E
__Berichten
/
Zeifbediening
*
Drs. L. D. van der Werf
Arbei.dsinpassing van gerepatrieerden
•
uit Indnesië
F1
*
–
Drs. J. P. de Heij
De automatisering en de landbouw
*
Drs. P. H. M. Cremers
Veiligheidsaspecten van atoomenergie
*
G. C. A.
Mulder, B. Sc., Ps. D.
Suriiiaamse 1anttekeningen
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
/
43e
JAARGANG
No. 2145
WOENSDAG
13
AUGUSTUS 1958
t
4
R.Mees&Zoonen
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
–
‘s-Gravenkage
Delft
–
Schiedâm
–
Vlaardingen
Alblasserda,,
Fi.nanciering van invoer,
uitvoer en transito
Alle assurantiën
.
Beléggingen en
vermogensbeheer
ECONOMISCH
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Ec’onomisch Instituut
Hebt U een bedrijf, waarin veel intern transport
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochwegll8,Rotterdam 6.
plaats vindt? Hebt U een bedrijf, waarin veel
Telefoon redactie: K1800-52939. Aqministratie: K1800-
versleept en verrold wordt? Hebt U een bedrijf
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mee: en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
waarm vaak zware lasten worden opgeslagen ?
–
merce
?
Koninklijk Plein 6 Brussel, postcheque-rekening
Het is de bedrijfsijoer, die dit alles moet kunnen
260.34.
dragen en vèrdragen; het is de bedrijfsvloer,
Redactie-adres voor België:
Dr. J.Geluck, Zwijnaardse Steen-
die de basis moet vormen voor een snel, .hfficiënt
weg 357, Gent.
en zo voordelig mogelijk productieproces.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
•
Stelcon is zon bedrijfsvloer.: sterk, vlak
en
Abonnementsprijs:
franco per post, i’oor Nederland en de
duurzaam, opgewassen tegen jarenlange,
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
1.
29,—, overige landen
zware benroevinen
i
f.31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo -von het kalenderjaar.
Losse nummers 75 Ict.
•Westzeedijk, Rotterdam 6.
imMo,z
–
.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
bed rijf svl oe ren
–
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
••-•
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam-(Tëlefoon
69300. toestel 1
of
3).
sterk
–
vlak
–
duurzaam
Advertentie-tarief
f. 0,30 per mm. Contradt-tarieven op aan-
.•.
.
vraag. Rubrieken ,, Vacatures en ,Beschikbare krachten”
–
f. 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties. zonder opgaaf van
lag
a
beton
. redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACflZ: Ch. Glasz; L M Koyck; uW, Lirnbers ;
J. Tinbergen: J.R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertea,
de Wilmars; .1. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlenck.
N.V. Betonfabriek De Meteoor, de Steeg, Tel,
08302-3344
%
•
;
–
.
626
Zelf bediening
Het E.P.A.-rapport over de koopgewoonten, van welks
zeer betrekkelijk is, werd aldus toch een indicatie verkregen
rijke inhoud de lezer zich uit hetgeen wij reeds eerder
van het klimaat waarin deze nieue distributievorm moet
schreven inmiddels wel een beeld heeft kunnen vormen,
zien te gedijen. Met uitzondering van de Nederlandse,
houdt,zich, behalve met de min ôf mèer traditionele acti-
was de meerderheid der huisvrouwen niet bereid danwel
viteiten op het gebied der levensmiddelenvoorziening, ook
nièt bij machte nadelen te noemen. Gezien de grote aan-
bezig met verschijnselen van vrij recente datum. Zo is bijv.
tallen, die niet op ervaring konden bogen, duidt dit op
ruime aandacht geschonken aan het zelfbedieningsstelsel,
zijn niinst op een realistische en voorzichtige houding.
dat volgens het rapport in sommige opzichten kan worden Wat de belangrijkste nadelèn betreft zij vermeld, dat resp.
gezien als ,,a return to the very early forms of buying”.
i
20 en 8 pCt. der Nederlandse en Duitse vrouwen de zelf-
Van de vele belangwekkende gegevens, die over deze
bediening te suggestief vond; dat inNoorwegen en Duitsland
distributievorm zijn tezamen-
.
resp. l0en12pCt.hetpersoon-
gebracht, laten wij
er hier-
Bekendheid met en gebruik van zeifbediening
‘
lijk contact met de verkoper
onder enkele volgen. De lezer
(in pCt. van het aantal huisvrouwen)
–
miste; dat 8 pCt. der vrouwen
zij er echter ‘op gewezen, dat
-w–
–
in Noorwegen meende
de
deze gegevens
werden ver-
.
.
OO.t9
Duits-
Italie
kwaliteit niet te kunnen be-
zameld in het voorjaar van
___L
—
oordelen en dat 7 pCt. der
1956 en, gezien de snelle ont-
weet hoe zeIfbedieiing werkt
31
,
59
6
J
V
65 85
huisvrouwen in datzelfde land
wikkeling welke zich juist op
Is wel eens in zo’n winkel ge-
48
2
53
68
vond, dat met zeifbediening
het gebied der zeifbediening
Heeft zo’n winkelier bschikk.
10
.35
–
48
43
te veel tijd wasgemoeid.
voltrekt, inmiddels wel ver-
weest
………………..16
Maakt er thans gebruik van:’
eenmaal per week of meer
.
2
–
15
6
–
–
20
9
23
17
Ten aanzien van de voor-
ouderd kunnen zijn,
minder
dan
eenmaal
per
–
.
,
9
–
ii
6
delen waren de huisvrouwen
Zoals nevenstaande
tabel
Maakt er thans geen gebruik
heel wat minder terughou-
doet zien, heeft de
zeifbe-
week
………………2
wêl de laa(ste drie maanden-
–
20
5
– –
28
2
20
6
dend. Als dominerend voor-
diening in het ene land aan-
–
–
deel kwam de tijdsbesparing’
zienljic
grotere
vorderingen
12
20
10
–
althans die binnen
de
gemaakt dan in het andere.
van’
…………………..8
Heeft winkel ter besch. maar
maar maakt er geen gebruik
.
”
winkel, want,
zoals gezegd,
Kan er in Italië nauwelijks
nooit
…………………6
dt winkelt
ver weg °)
60 49
26
41
het kostte de vrouwen nogal
van
enige bekendheid, laat
omdat persoonlijk
Contact
1
wat
tijd ‘de zelfbedienings-
staan van ervarmg, met het
ontbreekta)
…………..
uit gewoonte of loyaliteit a)
13
9
22
19
– –
12
30
16 31
.
winkel te bereiken
–
uit
systeem worden gesproken,
a) in pCt. van het aantal huisvrouwen
wie’ wel een winkel ier beschikking
de
bus:
door 29 pCt.’ der
–
in Noorwegen en Nederland
stond, maar er geen gebruik van maakte.
Oostenrijkse,
26
pCt.
der
daarentegen is de meerder-
‘
–
Duitse, 39 pCt. der Neder-
heid der huisvrouwen wel eens in een zelfbedienings-
–
landse
en
54
pCt.
der
Noorse
huisvrouwen
werd
‘inkel geweest. Merkwaardig is overigens, dat de zelf-
deze genoemd. Van meer belang dan het oordeel van
bediening zelfs in de beide laatstgenoemde landen, ge-
âlle huisvrouwen is dat dergenen, die wel eens in een
zien het geringe gebruik dat van deze faciliteit wordt
zeifbedieningswinkel zijn geweest: Hun werd gevraagd
gemaakt, nog niet erg’ is ingeburgerd. De enquêteurs deze winkel op het stuk van prijs, kwaliteit, in beslag
–
hebben de huisvrouwen, die te kennen gaven wèl een zelf-
–
genomen tijd, keuze- en keuringsmogelijkheden en zelf
‘bedieningswinkel te harer beschikking te hebben, maar er
–
uitzoeken en pakken, te vergelijken met de gwone winkel.
nochtans geen gebruik van maakten, gevraagd wat hiervan
–
In elk der landen’) was de meerderheid der huisvrouwen
de reden was. De belangrijkste redenen zijn in de tabel
wat deze zes punten tezamen betreft èf van mening dat
weergegeven. Duidelijk blijkt, dat de afstand die de huis-
zeifbediening niet veel -verschil mâakte, ôf niet in staat
vrouw van de, doorgaans nog dun gezaaide, zelf bedienings-
een mening te geven. Voor zover echter een oordeel kon
winkels scheidde, een bèlangrjke rol speelde.
– –
worden gegeven was, aldus het rapport, ,,the judgement
Aan alle huisvrouwen, ook aan hen die geen ervaring
overwhelmingly favourable to self-service shops”.
met zelfbediening hadden, is gevraagd welke voor- en
–
1)
Een volledig overzicht van de mening der Nederlandse
nadelen zij aan het systeem toekenden. Hoewel de waarde
huisvrouwen geeft Drs.
P.
M.
van
Nieuwenhuyzen
in-
dezer meningen, voor zover zij niet op ervaring stoelden,
,,E.-S.B.”
van 11 december 1957.
–
–
Blz.
Zelf bediening ……………………………627
Arbeidsinpassing van gerepatrieèrden uit -Indo-
nesië (ij,
door Drs. L. D. van der Werf ……
628
De automatisering en de landbouw,
door Drs.
J.P.deHej)
…………………………
630
Veiligheidsaspecten van atoomenergie,
door Drs.
P. H. M. Cremers …………………….
632
Surinaaie kanttekeningen,
door G. C. A. Muldèr,.
B. Sc., Ps. D. …………………………
634
Blz.
Boekbesprekingen:
–
Dr. J. A. Geertman en Drs. A. H. Geertman:
Economie
1
en II,
bespr. door Dr. W. J. van
de Woest (iiie ……………………….
636
Th. P. Loosjes: Documentatie van weten-
schappelijke
literatuur,
bespr. door Mej.
G. ‘M. van Andel …………………….
637
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …
638
Notities:
–
Schommelende wereldolieproduktie ……….631
Recente publikaties ……………………..639
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
‘
627
Wil het integratieproces van gerepatrieerden uit
Indonesië slagen, dan zal hun arbeidsinpassing
zoveel mogelijk tot succes moeten leiden. De ver-
schillen tussen de beroepsstructuur in Indonesië
en Nederland leiden er toe, dat de gerepafrieerden
in een aantal gevallen bereid zullen moeten zijn
op een lager niveau in het beroepsleven hier te
lande te starten.
Dit laatste wordt
nog in de hand
gewerkt door de minder gunstige conjunctuur, het
in kort tijdsbestek toetreden van vrij veel repa-
trianten tot de arbeidsmarkt en huisveslingsmoei-
lijkheden. Er zijn dan ook bijzondere maatregelen
genomen om de arbeidsinpassing van de naar
schatting ongeveer 10.100 repatrianten, die daar
–
voor
in
aanmerking komen, zo goed en zo spoedig
mogelijk te realiseren. Eind
juli jl.
was van de
bij de arbeidsbureaus in de eerste zeven maan-
den ingeschreven gerepatrieerden ongeveer de
helft. der voor aanpassing in aanmerking komen-
den op enigerlei
wijze werkzaam.
Arbeidsinpassing.
van gerepatrieerden
uit Indonesië
(1)
Nadat sedert de bevrijding van ons land in 1945 in totaal
reeds meer dan 200.000 gerepatrieerden uit Indonesië in de
Nederlandse samenleving op merendeels geruisloze wijze
zijr geïntegreerd — een proces echter, dat door de omvang
der repatriëring gedurende een betrekkelijk korte periode
somtijds uiteraard wat de opvang betreft toch enige tijde-
lijke moeilijkheden met zich bracht —; is ons land tegen
heteinde van het vorige jaar als gevolg van de recente ont-
wikkelingen in Indonesië opnieuw met het vraagstuk van
eën versnelde repatriëring geconfronteerd.
Het onlangs verschenen rapport ,,De repatriëring uit
Indonesië, een onderzoek naar de integratie van de geie-
patrieerden uit Indonesië in de Nederlandse samenleving”,
begint het hoofdstuk inzake de problemen van de werkin-
passing terecht met de opmerking, dat in een immigratie-
situatie de inpassing van de immigranten in het arbeids-
proces van de ontvangende samenleving van zeer groot
belang is. Immers, bij de ontvangende samenleving zullen
t.o.v. de immigranten zekere reserves bestaan. Aan de ar-
beidsinpassing als een essentieel onderdeel van de naar
omstandigheden zo goed ,mogelijke totale integratie zijn
dan ook tal van moeilijkheden inherent, zowel bij de be-
trokkenen – die het terrein moeten verkennen, moeten
acclimatiseren, zich de heersende zeden en gewoonten
(weer) eigen moeten maken enz. — als bij de ontvangende
samenleving. Wil echter het gehele integratieproces slagen,
dan zal in alle daarvoor in aanmerking komende gevallen
de arbeidsinpassing zoveel mogelijk tot een zeker succes
moeten leiden.
De arbeidsinpassing is in definitieve zin niet een hande-
ling zonder meer. Weliswaar vindt in een aantal gevallen
de definitieve arbeidsinpassing reeds in eerste aanleg plaats,
doch in tal van andere gevallen voltrekt zij zich in fasen.
Daar de structuur van het economisch leven in Indonesië
een geheel andere is dan hier te lande, is dit uiteraard ook
bepalen’d voor de verschillen in beroepenstructuur tussen
de beide landen, hetgeen ertoe leidt, dat de gerepatrieerden
in een aantal gevallen bereid zullen moeten zijn op een wat
lager niveau in het beroepsleven hier te lande opnieuw te
starten. Dit laatste wordt momenteel voorts nog in de hand
gewerkt door o.a. de volgende factoren:•
a. de huidige minder gunstige conjunctuur;
het plotseling in een vrij kort tijdsbestek toetreden tot de
arbeidsmarkt van een Vrij groot aantal gerepatrieerden;
de huisvestingsmoeilijkheden, die ertoe leiden, dat niet
iedere voor arbeidsinpassing in aanmerking komende
gerepatrieerde zich reeds terstond dââr kan vestigen
waar zijn kansen op arbeid het grootst zijn.
De nieuwe situatie met betrekking tot de gerepatrieerden,
c.q. de nog te verwachten repatrianten, is dan ook aanlei-
ding geworden tot het treffen van een aantal bijzondere
maatregelen, teneinde – ondanks de bestaande moeilijk-
heden – de arbeidsinpassing, voor zover zij daarvoor in
aanmerking komen — naast die van andere door werkloos-
heid getroffen personen – zo spoedig en zo goed mogelijk
te kunnen realiseren. Teneinde daartoe een inzicht te ver
–
krijgen in de omvang en de aard van de voor arbeidsin-
passing in aanmerking komende ‘gerepatrieerden en nog te
verwachten repatrianten moest echter ten dele met schat-
tingen worden volstaan, daar enerzijds de situatie in mdc- –
nesië niet geheel overzichtelijk is en anderzijds slechts een
deel van de repatrianten zich in overheidszorg heeft laten
of alsnog zal laten öpvangen.. Een belangrijk aantal hunner
verkrijgt namelijk op eigen kracht dan wel met behulp van
familie of bevriende relaties een tijdelijke of definitieve
huisvesting en behoeft uit dien hoofde — althans voor-
lopig – geen beroep op het overheidsapparaat te doen,
waardoor zij automatisch buiten de gezichtskring komen te
verkeren van het apparaat, dat hier te lande met hun ar-
beidsinpassing is belast, ni. de gewestelijke arbeidsbiireaus,
deel uitmakende van het Rijksarbeidsbureau, hetwelk een
onderdeel vormt van de onder het Departement van Sociale
zaken en Volksgezondheid ressorterende Directie voor de
Arbeidsvoorziening.
Ook een aantal van de laatstbedoelde categorie doet even-
wel, voor zover zij voor arbeidsinpassing in aanmerking
komen; na een kortere of wat langere tijd een beroep op het
apparaat der Directie voor de Arbeidsvoorziening. Als
gevolg van inkomsten of tijdelijke uitkeringen, welke zij
ontvangen, trachten zij namelijk meermalen in eerste aanleg
zelf hun plaats in het arbeidsproces te veroveren om na een.
tijd van aanpassing of aceimatisering, of eventueel na bij
voortdurende sollicitatie geen succes te hebben gehad, zich
toch bij het bevoegde arbeidsbuieau te dom inschrijven.
628
Het merendeel is thans echter – zo is wel gebleken – zo
verstandig reeds zo spoedig mogelijk ,,alle ijzers in het vuur
te leggen” en laat zich reeds aanstonds als werkzoekende
bij het bevoegde arbeidsbureau inschrijven.
Aantal reeds
gerepatrieerden en nog
te verwachten repatriart-
ten.
Op grond van het vorenstaande kan slechts een globale
schatting – uiteraard onder voorbehoud – inzake het
totale aantal sedert januari 1958 op korte termijn voor ar-
beidsinpassing in aanmerking gekomen gerepatriéerden en
nog in aanmerking komende repatrianten worden gegeven.
TABEL 1.
Tussen medio december 1957 en uit. juli 1958
binnengekomen
……………………….
..ca. 34.000 personen
Per ultimo juli 1958 nog verwacht
…………..
ca. 3.500 personen
Totaal
……………….
………………..
ca. 37.500 personen
Nog in Indonesië verblijvend, doch naar huidige
verwachting niet tot repatriëring overgaande . .
ca. 6.500 personen
Totaal
…………………………………
ca. 44.000 personen
van de ca. 37.500 personen zijn naar schatting:
65 jaar en ouder
………………………..
ca.
1.500 personen
jonger dan 15 jaar
………………………
ca. 12.200 personen
15-64 jaar
………………………………
ca. 23.800 personen
De groep der 15-64 jarigen – die bijna 64 pCt. van het
totale aantal der reeds gerepatrieerde en naar verwachting
nog repatriërende personen omvat -,bestaat naar schatting
uit ongeveer evenveel mannen als vrouwen, dus van beide
ca. 11.900. Van hen zijn naar schatting:
TABEL 2.
mannen
vrouwen
Studerend of gaan op vrij korte termijn in mii.
dienst
e.d
…………………………..
es. 2.900
ca.
1.450
ca
300
ca.
300
Niet
voor
arbeidsinpassing
in
aanmerking
komende gehuwde vrouwen
ca.
8.300
Invalide,
chronisch
ziek e.d
………………
Personen, voor wie bij een ook in Nederland
..
gevestigde onderneming de arbeidsverhouding
zonder meer is blijven voortbestaan
ca
400 ca.
50
ca.
3.600
ca. 10.100
Totaal
………………………………
In aanmerking komend voor arbeidsinpassing
ca. 8.300
es.
1.800
Gezien de huidige verwachtingen zullen vermoedelijk dus
ongeveer 10.100 repatrianten in het arbeidsproces moeten
worden opgenomen, dan wel zijn inmiddels daarin opgeno-
men. Dit is derhalve ruim
1/4
van het totale aantal sedert
december 1957 verwachte repatrianten. Het aantal vrou-
welijke repatrianten blijkt ca.
1/3
te vormen van het
totale aantal van 10.100 voorarbeidsinpassing in aanmerking
komende repatrianten. Dit verhoudingscijfer wordt prak-
tisch gesproken bevestigd door de verhouding van de in-
schrijving van mannelijke en vrouwelijke gerepatrieerden
bij de arbeidsbureaus. –
Resultaten van de arbeidsinpassing van de reeds gerepatrieer-
den.
Neemt men in aanmerking, dat per ultimo juli 1958 sedert
december1957 in ons land ca. 34.000 gerepatrieerden zijn
gearriveerd en neemt men voorts de zoëven vermelde ge-
gevens met betrekking tot de totale omvang van de repatri-
ering als uitgangspunt voor een berekening van het aantal
per ultimo juli 1958 in totaal in het arbeidsproces op te
nemen dan wel inmiddels daarin reeds opgenomen gerepa-
trieerden, dan blijkt het volgende. Met betrekking tot de ca.
34.000 repatrianten kan op grond van voorlopig beschik-
bare gegevens globaal worden aangenomen, dat .hiervan ca.
16.500 mannen en ca. 17.500 vrouwen
zijn.
Het aantal
repatriërende vrouwen echter vertoont een enigermate
dalende tendens. Van’de zoëven genoemde aantallen maakt
ca. 64 pCt. deel uit van de leeftijdsgroep van 15 t/m 64 jaar,
d.i. ca. 10.500 mannen en ca. 11.200 vrouwen. Van hen
kwamen per ultimo juli 1958 ‘voor arbeidsinpassing in
aanmerking naar schatting bijna 70 pCt. der mannen en
bijna 16 pCt. der vrouwen, d.i. respectievelijk ca. 7.200
mannen en ruim 1.700 vrouwen.
In de eerste zeven maanden van 1958 werden van de bij
de arbeidsbureaus ingeschreven gerepatrieerden:
TABEL 3.
vrouwen
door de arbeidsbureaus geplaatst in een werkkring
1.206
484
idem geplaatst voor scholing op een regionale werkplaats
47
–
afgevoerd Uit de administratie der arbeidsbureaus omdat
zij
–
al dan niet met hulp der arbeidsbureaus
–
zelf
–
voor vakopleiding van volwassenen
………………
541
92
werk
hebben
aanvaard
……………………….
2.222
576
Totaal
…………………………………….
om overige redenen afgevoerd
…………………..
1.910
467
De laatste categorie omvat personen, die zijn verhuisd
en zich bij een ander arbeidsbureau weer laten inschrijven,
alsmede personen, die om enigerlei reden hun inschrijving
als werkzoekende bij het arbeidsbureau niet hebben ver
–
lengd – bijv. omdat zij zelf al dan niet met hulp van het
arbeidsbureau emplooi hebben gevonden en dit niet of niet
tijdig aan het arbeidsbureau hebben gemeld. Daar in de
eerste zeven maanden van 1958 slechts herinschrijvingen
hebben plaatsgevonden van 401 mannen en 95 vrouwen,
mag redelijkerwijze worden aangenomen, dat van del om
overige redenen afgevoerde gerepatrieerden het merendeel
eveneens emplooi zal hebben gekregen. Vroeger daarom-
trent genomen steekproeven hebben dit gegeven bevestigd.
Uit hoofde van het vorenstaande waren eind juli 1958 van
de bij de arbeidsbureaus in de afgelopen zeven maanden
ingeschreven gerepatrieerden naar schatting ongeveer 3.400
mannen en ca. 850 vrouwen, d.w.z. van beide groepen dus
ongeveer de helft der voor arbeidsinpassing in aanmerking
komenden, op enigerlei wijze werkzaam. Deze gegevens hou-
den voorts in, dat per ultimo juli 1958 reeds ongeveer ruim
2/5
deel van de 8.300 mannen en van de 1.800 vrouwen, die
iu de afgelopen maanden voor arbeidsinpassing in aan-
merking kwamen, dan wel thans en binnenkort daarvoor in
aanmerking komen, op enigerlei
wijze
werkzaam was.
Interessant is voorts nog het volgende. In de eerste zeven
maanden van 1958 zijn reeds bij de arbeidsbureaus als werk-
zoekende gerepatrieerden ingeschreven, dan wel als zodanig
ingeschreven geweest, ongeveer 7.000 mannen en 1.500
vrouwen. Dit betekent, dat ruim 90 pCt., resp. bijna 90 pCt.
van het totale aanbod van gerepatrieerde mannelijke en
vrouwelijke arbeidskrachten in de periode van december
1957 t/m juli 1958 de weg naar het arbeidsbureau heeft
weten te vinden. In dit verband moet niet worden vergeten,
dat een zeker deel der gerepatrieerden door de aanwezig-
heid van bepaalde tekorten aan arbeidskrachten in beroe-
pen, die zij uitoefenen, vrij spoedig zelf een plaats in het
arbeidsproces heeft weten te veroveren zonder derhalve de
tussenkomst van het arbeidsbureau in te roepen,’ terwijl een
ander deel der pas gearriveerden zich met een zekere ,,time-
lag” eerst op het arbeidsbureau als’ werkzoekende meldt dan
wel tot een bezoek aan dit bureau wordt uitgenodigd.
Een volgend maal zullen wij de resultaten vermelden
van een analyse der op 28 april, jI. bij de arbeidsbureaus
ingeschreven gerepatrieerden en een summier overzicht
geven van de bijzondere maatregelen welke ten behoeve
van hun arbeidsinpassing zijn getroffen.
‘s-Gravenhage.
L. D. VAN DER
WRF,
ee. drs.
629
1
De landbouw heeft, wat de tengevolge van de
mechanisatie gestegen arbeidsproduktiviteit betreft,
altijd een ongunstige positie ingenomen. De mo-
gelijkheden tot mechanisatie in de landbouw zijn
beperkter dan in de industrie. Voorts is de markt-
positie van de agrarische producent zodanig, dat
de landbouw niet uit eigen kracht de vruchten
van de stijgende produktiviteit kan plukken. Hier-
door blijft hij in economisch en maatschappelijk opzicht bij andere sectoren ten achter. Schrijver
yerwacht, dat de achterstand groter zal worden.
Nog meer dan thans zal een prijsbeleid, gebaseerd
op de relatieve gelijkstelling van de beloning van de landarbeid met die van gelijkwaardige arbeid
elders nodig zijn, opdat spanningen, voortvloeiend
uit een groter wordend welvaartsverschil, binnen
aanvaardbare perken blijven. De welvaartsover-
dracht naar de landbouw is alleen in voldoende
mate vol te houden, indien de landbouw zijn
exportprodukten lonend kan afzetten. Een vrije
uitwisseling van landbouwprodukten binnen de
E.E.G.
kan hiertoe bijdragen.
De
automatisering
eii de
landbouw.
Sinds het einde van de oorlog is in de discussie rond de
Westeuropese welvaartsbevordering het begrip automati-
sering meer en meer op de voorgrond getreden. Men ver-
wijst naar de automation in de Amerikaanse industrie en
de invoering van elektronische machines ten behoeve van
mass-administraties. Men verwacht van de automatisering
terecht een snellere en grotere stijging van de arbeidsproduk-
tiviteit dan ooit in het verleden mogelijk is geweest. Men
verwacht, een toenemende vraag naar technisch geschoolde
arbeid en een vermindering van de vraag naar ongeschool-‘
den. De stijging van de koopkrachtige vraag, die een gevolg
is van de dôor de verhoging van de arbeidsproduktiviteit
vermeerderende welvaart, ziet men zich richten op de zoge-
naamde derde sector, de dienstensector. Dientengevolge is
in Amerika reeds meer dan 50 pCt. van de beroepsbevolking
in deze sector werkzaam. Nadat eerst het aantal agrarische
beroepspersonen voortdurend aan betekenis is gaan ver-
liezen ten opzichte van de industriële bevolking, die hen
verre heeft overvleugeld, is thans de beurt aan deze groep
om haar aandeel in de totale beroepsbevolking te zien achter-
uitgaan en wel ten gunste van degenen, die beroepen in de
derde sector uitoefenen.
De agrarische sect6r heeft met betrekking tot de ten.
gevolge van de mechanisatie gestegen arbeidsproduktivi-
teit altijd een ongunstige positie ingenomen. In de eerste
plaats omdat de mogelijkheden tot mechanisatie in deze
sector veel geringer zijn dan in de industrie. Het agrarisch
produktieproces blijft ondanks nieuwe methoden en machi-
nes gebonden aan de natuur en aan de gang der seizoenen;
het blijft afhankelijk van weer en klimaat en gebonden aan
het organisme van levende dieren. De boer heeft het pro-
duktieproces veel minder in de hand dan de fabrikant. Het
agrarisch produktieproces blijft van ploegen tot oogsten een
gevarieerd proces; het is en wordt geen lopende bandwerk.
De opvoering van de arbeidsproduktiviteit door mechani-
satie kan door natuurlijke omstandigheden het industriële
tempo niet bijhouden.
Bovendien is de marktpositie van de boer een veel zwak-
kere dan die van de industrieel. De inIustriële producenten,
die eenzelfde soort produkt vervaardigen, zijn kleiner in
aantal, zij kunnen de markt beter overzien en kunnen zich
met name door het merkartikel een eigen markt en nieuwe
630
behoeften scheppen, waardoor zij een elastischer vraag
ontmoeten. Door concentratie neemt demachtspositie der
industriële bed rjfsgenoten voortdurend toe, zodat zij in staat
zijn zelf de vruchten te plukken van een stijgende arbeids-
produktiviteit in de vorm van zelffinanciering, hogere
lonen en betere arbeidsvoorwaarden. Hetzelfde geldt, in
meerdere of mindere mate, voor de producenten in de derde
sector. De agrarische markt daarentegen kenmerkt zich
door miljoenen kleine producenten, die individueel geen
enkele invloed kunnen uitoefenen op de prijsvorming van
hun produkten. Voor hen is de prijs een gegeven, terwijl de
vraag zeer inelastisch is zodat de prijs scherp reageert op
veranderingen in het aanbod. De landbouw is daardoor uit
eigen kracht niet in staat de vruchten van een stijgende
produktiviteit te plukken.
De Overheid heeft hem echter om velerlei redenen de
helpende hançl geboden. In Nederland, met zijn’ open
economie en met zijn belangen als agrarische exporteur, in
eerste instantie door voorlichting, onderzoek en onderwijs.
De landbouw, die in de tijd van de gesloten agrarische huis-
houding en onmiddellijk daarna, geheel bedreven werd
volgens empirische methoden gaat gebruik maken van
waarnemingen en proefnemingen, gebaseerd op de natuur-
wetensclappen. In het buitenland gebeurt dat ook, maar
in de landen, die het eerst de weg van de industrialisatie
zijn opgegaan en industriële exporteurs en agrarische im-
porteurs zijn geworden, vaak in mindere mate en valt het
accent van het overheidsingrijpen meer op bescherrning
door maatregelen aan de grens. Desalniettemiii is in de
gehele Westeuropese landbouw een grote stijging van de
arbeidspro.duktiviteit bereikt. Een enorme toeneining van
de agrarische produktie staat tegenover een aanzienlijke
daling van het aandeel van de agrarische beroepsbevolking
in de totale beroepsbevolking. In Amerika zien wij het-
zelfde beeld, dat daar wel eens als voljt onder woorden
wordt gebracht:
100 jaar geleden werkten
5
mensen op één boerderij, die
alléén voor zichzelf produceerdèn; –
50 jaar geleden werkten er 5 mensen, die echter niet
/ âlleen voor zichzelf produceerden maar ook voor 3 anderen;
nu werkt er 1 man, die niet alleen voor zichzelf voldoende
‘t
produceert maar ook nog voor
5
anderen in de Verenigde
Staten en bovendien vo’or 1 elders in de wereld.
Desondanks blijft de landbouw in economisch en maat-
schappelijk opzicht achter bij de industrie en de derde sec-
tor, hetgeen zich uit in een lagere beloning, langere werk-
tijden en vaak onaangenamer werkomstandigheden. Naar-
mate de communicatie tussen stad en platteland verbetert
en het platteland wordt ontsloten gaat de agrarische be-
Schommelende wereldolieproduktie
Onderstaande, aan , ,Petroleum Press Service”
van augustus ji ontleende, cijfers gevèn een
raming van de wereldproduktie van ruwe olie
inhet eerste halfjaar 1958 vergeleken met die
van de beide voorafgaande jaren
(in miljoenen metrieke tonnen)
jan.- juni
1956
jan.- juni
1957
Jan.-
juni
1958
1957
in
pCt.
van
1956a)1956a)
1958
in pCt.
van
Verenigde 5taten
…………
176
183
155
104
88
Canada
.-. …………….
ii
13
Ii
121
104
67 80
72
119 108
10
..
II
12
104 113
90
78
103
87
115
10
11
12
III
121
Caraibisch gebied
………..
5
6
6
117
124
zuid-Amerika
………….
etidden
Oosten
…………
Verre Oosten
…………..
007
0,15
0.7
196
906
369 382
371 137
101
West-Europa
…………….
Afrika
…………………
40 46
54
116
135
Dverige Oosteuropese landen
Vrije wereld
…………….
Sowjet-Unie
…………….
7
7 7
100
104
en China
…………….
,Vereld
………………..
105
104
416
435
432
a) De percentages zijn berekend aan de hand van de niet
afgeronde produktiecijfers.
Vergeleken met het eerste halfjaar 1956 is
de produktie in de vrije wereld het afgelopen
halfjaar vrijwel constant gebleven. Opvallend
is, dat de vergelijking voor de diverse produktie-
gebieden zo verschillend uifvalt. Zo geeftde
produktie in de Verenigde Staten een flinke
achteruitgang en die in het Midden-Oosten een
behoorlijke stijging te zien.
Het gemiddelde stijgingspercentage van de
olieproduktie der Vrije wereld bedroeg tot aan
de huidige terugslag de afgelôpen jaren 6 pCt.
per jaar. Alleen in het eerste halfjaar van 1949
vertoonde de produktie een daling, die in het
tweede halfjaar van 1949 grotendeels werd
gecompenseerd. Er zijn, aldus ,,Petroleum Press
Service”, op dit moment aanwijzingen dat –
tenzij een belangrijke politieke crisis de olie-
produktie of het transport beroert – de gang
.van zaken in 1949 zich dit jaar mogelijkerwijs zal
herhalen.
Hierbij zij nog opgemerkt dat indien het
groeipercentage van 6 pCt. sedert 1956 was
gehandhaafd de produktie van de vrije wereld
in het eerste.halfjaar 1958 reeds op ca. 414
mln, ton had gelegen, d.w.z. 43 mln, ton hoger
dan het in feite bereikte niveau.
volking het verschil in welvaart scherper ervaren. De
maatschappelijke waardering van het agrarisch beroep daalt;
het wordtgeclassificeerd op één der onderste sporten van
de maatschappelijke ladder. De automatisering zal deze
ontwikkeling nog versterken. Met enige fantasie zou de daar-
uit voortvloeiende tegenstelling als volgt kunnen worden’
geschilderd: aan de ene kant de beoefenaar van het in ver
–
gelijking tot de landbouw comfortabele beroep in de derde
sector en de fabrieksarbeider, die een hooggeschoold vak- –
man is geworden en controle uitoefent op een hal met
machines, welke het eigenlijke werk doen. Lieden, die een
hoog loon verdienen in een korte werkweèk. En aan de
andere kant de agrarische werker, die lange dagen moet
ploeteren voor een karig bestaan en die – althans als hij
veehouder is – ook zaterdag en zondag in touw moet zijn
om de koeien te melken.
Uiteraard is dit een te schrille zwart-wit schildering. Ook
de arbeidsproduktiviteit in de landbouw zal, evenals in het
verleden, worden verhoogd. De mechanisatie zal voort-
gang vinden. Maar er is toch wel een overmaat aan fantasiè
voor nodig om zich een boer te kunnen voorstellen, die
niets anders behoeft te doen dan een schakelbord te bedie-
nen om het land geploegd, gezaaid en geoogst te krijgen. De
afstand tussen de industrie, het vervoer, de scheepvaart
en de handel enerzijds en de landbouw anderzijds, zal
– ten dele in verband mét de automatisering ten dele als
gevolg-van de ‘te verwachten verschuiving van de koop-
krachtige vraag naar de derde sector – worden vergroot.
Een uitzondering vormt wellicht de intensieve tuinbouw,
waarvoor thans automaten zijn ontworpen, die niet alleen
de temperatuur, maar ook het vochtigheidsgehalte in de
kassen regelen.
Daar komt bij, dat de opvoering van de,arbeidsprodijk-
tiviteit in de Nederlandse landbouw moeilijker zal worden.
In het verleden kon veel resultaat worden geboekt door de
overgang van de empirische methoden naar natuurweten-‘
schappelijke methoden. Ziektebestrijding etc. leverden een
enorme produktiviteitswinst op evenals de intensivering.
Op dit stuk nadert n1en in ons land de top van het heden-
daagse. kunnen. In de toekomst zal de winst op het gebied
van de arbeidsproduktiviteit meer en meer moeten worden
gezocht in mechanisatie en rationalisatie. Nog minder dan
thans zal een prijsbeleid, gebaseerd op de relatieve gelijk-
stelling van de beloning van de landarbeid met die van ge-
lijkwaardige arbeid in andere bedrijfstakken, gemist kunnen
worden om de economische en sociale spanningen, voort-
vloeiend uit een groter wordend welvaartsverschil, binnen
aanvaardbare perken te houden. Dit zal te meer klemmen,
omdat de marktpositie van de andere bedrijfstakken ten
gevolge van concentratie – automatisering vraagt enorme
investeringen – zal worden versterkt. Deze welvaarts-
overdracht naar de agrarische sector zal in Nederland
slechts in voldoende mate zijn vol te houden indien de land-
bouw zijn exportprodukten tegen lonende prijzen kan
afzetten. Een vrije uitwisseling van agrarische produkten
binnen de E.E.G. kan daartoe een belangrijke bijdrage
leveren. Want dat betekent, dat de Nederlandse land- en
tuinbôuw dan althans op deze markt van 165 miljoen zielen
volledig kan profiteren van zijn in dit gezelschap relatief
laag kostenpeil.
voorburg.
.
J. P. DE REIS, ec. drs.
Blijf bij – Lees E.-S.B.”!
631
In dit artikel wordt een en ander vermeld om-
trent de bestaande opvattingen ten aanzien van de
gevaren die aan de werkzaamheden in, de atoom-
branche voor de mens zijn verbonden. Hierbij komt o.a. het gevaar van radio-actieve stralin-
gen -ter sprake. In
Engeland is geconstateerd dat
speciaal ten aanzien van de veiligheidsmaatregelen
tegen radio-actieve invloed, een grote
veiligheids
–
grens is bereikt. Het ongevalpercentage bedraagt
–
gerekend over 100.000 manjaren
–
niet meer
dan 2 en ligt even hoog als dat der
meest nadelige
overige werkzaamheden. Een van de voornaamste
voorzorgsmaatregelen bestaat in het zoveel moge-
lijk ,,op afstand werken”. Vervolgens wordt aan-
dacht geschonken aan het
explosiegevaar van een
atoomreactor. Ten slotte vat schrijver enkele der
meest relevante punten samen uit een door Dr.
Hedi Fritz-Niggli gehouden voordracht aan de
Universiteit van Zürich, getiteld ,,Die biologischen
Gefahren des Atomzeitalters”.
Veiligheidsaspecten
van
at(
j
omenerg
i
e
*)
In aansluiting op ons artikel in ,,E.-S.B.” van 23juli
1958
1),
waarin wij in het bijzonder de aandacht vestigden
op het verzekeringsaspect van – atoomenergie, willen wij
thans een en ander naar voren brengen omtrent de opvat-
tingen, die heersen ten aanzien van de kevaren, welke aan
de werkzaamheden in de atoombranche voor de mens zijn
verbonden.
Wat de verzekeringsmaatschappijen het meest met zorg
schijnt te vervullen is de onzekerheid ten aanzien van het
risico van radio-actieve besmetting, die nog op vrij grote
afstand zowel personen nadelig kan beïnvloeden als zaken
onbruikbaar kan maken of bp ernstige wijze kan bescha-
digen. De in ons vorige artikel genoemde Stewart is echter
van mening dat de capaciteit van de verzekeringsmarkt
zo groot is dat er, bij een volledig gebruik van de her.ver-
zekering om het risico te spreiden en bij een beperking
van de maximale verantwoordelijkheid, geen reden aan
wezig schijnt te zijn om atoomcentrales en met atoomkracht
voortgestuwde schepen niet te verzekeren.
De praktische ervaring wat betreft atoomrisico’s – en
dus ook de veiligheidsmaatregelen, die daartegen genomen
moeten worden – is tot nu toe beperkt gebleven tot
universiteiten, ziekenhuizen, laboratoria en fabrieken, die
met radio-actieve materialen omgaan, alsmede tot ‘het
vervoer van radio-isotopen. Niet zo lang geleden is men in
Engeland begonnen met het afsluiten van levensverzeke-
ringen voor employé’s van het Engelse Atoomresearch
centrum in Harweli en andere soortgelijke instellingen.
Voor deze verzekeringen worden hoge premies betaald.
Deze hogere premies moet men in deze gevallen zuiver zien
als een voorzorgsmaatregel – die dus weer gewijzigd kan
worden – ten gevolge van het feit, dat men thans nog niet
beschikt over beroepssterftecijfers van werknemers in de
atoombranche.
In verband met de verzekering van employé’s in de
atoombranche, zijn wij dus midden in het veiligheidsvraag-
stuk beland. Wanneer wordt gesproken over veiligheid
dan staat daar tegenover dat er ook gevaren moeten zijn.
Het gevaar voor de mens nu kan voortvloeien uit radio-
actieve bestraling of explosies in een atoomcentrale, in
een zgn. ,,hot lab”, of in een ander gebouw of plaats, waar
men te doen heeft met atoomenergie in de ruimste zin van
1)
Zie: ,,Atoomenergie en verzekering”.
632
het woord. Daarnaast kunnen zich ook gvaren voordoen
voor personen, die buiten deze gevaarlijke plaatsen leven
of werkzaam zijn. Wij doelen hierbij op het probleem van
de radio-actieve afvalstoffen – in welke vorm dan ook .-,
die de mens kunnen bereiken en hun nadelige invloed op
hem kunnen uitoefenen.
Aan het gebruik van atoomenergie kunnen uiteraard
gevaren verbonden
zijn.
Zij worden echter vaak schromelijk
overdreven. Om hen tot hun juiste proporties terug te bren-
gen, lijkt het ons goed in dit verband enkele vragen te
stellen en na te gaan in hoeverre deze vragen op dit moment
kunnen worden beantwoord. De eerste vraag is: ,,Hoe staat
het met het gevaar van radio-actieve stralingen vôor men-
sen, dié op een of andere manier verbonden zijn met het
werk in de atoombranche?”
Het antwoord op deze vraag kan tweeledig zijn. Aller-
eerst halen wij hier een .uitspraak aan van Sir Christopher
Hinton, directeur van de ,,Industrial Group” van de ,,Ato-
mic Energy Authority” in Engeland, ter gelegenheid van
de eerste internationale Atoomconferentie te Genève in
augustus
.1955.
Zijn oordeel was, dat er in een normaal
bv.eiigde atoomcentrale of -laboratorium geen schadelijke
ontsnappingen van radio-actieve stralingen kunnen plaats-
vinden. Zijn mening was gebaseerd op een nauwkeurige
bestudering door een machtig lichaam met groté ervaring.
In de tweede plaats moet in antwoord op de hier gestelde
vraag worden opgemerkt, dat de beveiliging tegen radio-
actieve straling in het algemeen gebaseerd is op een meer
dan vijftigjarige ervaring. Deze jarenlange ervaring – die
zowel op geconstateerde nadelige invloeden op de mens
als op een groot aantal proeven met dieren betrekking heeft
– heeft geleerd, dat, men vrij nauwkeurig de grens kan
vaststellen tot waar de mens – zonder gevaar – aan ge-
noemde stralingen blootgesteld kan worden. Deze grenzen
zijn vastgelegd en internationaal erkend door de ,,Inter-
national Commission on Radiological Protection”. Deze
grenzen zijn zo vastgesteld, dat niet kan worden verwacht
dat daarbij aan de mens enig lichamelijk letsel wordt toe-
•gebracht dat, hem tijdens zijn leven; volgens medische
maatstaven, nadelig kan beïnvloeden. De richtlijnen en
*) Dit artikel werd geschreven véôr de publikatie van
het rapport der Verenigde Naties over de gevolgen van de
atoomstraling. Red. –
aanbevelingen van deze ,,International Commission”
worden als de basis gezien van de bescherming tegen radio-
actieve stralingen in de atoombranche.
Naast het in acht nemen van de gegeven richtlijnen vindt
een doorlopende medische coitrole plaats, overal waar dit
maar enigszins noodzakelijk wordt geacht. Deze medische
controle toont overwegend aan, dat de gezondheidstoe-
stand van hen, die in de atoombranche werkzaam zijn, zeer
bevredigend mag worden geacht. In Engeland is geconsta-
teerd dat, speciaal ten aanzien van de veiligheidsmaatrege-
len ‘tegen radio-actieve invloed, een grote veiligheidsgrens
is bereikt. Het ongevalpercentage bedraagt – gerekend
over 100.000 manjaren – niet meer dan 2 en ligt even hoog
als dat der meest nadelige werkzaamheden.
Radio-activiteit kan echter niet alleen invloed uitoefenen
op het weefsel van de huid van de mens. Eennadelige in-
vloed kan ook ontstaan doordat radio-activiteit op een of
andere manier in het menselijk lichaam terecht komt.
Uitgebreid longonderzoek en urine-analyse dragen er zorg
voor, dat men tijdig wordt gewaarschuwd. In Engeland
buy, werden in 1954 ca 50.000 urine-analyses verricht en
men ontdekte slechts in
5
gevallen, dat de toelaatbare grens
was overschreden. Speciaal ook ten aanzien van deze
laatst genoemde mogelijkheden van aantasting worden,
zeer effectieve voorzorgsmaatregelen genomen. Een van
de voornaamste maatregelen bestaat in het zoveel mogelijk
,,op afstand werken”.
De techniek van de ,,remote handling” wordt elke dag
meer en meer aangepast aan de behoeften. Dat de appara-
tuur die bij dit werken op afstand wordt gebruikt algemeen
in de belangstelling staat, bleek o.a. op de in de zomer van
1955
gehouden Internationale Atoomtentoonstelling in
Genève en op de in 1957 op Schiphol door de Stichting
,,Het Atoom” georganiseerde Internationale Atoomten-
toonstelling. De op beide tentoonstellingen opgestelde
,,Master Slave Manipulâtor” genoot van de zijde van het
bezoekende publiek de grootste belangstelling. Bij een
verdergaande ontwikkeling’ van deze ,,remote handling”
zal uiteindelijk de employé in de atoombranche niet aan
meer gevaar worden blootgesteld dan bij andere industriële
processen waarbij voorzichtigheid geboden is, het geval is.
Een tweede vraag die wij ons kunnen stellen luidt: ,,Hoe
staat het met het explosiegevaar van een atoonireactor?”
In een atoomreactor vindt hetzelfde proces plaats als bij
het ontploffen van een atoombom, met dit verschil dat
in een atoomreactor de explosie vertraagd plaatsvindt en
op allerlei manieren onder controle wordt gehouden. Op
dit moment zijn de technisçhe vorderingen – die voor
een groot deel afkomstig zijn van particulier initiatiaf in de
atoombranche – van dien aard dat een explosie zoâls
bij een atoombom uitgesloten moet worden geacht.
Tèch kunnen situaties ontstaan, waarbij zich een explosie
voordoet buiten de eigenlijke atoomoven. Deze explosies
– die op hun beurt ook weer.tot een minimum kunnen
worden beperkt door een juiste installatie etc. van het
laboratorium en/of centrale – zullen volgens de deskundige
mening van Mr. Schultz van de Westinghouse Electric
Corporation in de Verenigde Staten in het algemeen geen
grotere vorm aannemen en geen groter gevaar opleveren
dan het geval is bij conventionele explosieve stoffen.
Op grond van deze constateringen zou, theoretisch ge-
redeneerd, een atoomcentrale zonder méér gevaar op de-
zelfde plaats kunnen worden gebouwd als de meeste van
onze elektrische centrales, Het Engelse Witboek over
Atoomenergie (,,U.K. White Paper on Nuclear Power”)
verklaart ten aanzien van de in het Engelse Atoompro-
gramma opgenomen atobmcentrales, dat deze zodanig
ontworpen zijn, dat daarbij, menseljkerwijs gesproken,
geen gevaar van enige ‘omvang te duchten valt.
Wij zeiden reeds, dat de gevaren ten aanzien van een
atoomreactor miniem zijn ten gevolge van de vele techni-
sche vorderingen en mits een en ander op de juiste manier
is geïnstalleerd. Een tweetal opmerkingen moet hierbij nog
worden gemaakt. Het gevaar van het ontsnappen van radio-
activiteit uit de reactor – uit het verbrande materiaal of
tijdens het splijtingsproces – blijft natuurlijk steeds be-
staan. Over
,
de beveiligingsmaatregelen hiertegen hebben
wij reeds het een en ander gezegd.
Onze tweede cipmerking heeft betrekking op het feit, dat
men bij de reactoren een onderscheid kan maken tussen
zgn. veilige eii onveilige reactortypen. Men neemt buy, in
het algemeen aan, dat een zgn. ,,water cooled reactor” –
een reactor van dit type bevindt zich o.a. in Hanford in de
Verenigde Staten – nogal onveilig is. De oorzaak van deze
onveiligheid schijnt te zijn, dat het water, dat gebruikt’
wordt als koeling van de reactor, op zeer krachtige wijze
de neutronendeeltjes absorbeert die nodig zijn om de
kettingreactie te onderhouden. Het gevaar bestaat nI., dat
het water een te hoge temperatuur krijgt waardoor het
gaat verdampen. De druk kan hierdoor zo hoog opgevoerd
worden dat de buizen waar het koelwater doorheen wordt
gepompt, stuk springen, dat er vervolgens geen koeling
frieer plaatsvindt en dat de reactie de mensen uit de hand
loopt. Het is dan niet denkbeeldig dat de atoomoven en
de ommanteling uit elkaar springen en dat dan op grote
schaal radio-activiteit wordt ontwikkeld en verspreid. Het
kan ook voorkomen, dat het pompsysteem van de water-
• koeling gaat haperen en dat men dit te laat bemerkt. Het
gevolg kan zijn oververhitting van de reactor met alle ge-
volgen van dien.
Een veiliger type, vat de koeling betreft, is de ,,gas
cooled reactor”. Hierbij gebruikt men in vele gevallen
koolzuurgas als koelmedium. Het spreekt vanzelf, dat men
ook bij de zgn. onveilige reactorèn het gevaar sterkkan be-
perken door meerdere en meer efficiënte controlemaat-
regelen. Naast de toepassing van meer controlemaatregelen
kan veel onheil worden voorkomen door om het binnenste
van een reactor een speciale ,,gas tight”-omhulling aan te
brengen.
Wij zijn er van overtuigd dat het de lezer zal interesseren,
indien wij in dit verband nog even uitweiden over de scha-
delijke gevolgen die het menselijk lichaam kan ondervinden
ten gevolge van stralingen. Enkele jaren geleden hield Dr.
Hedi Fritz-Niggli aan de universiteit van Zürich een
voordracht getiteld: ,,Die biologischen Gefahren des Atom-
zeitalters”. In deze voordracht kwam o.a. het volgende
naar voren:
De levensgevaarlijke stralingen die in de atoomkern
vrijkomen en die zich laten indelen in elektromagnetische
golven en corpusculaire stralen, werken van binnen en van
buiten op het menselijk lichaam in. Van buiten bij directe
bestraling – en deze vindt het meest intensief plaats bij
een atoomexplosie -, van binnen bij het tot zich nemen
van radio-actieve stoffen in drapken of voedingsmiddelen.
Het gevaarlijkste is het radio-actieve strontium, dat
bij atoomexplosie ontstaat. Dit strontium komt in zeer
fijne deeltjes in de atmosfeer terecht en wordt door het
lichaam opgenomen, waardoor een blijvende haard van
schadelijke invloeden ontstaat.
Als gevolg van de straling ontstaan eerst somatische
633
beschadigingen aan cellen en weefsels en vervolgens een
beschadiging van die delen w’arbij de uitwerking op de
lange duur nog noodlottiger is.
Twee beschadigingen van lichamelijke aard zijn bij-
zonder alarmerend, nI. leucaemie en beschadiging van de
vrucht in de moederschoot. Deze twee verschijnselen treden
in de ‘statistische gegevens over Hiroshima en Nagasaki
sterk op de voorgrond,.
Terwijl de somatische beschadigingen verdwijnen
met de dood van het slachtoffer, plant zich elke beïnvloe-
ding van de erifactor voort in alle nakomelingen. Dit nu
gaat de hele mensheid aan, de mensheid van thans en die
van morgen. Er kunnen zich sprongsgewijs mutaties voor-
doen ten aanzien van afzonderlijke erfelijke factoren, zoals
veranderingen van haarkleur en daarnaast ook misvormin-
gen en aanleg tot erfelijke ziekten
Een fel omstreden vraagstuk is dat van de hoeveelheid
toegevoerde straling, die wordt veroorzaakt door de expe-
rimenten met atoomwapens. De mens ontvangt nI. reeds
een naturljke stralingsdosis, waarvan het hoofdbestand-
deel afkomstig is van het zich in de aarde bévindende ra-
dium. Uit Engelse onderzoekingen blijkt, dat de verhoging
van de bestralingsdosis boven de natuurlijke ‘hoeveelheid
voor de Engelse bevolking ca. 23 pCt. bedroeg. Van deze
23 pCt. kwam echter het overgrote deel ten laste van
röntgenfoto’s etc.; slechts 0,04 pCt. was het gevolg van
reeds – d.w.z. v66r het uitspreken van bedoelde voordracht
plaats gevonden hebbende – geëxplodeerde atoombom-
men.
Ondanks de schijnbaar geringe verhoging van de ge-
middelde stralingswerking is een grote oplettendheid ten
aanzien van deze kwestie geboden.
Met deze – door ons kort samengevatte – conclusies
willen wij besluiten. In een volgend artikel hopen wij een
begin te maken met een beschouwing overhetgeen nationaal
en internation’aal gedaan is en wordt ten aanzien van de
beveiliging tegen atoomgevaren.
Breukelen.
Drs. P.
H. M. CREMERS.
Surinaamse kanttekeningen
(Tweede kwartaal 1958)
De kabinetscrisis, die in april ji. plaatsvond, deed
gedurende dit kwartaal enige politieke onzekerheid ont-
staan; die naast de recessie op de aluminiummarkt een
slapte in het bedrijfsleven veroorzaakte. Intussen werden
de verkiezingen gehouden, die een overwinning vari de
bestaande . oppositie opleverde, waarna’ een coalitie-
kabinet werd geformeerd uit de drie verbonden partijen.
Vanuit de gezichtshoek van een econoom zijn de ver-
wachtingen voor dit nieuwe kabinet gunstig. Immers,
de Premier is een jurist, die een goot aandeel had in de
voorbereidingen van het Brokopondoplan en de porte-
feuilles van Economische Zaken en Financiën zijn in han-
den van jonge Amsterdamse eçonomen. Thans wordt niet
spoed de Begroting 1958 ter hand genomen. Deze was
tot dusver niet in behandeling. De Landsmiddelen in
1957 waren
met.Sf.
42,3 mln, bijna Sf. 6 mln. hoger dan
in
1956.
Het belangrijkste aandeel in deze stijging hadden
de, posten Overwinstbelasting (voor vennootschappen) en
Invoerrechten. De laatste voornamelijk dank zij de sedert
begin
1957
belangrijk verhoogde tarieven.
Bauxiet.
De teruggang op de wereldmarkt bleef niet zonder ge-
volgen voor Suriname. Nadat de Suralco (Alcoa) reeds
in het eerste kwartaal tot produktie-inkrimping was over-
gegaan, besloot hiertoe ook de Billitn Mij. na de be-
eindiging der staking. Aan 300 leden van het ongeveer
1.500 man tellende personeel werd ontslag aangezegd.
De produktie zowel als de export van bauxiet zal dus in
1958 lager zijn dan in
1957.
Vanzelfsprekend heeft dit vrij
grote invloed op de economie van een land met een zo
smalle basis als Suriname.
Statistische gegevens.
In het eerste kwartaal 1958 was het’indexcijfer van de
prijzen van levensonderhoud 113 tegen 122in het vierde
kwartaal 1957 en 109 in het eerste kwartaal 1957. De
belangrijkste daling vond plaats bij de posten aardappelen,
groente en fruit en bij houtskool. Ook was de post belas-
634
tingen van invloed op de verlaging, doch in feite heeft deze
verlaging alleen betrekking op, de inkomens beneden de
Sf. 2.000 per jaar.
De uitvoer bleef met Sf. 151 mln, nog gelijk aan die van
het eerste kwartaal 1957; de invoer steeg echter opnieuw
en wel van Sf. 15,4 mln, tot Sf. 18,8 mln. Deze stijging
werd vrijwel geheel veroorzaakt door de
,stijging
in de
invoer van machines en zwaar materiaal (SITC-posten
69 t/m 73).
Het bioscoopbezoek, tot uitdrukking komend in het
aantal verkochte kaartjes, daalde van 1,06 mln, in 1956
tot 1,01 mln, in 1957, waarbij het opvalt, dat deze daling
zich voltrok over alle prijsklassen, behalve de hoogste
(boven Sf. 2,— per kaartje), waar een flinke stijging plaats-
vond. De oorzaak hiervan is de opening van een nieuw
duur airconditioned theater.
Boswezen.
Na de ertsen vormt het bos de belangrijkste potentiële
factor van Suriname’s economie, hetgeen blijkt uit de
exportcijfers van 1957: ertsen Sf. 52 mln. (81 pCt.); hout
Sf. 5,8 mln (9 pCt.); rijst Sf. 2,7 mln. (4 pCt). De Dienst
Lands Bosbeheer heeft daarom een belangrijke taak bij de
economische ontsluiting van Suriname. Over zijn werk-
zaamheden in 1957 verscheen een uitgebreid jaarverslag
waaruit blijkt, dat het Landsbosbedrjf 1957 afsloot met
een winst van Sf. 3.900. In het verslag wordt voorts melding
gemaakt van de’ in nauwe samenwerking met het Tien-
jarenplan en Wosuna, bereikte resultaten op het gebied
van bosexploratie en -inventarisatie. Daarnaast vormen
ook bostoezicht, houtcontrole en -keuring belangrijke
takken van deze Dienst. De voor de triplexfabricage zo
belangrijke baboenbossen werden geïnventariseerd met
behulp van de K.L.M.-fotodienst. Luchtfoto’s op een
schaal van 1 : 10.000 blelçen duidelijk genoeg te zijn voor
het herkennen der baboenkruinen en dus voor de, massa-
bepaling.
Op basis van de gesloten overeenkomst werd 175 ha
savannegrond met pinus beplant. De uitzonderlijke
droogte in 1957 vernielde echter 80 pCt. van de aanplant.
Tezamen iet Van Gelder Zonen zullen evenwel de proef-
nemingen worden voortgezet. De aanplantingen liggen
bij Singrilanti en Blakkawatra in het gebied ian de
Surinamerivier. Hoofdzakelijk gebruikt men voor deze
proefcultures zaad van de pinus caribea uit Brits Honduras.
Daar het Surinaamse mierenhout vermoedelijk geschikt
zou zijn voor mijnhout, werd een proef-contract gesloten
met de ,,Vereinigte Holzgesellschaften” te Essen. In 1957
werd 1.830 ton geleverd aan diverse mijnen in het Ruhr-
gebied. Uit de aldaar genomen proefneming bleek, dat
mierenhout inderdaad zeer geschikt is voor stuthout,
doch minder voor gewelfhout.
Associatie met de
E.E.G. en
andere internationale. overeen-
komsten.
In mei werden in Den Haag. besprekingen gevoerd
betreffende Suriname’s al dan ‘niet toetreden tot enkele
door Nederland gesloten verdragen, welke o.a. leidden
tot een concept-overeenkomst inzake associatie van
Suriname met de Europese Economische Gemeenschap.
Een definitief akkoord wordt thans bestudeerd.
Verder zegde Suriname toe, tot de Transferabele Guldens-
zone toe te treden en werd het Surinaamse standpunt
inzake de Internationale Suiker Overeenkomst besproken.
Een betalingsbalansdeskundige van De Nederlandsche
Bank zal technische bijstand verlenen aan de Centrale
Bank van Suriname. Op 1 mei werden de wisselkoersen
opnieuw vastgesteld, waarbij de verkoopkoers van de
Hf., U.S. $ en het,Eng. £ met pCt. werden verlaagd.
Deze zijn thans resp.
0,50;
1,90 en 5,32.
Verslag Rekenkamer.
In haar verslag over 1957 klaagt de Kamer wederom
over het gebrek aan medewerking van de betreffende
diensten, ten gevolge waarvan haar opmerkingen geen
resultaat dreigen te hebben. Overigens is het verslag
ditmaal ‘niet officieel gepubliceerd, doch door een der
dagbladen, nadat de afgetreden Regering tijdens de ver
–
kiezingspropaganda ervan was beschuldigd, dit hier en
daar vrij scherpe verslag te hebben achtergehouden. In
dit verslag betreurt de Kamer het, dat haar verslag over
1956 nimmer werd openbaar gemaakt.
Industrie.
De nieuwe spaanplatenfabriek van Bruynzeel is thans
bijna gereed. Aan de andere kant noopten afzetmoeilijk-
heden Bruynzeel mde zagerïj en triplexfabriek een 40-uren
werkweek in te voeren, teneinde daardoor het aantal
ontslagen tot een minimum te beperken.
Op de sleephelling van de C.H.M. werd ten behoeve
van de Scheepvaartmij. Suriname een eerste zeewaardig
kustvaartuig gebouwd. Dit schip vervangt een verouderd
schip op de zeedienst naar Albina.
Het aantal binnenlandse industrieën werd uitgebreid
met twee aluminiumverwerkende kleinbedrijven. Eén
verwerkt aluminiumplaat tot keukengerei en de andere
fabriceert ‘aluminium jaloezieën.
De bouwnijverheid is ruim van opdrachten voorzien,
zowel in de overheids-, de industriële als de particuliere
sector. Ook in het kader van het Tienjarenplan werden
verscheidene nieuwe bouwwerken goedgekeurd, zoals een
visserjsteiger, een hal voor de Dienst Land bouwmechan i-
satie, een slachthuis te Paramaribo en een gemaal te
Nickerie. Verder wordt de verharding van het wegennet
en de aanleg van nieuwe wegen, waaronder de oost-west
verbinding met kracht voortgezet.
Visserij.
Het wetenschappelijk visserij-onderzoek véôr de Suri-
naamse Juist met twee onderzoekingsvaartuigen wees uit,
dat db visstand zeer goed is vodr een tropisch zeegebied.
De bodem is vast genoeg om de trawlvisserij uit te oefenen,
terwijl voldoende flora aanwezig is. Kleine garnalen
komen gedurende het gehele jaar buitengaats voor en
beneden 40 meter diepte bevinden zich enkele grote waarde-
volle garnalensoorten. Uit het met Nederlandse en Amen-
kaan’se hulp uitgevoerde onderzoek bleek o.a., dat in dit
gebied enkele tot nu toe ‘geheel onbekende soorten garnaal,
krab en kreeft, voorkomen.
Ook de visrijke kustpannen in het district Nickerie
werden nader onderzocht. Er zijn daar 300 vissers werk-
zaam, die naast snoek en trapoen in 1957 reeds 145.000
stuks kwiekwie op ijs naar Paramaribo leverden. En zal
een verdelgingsactie worden gevoerd tegen de vooral in
de omgeving van Wageningen voor de visstand schadelijke
kaaïmannen. Ook is een begin gemaakt met de verbetering
van de waterregulering.
Landbouw.
Gezien de zeer onregelmatige aanvoer van verse groenten
te Paramaribo treden, grote pnijsschommelingen op:
groene kool bijv. varieert tussen 20 en 130 cent per pond.
Daarom nam het Departement een proef met het opslaan
van kool in de aanwezige kôelkelders van het garnalen-
verwerkingsbedrijf. Deze proef kan als geslaagd worden
beschouwd, daar de kwaliteit goed bleek te zijn gebleven,
terwijl de kleine proefpartij (20 ton) reeds een prijsregu-
lerende invloed iiitoefende Het moet echter nog betwijfeld•
worden, of een dergelijk koelhuis bij een’ commerciële
opzet ee’n lonend bedrijf zal blijken te zijn.
De met steun .van het ‘Tienjarenplan opgerichte cocos-
oliefabriek te Coronie levert thans regelmatig olie voor de
binnenlandse markt. Hoewel de kvaliteit niet gelijk is aan
‘de geïmporteerde Nederlandse geraffineerde ‘olie – de
Coronie-olie wordt niét geraffineerd -, is er een gerede
afzet, in het bijzonder voor consumptie bij de Hindostaanse /
en Javaanse bevolkingsgroep. Ook werkt de prijs regulerend
op de import, daar het in de praktijk blijkt, dat Nederlandse
olie niet meer wordt geïmporteerd voor een prijs boven
de Hf. 150,— per 100kg cif. De exploitatiecijfers van de.
nieuwe fabriek zijn niet bekend, zodat het nog onbekend
is, of deze fabricage commercieel verantwoord is.
De Gouvernementslandbouwonderneming Slootwijk in
het district Commewijne, waar destijds de zo jammerlijk
mislukte kolonisatieproef met Indische Nederlanders werd
gedaan, werd aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij
verkocht. Blijkens het jaarverslag over
1957
van de Neder-
landsche Handel-Maatschappij droeg de suikerfabriek
Mariënburg met Hf. 200.000 bij in de totale winst. Wanneer
men daarbij in aanmerking neemt, dat ondanks belang-
rijke investeringen de balanswaarde van de ondernemingen
in Suriname op Hf. 1 afgeschreven bleven, dan kan worden
aangenomen, dat de winstcapaciteit aanmerkelijk groter
was. Ook de onderneming Peperpot (voornamelijk koffie
en cacao) had een goed jaar. Naast de traditionele produk-
ten wordt thans ook begonnen met de cultuur van pinda
en maïs.
De cacaoproduktie begint thans op gang te komen.
635
1
In dezen zijn de activiteiten va’n de tot het Rotterdamse
Jamin-concern behorende ondernemingen en het be-
volkingscacao-Plafl van de Overheid ‘ de belangrijkste
stimulansen. Vele velden zullen eerst in de komende jarèn
tot produktie komen. Inmiddels steeg de uitvoer reeds
van
Sf.
63.000 in 1955 tot Sf. 185.000 in 4957.
De rijst staat er dit jaar, vooral bij de bevolking in de
districten Suriname en Saramacca, aanmerkelijk beter
voor dan in het door een uitzonderlijke droogte geteisterde
1957.
Verwacht kan worden, dat de voor export beschik-
bare hoeveelheid groter zal zijn dan in het topjaar 1956
.(14.700 ton).
Bedrijfsorganisatie.’
Blijkens een mededeling in de pers, past de Overheid
thans een reeds lang voorbereide differentiatie toe bij het
verlenen van nieuwe bedrijfsvergunningen. Officieel is
hierover echter nog niets bekend gemaakt en in de Kamers
voor Koophandel en bedrjfsorganisaties wordt nog druk
onderhandeld over een eerder gedaan voorstel. De in-
middels afgetreden Regering diende bij de Staten een
Ontwerp Landsverordening in inzake wijziging van de
Kamers van Koophandel. Dit ontwerp werd gepubliceerd
en besproken in de organen van de Centrale Handels
Vereniging en van de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven.
Daaf inmiddels een nieuwe Regering optrad moet nog
worden afgewacht, of dit ontwerp inderdaad in deze vorm
in behandeling komt. –
Financiën.
De verkorte balans per 1juli1958 van de Centrale Bank
zag er als volgt uit (in Sf. 1.000):
Debet
Credit
•
Goud, deviezenrekeningen
29.169
Bankbiljetten in omloop
..
16.014
Rekening’courantsaldi
549
Rekening-courantsaldi
…..
6.849
Effecten & Hypotheken
40
Deviezenrekeningen
92
Gebouwen
……………
269
Kapitaal
……………..
3.000
Sluitrekeningen
……….
123
Reserves
……………..
3.050
Sluitrekeningen
…………
1.144
Totaal
……………..
30.149
Totaal
…………….
30.149
De belangrijkste wijziging sedert 1 apiil is hierin een
stijging van
Sf.
3,3 mln, credit in de binnenlandse rekening-
courantsaldi, waartegenover de buitenlandse debetsaldi
met Sf. 2,7 mln, stegen. De landsmiddelen brachten ge-
durende het eerste kwartaal slechts Sf. 7,9 mln, op tegen
Sf. 11,2 mln, verleden jaar, hetgeen te
wijten
was aan de
lagere opbrengst van de Inkomsten- en Overwinstbelasting.
Paramaribo, juli 1958.
G. C. A. MULDER, B.Sc.,Ps.D.
Dr. J. A. Geertman met medewerking van A. H. Geert-
mn, ec.drs.: Economie
1.
1957, 123 blz., f.
5,75
geb. –
A. H; Geeriman, ec.drs. met medewerking van Dr. J. A.
Gee’rtman: Economie
II. 1957,
161 blz., f.
5.90
geb.
Uitgave Elsevier, Aisterdam-Brusse1.
Deze twee delen zijn door de schrijvers bedoeld als
een leerboek voor de H.B.S. Het eerste deel behandelt
in hoofdzaak de problematiek, uitgaande van de af-
zonderlijke onderneming (micrô-economie); het tweede
heeft als kern de maatschappelijke kringloop (macro-
economie). De schrijvers hebben ernaar gestreefd de
problemen van vandaag en niet die van gisteren te be-
handelen.
De beide delen onderscheiden zich door hun object,
hun methode en de moeilijkheden die zij aan de leer-
lingen geven. Wij hebben dan ook eerder met twee ver-
schillende boeken te maken dan met een leerboek in
twee delen. Aangezien het eerste deel verreweg het
moeilijkste is, is o.i. niet voldaan aan de pedagogische
regel, dat men de leerlingen van gemakkelijke stof naar
moeilijke moet meenemen.
Dat de stof uit het eerste deel zeer moeilijk is voor
leerlingen, die nog niets van economie en nauwelijks
iets van boekhouden weten, blijkt uit een opsomming
van de voornaamste begrippen, die erin worden be-
handeld. Zonder naar volledigheid te streven noemen
wij:
totale kosten, grenskosten, gemiddelde kosten;
totale opbrengst, grensopbrengst ei gemiddelde op-
brengst;
oligopolie, produktdifferentiatie non-price competi-
tion en monopolistische concurrentie;
elasticiteit van dè afzet bij wel en niet reageren van
de concurrenten (geknikte vraagcurve).’
Het valt te waarderen, dat de schrijver ernaar gestreefd
heeft, vooral met cijfervoorbeelden, de verschillende
met elkaar samenhangende bgrippen in onderling ver-
S
band te brengen. Wij, betwijfelen evenwel sterk of deze
stof zich leent voor klassikaal onderwijs met gewone
leerlingen van een H.B.S.
De inhoud van het tweede deel houdt, wat de behan-
delde stof betreft, meer verband met wat gewoonlijk
op de middelbare scholen onder ,,economie” wordt ver-
staan. Ook is dit deel o.i. niet te zwaar voor het gestelde
doel. Wij kunnen ons daarom indenken, dat sommige
leraren niet met het eerste, maar met het tweede deel
zullen willen beginnen en mogelijk zelfs niet aan het
eerste deel toekorien.
Maar, terwijl wij de opbouw van het eèrste deel, op
zichzelf gezien en dus los van het doel als leerboek,
wel positief kunnen waarderen, is dit met het tweede
deel niethet geval. Nadat een eerste hoofdstuk aan het
nationaal inkomen is gewijd, krijgen wij een tweede
hoofdstuk over de conjunctuur. Eerst
daarna
worden het
geld en ,,de weg van sparen tot investeren” behandeld.
De goede raad van Von Böhm, dat het conjunctuur-
hoofdstuk het laatste of voorlaatste moet zijn, is. dus
niet opgevolgd. Het gevolg is, dat op vele plaatsen ge-
werkt moet worden met begrippen die aan de lezer,
noch uit ervaring noch uit bestudering bekend zijn.
Soms weet de schrijver op een knappe wijze aan deze
moeilijkheid te ontkomen. Zo definieert hij bijv. in-
flatie als een toestand waarin de bestedingswensen groter
zijn dan het verdiende inkomen. Toch heeft ons dat met
deze opbouw van deel twee niet kunnen verzoenen.
De problematiek van de inkomensvorming en -ver-
deling is niet in de positieve uiteenzetting opge’nomeh,
maar wordt behandeld in het hoofdstuk over de ge-
schiedenis van het economisc!i denken. Hier wordt bij-
zondere aandacht gegeven aan de fysiocraten, Ricardo
en Marx. De opmerking van de schrijver, dat de pro-
blemen waar West-Europa in de tijd van Marx mee
worstelde (noodzaak van investeringen en dus van lage
lonen) thans de problemen van de onderontwikkelde
gebieden zijn, komt ons juist en actueel voor. Deze op-
merking zou bij een klassikale behandeling wel eens
een interessante discussie kunnen ontlokken over de
636..
ideologische voorsprong, die Rusland in verschillende
van die landen boven het Westen heeft!
Wij hebben tot nu toe de uitgangspunten van de
schrijvers niet in onze beoordeling betrokken. Een boek
kan immers goed zijn, ook al is de recensent het niet
met het uitgangspunt eens. Het zal evenwel duidelijk
zijn dat een bespreking van een boek van Dr. Geertman
onvolledig is zonder stelling te nemen t.a.v. de margi-
nale analyse.
Zodra men in de economische analyse werkt met be-
grippen
als
maximum, minimum
en
optimaal,
volgt
daaruit, dat de wiskundige formulering van die analyse
differeritiaalvergelijkingen bevat.
In die zin zijn margi-
nale beschouwingen essentieel voor economische ana-
lyses.
Zodra wij evenwel niet met theoretische analyses
te maken hebben maar met richtlijnen voor praktisch
handelen, dan moeten de volgende vragen gesteld en
bevestigend beantwoord worden:
Zijn de functies, waar het om gaat, over het ge-
hele verloop differentieerbaar?;
is het verloop van de marginale grootheden zo nauw-
keurigbekend dat daaruit conclusies kunnen wor-
den getrokken, en worden deze niei hinderlijk ge-
stoord door toevallige afwijkingen?;
worden in feite de beslirsingen genomen met be-
trekking tot relatief kleine veranderingen? Het tegen-
deel hiervan is dat de economisch’e grootheden als’
produktie-omvang,
aanbiedingsprjs
principieel
sprongsgewijze variëren..
Nu komt het ons voor, dat in de praktijk van het
economisch handelen deze vragen maar zelden alle drie
bevestigend beantwoord kunnen worden. Dit tast na-
tuurlijk de theoretische juistheid van de marginale
analyses niet aan, maar beperkt wel in hoge mate de
praktische bruikbaarheid. Als wij dit onderscheid tusien
theoretische juistheid en praktische bruikbaarheid in
het oog houden, dan is te begrijpen waarom de marginale
analyses meer worden toegepast in de (theoretische) so-
ciale economie dan in de (praktische) bedrijfseconomie.
Zo gezien is het ook weer voor twijfel vatbaar of het
praktisch is in een eerste leerboek voor bedrijfseconömî-
sche problemen zozeer de nadruk op de marginale me-
thode te leggen als door Dr. Geertman is gedaan.
Voor deze twijfel is temeer grond, omdat ook bij de
compositie van een boek het typische economische pro-
bleem van het kiezen uit alternatieven om de hoek
komt kijken. Zo hebben bijv. vraagstukken als assorti-
mentssamenstelling, voorraadpolitiek, financiering, com-
binatie en splitsing van functies (arbeidsverdeling) min-
der aandacht kunnen krijgen dan zij o.i. voor de prak-
tijk verdienen. Al met al is een werk ontstaan van een
zeer individuele allure. Dit geldt meer voor het eerste
dan voor
,
het tweede deel. Anderzijds is de logische op-
bouw o.i. van het eerste deel sterker dan van het tweede.
Amsterdam.
Dr. W. J.
Iv.
d. WOESTIJNE.
Loosjes, Th. P.: Documentatie van wetenschappelijke litera-
tuur.
Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers-
maatschappij,
1957,
184 blz. Lit opgn. f.
11,75.
–
Een boek over documentatie heeft ook voor het bedrijfs-
leven een aantrekkelijke kant. Immers, de laatste dôcennia
wordt dit in steeds toenemende mate geconfronteerd met de
noodzaak van onderzoekingswerk, zowel op technisch als
op economisch gebied en een daarmee gepaard gaande
behoefte aan documentatie. Documentatie, zowel in het
eigen bedrijf als documentatie, die men zich via derden i.c.
bibliotheken verschaft. De vele problemen, die hiermee
samenhangen, worden in het boek van Loosjes (weten-
schappelijk ambtenaar van de Bibliotheek van de Land-
bouwhogeschool en Hoofd van het Centrum voor landbouw-
documentatie te Wageningen) op uitmuntende wijz be-
handeld.
De verdienste vn dit boek is drieledig. In de eerste
plaats geeft het een duidelijke wetenschappelijk gefundeerde
uiteenzetting over het dikwijls misplaatste en miskende
begrip documentatie, in de tweede plaats heeft het een
praktische betekenis voor al degenen, die hiermee belast
zijn en voor degenen, die hieruit putten, terwijl het ten slotte
duidelijk aantoont, dat de documentatie wel degelijk gezien
dient te worden als een taak voor het bibliotheekwezen.
Door de gedegen, wetenschappelijke behandeling van de
stof, is daarnaast een belangrijkë
bijdrage
geleverd voor een
juistere waardebepaling van het bibliotheek- en documen-
tatiewerk, waarvan de belangrijke 6n veel omvattende taak
vaak te licht wordt aangeslagen. Het is dan ook zeer ver-
heugend, dat thans ook in de Nederlandse taal een studie is
verschenen over één van de belangrijkste taken van een
bibliotheek: het toegankelijk maken van haar. materiaal.
Loosjes vangt dus zijn studie aan met een begripsbepaling
van de documentatie en tôont aan, dat uit de ontstaansge-
schiedenis van het vakgebruik van dit woord volgt, dat het
twee wortels heeft: een bibliotheekwortel (behoefte aan
analyse van de tijdschriftartikelen afzonderlijk; de actieve
documentatie) en een wetenschapswortel (behoefte aan
delegatie van het literatuurrecherchewerk: de passieve
documentatie).
Schrijver behandelt daarna de geschiedenis van de actieve
documentatie, die hij ziet als de geschiedenis van de ont-
wikkeling van het wetenschappelijk tijdschriftwezen en de
daarmee samenhangende verschuiving van boek naar
tijdschrift, waarna een zeer uitvoerige beschouwing van de
hedendaagse stand en . van de toekômstige ontwikkeling
wordt gegeven, ‘geïllustreerd door een aantal tabellen en
grafieken, waaruit zeer overtuigend blijkt, op welke moei-
lijkheden de bibliografische beheersing van de literatuur-
stroom stuit. Belangrijk is, dat schrijver het niet laat bij
het coiJstateren van feiten, doch een aantal reële voorstellen
doet tot de oplossing vaneen nationale bibliografische be-
heersing van de produktie van
tijdschriften
en series. Aan
het slot van zijn boek recapituleert hij deze tezamen met
suggesties inzake enige onderwerpen op documentatiege-
bied, die nader bestudeerd dienen te worden.
In de hoofdstukken gewijd aan de passieve documentatie’
komt duidelijk de noodzaak van samenwerking tussen de
documentalist en de wetenschappelijke onderzoeker naar
voren. Het gehele complex der vraagstukken van onder-
zoeker enerzijds en het zoeken van literatuur door of voor
hem anderzijds, komt hierbij aan de orde. Speciaal van be-
lang en van praktische zin zijn de hoofdstukken, handelend
over de recherchetechniek en de aspecten van de mechani-
satie van bepaalde fasen van het literatuuronderzoek. Uitvoe-
rig wordt hierbij besproken de ponskaart ook in vergélijking
met andere mechanische toegangsvormen, waarbij schrijver
in het
bijzonder
ingaat op het onderwerpponskaarten-
systeem. Devoordelen vn mechanisatie bij speciale situa-
ties worden belicht, waarbij tevens het kostenelement in
geding wordt gebracht.
Schrijver beëindigt zijn studie met een overzicht van de
637
praktische mogelijkheden vn documentatie ‘in het kader
van wetenschappelijke bibliotheken. Doordat het docu-
mentatieprobleem speciaal in dit kadèr wordt behandeld,
zou licht een niet geheel juiste voorstelling van de ont-
wikkeling van het Nederlandse documentatiewezen kunnen
• – worden verkregen. Immers zoals Lodsjes het stelt zou men
kunnen denken, dat door de wetenschappelijke bibliotheken
een documentatiefunctie te geven een novum wordt ge-
boden, terwijl eerder van een manco zou kunnen worden
• gesproken, daar de wetenschappelijke bibliotheken zich
• jarenlang welbewust van de documentatie hebben gedis-
tancieerd. Dit in tegenstelling met de speciale bibliotheken
– gericht op het doel van de initelling en dus meestal
werkzaam op een bepaald vakgebied – die reeds enige
decennia geledenhebben ingezien, dat de documentatie in
het verlengdé van de bibliotheek ligt en deze tot haar be-
langrijkste taak behoort.
Ik denk hierbij bijv. aan de documentatie op economisch,
bedrijfseconomisch en verkeersgebied; documentaties,
waarop zowel het bedrijfsleven als de publicist en de student
terugvalt en die ook de problemen, die zich bij de verwer-
king van de wetenschappelijke literatuur voordoen ten
volle kennen. In hetzelfde vlak ligt de opmerking, dat
• Loosjes met het kiezen van zijn voorbeelden en literatuur
• nagenoeg geheel in de natuurwetenschappelijke sfeer blijft.
Door een iets eenvoudiger stellen van de problemen en
wat minder literatuurverwijzingen in de tekst zou deze waar-
devolle studie gemakkelijker binnen het bereik zijn geko-
men van degenen, die in deze vraagstukken geïnteresseerd
zijn, doch die het documentatievak niet beoefenen.
‘s-Gravenhage.
G. M. VAN
ANDL.
De’ geidmarkt.
Dat de geidmarkt in de verslagweek ruim is geweest
blijkt alleen reeds uit het feit dat twee keer tot een verlaging
met pCt. van het caligeld-tarief is gekomen, zodat de
officiële notering thans 2 pCt. bedraagt.
Als de meest opvallende gebeurtenis mag deze week de
aankondiging worden beschouwd, dat op 7 augustus bij
de Agent kon worden ingeschreven op schatkistbiljetten
met een looptijd van 2, 3 en 5 jaar. Deze inschrijving drog
niet het karakter van een tender, maar de rente werd bij
voorbaat gefixeerd, en wel op resp. 3, 3/ en
/8
pCt.
per jaar. Het ligt voor de hand deze rente te vergelijken met
die op bijv. jaarspromessen, al zou men er over kunnen
twisten of een dergelijke vergelijking theoretisch wel
verantwoord is, daar de looptijd van biljetten de geidmarkt-
grens 7an één jaar overschrijdt. Ook afgezien hiervan is een
vergelijking niet zonder meer mogelijk, daar schatkist-
promessen op discontobasis worden toegewezen, zodat’
rentebetaling a.h.w. vooraf geschiedt, terwijl de Staat bij
biljetten achteraf rente vergoedt.
Zo komt de rentevergoeding op het 2-jaarspapier (34
pCt.) overeen met een disconto van nog geen 3,3 pCt.,
hetgeen lager is dan het disconto van
3/8 pCt. dat bij de
toewijzing van jaarspapier op 28 juli ji. uit de bus is geko-
men’
Er is voor een bedrag van f. 77,2 mln, ingeschreven en
toegewezen. De inschrijvers hebben hiermee bewezen zich
niet door het ,,l’histoire se répète’ te laten leiden. Want
nadat voor het laatst in maart/april
1956
de- openbare
inschrijving op biljetten had oiigestaan, is de rente
omhoog gegaan, hetgeen voor de houders een verliespost
betekende. Hiermee is overigens niet gezegd dat dit papier
alleen dan aantrekkelijk is als zich gedurende de gehele
looptijd een lagere rentestand zou voordoen.
Wat de motieven van de Staat betreft, die in het vervolg
eens per maand de inschrijving op biljetten tegen gefixeerde
prijzen zal openstellen, in de eerste plaats is het mogelijk
dat de Staat van mening is dat, op iets langere termijn
gezien, de huidige rentestand voor de geldvragers aantrek-
keljk is. In de tweede plaats is het denkbaar dat men, nu
een beroep op de kapitaalmarkt in 1958 tot nog toe niet
mogelijk is geweest, langs deze weg althans tot een semi-
consolidatie van de overheidsschuld wil trachten te komen.
In dit verband is het opvallend dat voor de biljetten met
een looptijd van
5
jaar een relatief gunstige rente werd
geboden. –
Ook wat het kortlopende papier betreft zit de Schatkist
– die blijkens de weekstaat van 4 augustus haar schuld
aan de Bank alweer in een tegoed heeft omgezet – niet
stil, getuige de tender op 3 en 12 maands-promessen die
tegen 13 augustus is aangekondigd.
De kapitaalmarkt.
Er zullen er slechts weinigen zijn die bij de introductie
van de aandelen Koninklijke op.de New York Stock Ex-
change vermoed hebben, dat dit aandeel ook in Amerika tot
de ,,market leaders” zou gaan behoren. Toch blijkt, dat
Royal Dutch gedurende het eetste halfjaâr 1958 de grootste
omzet van alle op de New Yorkse beurs verhandelde aan-
delen heeft bereikt. Ook de Amerikaanse beleggings-
fondsen tonen voor Ïoninklijke een grote belangstelling,
die langzamerhand ook tot de aandelen Philips wordt
uitgestrekt. De grote omzetten, die tijdens de verslag-
veek op het Damrak voor Philips werden geregistreerd
– alleen al op woensdag en donderdag zijn tezâmen ca.
f. 900.000 aandelèn nominaal verhandeld -, worden
wederom aan vraag van Zwitserse, maar vooral van Ame-
rikaanse zijde toegeschreven. Volgens het ,,Algemeen Dag-
blad” zou deze verband houden met een concentratie van
de Amerikaanse dochters van Philips.
In Wall Street, waar gedurende het eerste halfjaar het
recordbedrag van $ 4,3 mrd. aan dividenden werd uit-
gekeerd, d.i. $ 40 mln. meer dan een jaar te voren, heeft
men zich ria een geringe reactie niets aangetrokken van de
verscherping der prolongatievoorwaarden. Merkwaardig
genoeg is de invloed van deze selectieve kredietmaatregel
beperkt gebleven tot de obligatiesector. –
Uit het koerslijstje blijkt, dat de stijging van het Nedei-
landse algemeen indexcijfer vrijwel uitsluitend te danken
is aan de door buitenlandse vraag veroorzaakte hogere
koersen voor ,,internationals”. Voor de ,,lokale” aandelen
was er weinig belangstelling. Het is moeilijk te zeggen of
hierbij de overtuiging een rol speelt, dat de Nederlandse
conjunctuûr zich met minder voortvarendheid uit haar
recessietoestand zal opheffen dan de Amerikaanse. Mis-
schien is de opvatting welke in de vergadering van O.E.E.S.-
Ministers naar voren werd gebracht – ni. dat de Ameri-
kaanse recessie juist in de komende herfst haar invloed op
dé Europese conjunctuur zal doen gevoelen – in deze
typerend.
Op de obligatiemarkt zijn de koersen in het algmeen
aangetrkken. De in juni geëmitteerde
43/4
pCt. obligaties
ten laste van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten stegen
tot de pan-stand. De emissie yan de ,,tweede tranche”
638
S.
S
‘
Blijf bij!
* –
LEES
.”
E.-S.B.
N.V. SLAVENBURG’S BANK
Gevestigd te Rotterdam
REIS- EN ZAKENDEVIEZEN
dezer lening, waarop de inschrijving tegen een koers van
99
+ pCt. openstond, is onder déze omstandigheden een
succes geworden.
Uit de dividendstatistiek van Het Financieele Dagblad
over de eerste zeven maanden van 1958 blijkt dat het
percentage van de dividenddeclaraties welke hoger waren
dan die over het vorige boekjaar met bijna de helft is
afgenomen; het aantal lagere dividenddeclaraties is percen-
tagegewijs juist met de helft gestegen. Terwijl de lagere
winsten in de’ Verenigde Staten ten laste gaan yan de
ingehouden winst, ziet het er naar uit alsof men het in ons
land eerder zoekt in een bezuiniging op de uitgekeerde
winst. Gezien de invloed van het dividend op de aandelen-
koersen, en de invloed van de aandelenkoersen op de
conjunctuur, zou de Nederlandse zuinigheid in dit verband
wel eens de wijsheid kunnen bedriegen. –
Aand. lndexcljfers A.N.P.-C.B.S. 2 jan.
1 aug. 8 aug:
(1953 – 100)
1958
1958
1958
Algemeen
……………………………
168
201
205
Internat. concerns
.
…………………237
284
292
Industrie
………………………………
126
148
148-
Scheepvaart
…………………………
117
134
135
Banken
…………………………………
106
124
124
Indon. aand
…………………………
64
86
87
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 147,30 f. 166,50 f. 172,20
Unilever
………………………………
311%
364%
370
1
/2
Philips
………………………………….
230½
.
295
1
/2
299%
A.K.0.
…………………………………
142½
187
1
/2
194
1
/2
Kon.
N.
Hoogovens
………………
241
329
329
Van
Gelder
Zn.
……………………
170
176
179
HAL
…………………………………
132%
135
1
/2
135½
Amsterd.
Bank
………………………
191½
226
1
/2
226
1
/
1
H.V.A.
…………………………………
84%
103 104
Staatsfondsen
2%
pCt.
N.W.S.
……………………
59%
59%
60
5
A
3½
pCt.
1947
…………………………
85
90kg
91
7
/
8
3%
pCt.
1955
1
………………………
.
81%
88½
90%
3 pCt.
Grootboek 1946
…………… 80% 88+j
89%
3 pCt.
Dollarlening
…………………’
90
92%
92’%
Diverse obligaties
3½ pCt. Gem. R’dam 1937 VI
84
90%
91
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
79% 86%
84
3½ pCt. Neder!. Spoorwegen
84½
91
90
3
/4
3½ pCt.
Philips 1948
………………
90
92%
92%
3% pCt. West!. Hyp. Bank
80
84
3
/
84
6 pCt.
Nat.
Woningb.len. 1957
104%
109½
108/s
New York
Aandelenkoersgemidde!de
Dow Jones Industrials
…………
439 505 510
1
M. P
GANS.
1′
‘t
RECENTE PUBLIKATIES
,,Annual epidemiological and vital staf isfics 1955″.
World
Health Organization, Genève
1958, 699
blz., Zw.fr. 36,
3, $12.
Dit tweetalige – Frans en Engels – statistische over-
zicht, dat vergeléken met zijn voorgangers op een aantal
punten is uitgebreid, bestaat uit drie delen. In het eerste
deel is allereerst een aantal gegevens tezamen gebracht
omtrent de oppervlakte der landen, het aantal hunner
inwoners, dd samenstelling der bevolking naar leeftijd en
geslacht, de geboorte- en sterftecijfers en de groei der be-
volking. Daarna volgen uitvoerige gegevens omtrent de
doodsoorzaken, waarbij wederom het geslachts- en leef-
tijdsciiterium is gehanteerd. Het cijfermateriaal betreffende
een aantal ziekten, dat de dood ten gevolge had, is uitge-
breid met gegevens over de lokatie van kwaadaardige
nieuwvormingen en met overzihten van overlijdensge-
vallen als gevolg van ongelukken, zelfmoord, gewelddadig-
heid etc. In het tweede deel worden – voor het eerst
onderscheiden naar leeftijd en geslacht – gegevens gepu-
bliceerd omtrent het seizoenmatig optreden van ziekten,
waarvan aangifte verplicht is. Het laatste deel ten slotte
bevat overzichten van het medisch personeel in ruime zin,
het aa.ntal ziekenhuizen en ziekenhuisbedden en de vaccina-
ties. Het werk wordt afgesloten met een uitvoerige index.
World Economic Survey 1957″.
United Nations, New
York 1958, 227 blz., Zw.fr. 10,50, £ 18/-, $ 2,50.
• Evenals in de ,,Surveys” van 1955 en 1956 is in die van
1957 een speciale studie gemaakt van een belangrijk
economisch vraagstuk, ditmaal de inflatie. In het eerste
deel worden drie hoofdstukken gewijd aan resp. de inflatie
in ,,industrial countries”, ,,primary producing countries”
,,centrally planned economies”. Het tweede deel van het
,,Survey” heeft de recente economische ontwikkeling
in
de
zojuist genoemde landengroepen tot onderwerp.
Muziek bij het werk,
samengesteld door en verkrijgbaar bij
de documentatiedienst van de afdeling Geestelijke
Gezondheid van het Nederlands Instituut voor
Praeventieve Geneeskunde. Leiden 1958,
45
blz., f .3.
Dit gestendilde werkje bevat een uitvoerig overzicht van
de belangrijkste binnen- en buitenlandse literatuur over
muziek bij het werk. De samenstellers hebben bij de meeste
titels aantekeningen geplaatst, waardoor de lezdr zich een
indruk kan vormen van hetgeen in de betreffende publikatie
is te vindeh. Dè documentatie omvat 117 titels.
639 /
_
vueatures
j
NEDERLANDSCHE HEiDE MAATSCHAP
De Nederlandsche
schappij zoekt voor haar afdeling
1
Administratieve Organisatie
III. EEN JONGE MEDEWERKER
Gegadigden dienen met succes een mid-
delbare schoolopleiding te hebben ge-
volgd en verder in het bezit te zijn van
het Associatie-diploma Boekhouden
(M.B.A. diploma strekt tot aanbeveling).
Enige ervaring is gewenst.
Leeftijd tot max.
30
jaar.
De wekzaamheden welke – in team-
verband – moeten worden verricht be-
treffen in hoofdzaak het analyseren van
administratieve processen. en het ont-
werpen van verbeterde werkmethoden.
Een opleiding hiertoe wordt in, het be-
drijf gegeven.
Candidaten zullen bereid moeten zijn
zich eventueel aan een psychotechnisch
onderzoek te onderwerpen.
Sollicitaties, met de hand geschreven, te
richten aan afd. Personeelzaken, Sickesz-
plein 1, Arnhem.
-Efficiency’
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*.
Indien
Uw telefoônnummer
in Uw annonce
moet worden
dpgenomen,
vermeld dan
tevens het
KENGETAL
Kas, Kassiers en Dag-
geldleningen
. .
f
83.362.596,56
Nederlands
.
474.400.000,
–
Schatkistpapier
.
Ander Overheidspapier,,
31.1 92.210,07
Wissels
.
.
.
.
.
.
.
.
…
19.567.068,57
Bankiers in Binnen- en
Buitenland…..,
69.550.465,90
Effecten, Syndicaten en
Waarden…….
43.929.270,69
Prolongaties en Voor- schotten tegen Effecten ,,
28.589.466,59
Debiteuren
……
…
374.769.727,89
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten). .,,
6.251.199,52
Gebouwen……….
5.000.000,-
f1.136.612.065,79
Kapitaal
. . . . . . . . .
f
49.000.000,
–
Reserve ………..
21.500.000, —
Bou-wreserve
–
1.000.000,—
….,
Deposito’s
op Termijn,,
350.106.057,96
Crediteuren
……….
615.263.836,01
Geaccepteerde Wisseis ,,
7d7.621,55
Door Derden
Gëaccepteerd
–
.,,
266.563,18
Overlopende
Saldi
en
Andere Rekeningen,,
38.161.987,09
f 1.136.612.065.79
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 31juli 1958
Behoeft
Leeft, met 11w tijd mee!.
Un staf
Leest de
E.-S.B.
uitbrejding?
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Advertentie-afd.
–
Postbus 42
–
Schiedarn
OEt.
•
IlHlI
1
III
=
N
De
Nederlandsche
Handel-Maatschappij is een
N
H
internationaal
georiënteerde bank met een groot
M
aantal
buitenlandse
vestigingen,
affiliaties
en
1
vertegenwoordigingen. Zij bemiddelt bij im- en
N
export
en
transitozaken en
geeft
inlichtingen
over betalingsgewoonten en -mogelijkheden. De
N.H.M. staat U ook ter zijde bij het zoeken van
nieuwe zakenrelaties in het buitenland.
oder1alldsuhe
llalldel1laatsuhappij,
.Y.
H
‘
N
H
Hoofdkantoor:
Amsterdam, Vijzelstraot 32
H
M
140
kantoren in binnen- en buitenland
H
liii
111111
Z
lii zi.111111
640