bijeengebracht in de Werkgroep Deltazaken Zee-.
land. Met dit ,,team voor de ruimtelijke ordening” houdt
het Provinciaal Bestuur een voortdurend overleg. Deze
oplossing is geheel overeenkomstig de hierboven uiteen-
gezette visie. In de praktijk blijkt zij een belanrjke steun
voor het bestuurscollege dat in deze tijd tussen de vele
specialisten zo moeizaam tot een evenwichtige besluit-
vorming komt.
Wij zijn op deze, materie uitvoerig ingegaan omdat zij
de taken en grenzen stelt ten’ aanzien van ‘de regionale
economie. In een derde artikel zullen wij ons hiermee-
bezig houden. . -.
Middelburg.
, ,. Drs. M.- C. VERBURG.
11)
Het ontwerp van. wet op de rwmtelljke ordening
s-Gravenhage 1957, blz. 7.
/
Surinaamse kanttékeningen
(Derde kwartaal 1958)
Enkele weken na haTar formatie presenteerde de nieuwe
Regèring haar regeringsprogramma aan de Staten. Dit,
inmiddels aangenomen, programma zal voor de komende
begrotingsperioden als basis dienen voor het te vôeren
beleid. Meer dan in enige voorafgaande periode ligt het
zwaartepunt hier in de sector van de economische opbouw,
waarbij het doorbreken van de eenzijdige structuur van de
Surinaamse volkshuishouding als het voornaamste streven
geldt. Voor een juiste beoordeling van de begrotingen der
eerstkomende jaren is het goed, enkele van de voornaamste
stellingen op het terrein der economische politiek in dit
regeringsstuk te memoreren.
Uitgaande van de grondbeginselen der liberale handels
politiek wil men enerzijds betere mogelijkheden scheppen
voor het inschakelen van Suriname in de internationale
handel en anderzijds de binnenlandse industriële produktie
opvoeren Dit laatste zal geschieden met gebruikmaking
van klassieke iniddelen, zoals belangrijke verlaging der
invoerrechten op grond- en hulpstoffen, verdere liberalisatie
van het deviezenregime, het sluiten van handelsâkkoorden
met omliggendé landen en in het algemeen het scheppeü
van een gunstig klimaat voor het aantrekken van buiten-
landse investeerders. Verder zal tegen acceptabele voor-
waarden deindustrieflnaiciering worden uitgebreid, terwijl
in noodzakelijke gevallen, dus waar het particulier initiatief
afwezig blijft, door de Overheid zelve bedrijven geënta-
meerd zullen worden.
De Regering staat afwijzend tegenover elke monopolie-
‘vorming. Teneinde een juist inzicht in de mogelijkheden
te krijgen dienen op korte termijn de produktiefactoren
eïnvéntariseerd te worden, mede naar aanleiding waarvan
het Planbureau zich zal dienen te heroriënteren ten aanzien
van de nog lopendê periode van het Tienjarenplan. Ver-
wacht wordt, dat tot een herziening van dit Plan zal moeten
worden overgegaan onder gebruikmaking van de inmiddels
opgedane ervaringen.
Het financiële beleid wordt beheerst door de stijgende
personele kosten en de onderhoudskosten der gereed-
komende publieke werken. Uitgaande van een blijvende
ezonde ruilvoet van de Surinaamse gulden zullen daarom
naast het Tienjarenplan verdere financieringsmaatregelen
worden overwogen. De overheidsadministratie zal worden
gemôderniseerd, terwijl de belastingpolitiek erop gericht
zal zijn, de industriële ontwikkeling te stimuleren en de
minst draagkrachtigen te ontzien. In de komende begro-
tingsperioden hopen
wij
nader op de onderscheiden
facetten,in te gaan.
Centrale Bank.
Dezer dagen verscheen het eerste jaarverslag van deze
instelling, welke in navolging van een joed gebruik overzee
werd voorafgegaan door een financieel-economische be-
choiiwing van de President. De geldcirculatie berekent
hij met inacht.neming van de primaire en secundaire liqui-
diteiten per. ultimo’
1957
op Sf. 37 mln,, tegerover resp
30 en 34 mln, in de beide voorafgaande jaren. De deflatoire
financiering ‘door de Overheid gedurende die jaren be
schouwt hij als ,een monetair voordeel, daar hiervan een
compenserende invloed is uitgegaan op de geldverruimende
werking van de kredietverlening van de banken en van de
deviezenaanwas.
De binnenlandse goudproduktie blijft een langzaam
dalende tendentie vertonen. Dit is voornamelijk een gevolg
van de steeds
stijgende
produktiekosten tegenover een
reeds tientallen jaren
gelijkblijvende
goudprjs. De aan
stringente bepalingèn gebonden buitenlandse goudhandel
is thans nihil, nu voor niet-monetair goud geen premie meer
verkregen kan worden boven de bificiële dollarpariteit.
In het buitenland, waar de goudhandel Vrij
iS,
werd in 1957
een premie van ongeveer 15 pCt. betaald boven de officiële
prijs. Vermoedelijk gezien de geringe omvang van deze
goudhandel worden in deze beschouwing geen monetaire
consequenties van deze premie vermeld.
Wat de betalingsbalans betreft wordt het een verheugend –
verschijnsel geacht, dat het tekort op de lopende rekening
gedekt wordt door middelen, welke door het buitenland
op lange termijn ‘ter beschikking worden gesteld ten
behoeve van de ontwikkeling van Suriname. De verkorte
betalingsbalans op kasbasis ziet er als volgt uit:
1957
Lopende rekening:
(in Sf, mln.)
Goederenverkeer
….
‘
+
6,5
–
4,6
Kapitaalopbrengsten
,,.,,.,..,,,,,,,,,::.
–
11,0
–
8
1
6
Gouvernement (giften)
,,.,,……,..,..,.
+
_
2,3
+
3,6
–
Id. (niet elders genoemd)
……………..
+
2,6
+
3,2
Overige
posten
….. :………………..
–
0,1
.
–
.0,2
Kapitaalrekemng:
+
..
0,3
–
6,6
Gouvernement
.,,,,,.,,,,,,,,,,,,,,,,,.
+
2,3
+
3,6
Overig
……………………………
+
3,0
. +
2,9
Totaal
..+
5,6
–
0,1
Inzake het indexcijfer van de prijzen van levensonderhoud
wordt opgemerkt,dat hêt in verband met de zich wijzigende
verbruiksgewoonten aanbeveling verdient, de uit
1953
stammende reeksen ie herzien.
Daar in 1957 niet geheel kon worden voldaan aan de
vrâag naar pasmunt wordt aanbevolen spoed te betrachten
met de definitieve vaststelling Van de ontwerp-verordening
tot het regelen van het muntstelsel, welke o.a. voorziet
in de uitgifte van zilveren munten met ‘een gehalte van
720.
Daar wij inmiddels reeds recentere verkorte balanscijfers
bespraken, kan thans worden volstaan met de mededeling,
dat de winst over 1957 Sf. 0,4 mln. heeft bedragen.
Landsmiddelen.
Gedurende het eerste halfjaar
1958
brachten de Lands-
middelen Sf. 20 mln, op, zijnde 1 mln, minder dan in het
eerste halfjaar 1957. Devoomaamste teruggang, die bij de
belasting op inkomsten en vermogen, kan verklaard worden
door de afschaffing van de overwinstbelasting voor ven-
nootchappn met ingang van 1 januari
1958,
‘terwijl ook
in 1957 een toevallige bate van Sf. 0,8 mln, voorkwam. De
invoerrechten brachten iets minder op en ook het statistiek-
recht daalde met 4 pCi,, hetgeen in overeenstemming is
met de daling van de invoer. Vermoedelijk werd er in deze
periode minder rüm gedronken, want de accijns op binnen-
landi gedistilleerd daalde, met 10 pCt..
863
–
Verkeer.
Mede ten gevolge van de gedaalde bauxietverschepingen
liep de havenbeweging verder terug. Gedurende het eerste
halfjaar 1958 voeren 585 schepen binnen met 1.422.000
brt., tegen 644 met 1.708.000 brt. in het erste halfjaar 1957.
Na september wordt er enige opleving verwacht
)
daar de
Compagnie GénéÈale dan Paramaribo opneemt in een van
haar vaste transatlantische diensten. Verder worden thans
besprekingen gevoerd betreffende het doortrekken van een
Braziliaanse luchtpostlijn tot Paramaribo.
Het enkele jaren geleden zo intensieve sch’benerverkeer
met Brazilië ligt vrijwel stil sedert het invoeren van ver-
scherpte maatregelen tegen de dobi de Braziliaanse schip-
pers gevoerde barterhandel. Nadat deze handel’ zich
grotendeels verplaatste naar havens in Frans Guyana zijn
thans door de nieuwe Regering lichtere bepalingen inge-
voerd, waardoor men hoopt, dat deze voor Suriname
lucratieve handel weer naar Paramaribo getrokken zal
wörden. In handelskringen vreest men echter, dat de hausse
vborgoed voorbij is.
Invoer.
Voor het eerst sedert geruime tijd gaf het tweede kwartaal
een teruggang te zien tegenover het eerste kwartaal. Dit
staat in direct verband met de gedaalde bauxietproduktie.
De sterkste teruggang vertoonden de posten brandstoffen
en metaalwaren, n.a.g.
Wanneer wij de invoercijfers per kwartaal, in Sf. 1 mln.,tl
over de’ laatste jaren vergelijken, zien wij, dat het tweede
kwartaal 1958 naar beneden afvijkt:
1
,I
II
III
1
IV
1956
……………….
………..
13,2
15,5
17,9
15,5 1957
…………………………
15,4
18,3
20,7
16,6
1958
………………………….
18,8
17,2
Bij de invoer van automobielen zet de verschuiving van
Anerikaa’nse naar Europese merken zich verder door.
Het hoogste punt van de invoer van bromfietsen schijnt
voorbij te zijn (1956: 2.200 stuks), daar de markt verzadigd
begint te geraken. Voor vervanging alleen zullen er echter
een 1.000 stuks per jaar nodig blijven.
Levensonderhoud.
Na een kleine regressie in het eerste kwartaal steeg het
indexcijfer wederom in het tweede kwartaal en bedraagt
thans 117 (derde kwartaal
1953=100).
Het valt daarbij
dat de goederen van buitenlandse oorsprong sedert
1953 vrijwel gelijk in prijs bleven en eerst na de verhoging
der invoeriechten iets stegen, waartegenover de goederen
van inlandse oorsprong snel in prijs stegen, met leyens-
middelen vooraan (resp. thans 104, 130 en 139).
Dit zou op een
stijging
in de produktiekosten duiden;
en hoewel geen exaôte gegevens ter beschikking staan, kan
worden aangenomen, dat er nog steeds een stijging in het
loonpeil plaatsvindt. Een nader onderzoek en eventueel
maatregelen in dezen ware aan te bevelen, daar reeds thans
Suriname een duurte-eiland in de oostelijke helft van het
Caraïbisch gebied is en een verdere stijging van het loonpeil
uiteindelijk de betalingsbalans ernstig zou kunnen vet-
storen.
Landbouw.
In: tegenstelling met verleden jaar wordt de rij stoogst
zeer gunstig beoordeeld en verwacht men een record-
hoeveelheid ter beschikking van de export (ca. 18.000 ton).
Mede in verband hiermede is bij Landsbesluit van 6 sep-
tember 1958 het rijstbeleid grondig herzien Dit Besluit
behelst o.a. vrijwel -volledige liberalisatie van de buiten-
landse’ handel in rijst; opheffing van de binnenlandse
prijsstop; vaststelling van nieuwe kwaliteitseisen; hand-
having van gedifferentieerde padi-opkoopprijzen en aan-
houding van een buffervoorraad van gouvernementswege
ter regulatie van
tijdelijke
prijsfluctuaties.
Kan dus de rijstsituatie voor 1958 als gunstig geken-
schetst worden, voor de komende jaren ziet het er som-
berder uit. Immers, in 1954 brak op Cuba een virusziekte
uit, de Hoja Blanca, welke in de derde generatie een
–
ernstige oogstderving veroorzaakt. Deze ziekte greep snel
om zich heen en bereikte via Venezuela in het bëgin van
dit jaar het meest westelijke district van Suriname, Nickerie,
juist de rjstschuur van het land. In overleg met Nederlandse
en Amerikaanse deskundigen werden direct maatregelen
voorbereid. Het onderzoek is nog gaande, doch voorlopig
stelt men zich op het standpunt, dat waar er rijstrassen
zijn, die resistent tegen dit virus
blijken
te
zijn,
het het
– beste is, deze rassen te veredelen. De meest resistente
behoren nI. tot het Japonica type, dat een geringe produk-
tiviteit en een bij het publiek’niet populaire korrel heeft.
Door de Stichting Machinale Landbouw.en het Landbouw-
proefstation worden de selecties- thans in, deze richting
geleid. Momenteel zijn 16.000 gezinnen in de rijstbouw
werkzaam en de padi-oogst 1958 wordt geschat op 88.000
on tegen 55.000 in 1957 en7l.000 in
1956.
De cacao staat er goed voor en dit jaar wordt een aan-
merkelijk hogere export verwacht dan gedurende de afge-
lopen jaren. Ook de citrus biedt gunstige perspectieven.
Mijnbouw.
Na de produktiebeperkingen gedurende het tweede
kwartaal begint thans de bauxiet weer enigszins op gang
te komen; de uitvoer lag in augustus weer bijna op het peil
‘van 1957. De totale export gedurende de eerste âcht maan-
den bedroeg 1,8 mln, ton tegen 2,3 mln, ton verleden jaar.
De goudproduktie liep verder terug gedurende die
periode, nl. van 129 kg tot 91 kg. Een Canadese maat-
schappij gaat echter haar bedrijf uitbreiden.
De Gulf States Lands & Industries Inc. kondigde olie-
prospecties op grotere schaal in het district Nickerie door
haar dochteronderneming Colmar Surinaamsè Olie Maat-
schappij N.V. aan.’
Het in Nederland gepubliceerde bericht inzake voorko-
‘men van uranium moet voorlopig nog met de nodigé reserve
worden beschouwd. Wel werd enkele jaren geleden aan-
gevangen met een proefexploitatie van splijtbaar kobalt
‘in de omgeving van de toekomstige Brokopondodam.
Industrie.
Verscheidene industrieën breidden zich gedurende het
afgelopen jaar uit
;
zoals een veevoeder, een cosmetische,
een stalen meubel- en een matrassenfabriek. De spaan-
platenfabriek van Bruynzeel werd in bedrijf gesteld evenals
een plastic botenbedrjf. Een in aanbouw zijnde cocosolie-
fabriek zal binnenkort in bedrijf komen. In tegenstelling
tot de gouvernementspersoliefabriek werkt dit particuliere
bedrijf volgens het zgn. Hollandse raffinageprocédé. De
Overheid zal binnenkort een aanvang maken met het
opzetten van een melkcentrale, waartoe de machines in
Nederland reeds werden besteld. Een tweede sigaretten-
– , fabriek zal naar verwachting in december in bedrijf komen.
Met uitzondering van de spaanplatenfabriek werken de
bovenvermelde bedrijven in hoofdzaak voor de binnen-
landse markt.
864-‘
Bedrijfsorganisatie.
De in vorige ,,Kanttekeningen” aangekondigde over-
beidsrnaatregelen :-inzake• bedrijfsve’rgunningen, werden
intussen gepubliceerd.. Hierin zijn de xegels vastgelegd,
volgens welke vergunning verleend wordt voor het uit-
oefenen van dç
bedrijven
importeur, exporteur en grossier.
Bij importeurs wordt een branchedifferentiatie toegepast
volgens een vastgelegde branchelijst. Verder werd een
eventuele winkelsluitingsverordening voorgesteld, doch de
meerderheid der betrokkenen wees deze af.
In het algemeen kan geconstateerd worden, dat de in het
begin van dit jaar opgetreden recessieverschijnselen tot
staan zijn gekomen en dac de nabije toekomst thans met
redelijk vertrouwen tegemoet kan worden gezien.
Paiamaribo, oktober 1958.
G. C. A. MULDER, B5c., Ps.D.
Ochfendbjjeenkomss,aanvang
10.30 uur:
Opening door de heer J. Brielsman.
Inleiding door Prof. Dr. G. W. Groeneveld over ,,De
huidige economische ontwikkeling”.
Discussie over deze inleiding.
Middagbjjenkomst,
aanvang 14.15 uur:
Inleiding door Dr. C. D. A. Baron van Lynden over
,,De Benelux-integratie als voorbeeld voor de inte-
gratie van Europa”.
Inleiding door P. van der Meiren over ,,Fiscale
problemen in Benelux”.
Inleiding door Mr. J. L. Antheunissen over ,,Gemeen-
schappelijke Benelux-markt”.
Discussie over deze inleidingen.
Sluiting door de heer J. Brielsman.
MEDEDELINGEN
VOOR ECONOMJSTEN
De
internationale
liquiditeitspositie
Onder auspiciën van de
Nederlandsche Kamer van
Koophandel voor België en
Luxemburg te Brussel, zal de
heer H. Ansiaux, Gouverneur
van de Nationale Bank van
België, op donderdag 13 no-
vember 1958, te 16 u., te Am-
sterdam eeh lezing houden
over het onderwerp:
,,Beschouwingen ‘over het pro-
bleem van de internationale
liquiditeitspositie”.
Deze lezing zal plaats vin-
den in de Aula van de Ge-
meentelijke Universiteit, Ou-
demanhuispoort 4-6, en in
‘het Frans worden tiitgespro-
ken. Na de voordracht zal
er gelegenheid zijn voor het
steliën van vragen, waarna
men bij een aperitief onder-
‘ling van gedachten zal kunnen
wisselen.
Personen die deze lezing
wensen bij te wonen, kunnen
zich wenden tot de Neder-
landsche Kamer van Koop-
handel voor België en Luxem-
burg te Brussel (Warandeberg
4), alsook tot het bijkantoor
der Kamer, Nassauplem 24,
‘s-Gravenhage (tel. 11.22,99)
en tot de heer Mr. J. Hou-
wink, Wanningstraat 17, Cor-
resondent van de Kamer te
Amsterdam (tel. 71.88.99).
Accountantsdag 1958
De Accountantsdag 1958
zal op woensdag 19 novem-
ber a.s. worden gehouden in
de blauwe zaal van restaurant-
café ,,Esplanade” te Utrecht,
Lucas Bolwerk. Het progrâm-
ma luidt als volgt:
STAAT DER NEDERLANDEN
4’1,
pct. LENING 19.58
uitgegeven krachtens de Leningwet
1955
(Stb. 348)
gewijzigd bij de wet van 25 juni
198
(Stb. 314)
GItOOT 1. 250.000.000
KOERS VAN UITGIFTE:
98°I
chuldbewijzen aan toonder groot nominaal f.
1000
en’f. oo.
Schuidregisterinschrijvingen groot ten minste f.
100.000.
Looptijd ten hoogste 25 jaren
Delging in 25 gelijke jaarlijkse termijnen; eerste aflossing
op i december 1959; vervroegde gedeeltelijke of algehele
delging de ‘eerste tien jaren niet toegestaan.
Jaarcoupons per 1 december
INSCHRIJVING
op 10 november 1958 van 9-16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën té
Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,
de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of
de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de
inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen worden ingediend
bij het Agentschap.
–
STORTING
op 1 december 1958 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam
865
De geidmarkt.
De tender van 27 oktober ji. heeft als resultaat gehad,
dat f. 15 mln. 3-maandspromessen en f. 80,3 mln, jaars-
papier werd toegewezen tegen disconto’s (resp. 2/ en
3
1
/
8
pCt.), welke onveranderd waren t.o.v. de ‘vorige tender,
die 15 september ji. plaatsvond. Dit wijst er wel
oo
dat de
krapteperiode die âchter ons ligt, door incidentele factoren
werd veroorzaakt – de betaling der vennootschapsbelas-
ting -, en dat er in de laatste 14 maand in de geidmarkt-
constellatie fundamenteel geen verandering heeft plaats-
gevonden. De goud- en deviezenvoorraad is blijven aan-
zwellen, maar de tegenwaarde ervan is tijdelijk niet bij de
banken doch in de Schatkist beland.
Uit de weekstaat per 27 oktober
blijkt,
dat de rollen
thans weer zijn omgekeerd en dat de Staat druk doende is
de vergaarde belastingmiddelen te spenderen. Het saldo van
de Schatkist daalde in één week tijds van f. 674 min, tot
f.
387 mln., vnl. ten gevolge van de kwartaalsuitkering aan
de gemeenten; daarentejen steeg het saldo van de bânken’
van f. 529 mln, tot f. 669 mln., dus tot ver boven het
verplichte kassaldo ad ruim f. 500 mln.
Op de laatste dag van de verslagweek moest door de
Staat opnieuw een geducht beroep op het tegoed bij de Bank
worden gedaan, in verband met het vervallen van schatkist-
papier en voor de betaling van rente en aflossing op geves-
tigde schuld. In dit verband wekt het geen verwondering
dat tegen 4 november een nieuwe tender op 3- en 12-
maandspapier is uitgeschreven.
Ondertussen hebben de twee Nederlandse handelsbanken
die zich op het terrein van de persoonlijke lening hebben
begeven – de Amsterdamsche Bank heeft zich bij De
Twentsche Bank gevoegd – in de verslagweek hun
•
eerste
ervaringen op dit gebied kunnen opdoen. De kranteti
maakten melding van ,,overweldigende belangstelling”,
maar ook van het feit dat vele verzoeken moesten worden
afgewezen, daar de gevraagde bedragen veelal niet in
verhouding stonden tot de inkomens van de gegadigden.
Van de beoordeling der kredietwaardigheid door de
banken kan dus een heilzame invloed uitgaan t.a.v.
het vermijden van wat men ,,overcreditering” pleegt
te noemen, al belet uiteraard niets de teleiirgestelden
om op andere wijze in hun afbetalingsbehoeften te voor-
zien. Dat zij dan,
blijkens
een rede van de Voorzitter van
de Koninldijke Nederlandsche Middenstandsbond veelal
een rente van 26 pCt. ‘s jaars meten betalen’is een andere
kwestie.
stijging van de persoonlijke inkomens niet zonder invloed
op de belastingontvangsten zal blijven. Ten slotte duiken
hier en daar geruchten op over een niogelijke verhoging
der belastingtarieven. Voor zover de kooplust voor aandelen
uit infiatievrees voortspruit, zijn redeneringen in’ deze
trant in staat om tijdelijk dalingen vah het koerspeil te
bewerkstelligen, maar het gunstige bedrijfsnieuws maakt,
dat dergelijke pessimistische buien niet lang duren.
In Nederland
blijven
niet alleen alle ,,internationals”
bijzonder vast gestemd, – Philips bijv. heeft deze week in
het niet-officiële verkeer de 400 overschreden -, maar dit
geldt ook voor de ,,blue chips” onder de lokale fondsen,
waartoe de beleggers, hun toevlucht nemen als het om
herbelegging van de opbrengst der naar het buitenland
verkochte fondsen gaat. In hoeverre de bereidheid om de
internationale concernaandelen af te stoten momenteel
gestimuleerd wordt door de vrees, dat zulks na de eventuele
instelling van een vermogenswinstbelasting op fiscale
bezwaren zou stuiten, is moeilijk na te gaan. Wel lijkt het
in dit verband wenselijk, dat de Regering haar houding
inzake deze belasting – waaromtrent Minister Hofstra in
de Tweede Kamer mededeelde, dat zij het studiestadium
heeft tic5orlopen – zo spoedig mogelijk bepaalt en kenbaar
maakt.
De obligatiemarkt vertoonde onder invloed van de
aankondiging der staatslening een— tanielijk bescheiden –
reactie, maar het geboden rendement is toch altijd nog
aanmerkelijk hoger dan dat op de reeds in omloop zijnde
vetgeljkbare staatsobligaties. Dit maakt een succes waar-
schijnljk,al kan er tot 10 november nog veel gebeuren.
De Batik voor Nederlandsche Gemeenten, die 30 oktober
begonnen is met de afgifte vande Rentespaarbrieven 1958,
heeft deze na twee dagen stôpgezet, daar de beschikbare
f. 50 mln. toen was uitverkocht. Niet bekend is in hoeverre
zij reeds bij de particuliere belegger, voor wie dit mateiiaal
o.a. op fiscale gronden ideaal
,
wordt geacht, zijn terecht ge-
komen.
Het spaaroverschot bij de spaafbanken blijft zich aan-
merkelijk boven dat van vorig jaar bewegen: in de eerste
negen maanden van 1958 bedroeg het bijna f.485 mln.,
tegen L 209 mln. in dezelfde periode van .’orig jaar. Afge-
wacht moet worden of het verschil tussen het rendement
op de kômende staatslening (bijna
43/4
pCt.) en de spaar-
bankrente (in het algemeen 3 pCt.) al weer groot genoeg
is.om
de spaarders te verleiden rechtstreeks in obligaties
te gaan beleggen, zoals dit vorig jaar op zo grote schaal het
geval is geweest, zulks ten detrirnente van de besparingen
via de spairbanken.
Aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2 jan.
24 okt.
31 okt.
(1953
=
100)
1958
1958
1958
Algemeen
……………………………
168
232
238
Internat.
concerns
…………………
237
337 346
Industrie
……………………………
126 164
168
Scheepvaart
…………………………
117
147
‘
149
Banken
…………………………………
106
133
134
Indon.
aand
…………………………
64 90
95
Aandelen
–
Kon.
Petroleum
……………………
f. 147,30
f. 187,75
f. 188,10
311’/4
438%
459
Unilever
…..
………………………. …
Philips
…………………………………
230½
377
1
/4
391
A.K.U.
.::
………. . …………………….
142½
237%
251
1
/2
Kon.
N.
Hoogovens
……………….
241
335
332
Van
Gelder
Zn.
………….. ……….
170
183½
192
–
H.A.L.
…………………………………
132% 149%
153
–
Amsterd.
Baiik
……………..
……….
191%
245 245
HV.A
…………………………………
84%
116%
123½
De kapitaalmarkt.
In Amerika is de Overheid druk in de weer om het infia-
tie-fatalisme te bestrijden. Zo heeft de Amerikaanse
Onderminister van Financiën, Baird, er onlangs op gewëzen,
dat een
stijging
van het prijspeil niet onafwendbaar is,
daar de industrie in de meeste gevallen nog niet op volle
toeren draait – de staalindustrie buy, werkt thans opnig
geen 75 pCt. van haar capaciteit -, terwijl bovendien in
toenemende mate met de buitenlandse concurrentie reke-
ningmoet worden-gehouden. Ook begint in de Verenigde –
Staten het besef veld te winnen dat het kastekort van de
overheidshuishouding wel eens kleiner zou kunnen uitvallen
dan men tot nog toe steeds heeft aangenomen, daar de
866
2jan.
Staatsfondsen
1958
2% pCt. NW.S.
……………………
–
59%
3% pCt. 1947 -. ………… . …………….
85
3
1
K pCt. 19551
……………………….
81%
3
pCt. Grootboek 1946
………….
80%
1
pCt. Dollarlening
…………….
90
24 okt. 31 okt.
1958
1958
60%
59%
9113/32 90½
88?
87
89%
88%
90
90
Diverse obligaties
3
1
/
2
pCt. Gem. Rdam 1937
VI
3
1
/
t
pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411f111
3
1
/-
,
pCt. Nederl. Spoorwegen
……
3½ pCt.
Philips
1948
………………
3% pCt. West!.
Hyp.
Bank
……
6 pCt. Nat. Woningb.len. 1957
84
90%
91½
79/8
84½
84
84½
90%
88½
90
94% 93%
80
85
84%
104
7
/s
1084
108
1
/1.
New York
Aandelenkoersgemidde!de
Dow Jones Industrials
439
540
543
M. P.
GANS.
t
–
Voor de bedrijfseconomische afdeling op ons hoofdkantoor
vragen wij een
.
1
STATISTISCH .ANALIST
Middelbare opleiding en diploma statis-
tisch analist algemeen gedeelte
is
ver-
i
eist.
• Leeftijd 25-30 jaar.
De werkzaamheden van betrokkene
zul-
–
len liggen in het vlak vaii de corhrner-
ciële research ten behoeve van
,
het filiaalbedrijf.
hriftelijke sollicitaties vergezeld van recente pas- –
foto worden gaarne ingewacht
op
ons hoofdkantoor,
ALBERT HEIJN N.V., Westzijde 30, Zaandam.
Bij de
STICHTING ZIEKENHUISVERZEKERING A.Z.R.
is vacant de betrekking van
Assistent . van de Directie
Academisch gevormden met ervaring in het
schadeverzekeringsbedrijf genieten de voorkeur.
Leeftijd tot 30 jaar.
Br. te richten aan de Directie van de Stichting A.Z.R.,
Goudsesingel 96 te Rotterdam.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATURES”
voor het
oproepen
van sollicitanten
voor
leidende
functies. Het aantal reactie’s, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaaiis uitertuiate
/
• .
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
–
ontvangt en waar het niet circuleert!
verladen
Intern transport
Transportverpakking
Expeditie
Ieder nummer van het maandblad
verladen
bevat een keur van artikelen over deze
onderwerpen, aangevuld met tal van
bondige ‘suggesties, van belang voor
ieder bedrijf van enige omvang.
In ‘t October-nummer o.a.
• Philips’ExportGroepageCentrum
8 pag’s beschrijving, rijk geïllustreerd
•Kleine transportmjddelén
voor zware lasten
•
Snel lossen van stortgoed
• Reken bij
de keuze
Algemene kostenberekenirtgen van
diverse transportmethoden
• Karton als verpakkingsmateriaal
Vraag een nummer ter. kennis.
making aan
deAdministratie afd. 4
Postbus 42- Schiedam
COMMISSARIAAT VOOR SURINAAMSE ZAKEN
Ten behoeve van de Stichting Planbureau Suriname te Paramaribo wordt
gevraagd:
.
-.
EENJONG DOCTORANDUS IN DE ECONOMIE
Voorkeur genieten zij, die zijn afgestudeerd in de bedrijfs-economische richting,
terwijl enige ervaring op het gebied van en begrip voor de economische pro-
blemen van onderontwikkelde gebieden’tot aanbeveling kan strekken.
– Arbeidscontract:
drie jaren;
•.
–
Bezoldiging:
Sf. 6.720,— tot Sf. 10.320,— ‘s jaars (10 éénjaarlijkse,
–
verhogingen van Sf. 360,—). Inpassing in de salaris-
schaal geschiedt naar gelang van de opgedane ervaring;
Kortverbandtoelage: 10% van de gedurende de werkzaamstelling in Suriname
te verdienen bezoldiging, uit te betalen n afloop van
het contract;
Uitrustingskosten:
voor gehuwden % gedeelte van de toe te kennen jaar-
bezoldiging; voor ongehuwden
/o
gedeelte van die be-
zoldiging; een en ander tot een maximum-bedrag van
.Sf.2.500,—; –
Overtocht:
voor rekening ‘van de Stichting Planbureau Suriname,
c.q. ook voor het wettig gezin, van Nederland naar Su-
riname en na afloop van het contract van Suriname
naar Nederland.
Sollicitafies in duplo (één exemplaar op luchtpostpapier), vermeldende volledige
,. opleiding en levensloop, alsmede een opgave van referenties, binnen’ 14 dagen
na.het verschijnen van deze advertentie te zenden aan het Commissariaat voor Surinaamse Zaken, Alexander Gogelweg 2, Den Haag.
Persoonlijk bezoek slechts na oproep.
(Zie ook de vacatures oji pag. 850 en 868)
867
/
U hebt het spél in eigen hand.
&OE&.
IlIll=
N
De
Nederlandsche
Handl-Maatschoppij
is
bij
N
H
uitstek de bank voor de im- en exporteur. Met
H
u
tal
van eigen vestigingen in het Verre Oosten,
het
Midden-Oostén,
Oost-Afrika
en
Amerika
=
kunnen wij uw belangen ter plaatse behartigen
N
en inlichtingen over handelsmogelijkheden uit de
N
H
eerste
hand
verschaffen.
Ons 14-daags
Bank-
H
Bulletin stellen wij de geïnteresseerde fabrikant
fl
of handelaar
beschikking.
gratis ter
S
ederIalldsche
ilaildol-Maatschappij,
lu.
N
H
.
Hoofdkantoor.: Amsterdam, Vijzeltraat 32
H
S
.
H
111111
111111
111111
111111
-,
–
LJLJL
r’-7i
–
–
J!_J.
-S
r
S
;
t
–
–
–
Ga eens na, wat er zich in
0w
bedrijf, op de
bedrijfsvloer afspeelt: elke dag weer worden daar
zware lastén versleept, verrold, opgeslagen…
Elke dag weer moet de vloer de basis kunnen vormen
voor een snel, efficiënt en rendabel productieproces.
Het is het belang. van Uw bedrijf dat op het spel
staat en… U hebt dit spel in eigen hand!
Kies de juiste basis – kies Stelcon bedrijfsvloeren:
J
!OI!
i’Z bedrijfsvloeren
Bij de Coöp. Boerenleenbank-Raiffeisenbank ,,De Noord-
oostpolder” W.A. te Emmeloord wordt gevraagd een
EMPLOYÉ
met middelbare schoolopleiding en in het bezit van het
Staatspraktijkdiploma of de akte M. 0. Boekhouden.
Leeftijd ca. 30 jaar.
De te benoemen functionaris zal voornamelijk worden
belast met de behandeling van kredietzaken, doch hij zal
daarnaast ook andere werkzaamheden te verrichten
krijgen.
Bankervaring strekt tot aanbeveling.
Schriftelijke sollicitaties dienen aan het adres der bank:
Postbus 7 te Emmeloord te worden gericht..
Een nieuwe woning is beschikbaar.
Burgémeester en Wethouders van Amsterdam
roepen
gegadigden. op voor de vervulling van de betrekking van
HOOFD
sterk
–
vlak
–
duurzaam
meteolor
beto
VAN DE
rAFDELING
ECONOMISCHE ZAKEN
DER GEMEENTESECRETARIE
waartoe o.m. behoren de -Gemeentebedrijven
Reflectanten moeten beschikken over bestuurscapaciteiten
en commerciële ervaring en dienen bij voorkeur acade-misch gevonnd te zijn.
Salariëring in onderling overleg.
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van deze
advertentie onder no. 26729 te ‘zenden aan de Directeur
der Gein; Personeelsvoorziening, Sarphatistraat 92,
A
,nsterdam-C.
N.V. Betonfabriek De Metëoor, de Steeg, Tel. 08302-3344
(Zie ook de vacature op pag. 850 en 867).
68