Ec* onomisch – Statistis
ch
e
–
Pert*chten..
–
.,
1
• Voetbal in Nederland
*
H. H. Wemmers
Hoe staat het met de kolenvoorziening
•
in de Gemeenschap?
l3rs J. C. Gerritsen
Rubber- Stichting exit
*
Drs P. H. M. Cremers
Schijnwerper op atoomstad Genève
*•
*
J.B.Booij
De groei der levensverzekering
in Amerika
VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
40e JAARGANG
–
No 1996
WOENSDAG 14 SEPTEMBER
1955
14September
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
970
1
In October a.s. beginnen weer de
1
nieuwe cursussen:
PERSONEELBEHEER
en
1 BEDRIJFSECONOMIE EN
1
BEDRIJFSORGANISATIE
1
1
*
De cursus ,,Personeelbeheer” geeft een goed
1
overzicht en een grondige oriëntering met
betrekking tot de vele aspecten van het
personeelbeleid in de onderneming. Deze
cursus is zowel bestemd voor diegenen die
een leidinggevende functie bekleden in de
lijnorganisatie als voor hen, die als staf-
functionaris meer in het bijzondr met het
personeelwerk belast zijn.
De cursus ,,Bedrijfseconomie en Redrijfs-
1
Organisatie” geeft een algemene en toch
1
practisch gerichte oriëntering op het des-
1
betreffende gebied.
De cursussen worden schriftelijk en monde-
1
ling gegeven en duren voort tot de zomer
1956.
1
*
1
Pospectus
wordt U op aanvraag gaarne gezonden
1
1
door het:
INSTITUUT VOOR PRACTISCHE
BEDRIJFSKUNDE – I.P.B.
VAN BREESTRAAT 107—TEL. 725252—A’DAM-Z.
Correcte
correspondentie
dooriORES dus
KORES
voorUw
KORES-pondentie’
CARBONPAPIER – SCHRIJFMACHINELINTEN
MIIPPI
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
• Amsterdam – ‘s-Gravenhage
Delft – Schiedam – Vlaardingen
Financiering van
In- en Uivoer
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.
No. 1977:
f
2,-
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
14September 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
791
Voetbal in Nederland
De Nederlandse .voetbalwereld heeft, na de geboorte
van haar natuurlijke kind, het betaalde voetbal, een
periode van hevige beroering doorgemaakt. Een periode
tevens waarin alles, wat met voetbal te maken had, zich
van een ruime en intense publieke belangstelling verzekerd
kon achten. Geen wonder dus, dat aan het boek van
Miermans
1),
dat in dit bewogen tijdvak verscheen –
nl. enkele maanden nadat de verbeten strijd om de er-
kenning van dit natuurlijke kind met zijn wettiging was
beëindigd en men zich kon gaan wijden aan de bestrijding
der kinderziekten – eveneens een grote belangstelling
ten deel viel. Het, oorspronkelijk als proefschrift versche-
nen, boek verdient deze ook, want het is het eerste ge-
schrift, waarin de ontwikkeling van de voetbalsport in
ons land, als maatschappelijk verschijnsel, systematisch
is behandeld.
Dr Miermans’ boek bestaat uit drie delen. Het eerste
bevat afbakeningen van en beschouwingen over de be-
grippen vrije tijd, vrije tijdsbesteding, spel en sport; de
overige delen zijn aan het eigenlijke onderwerp, voetbal
in Nederland, gewijd. Na een kort historisch overzicht
van aan voetbal verwante spelen, wordt verhaald hoe de
voetbalsport, in haar huidige vorm ontstaan in Engeland,
zich vandaar o.a. via economische en militaire kanalen
over de wereld verspreidde en zich ook in ons land ge-
leidelijk aan ontwikkelde tot het massale verschijnsel van
onze tijd.
De beschikbare ruimte laat helaas niet toe de auteur
in zijn uitvoerige, hier en daar anecdotische, ontwikke-
lingsschets ook maar enigszins op de voet te volgen.
Slechts zij er de aandacht op gevestigd, dat de voetbal-
sport eigenlijk maar enkele jaren, van 1900-1914, op het
praedicaat ,,nationale” aanspraak kon maken; ,,natio-
nale” in de zin van alle maatschappelijke groeperingen
in de steden omvattende, met uitzondering der orthodox
Protestanten, die zich niet met, toentertijd nog alleen op
Zondag beoefend, voetbal konden verenigen. V66r de ,,na-
tionale” periode telde de onderhavige sport haar beoefena-
ren uitsluitend onder de élite-jeugd, ml 1914 trok de élite
zich meer en meer terug en werd voetbal een volkssport.
‘) Dr C. Miermans: Voetbal in Nederland; maatschappelijke en sportieve
aspecten. van Gorcum & Comp. N.V. – G. A. Hak & Dr H. J. Prakke. Assen
1955,
339 blz., ing. f9,75, geb. f 11,50.
De factoren, die tot de toenemende beoefening van en
belangstelling voor voetbal hebben bijgedragen, zijn vele.
Miermans noemt o.a. de propagerende werking der zich
via hun werkkring over het land verspreidende beoefe-
naren; het invoeren van internationale wedstrijden en een
competitiestelsel; de aandacht, die de pers in steeds groter
mate aan het phenomeen ging schenken; de verbeterde
sociale positie der arbeiders en de mobilisatie van 1914-
1918. Ten slotte heeft— gegeven de in ons land heersende
neiging bepaalde activiteiten slechts ten toon te spreiden
in gezelschap van lieden met eenzelfde confessie of wereld-
beschouwing – het oprichten van Katholieke, Protes-
tants-Christelijke en Arbeidersvoetbalbonden, de voetbal-
sport in ruimer kring, dan wel in ruimer mate ingang doen
vinden, en haar.teven,s een typisch. Nederlands aanschijn
gegeven.
Ook in het derde, kwantitatieve, deel’ van zijn boek
heeft de auteur aan het verband tussen confessie en voet-
bal-,,mindedness” ruime aandacht geschonken. Tevens is
hier de relatie onderzocht tussen beoefening van de voet-
balsport en de beroepsstructuur der bevolking, terwijl
hoogst interessant cijfermateriaal is verstrekt betreffende
de ontwikkeling van het aantal verenigingen – geografisch
en in de tijd – hun gemiddelde levensduur en hun leden-
tal; de leden van de K.N.V.B., en de publieke belangstl-
ling in de ruimste zin.
Miermans heeft er op gewezen, dat de quaestie ama-
teurisme-professionalisme niet van vandaag of gisteren is:
van de oprichting van de Bond, in 1889, af is het vraagstuk
eigenlijk in discussie geweest en in 1922 bijv. werd iemand
er van beschuldigd verkapt professionalisme voor te staan.
Ook financiële aspecten spelen, zoals de schrijver duidelijk
doet uitkomen, reeds lange tijd een rol van be-
tekenis. Nu door de ontwikkeling in de laatste
tijd op deze aspecten meer dan voorheen de nadruk is
komen te liggen, wordt het verschijnsel voetbal ook voor
de economist interessant. Het boek van Miermans zal
hem bij zijn onderzoekingen – ondanks het feit, dat, ge-
zien de aard van het boek, d6 financiële zijde van deze
sport slechts globaal en zeer terloops is behandeld – in
menig opzicht tot steun kunnen zijn.
Z.
INHOUD
Blz.
Blz.
Voetbal in Nederland,
door Drs J. H. Zoon
….
791
Hoe staat het met de kolenvoorzienig in de Ge-
meenschap?, door H. H. Wemmers
……….
793
Rubber-Stichting exit,
door Drs J. C. Gerritsen
794
A a n tekening en:
Productie en productiviteit in. Japan
……..
801
Tien jaren Oostenrijkse economie
………..
803
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brzet
806
Schijnwerper op atoomstad Genève,
door Drs P
.
.
–
H. M. Cremers
………………………
797
Statistieken:
De groei der levensverzekering in Amerika,
door
Ban.kstaten
…………………………
806
J. B. Booij
…………………………..
799
In- en uitvoer van Nederland
………….
806
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. G!asz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.,
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
792
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
H. H. WEMMERS, Hoe staat het met de kolen voorziening
in de Gemeenschap?
In Augustus 1954 bevond de kolenmijnbouw in de
E.G.K.S. zich in een periode van laagconjunctuur: in
sommige bekkens moest de productie worden beperkt,
terwijl de onverkochte voorraden kolen en cokes stegen
tot ca 19 mln ton. Omstreeks October 1954 ving een
periode aan, waarin de vraag de productie begon te over-
treffen en thans is een situatie ontstaan waarin niet meer
volledig aan de vraag kan worden voldaan. Ondanks de
sterk verhoogde invoer kon de markt, vooral in cokesko-
len en cokes, niet worden bevredigd. Het is verklaarbaar,
dat de Hoge Autoriteit vooralsnog niet bereid is art. 59
van het verdrag toe te passen – hetgeen in de practijk
zou neerkomen op het invoeren van een kolendistributie
– want het is niet aan te nemen, dat zij er in zou slagen
een billijke kolenverdeling tot stand te brengen, zonder
gelijktijdige maatregelen m.b.t. de overige energiebronnen.
Ondanks de heersende hoogconjunctuur staat de H.A.
voor een moeilijke taak: de verbruikers vragen een zoda-
nig kolenbeleid, dat zij onder a’lle omstandigheden vaste
brandstoffen kunnen krijgen tegen de laagst mogelijke
prijzen; de producenten verwachten maatregelen, die hen
in staat stellen de productiecapaciteit te verbeteren en zo
mogelijk op te voeren, en de vakbeweging dringt er met
grote klem op aan, dat thans een begin wordt gemaakt
met het verbeteren van levenspeil en arbeidsvoorwaarden
der werknemers.
Drs J. C. GERRITSEN, Rubber-Stichting exit.
Op 11 Juli 1955 heeft de Indonesische Minister van
Landbouw aan bestuur en directie der Rubber-Stichting
medegedeeld, dat de Indonesische Regerirîg heeft besloten
d werkzaamheden dezer ruim 200 medewerkers om-
vattende Organisatie op korte termijn naar haar eigen
land over te brengen. Deze maatregel komt, gezien het
complex van moeilijkheden waarmede de overbrenging
gepaard zal gaan en de daarmede optredende isolatie van
het verbruiksgebied van natuurrubber in feite neer op
beëindiging der activiteiten van de Rubbër-Stichting.
Schrijver geeft een overzicht van de ontstaansgronden,
de formatie en de taak van de internationale rubber-
producentenorganisatie, gaat na welke de betekenis der
Rubber-Stichting was en welk verlies men door de liqui-
datie van dit orgaan zal lijden. Geconcludeerd wordt,
dat zeker wat betreft het Westeuropese continent, de
oriëntatie op synthetische rubber zal worden versneld.
Men kan zelfs verwachten, dat de belangrijkste fabrieken
en bloc zullen besluiten met natuurrubber voorgoed af te
rekenen. Natuurrubber treft dan hetzelfde lot als indigo
en kamfer. Dit is het perspectief voor Indonesië, dat voor
zijn deviezeninkomsten nu nog voor 40 â 50 pCt op
natuurrubber drijft.
Drs P. H. M. CREMERS, Schijn we/per op atoomstad
Genève.
Het bijzondere van de atoomconferentie te Genève is,
dat zij geheel stond in het teken van het vreedzame gebruik
van kernenergie en dat, naast de erkenning van de waarde
van het atoom als nieuwe energiebron, inhet bijzonder
de nadruk werd gelegd op het gebruik van radio-actieve
isotopen op schier elk terrein van het maatschappelijk
leven. Schrijver geeft een opsomming van de toepassings-
mogelijkheden van het bijproduct van de kernreactor,
de radio-actieve isotoop, op industrieel, agrarisch en
medisch gebied. Deze toepassing vraagt precisie- en
vaardigheidsinstefling, kwaliteiten die in Nederland in
behoorlijke mate ter beschikking staan en hier goed kun-
nen worden ontwikkeld. Dit vraagt echter training en
research, die meer financiële middelen eisen dan tot nu
toe ter beschikking zijn gesteld. Bovendien moet particu-
lier initiatief worden geactiveerd. Schrijver betreurt het,
dat op de exposities in Genève niets te bemerken viel
van Nederlands streven en werken op kernphysisch gebied.
J. B. BOOIJ, De groei der levensverzekering in Amerika.
In de Verenigde Staten wordt het levensverzekering-
bedrijf door 877 ondernemingen uitgeoefend, die ultimo
1954 237 mln polissen, tezamen vertegenwoordigend een
verzekerd bedrag van $ 334 mrd, in omloop hadden ge-
bracht. Een vergelijking met gegevens uit 1945 leert, dat
de kapitaalverzekering in de afgelopen tien jaren is ver-
dubbeld, dat de volksverzekering .een vooruitgang boekte
van rond 40 pCt en dat de collectieve verzekering bijna
vervijfvoudigde. Per gezin beliep het verzekerd bedrag
$ 6.300, tegen $ 3.200 in
1945.
Evenals overal elders
worden verreweg de meeste verzekeringen op het leven
van het mannelijk deel der bevolking gesloten. De pro-
ductie bereikte in 1954 een recordhoogte van $ 48,5 mrd,
tegen $14,7 mrd tien jaren geleden. Ook in de productie-
cijfers komt de grote vlucht, die de collectieve verzekering
genomen héeft, tot uiting. Voorts heeft de zgn. ,,crediet-
levensverzekering” in de Verenigde Staten grote opgang
gemaakt. Het bedrag, dat door de gezamenlijke levens-
verzekeringmaatschappijen werd uitgekeerd beliep in 1954
bijna $ 5 mrd.
-SOMMAIRE –
H. H. WEMMERS, Aquoi en est l’approvisionnement en
charbon dans la C.E. C.A .7
Au mois d’août 1954 l’exploitation houillière dans le
cadre de la Communauté Européenne pour le Charbon
et l’Acier se trouvait dans une période de conjoncture
de dépression. Actuellement la situation est telle qu’il
ne peut plus être entièrement satisfait â la demande.
L’auteur en expose les causes et les conséquences.
Drs J. C. GERRITSEN, ,,Rubber-Stichting” exit.
Le Gouvernement indonésien a décidé de transférer â
bref délai en Indonésie les activités de la ,,Rubber
–
Stichting” (Fondation pour le Caoutchouc) â Delft.
Cette décision revient pratiquement â la fin des activités
de cette fondation. Cela veut dire, sans doute en ce qui
concerne le continent de l’Europe occidentale, que l’orin-
tation vers le caoutchouc synthétique sera accélérée et
cela avec toutes ses conséquences pour l’Indonésie.
Drs P. H. M. CREMERS, Genève, viiie ,,atomique” au
centre de i’attention.
L’auteur donne une viie d’ensemble des possibilités
d’application du sous-produit de l’énergie nucléaire,
l’isotope radio-actif, dans le domaineindustriel, agraire
et médical.
J. B. BOOIJ, Le développement des assurances-vie aux
Etats- Unis.
L’auteur donne une image du développement des
assurances-vie aux Etats-Unis en comparant le nombre
de polices, le montant total assuré, le montant moyen
assuré, la production etc. en 1954 avec les chiffres
correspondants de 1945.
14September
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
793
Hoe staat het met de kolenvoorziening in de Gemeenschap?
Op 19 Juli 1955 publiceerde de Hoge Autoriteit der
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal een memo-
randum in zake de algemene doelstellingen.
Volgens art. 46 van het Verdrag moet de Hoge Auto-
riteit tot deze openbaarmaking overgaan, teneinde aldus
richting te geven aan het optreden van belanghebbenden,
terwijl tevens kennis kan worden genomen van het voor-
genomen beleid op het gebied, van de modernisering, de
richting van de productiç en de uitbreiding van de pro-
ductiecapaciteit.
Hoewel de H.A. uitdrukkelijk opmerkt, dat deze eerste
publicatie slechts een algemeen schema van onderzoek
beoogt te geven en dat verdere studies noodzakelijk zijn,
is het ondanks dit voQbehoud een belangrijk document
geworden. Het bevat een visie op de toekomst en het zal
een taak zijn voor alle belanghebbenden het critisch te
bezien en zo nodig suggesties te doen.
Nadere vaststelling van de algemene doelstellingen zal
op het kolenbeleid van grote invloed zijn en de H.A.
acht het van groot belang, dat de kolen en het staal geen
,,bottleneck” gaan vormen bij de ontwikkeling van de
volkshuishoudingen als geheel. Is daar kans op? Doel,
van dit artikel is de kolensituatie te schetsen zoals zij
zich in de afgelopen maanden heeft ontwikkeld en zich
thans aftekent. Wellicht is het van belang voor de beoor
–
deling van de ontwikkeling op langere termijn.
In Augustus 1954, toen de Hoge Autoriteit haar twee-
jarig bestaan herdacht, bevond de kolenmijnbouw in de
Gemeenschap zich in een laagconjunctuur. In sommige
bekkens moest de productie worden beperkt, terwijl de
onverkochte voorraden kolen en cokes stegen tot ca 19
mln ton. Vergeleken met 1953 bewoog de productie zich
op hetzelfde peil, de invoer uit derde landen had zich ge-
stabiliseerd, doch de uitvoer van kolen en cokes naar
landen buiten de Gemeenschap was toegenomen. J(ortom,
wij zagen het beeld van een industrie, bedacht op het
handhaven van een economisch noodzakelijk productie-
peil en een prijzenbeeld dat niet veel afweek van het
voorafgaande jaar met aanpassingen aan offerten uit
derde landen.
Omstreeks October 1954 ving een periode aan, waarin
de vraag de productie begon te overtreffen. Daardoor
kon een begin worden gemaakt met het afvoeren van de
aan de mijnen en cokesfabrieken opgeslagen voorraden.
Deze ontwikkeling heeft zich sindsdien onverflauwd
voortgezet en thans is er een sitifatie ontstaan, waarin de
mijnindustrie niet meer volledig aan de vraag kan voldoen.
Behalve in Frankrijk, en in zeer geringe mate in België,
zijn geen verkoopbare kolen op voorraad meer aanwezig.
Het geluid dat de H.A. op haar derde verjaardag in
Augustus jl. liet hQren, was dan ook heel wat optimisti-
scher dan een jaar geleden. De index van de industriële
productie in de Gemeenschap gedurende het eerste half-
jaar 1955 was 12,4 pCt hoger dan in het eerste halfjaar
1954, de overeenkomstige cijfers voor de ruwstaalproduc-
tie en de kolenproductie waren resp. 26,8 pCt en 3,1 pCt.
De geringe elasticiteit, die nu eenmaal noodzake-
lijkerwijs met de aard van de Europese kolenproductie
samenhangt, was oorzaak dat de gestegen vraag door
invoer uit derde landen moest worden gedekt. Deze was
in het eerste halfjaar 1955 dan ook 24 pCt hoger dan in
de overeenkomstige periode van het vorige jaar, waarbij
op te merken valt dat de invoer Uit Groot Brittannië
en Polen terugliep met resp. 26 en 47 pCt, doch de invoer
uit de Verenigde Staten toenam met 86 pCt. In de eerste
zes maanden van dit jaar werden bijna evenveel Ameri
kaanse kolen ingevoerd als in het gehele jaar 1954.
Ondanks deze sterk verhoogde invoer kon de markt,
vooçal in cokeskolen en cokes, niet worden bevredigd.
Niet alleen de sterk verhoogde vraag in de Gemeenschap
zelf, doch ook de verhoogde uitvoer naar derde landen
deed het tekort toenemen. Van verschillende kanten dringt
men dan ook aan op toepassing van art. 59 van het Ver-
drag nI. vaststelling van het feit, dat de Gemeenschap ver-
keert in een periode van ernstige schaarste, en wordt
verlangd dat dienovereenkomstig de nodige maatregelen
worden getroffen. In de practijk zou
dlt
neerkomen op
het invoeren van een kolendistributie, waarbij het nood-
zakelijk zou zijn te bepalen, welke industrieën prioriteit
zouden krijgen bij de bevoorrading. Dat de Hoge Autori-
teit vooralsnog niet bereid is aan de uitgeoefende drang
gevolg te. geven is alleszins verklaarbaar. Het vraagstuk
van een billijke verdeling der beschikbare vaste brand-
stoffen is gecompliceerd. De Gemeenschap verbruikt ni.
meer energie dan zij voortbrengt. Volgens een studie,
ve’rricht door de Westeuropese kolenproducenten, be-
droeg in 1954 het verbruik van primaire energie in de
Gemeenschap omgerekend op steenkolen ca 383 mln ton.
Hiervan werd in de Gemeenschap zelf 325 mln ton ge-
produceerd of 85 pCt. Het aandeél van de kolenproductie
daarin was 242 mln ton of 64 pCt van het verbruik.
Hieruit blijkt dat ruim een derde gedeelte van de energie-
behoefte afhankelijk was van andere energiebronnen,
zoals bruinkool, aardgas, electriciteit uit waterkracht en
vloeibare brandstoffen.
Het is derhalve niet aan te nemen dat de Hoge Auto-
riteit er in zou slagen een billijke kolenverdeling tot stand
te brengen zonder gelijktijdige maatregelen met betrek-
king tot de overige energiebronnen.
Hoewel in de eerste plaats de verhoogde bedrijvigheid
in de Gemeenschap tot een krappe kolenmarkt heeft
geleid, is ook de ontwikkeling in Groot Brittannië daarop
van invloed geweest. Ondanks een daling in de kolen-
productie en een stijgend verbruik heeft de National
Coal Board getracht de export van kolen zo lang moge-
lijk te handhaven. Het verbruik van olie werd aangemoe-
digd in alle gevallen, waarin dee concurrerend kon
worden verstookt. Desondanks was de Engelse Regering
genoodzaakt belangrijke hoeveelheden kolen uit de Ver-
enigde Staten en de Gemeenschap te importeren. Het laat
zich aanzien, dat Engeland dit jaar méér kolen zal in-
voeren dan exporteren. De Regering heeft dan ook aan-
gekondigd dat zij tot drastischë beperking van de uitvoer
zal overgaan. Ook de Gemeenschap zal hiervan de na-
delige gevolgen ondervinden.
In België, waar zelfs de opgeslagen
.
stofkolen gerede
afzet vinden, verwacht men aan het einde van het jaar
uitverkocht te zijn. De korte staking in de mijnindustrie
deed de productie in Juli dalen met ca 25.000 ton per dag
of in totaal meer dan 600.000 ton beneden het Juni-peil.
West-Duitsland, de grootste kolenproducent en tevens
grootste exporteur van de Gemeenschap, beleeft moeilijke
dagen. De vraag naar kolen en cokes is zo toegenomen,
dat bij handhaving van de leveringen naar de overige
E.G.K.S.-landen en de export naar derde landen belang-
rijke hoeveelheden Amerikaanse kolen moeten worden
geïmporteerd. Deze gang van zaken heeft in Duitse ver-
794
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September
1955
bruikerskringen aanleiding gegeven tot critiek. Zo werd
verlangd dat het centrale verkooporgaan van de Ruhr-
mijnen – de Georg – zou overgaan tot een belang-
rijke vermindering van deze leveringen. Hierdoor zou het
nadelig verschil tussen de hoge Amerikaanse kolenprijzen
franco bestemming en de door de H.A. vastgestelde ,,lage”
Ruhrprjzen niet ten laste van de Duitse verbruikers
komen.
Het getuigt van wijs beleid, dat de Georg aan deze
suggesties geen gevolg heeft gegeven. Zij heeft toegezegd
de regelmatige afnemers – ongeacht of zij in West-
Duitsland of elders gevestigd zijn – te zullen blijven
leveren. Deze verklaring heeft ook in de kringen, die
aandringen op maatregelen tegen de concentraties en
kartels een goede indruk, gemaakt. De indruk bestaat
dat deze tegenstanders wel inzien dat in deze gespannen
kolenmarkt een evenwichtig beleid van de Ruhr de Hoge
Autoriteit de gelegenheid geeft zich rustig op de situatie
te bezinnen. Hoe deze toestand zou zijn geweest bij een
,,vrje” concurrentie willen wij wat het voorzieningsbeeld
betreft aan de fantasie van de lezer overlaten. Het prijspeil
zou in elk geval belangrijk hoger zijn geweest dan thans
het geval is.
Dank zij de sterke b’eweeglijkheid van de kolenproduc-
tie in de Verenigde Staten konden wederom grote hoeveel-
heden naar Europa worden verscheept. De zeevracht is
als gevolg daarvan belangrijk gestegen, zodat de c.i.f.-
prijzen niet meer de weerspiegeling zijn van een kolen-
markt doch van de vrachtenmarkt. Is de zeevracht laag
dan daalt de prijs beneden het Europese niveau en vindt
in vele gevallen prijsaanpassing plaats. Dit laatste uit de
aard der zaak voor zover de betrokken producenten be-
lang hebben dit geldelijk nadeel te dragen om de pro-
ductie geheel te plaatsen. Bij hoge scheepsvrachten be-
taalt de verbruiker voor de Amerikaanse kolen belangrijk
meer dan voor kolen uit de Gemeenschap. De ervaring
heeft geleerd dat de kolenproducenten in de E.G.K.S.
deze heftige hausse niet volgen. Hun belangen liggen meer
bij een zekere stabiliteit der prijzen, een factor die ook
voor de verbruikers van belang is.
Het is duidelijk dat de Hoge Autoriteit ondanks de
alom heersende hoogconjunctuur voor een moeilijke taak
staat. Allereerst vragen de verbruikers een zodanig kolen-
beleid dat zij onder alle omstandigheden de nodige vaste
brandstoffen kunnen krijgen tegen de laagst mogelijke
prijzen. De producenten van hun kant verwachten maat-
regelen die hen – op lange termijn gezien in staat
zullen stellen de productiecapaciteit te verbeteren en zo
mogelijk op te voeren.
De vakbeweging in de Gemeenschap dringt met grote
klem er op aan, dat thans een begin wordt gemaakt met
het verbeteren van het levenspeil en de arbeidsvoorwaar-
den der werknemers.
In de mijnindustrie der Gemeenschap zijn de betrok-
kenen, zowel werkgevers als werknemers, van mening
dat de mijnwerker behoort te blijven aan de top van de
loonschaal. Hieraan is nog eens explicite uiting gegeven
tijdens de zitting van het Raadgevend Comité der E.G.K.S.
op 8 Juli ji. De onrust, die hier en daar bij de mijnwerkers
heerst, duidt r op dat de huidige situatie niet geriiststel-
lend is.
Wij hebben gezien welk belangrijk gedeelte der energie-
behoefte door kolen moet worden gedekt. Slechts voor
zover voldoende energie aanwezig is, kan de Gemeen-
schap tot verdere öntploôiing komen. Hierbij heeft de
kolenindustrie een zo hoog mogelijk aandeel te leveren.
Noch het tekort aan arbeidskrachten, noch andere oor
–
zaken mogen leiden tot een vermindering van het kolen-
aanbod. Zou dit het geval zijn dan zou moeten worden
omgezien naar andere energiebronnen buiten de Gemeen-
schap. Het is de vraag of deze in voldoende mate ter be-
schikking zouden komen.
Oirsbeek (L).
H. H. WEMMERS.
Rubber- Stichting exit
Inleiding.
11 Juli
1955
heeft de Indonesische Minister van Land-
bouw bij monde van de Voorzitter van het Centraal
Rubberfonds uit Djakarta aan Bestuur en Directie der
Rubber-Stichting medegedeeld, dat de Indonesische
Regering heeft besloten de werkzaamheden dezer ruim
200 medewerkers omvattende Organisatie op korte termijn
naar haar eigen land over te brengën.
Gezien het complex van, grote moeilijkheden waarmede
deze overbrenging gepaard zal gaan en de daarmee
tegelijkertijd optredende isolatie van het verbruiksgebied
van de natuurrubber, waarvoor deze stichting vul, werkte,
komt deze maatregel in feite neei op beëindiging van
haar activiteiten.
De Indonesische beslissing heeft als gevolg van de
internationale vermaardheid der Rubber-Stichting zowel
in bilinen- als buitenland tot veel perscommentaren aan-
leiding gegeven. Nu het eerste stof is neergedwarreld,
willen wij ons op de betekenis van de genoemde maat-
regel bezinnen. Eenvoudig is deze taak niet, omdat wij
als insider menen ons op een plaats als deze te moeten
onthouden van elke beschouwing, die ook maar de schijn
van een standpunt pro of contra de Indonesische beslis-
sing kan wekken. Zowel deze beslissing als de officieel
genoemde motieven willen wij respecteren en ons bepalen
tot de feitelijke gebeurtenissen en de daarvan te verwach-
ten consequenties.
De formatie der internationale producentenôrganisatie.
De meeste organisaties ter bevordering van de afzet
van een bepaalde grondstof danken hun oprichting aan
perioden waarin producenten door prjsafbraak e.d.
de wanhoop vaak nabij waren en in die omstandigheden
de kracht en de moed vonden om gezamenlijk organisaties
op te richten om de condities voor een keer ten goede te
scheppen.
Voor de rubber werd een dergelijk streven reeds in
1922 door de oprichting van de ,,Internationale Ver-
eeniging voor de Rubbercultuur in Nederlandsch-Indië”
verwezenlijkt, terwijl de Britse ,,Rubber Growers’ Asso-
ciation” zich hiervoor sedert 1923 ook interesseerde
1).
In die jaren waren de rubberprjzen namelijk gedaald tot
een niveau, zoals men dat in de rubberhistorie nog nimmer
beleefd had. De activiteiten van, deze organisaties droe
gen destijds nog een zeer beperkt karakter, wat voor de
hand lag, omdat de betrokken verenigingen slechts een
1)
zie: ,,De internationaal
georganiseerde
afzetbevordering van tropische land-
bouwproducten” door Drs J. B. van der Kamp in ,,E.-S.B.” van 18 Maart 1952,
blz. 244.
14September
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
795
klein gedeelte van alle producenten omvatten. Een tweede
veel ernstiger crisis in de rubberafzet en het leergeld
van enige slepende depressiejaren sedert 1929 waren
nodig om de belanghebbenden in veel groter en daardoor
ook werkelijk representatief verband samen te brengen.
7 Mei 1934 werd te Londen een overeenkomst gesloten
tussen de Regeringen van Frankrijk, het Verenigd Ko-
ninkrijk, India, Nederland en Siam om de productie en
de export van rubber te controleren. Het is de bekende
overeenkomst, waarbij het ,,International Rubber Regu-
lation Committee” werd opgericht ter uitvoering van
series productie- en exportrestricties der door de be-
trokken landen beheerste productiegebieden. De restric-
ties beoogden uiteraard een onmiddellijk effect op het
totale marktbeeld. Hiertoe waren de betrokkenen zeker,
in staat, omdat zij destijds 90 pCt van het wereldaanbod
van
atuurrubber regelrecht konden beïnvloeden.
Men zag echter zeer goed in, dat, hoe effectief de te
nemen maatregelen (naar men hoopte) ook zouden zijn,
zij uitsluitend
correctief waren;
d.w.z. men kon er alleen
een aanpassing van het aanbod bij de vraag van ver-
wachten.
Opbouwend
in de zin van een vergroting der
totale afzetgebieden, zodat alle aanpassingsmaatregelen
op den duur gemist konden worden, waren zij niet. Hier
–
toe behoefde men andere middelen. De noodzaak van
zulk een positief beleid stond de betrokken Regeringen
zeer duidelijk voor ogen, hetgeen bleek uit art. 19 der
overeenkomst, waarin Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk
en Nederland zich verbonden gezamenlijk wetenschap-
pelijk onderzoek en prôpaganda-acties te gaan uitvoeren.
De daartoe nodige gelden zouden worden verkregen door
een speciaal recht op de rubberuitvoer van alle aan deze
Regeringen onderhorige produçtiegebieden.
Het resultaat was de formatie van een ,,International
Rubber Research Board” en een ,,International Propa-
ganda Committee”, waarvan de naam naderhand ge-
wijzigd werd in ,,International Rubber Development
Committee”, die de werkzaamheden der op te richten
instituten zou coördineren. Inderdaad heeft deze organi.
satie zich ontwikkeld op de wijze zoals men zich dit
had voorgesteld.
In de rubberproductiegebieden kwamen instituten,
die zich speciaal toelegden op de problemen in de pro-
ductiephasen van latex af boom tot verscheping der
rubberbalen. In de consumptiegebieden concentreerde
men zich op alle problemen, die verband houden met de
verwerking der rubberbalen tot rubbermengsels c.q. tot
rubbereindproducten. Hiermede was op deze wijze een
volledige integratie verkregen in het wetenschappelijk
speurwërk van de rubberwinning en de rubberverwerking,
want wat de productie der Hevea-bomen betreft, be-
schikt men immers overal reeds lang over met vrucht
werkende proefstations. Het zwaartepunt van de activiteit
van de gebruiksontwikkeling kwam uiteraard te liggen
in de belangrijke consumptiegebieden: West-Europa en
de Verenigde Staten. De Britse groep kreeg hiertoe als
specifiek arbeidsterrein toegewezen de Engels-sprekende
gebieden. De Franse groep kreeg toegewezen het Latijnse
deel van West-Europa, de Nederlandse groep het niet-
Latijnse deel van het
•
Westeuropesé continent (dus de
Duits-sprekende gebieden, Nederland, België en geheel
Scandinavië) zomede Latijns-Amerika.
De kernformatie bestaat al met al uit instituten te
Saigon, Kuala Lumpur (Malakka), Bogor, Parijs, Londen
en Delft. Op al deze instituten wordt wetenschappelijk
onderzoek uitgevoerd, waarvoor de ,,International Rub-
ber Research Board” als coördinerende instantie op-
treedt; zomede worden hier alle verbruiksontwikkelings-
acties ontketend, waarvoor men echter in de verschil-
lende toegewezen consumptiegebieden ook tal van ver-
takkingen d.rn.v. min of meer zelfstandig werkende bu-
reaux heeft geschapen. De veranderingen in de staatkun-
dige verhoudingen in het Verre Oosten hebben uiteraard
wijzigingen gebracht in de verantwoordelijke hoogste
instanties. Met name is de oorspronkelijke deelnemer
Nederland door de overdrachtsbepalingen vervangen
door Indonesië; dit had echter het karakter van de inter-
nationale Organisatie als zodanig tot dusver niet aangetast.
Wat echter Wel een zeer essentiële verandering onder
–
ging, was de natuurrubbersituatie in de wereldmarkt
zelf. Het is juist dit punt, dat bij de beoordeling van de
positie der internationale producentenorganisatie, en
vooral ten aanzien van de consequenties van de sluiting
van het instituut te Delft, een essentiële rol speelt.
De taak der producentenorganisatie.
–
Het doel der Organisatie – zoals dit o.a. in de stich-
tingsbrief van de Rubber-Stichting is beschreven – was
,,het verbruik van rubber in den ruimsten zin te bevor
–
deren”. Deze formulering is weliswaar ruim, maar hierbij
werd aanvankelijk hoofdzakelijk gedacht aan afzetver-
groting. De afzetpositie van rubber is in de na-oorlogse
jaren aanmerkelijk veranderd. Vreesde men anvanke-
lijk nog een terugkeer van perioden met productie-over-
schotten, gaandeweg is duidelijk geworden, dat de be-
staande en toekomstige productiecapaciteit der natuur-
rubbergebieden bepaald niet meer toereikend is en zal
zijn om aan de wereldvraag naar rubber te voldoen.
De synthetische rubber is, ondanks het feit, dat in de
ontwikkeling hiervan een latente concurrentie voor de
natuurrubber kan worden gezien (waarover aanstonds
meer), bij de bestaande verhoudingen objectief geoor-
deeld een onmisbare complementaire grondstof geworden
ter voldoening aan de wereldvraag naar rubber.
De aanvankelijke interpretatie van ,,afzetbevordering”
als
afzetvergroting
is daarmee ten dele verouderd. Men
moet daar een heel andere gedachtaan toevoegen en wel
het
afzetbehoud.
De reden hiervan ligt in het voor out-
siders niet steeds doorzichtige karakter der ontwikkeling
van de synthetische rubberindustrie.
Vorig jaar hebben wij hier een schets gegeven van de
nogal gecompliceerde verhoudihgen in de concurrentie
tussen deze twee grondstoffen
2).
Kenmerkend voor de gevaren, die de synthetische
grondstoffen voor de natuurrubber vormen, zijn:
de monopoloïde structuur van het aanbod van syn-
thetische rubber;
de potentiële mogelijkheden tot snelle expansie der
synthetische rubberindustrie;
de dynamische ontwikkeling in verbetering en uit-
breiding van de synthetische rubbersoorten en hun
toepassingen.
Ad a.
Het monopoloïde karakter.
Tot nu toe zijn alle synthetische rubberindustrieën
opgericht op kosten van of op gezag van de Regering
(een paar hier niet ter zake doende uitzonderingen daar-
gelaten). Motief was steeds hetzij autarkie hetzij strategie
in verband met oorlogsvoorbereidingen of oorlog (véér
de tweede wereldoorlog in de Sowjet Unie en vervolgens
Duitsland en Italië; tijdens de tweede wereldoorlog de
Verenigde Staten en Canada). Deze industrieën zijn zowel
‘)
,,Spanningen en
tendenties in de wereldrubbermarkt” in
,,E.-S.B.”
van 7
Juli
1954, no 1935 en van 4
Auguat,us
1954, no 1939.
796
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 September
1955.
in de laboratorium- als in de productiephase door de
betrokken Regeringen steeds met alle kracht gesteund.
Door middel van wetgeving, gemonopoliseerd aanbod
en bovendien door niet in wetten en/of reglementen uit-
gedrukte pressie op de verwerkende industrie werd de
ontwikkeling van de afzet dezer grondstoffen tot stand
gebracht en door de jaren heen steeds dieper verankerd.
Deze gang van zaken werd bovendien nog bevorderd
door het nauwe binnenlandse contact tussen producent
en verwerker van de grondstof. In Amerika zijn thans,
gelijk bekend, de staatsbedrijven bijna alle overgedragen
aan particuliere ondernemers, die voor een groot deel de
synthetische rubberfabrieken absorbeerden als een inte-
grerend bekend deel van hun eigen bedrijfskolom.
Ad b.
De mogelijkheden van snelle expansie
In Amerika kan men dank zij de zeer omvangrijke
aardolie-industrie gemakkelijk de voor de expansie van
de synthetische rubberindustrieën noodzakeljke grond-
stoffen butadieen en styreen betrekken, terwijl voor het
vergroten of multipliceren van de installaties voor de
copolymerisatie geen beletselen in de weg staan.
In Europa- ligt de situatie momenteel nog wat moei-
lijker, maar ook hier liggen mogelijkheden, bijv. in
aardgassen, maar ook in importen van Amerikaanse
grondstoffen of gebruikmaking van kraakinstallaties.
In Amerika noch in Europa is men echter gehandicapt
door de politieke en economische labiliteit zoals die in
het verre Oosten heerst of door de 7-jarige groeiperiode
van de nieuwe Hevea-aanplantingen.
Zien de synthetische rubberproçlucenten, dat de totale
productie van rubber te kort gaat schieten, dan is het een
vrij eenvoudige zaak om op korte termijn de capaciteit
aan te passen.
Ad c.
De ontwikkeling der synthetische rubbersoorten.
Door het verschil in moleculaire structuur tussen
natuur- en synthetische rubber is de situatie zowel che-
misch, technologisch als economisch voor het maken
van speciale typen rubber voor het synthetisch product
veel eenvoudiger dan voor het natuurproduct. Bij het
laatste is men steeds van-.één hoog-moleculair uitgangs-
punt afhankelijk. Bij het eerste kan men van allerlei
laag-iholeculaire structuren uitgaan.
Door de sub a genoemde factoren zijn bovendien de
omstandigheden voor een grootscheepse omvang van
research-projecten als het ware van nature gegeven:
staatsbelang, het belang van enkele naar integratie stre-
vende grote concerns en de nauwe bindingen met de
verwerkende industrie. Vergelijkt men de bedragen, die
voor wétenschappelijk onderzpek in de synthetische
rubberindustrie worden uitgegeven met die, welke daar-
aan door de natuurrubberproducenten wordën besteed,
dan ziet men daarin wel zeer opvallende contrasten.
De totale waarde van alle uit Indonesië geëxporteerde
rubber beliep in de periode
1947
tot
1954
rond $ 2.200
mln. De verkopen der ,,Reconstruction Finance Corpo-
ration” van gouvernementele synthetische rubber beliepen
in dezelfde periode nog geen $
1.900
mln. Voor research
gaf de Amerikaanse Staat (voor zover openbaar ver-
antwoord!) in die jaren $
40
mln uit (= 2 pCt der om-
zetten), doch de Indonesische Regering via haar insti-
tuten in Bogor en Delft slechts $ 7 mln (= 0,3 pCt der
omzetten). Geen wonder dan ook, dat de Amerikaanse
delegatie en de ,,International Rubber Study Group”
onlangs de natuurrubberproducenten ernstig hebben
gewaarschuwd haar activiteiten voor research en ge-
bruiksontwikkeling aanmerkelijk op te voeren, willen
zij de strijd tegen de synthetische rubber kunnen vol-
houden.
Inderdaad, de uitgaven van de natuurrubberprodu-
centen vallen, zowel
in
een absolute omvang als in ver-
houding tot de tonnages en geldomzetten hunner rubber-
exporten, in het niet bij die der synthetische rubber-
industrie c.q. bij de uitgaven die bijv. de Amerikaanse
rubberverwerkende industrie zich ook voor de synthetische
grondstoffen getroosten.
In dit licht bezien kon en mocht men tot nu toe dan
ook zeker geen eclatante uitvindingen op het gebied van
de natuurrubber verwachten. Haar armslag was daartoe
veel te klein. Hoewel de organisatie formeel reeds 20
jaar oud is, is zij door de laatste wereldoorlog aanvan-
kelijk zwaar gehandicapt. Pas in de laatste jaren heeft
zij zich kunnen ontplooien. –
De betekenis van de Rubber-Stichting.
Wat was nu in het grote geheel gezien de betekenis van
de Rubber-Stichting en dus het verlies, dat men door de
liquidatie van dit orgaan zal lijden?
In de eerste plaats is het duidelijk, dat de dispariteit
tussen de omvang van het onderzoek voor synthetische
rubber en dat voor natuurrubber nog groter wordt.
Indien men kan afgaan op de uitspraak van John E.
Caskey, vice-president der U.S. Rubber Corp., dat
,,America’s synthetic rubber industry is redoubling its
research efforts since changing from Government to
free hands” menen wij zelfs te mogen zeggen, dat de
natuurrubber-research gaat verbleken bij die van haar
concurrerende partners: Niet alleen immers worden dan
de werkzaamheden in Delft gestaakt, maar doqr de be-
staande internationale taakverdeling is ook het evenwicht
van het internationale lichaam in gevaar gebracht, zoals
bij een tafel waar men een poot afzaagt.
Fundamenteel onderzoek zal worden verminderd of
partieel zelfs worden geschrapt. In de tweede plaats
verdwijnt op een groot deel van het continent het tegen-
wicht, dat de Rubber-Stichting, door de belichting en
voorlichting omtrent natuurrubber, bij alle verwerkers
en verbruikers steeds legde ten aanzien van dezelfde
activiteit, die door belanghebbenden bij de synthetische
rubber wordt verricht.
Met name in Duitsland zijn door de geëigende toekom-
stige producenten van synthetische rubber al de facili-
teiten geschapen om de consumenten een zo intensief
mogelijke voorlichting en ondersteuning bij de verwer
–
king te bieden. Het spreekt vanzelf, dat deze ondernemin-
gen, zomede alle andere die ook in andere landen syn-
thetische rubberfabrieken willen vestigen, zoals in Frank-
rijk, Engeland en weer in Italië, voortdurend er op be-
dacht zijn de kwaliteiten van synthetische rubber steeds
in liet beste daglicht te stellen. Hun argumenten hebben
dan nog wel een bijzondere kracht als er tevens autar-
kische sympathieën in het spel zijn.
Ook zonder de werkzaamheden welke daartoe op
Europese bodem worden verricht, wordt de belangstel-
ling voor synthetische rubber toch wel sterk gestimuleerd
door de krachtige en wel eens wat overdreven Amerikaanse
beschouwingen.
Op dit klimaat en mede vooruitlopend op de herleving
en vestiging van synthetische rubberfabrieken in Europa
werden de werkprograrnma’s van het Delftse instituut
doelbewust afgestemd. Aan de ene kant omvatten haar
activiteiten onderzoek en publicaties omtrent de speci-
7
9
14 September 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
797
fieke kwaliteiten en gebruiksmogelijkheden van natuur-
rubber en eindproducten. Aan de andere kant heeft zij
zich er op toegelegd de verwerkers zoveel mogelijk op
wetenschappelijk en technisch niveau te assisteren. Juist
in het geregelde contact met, en gedachtenwisseling
over verschillende takken van industrie, die 6f rubber
verwerken tot finale producten, 6f rubber gebruiken in
combinatie met andere materialen (zoals staal en textiel),
6f in speciaal technische toepassingen (zoals in mijn-
bouw, scheepsbouw en spoorwegen), heeft naar het ons
voorkomt steeds een bijzondere waarde van dit instituut
gelegen.
De Rubber-Stichting was er inderdaad in geslaagd alle
geëigende niveau’s, gezag en vertrouwen bij de betrokken
bedrijven en organisaties in haar Europees werkgebied
te verkrijgen.
Dat het zwaartepunt van deze contacten juist bij de
grote industrie lag, die toch zelf over grote machtsmid-
delen voor intern speurwerk beschikt, zal men kunnen
verklaren uit het feit, dat deze grote industrieën in een
betrekkelijk isolement leven en vaak nog meer dan het
kleine bedrijf behoefte hebben aan een gedachtenuit-
wisseling, die men vooral op nieuwe terreinen dringend
nodig heeft om over allerlei ,,dead-points” heen te komen.
Producenten yan andere grondstoffen hebben de bete-
kenis van een dergelijke functie ook reeds lang doorzien.
Getuige bijv. scheppingen als de Kali Forschungs-
Anstalt te Berlijn en het Kaiser Wilhelm Institut für
Eisen und Stahi te Düsseldorf.
Door het wegvallen van de Rubber-Stichting ligt het
voor de hand, dat de industrieën in haar werkgebied,
die de feitelijke èn psychologische steun voor de verwer-
king van het natuurproduct voortaan zullen missen, zich
sneller dan Ooit op synthetische rubber gaan oriënteren.
Het zal niet lang meer duren, dat men de natuurrubber
nog ziet als een erfenis van een semi-industrieel tijdperk.
Nieuwe fabrieken en nieuwe afdelingen zal men bij voor-
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT.
T R A N S A C T I E S
260 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
keur instellen op synthetische rubber, mede omdat het
natuurproduct toch al steeds schaarser wordt.
Summa summarum kan dus worden gesteld, dat zeker
wat betreft het Weste’uropese continent, de oriëntatie
op synthetische rubber wordt versneld. Men kan dan zelfs
verwachten, dat de belangrijkste fabrieken
en bloc
be-
sluiten overstag te gaan en met het natuurproduct voor-
ged af te rekenen.
Natuurrubber treft dan hetzelfde lot als indigo en
kamfer. Dit is het perspectief voor Indonesië, dat voor
zijn deviezeninkomsten nu nog voor. 40 â 50 pCt op de
rubber drijft.
voorburg.
J. C. GERRITSEN.
Schijnwerper op atoomstad Genève
D9 stad, die reeds zovele congressen,, besprekingen etc.
binnen haar muren heeft zien houden en die daarvoor de
zo geëigende sfeer en accommodatie heeft, stond in de
periode van 8-20 Augustusjl. andermaal in het middelpunt
van de internationale belangstelling ter gelegenheid van
de grootste Internationale Atoom-Conferentie, die er
ooit sinds de vinding van de atoomkernsplitsing door
Prof. Hahn (1938-1939) op atoomgebied is gehouden.
Het bijzondere van deze conferentie is dat zij geheel
stond in het teken van het vreedzame gebruik van kern-
energie en dat bijzonder benadrukt werd, naast de er
–
kenning van de waarde van het atoom als nieuwe energie-
bron, het gebruik van radio-actieve isotopen op schier elk
terrein van het maatschappelijk leven. Een derde punt
wat deze Conferentie deed verschillen met de voorafgaan-
de (die van veel kleinere omvang waren) was de illustratie
die gegeven werd op de grote tentoonstelling in het
Palais des Expositions, waar vooral de Verenigde Staten,
Engeland, Canada en Frankrijk de aandacht trokken met
de talrijke stands van ondernemingen die hun activiteit
geheel of gedeeltelijk in dienst gesteld hebben van het
nieuwste kind van de twintigste eeuw: het atoom Daar-
naast bracht het Palais des Nations, in de sfeer van de
Conferentie die daar gehouden werd, meer het weten-
schappelijke op het gebied van de atoomenergie naar
voren. Het vierde punt wat opviel was de vrije uitwisseling
van gedachten en de onbevangenheid waarmede men
elkaar benaderde.
Wanneer men de ontwikkçling van de atoomenergie de
laatste jaren gevolgd heeft, dan Waren de genoemde
exposities een nadere aanduiding in menig opzicht van
hetgeen bekend was bij de insiders, maar daarnaast zag
men toch ook een aantal nieuwigheden die een verruiming
betekenen van de horizon met betrekking tot de mogelijk-
heden en wenselijkheden van het vreedzame gebruik van
atoomenergie en wat hieraan annex is.
‘Het vreedzame gebruik van atoomenergie, dat in
Genève zo sterk geaccentueerd werd, bracht ons hier in
Europa practisch voor de eerste keer in de privaat-
commerciële sfeer. Hier werd tentoongesteld wat particu-
lier vernuft en wat commercieel-technisch inzicht te-
voorschijn kunnen toveren, hier stonden geen bordjes met
,,geheim” of ,,strikt vertrouwelijk” meer, hier kon men
vrijuit spreken over vele dingen die enkele jaren geleden
achter dikke muren in geheime kluizen waren opgeborgen.
Iedereen kon hier, als de behoefte aanwezig was, binnen-
dringen in de geheimen van de micro- en macrokosmos,
798
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September
1955
zonder het gevoel te krijgen dat men zich bevond op het
verboden domein van een geheimzinnige wereld.
Groot was de variatie in instrumentenen uitrustingen.
Geigertellers van velerlei makelij en miniatuur-reactors,
diffractometers voor radiokristallografisch onderzoek,
atoomkieding, meetinstrumenten en registreerapparaten
van allerlei aard, biophotometers, spectrophotometers en
gasfilters met hoogwaardige werking enz. enz.
De parallel van hetgeen getoond werd op de exposities,
liep in de conferentiezalen, waar 70 landen met hun ca
1.600 afgevaardigden elkaar op het wetenschappelijke
tournooiveld ontmoetten in een sfeer, oiitdaan van bijna
elke politieke of egoïstische instelling. Twaalf dagen lang
heeft men gezamenlijk gezocht naar de beste modus voor
het oplossen van de vele problemen die bij het vreedzame
gebruik van atoomenergie op het industriële, het medische
en het agrarische vlak liggen. –
Wij onthouden onshier van de vermelding van hetgeen
in Genève besproken werd (en dat is heel wat) en willen
hier alleen globaal aangeven hoe groot het terrein is
waarop het gebruik van het ,,bijproduct” van de kern-
reactor, de radio-actieve isotoop, reeds een feit is of
binnenkort zal gaan worden.
Hieronder volgt een opsomming van de mogelijkheden
van radio-actieve isotopen op de verschillende (grootste)
terreinen.
Industrieel:
dikte-meting van verschillende producten. tijdens hun fabricage-
proces zoals ijzer, rubber, plastic, papier, aluminium, glas,
textiel etc,.;
opsporen van lekken en zwakke plekken in leidingen en ver-
borgen verbindingen;
hulpmiddel bij het vulcaniseren van rubber;
hulpmiddel bij de glasproductie;
hulpmiddel bij het onderzoek van ijzerertspoeder;
het vaststellen en controleren van de juiste mengverhouding
bij het samenvoegen van verschillende producten;
regulering en contrôle van de gelijkmatige inktverdeling bij
lithographie;
diktemeting van bedekkende lagen, bijv. goud op koper of rub-
ber op staal;
contrôle en vaststelling van vloeistofsoorten in leidingen;
verschillende aanwendingen in de olie-industrie;
gewichtsvaststelling van vallende producten, bijv. van graan
dat gestort wordt etc.;
registratie van allerlei processen, bijv. bij raffinage;
dichtheidsmeting;
onderzoeken van breuken en slecht verbonden of aangesloten
delen van verschillende mechanismen;
slijtage-onderzoek, bijv. van autobanden, van verbrandingsmo-
toren etc.;
kwaliteitsmeting van textiel;
–
automatische telmethodes; voltageproductie (batterijen); het meten van effectiviteit van wasmiddelen;
peilindicatie van vloeistoffen in gesloten tanks etc.;
bepaling van metaalbestanddelen in alliages;
bepaling van het aardepercentage in water etc.;
bepaling van zoutbezinking in tanks etc.;
activeren van vele chemische reacties;
conserveren van levensmiddelen;
meting van frictie- en verbrandingswerking in verbrandings-
motoren;
‘
dikte en gewichtscontrôle bij de sigarettenfabricage etc.;
elimineren van statische electriciteit, bijv. bij textielproductie;
vervaardiging van lichtgevend materiaal.
Medisch:
bestudering van sodium-verloop in het menselijk lichaam;
het volgen en het controleren in het algemeen van het meta-
bolisme (het verloop van de normale chemische reacties) in
het menselijk lichaam;
hulpmiddel voor het begrip van de rol en de werking van de
verschillende hormonen;
-.
het nagaan van de calcium-concentratie;
nieuwe
en
krachtige methode om de prôductie en de wèrking
van het bloed na te gaan zowel in een gezond als’in een ziek
lichaam;
betere ingrijpmogelijkheid t.a.v anemia, jeukemia en polycy
–
themia vera etc.;
bestudering van invloeden bij arterioscierosis;
vaststellen en nagaan van de werking van stoffen die niet tot
het iformale metabolisme worden gerekend; kankerbestrijding in diverse vormen;
gedetailleerde bestuderingsmogelijkheid van de effecten van
vele oorzaken die lichamelijke pijn veroorzaken;
bestudering van virussen en kiemen van allerlei aard;
bepaling van het bloedvolume; meting van de hart-efficiency;
nagaan en controleren van normale en belemmerde bloed-
circulatie;
meting van de mate, waarin bepaalde benodigde substanties
naar de weefsels worden gevoerd;
behandeling van schildklier, tumors, oogkwalen, angioma;
geneesmiddel tegen tot nu toe onbekende en verborgen ziekten
(met Caesium 37);
sterilisatie van geneesmiddelen;
het volgen van functies van het lichaa
–
m of onderdelen (radio-
actieve pillen).
Naast al deze mogelijkheden moeten nog vermeld worden de vele omwentelingen die in de klinische techniek kunnen plaats-
vinden (bijv. het gebruik van een klein draagbaar Röntgen-
apparaat dat men mee kan nemen naar de plaats waar een
ongeluk gebeurd is, de handig geconstrueerde medische Geigers
en de uiterst fijne instrumentjes, o.a. voor het bestralen van het
oogvlies). In het kort kan men vaststellen dat het gebruik van radio-actieve isotopen weldadig kan werken in practisch elke
phase van de menselijke physiologie en pathologie.
Agrarisch:
bestudering van het voedingsproces van planten;
het opnemen van meststoffen door planten;
meten en controleren van de bodemvruchtbaarheid;
groeiregulatie;
bestrijding van platitenziekten etc.;
grond- en vochtig1ieidsonderzo6k;
nagaan van wortelgroei; contrôle van de werking van insecticiden etc.;
conservering van aardappelen;
kwaliteits- en kwantiteitsverbetering van landbouwproducten;
verrijking van kunstmststoffen (dit houdt o.a. een omwente-
ling in met betrekking tot de bodembewerking etc.);
koren- en maismutaties aanbrengen door gamma-straling;
versnelling van de groei van diverse producten;
bestudering en eventuele beïnvloeding van de photosynthese
(het proces waarbij door de plant kooldioxyde en water om-
gezet wordt in suiker en zetmeel);
beïnvloeding van de kleur van gewassen, bijv. van hout;
het teweegbrengen van erfelijke veranderingen;
roestbestrjding, bijv. bij tarwe en haver;
het vaststellen en controleren van biochemische processen bij
dieren;
/
het bestuderen van het verloop van ziekteprocessen bij dieren;
onderzoeken van ketosis bij melkvee;
insectenbestrijding door sterilisatie van mannelijke insecten;
bestrijding van dierenziekten;
het controleren van het effect op dieren van bepaalde voedings-
methodes.
Met opzet, hebbçn wij hier een (misschien voor velen
een lan-gdradige) enigszins uitgebreide opsomming gege-
ven van diverse mogelijkheden om vooral hetbrede terrein
te schilderen waarop atoomenergie (radio-actieve isoto.
pen) werkzaam kan zijn en om aan te tonen dat de toe-
passingsmogelijkheid niet zö ver van ons verwijderd is in
het dagelijks leven als sommigen menen te moeten
beweren.
De toepassing van de atomenergie vraagt precisie- en
vaardigheidsinstelling; dit nu zijn enkele kwaliteiten die
wij in Nederland tot een behoorlijke hoogte ter beschik-
king hebben en die wij als klein land goed kunnen ont-
wikkelen. -Dit vraagt echter training en research diemeer
geldmiddelen eisen dan tot nu toe ter beschikking zijn
gesteld door de- Regering-en de industrie etc. Bovendien,
en dit is hierbij van het allergrootste belang, moet het
14September
1955
Jl!CONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
799
particulier initiatief in dezen toegejuicht en geactiveerd
worden
1).
Naast de vele mogelijkheden van de atoomenergie die
wij hierboven opsomden staan de vele wenselijkheden in
dit opzicht. Wij noemden reeds de noodzakeljkheiçl van
een grotere financiële interesse. Hiermede alleen komen
wij er echter ook weer niet, wanneer wij niet tegelijkertijd
op andere terreinen diigent zijn. Wij zullen hier enkele
voorbeelden noemen. Op de Atoom-Conferentie was
Nederland wel vertegenwoordigd in de conferentiezaal,
maar buiten Philips was er noch op de commerciële
expositie, noch op de wetenschappelijke expositie in
Genève iets te merken van Nederlands streven en werken
op kernphysisch gebied (ondanks het feit dat daartoe
voldoende mogelijkheden aanwezig zijn). Het is jammer,
‘) Een instellmg, die o.a. de voorlichting in de ruimste zin des woords en de
economisch-commerciële research heeft ter hand genomen, is het Research-Insti-
tuut voor Atoom-energie (R.I.V.A.), Postbus
86 te zwolle.
EJentrsun
voor
Tel. 05490.5j
ALMELO
Industrievestiging in Twente
(Advertentie)
dat men deze eerste gelegenheid om iets van zich te laten
zien ongebruikt heeft laten voorbijgaan. In deze tijd van
internationaal contact kunnen wij ons niet meer de ,,weel-
de” permitteren om ons op te sluiten. Het is zaak
dat Nederland daadwerkelijk bij elke gelegenheid laat
zien dat het mee wil spelen. Een tweede voorbeeld van
mogelijke activiteit ligt in het vlak van de ,,international
relations”. In de Noors-Nederlandse samenwerking op
het gebied der atoomenergie en in de mogelijke cööperatie
in Benelux-verband liggen ni. vele wenselijkheden, die o.i.
(o.a. in Genève) te weinig in acht zijn genomen.
zwolle.
Drs P.
H. M.
CREMERS.
De groei der levensverzekering in Amerika
Evenals hier te lande mag ook de Amerikaanse levens-
verzekering zich in de na-oorlogse periode in een toe-
nemende waardering van het publiek verheugen. Van de
verschillende wijzen, waarop kan worden gespaard, vindt
het sparen door middel van de levensverzekering – het
zgn. contractueel sparen – veruit de meeste toepassing.
Een onlangs door het te New York gevestigde ,,Institute
of Life Insurance” ingesteld onderzoek heeft uitgewezen,
dat in 1954 vier van de vijf Amerikaanse gezinnen of wel
80 pCt van alle gezinnen over een of andere polis van
levensverzekering beschikken.
Aan de overkant van de Oceaan wordt het levensver-
zekeringbedrijf door niet minder dan 877 ondernemingen
uitgeoefend, die aan het einde van 1954 237 mln polissen
in omloop hadden gebracht, welke tezamen een ver-
zekerd bedrag van $ 334 mrd vertegenwoordigen, ver-
deeld over 93 mln verzekeringnemers. Omgerekend in
guldens komt het er op neer dat de ongeveer
165
mln
zielen tellende bevolking voor het naar onze begrippen
overweldigende bedrag van ruim 1,2 biffioen gulden in
de vorm van een levensverzekering voorzieningen voor
de toekomst had getroffen.
Analyse van de verzekeringsportefeuille.
Van het totale verzekerde bedrag heeft $ 201 mrd (in
81 mln polissen) betrekking op de gewone of kapitaal-
verzekering. Daarnaast is in 45 mln verzamelpolissen
voor $ 94 mrd in de sector groepsverzekering verzekerd,
terwijl de 111 mlii afgegeven volksverzekeringpolissen een
totaal verzekerd bedrag van $ 39 mrd omvatten. Verge-
lijkt men deze cijfers met die uit het laatste oorlogsjaar
1945 dan blijkt, dat in de verstreken jaren de kapitaal-
verzekering een verdubbeling heeft ondergaan, terwijl in
de rubriek volksverzekering een vooruitgang werd ge-
boekt van rond 40 pCt. Verreweg de grootste relatieve
toeneming vond plaats in de categorie groeps- of collec-
tieve verzekering, welke ruim verviervoudigde. Meer dan
een kwart gedeelte van het totale verzekerde bedrag wordt
thans gevormd door de collectieve verzekering, tegen
ongeveer
1/7
deel ultimo 1945. Daarentegen is het aandeel
van de kapitaalverzekering in het totaal iets teruggelopen
ni. van 67 pCt in 1945 tot 60 pCt in1954. Deze ont-
wikkeling wijst er op, dat – gelijk ook hier te lande het
geval is geweest – voortspruitend uit een groeiend
sociaal besef in de na-oorlogse tijd, door de werkgevers
in sterk toenemende mate op de toekomst gerichte voor-
zieningenten behoeve van de in de ondernemingen werk-
zame personeelsleden en hun gezinnen bij het particuliere
verzekeringsbedrjf zijn ondergebracht
1945
1
1954
Kapitaalyerzekering
………..
Volksverzekering
………….
Groepsverzekering
(in milliarden dollars)
102
28 22
201
39
94
Totaal
…………………
152
1
334
Per Amerikaans gezin was men in 1954 voor $ 6.300
verzekerd, bijna het dubbele van het voor 1945 geldende
gemiddelde van $ 3.200. Het gemiddelde verzekerde be-
drag per gezin verschilt zeer in de diverse staten en
varieert van $ 2.700 per gezin in de staat Mississippi,
welke 9 maatschappijen telt tot $ 9.700 in de staat Dela-
ware, waar 7 maatschappijen werkzaam .zijn. Voor Texas,
in welke staat het grootste aantal ondernemingen het
levensverzekeringbedrjf uitoef;ent, nl. 257, staat een ge-
middelde per gezin van $ 5.500 genoteerd.
Evenals overal elders worden verreweg de meeste ver-
zekeringen op het leven van het mannelijk deel der be-
volking gesloten. De productie aan nieuwe verzekeringen,
waarbij mannen als verzekerden optreden, was in 1954
10 pCt hoger dan in
1953.
De van de zijde der mannen
getoonde verhoogde belangstelling. voor de levensver-
zekering kan aan twee belangrijke factoren worden toe-
geschreven:
le er is in 1954. een toenemend verlangen bij de gezins-
hoofden aan de dag getreden voorzieningen te tref-
fen, welke ten doel hebben de na hun overlijden
achterblijvende gezinsleden over voldoende inkom-
sten voor hun levensonderhoud te doen beschikken;
2e de verlenging van de levensduur heeft het nemen van
maatregelen ter verkrijging van een in financieel
opzicht verzorgde oude dag en continuatie van de
bereikte levensstandaard te waarborgen, gestimu-
leerd.
De vrouwen laten zich echter in Amerika op het gebied
van de verzekering evenmin onbetuigd. Dç Amerikaanse
vrouw is meer verzekering-minded dan haar sexegenoten
in andere delen van de wereld. Er kwam voor een record-
800
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14 September
1955
bedrag aan nieuwe .posten op het leven van het zwakke
geslacht tot stand. Voor alle drie branches kapitaal-,
groeps- en volksverzekering tezamen wordt het door
vrouwen verzekerde bedrag ult. 1954 op $
50
mid geschat.
Het stijgend aantal werkende vrouwen heeft vooral bij
die categorie van de beroepsbevolking de belangstelling
voor de verschillende’ toepassingsmogelijkheden der
levensverzekering doen toenemen.
– Ook op het leven van kinderen, die jonger zijn
dan 15 jaar, komen in de Nieuwe Wereld steeds
meer verzekeringen, meestal gemengde polissen, tot
stand. Op het leven van de jongste Amerikaanse
generatie liep ultimo 1954 voor een bedrag van $ 21,4
mrd aan verzekeringen, wat een record is.
Een aardig beeld van de,op het leven van resp. man-
nen, vrouwen en kinderen reeds bestaande en nieuw
afgesloten kapitaal- en volksverzekeringen (&etreffende
de groepsverzekering zijn geen gedetailleerde gegevens
voorhanden) geeft onderstaand tweejaarljks overzicht.
Daarbij zouden feitelijk ook nog de ettelijke milliardn
dollars groepsverzekering en de zeer in trek zijnde
,,crediet-levensverzekering’ in aanmerking moeten wor-
den genomen.
–
Levensverzekering
op het leven van:
Mannen
Vrouwen
Kinderen
(in millioenen dollars)
Productie
–
8
$
3.900
3.300
4.300 4.300
.
4.600
5.000
1950
…………15.500
Bestaqnde posten
1952
………..17.700
1954
………..22.500
1950
……….
38.700
17.100
.26.700
40.800
19.000
1952
………..147.400
1954
………..
173.700
42.000
21.400
Het zou interessant zijn een de’geljke splitsing, aange-
vende de onderlinge verhouding van de drie grote groepen
van candidaat-verzekerden, die de uitgebreide kring van
cliëntèle van de levensverzekeringmaatschappijen vormen,
ook van de Nederlandse levensverzekeringportefeuille
samen te stellen. Vooral ook om, gelet op de zich uit-
breidende vrouwelijke beroepsbevolking, eens te kunnen
nagaan in welke mate hier te lande de vrouw bij de
levensverzekering als ,,verzekerde” is betrokken. Het is
echter geen gebruik hierbij het publiceren van de bereikte
resultaten een dergelijke onderverdeling te maken. Wel-
licht echter prikkelt het Amerikaanse voorbeeld tot na-
volging.
Productie
In 1954 bereikte de productie aan nieuwe verzekeringen,
zijnde een weergave van de mate, waarin, het publiek aan
de toekomstverzorgiiig actief deelneemt, met $ 48,5 mrd
een nieuwe record-hoogte. De toevoer van nieuwe poten
overtrof die van
1953,
in welk jaar voor
$39,5
mrd aan
nieuwe ‘verzekeringen tot stand kwam, met niet minder
dan 23 pCt. In de productie participeerde de kapitaal-
verzekering’met $ 27,4 mrd, of
56
pCt, de groepsverzeke-
ring met $14,3 mrd, of bijna 30 pCt en de volksverzeke-
ring met $ 6,8 mrd, of ruim 14 pCt
1).
In 1945 was de productie minder dan een derde ge-
deelte van de productie-1954. Zij bedroeg toen $14,7
rnrd, procentueel verdeeld als volgt: 67,9 pCI kapi-
taal-, 8,8 pCt gröeps- en 23,3 pCt volksverzekering. Er
heeft derhalve sedert de beëindiging van de oorlog een
verschuiving plaats gevonden. De volksverzekering heeft
‘) Blijkens het verslag van de Verzekeringskarner over 1953 – dat over 1954
wordt eerst in het najaar as. verwacht – bedroeg de totale productie in Neder-
land in dat jaar f2,7 mrd, waarvan 52,1 pCt de individuele kapitaal- en rentever-
zekering, 39,3 pCt de groepsverzekring en 8,6 pCt cle volksverzekering betrof.
haar tweede plaats aan de groepsverzekering moeten af-
staan, hetgeen een bewijs te meer is voor de grote vlucht.,
welke de collectieve verzekering in het Amerika van
heden genomen heeft.
Een vorm van verzekering, die in de na-oorlogse periode’
in de Verenigde Staten grote opgang heeft gemaakt is
de zgn. ,,crediet-levensverzekering”. Zij wordt uit een
oogpunt van risicodekking gesloten en is bedoeld om de
credietgever de zekerheid te verschaffen, dat na overlijden
van de credietnemer aflossing van het eventueel op dat
ogenblik nog niet terugbetaalde gedeelte van leenschuld
is gegarandeerd. Eind 1945 waren er 2,1 mln polissen
van dit type verzekering in omloop, tezamen vertegen-
woordigende een verzekerd bedrag van $
365-
mln,
en thans is het aantal van dit soort polisseii opgelopen
tot 21 mln met éen verzekerd bedrag van $10,2 mrd.
Ongetwijfeld hangt de uitzonderlijk grote toeneming
van de ,,crediet-levensverzelering” nauw samen met het
snelle tenpo, waarin het af betalingssysteem en de daar
–
mede gepaard gaande verhoogde credietyerlening in de
na-oorlogse tijd in Amerika is gegroeid. Vooral als het
om langdurige afbetalingscontracten en om grote be-
dragen gaat, wordt de levenserzekeringpolis tot meer-
dere zekerheid ingeschakeld.
Uitkeringen.
Het bedrag, dat door degezamenlijke levensverzeke-
ringmaatschappijen’ in de Verenigde Staten aan polis-
houders en begunstigden in 1954 is uitgekeerd, vormt
een som gelds, welke bijna het dubbele is van het bedrag,
hetwelk in 1945 werd uitbetaald. Verleden jaar kwam
een recor’dbedrag van bijna $
5
mrd tot uitkering, gespe-
cificeerd als volgt: . . .
(in millioenen dollars)
wegens
overlijden
.
………………..
$
2.072
wegens het bereiken van de einddatum
$
541
c..
$
110
an pensioenen en tenten
…………$
457
afkoopwaarden
………………….$
.834
.
invaliditeitsuitkeringen
……………..
winstaandelen op polissen
…………$
933
totaal
…………………………..
$
4.947
De onder b t/m f genoemde bedragen hebben alle be-
trekking op uitkeringen, welke bij in-levèn-zijn van de
befrokken verzekerden hebben plaats gevonden. Bijna
$ 2,9 mrd is in de portemonnaies van de polishouders zèlf
teruggevloeid, hetgeen neerkomt op.58 pCt van het totaal
bedrag der uitkeringen. De resterende 42’pCt of rond
$ 2 mrd is ten goede gekomen aan de nagelaten betrek-
kingen van de overleden verzekerden.
De in 1954 bij leven van de polishouders. verrichte
uitkeringen overtroffen die van het jaar daarvoor ihet
$ 350 mln, d.i. 14 pCt meer dan in 1953 en $1.500 mln
of 107 pCt meer dan in 1945.
Voor hen, die een polis bezitten, waarbij het recht op
aandeel in de bedrjfswinst is medeverzekerd – en dat is
liefst bij ongeveer 70 pCt van alle lopende polissen het
geval! —,was in 1954 een totaal winstbedrag van $933
mln beschikbaar of 13 pCt meer dan in 1953. Deze toe-
neming vindt zijn oorzaak in de opbouw van de ver-
zekeringsportefeuille, welke een steeds groter aantal
polissen gaat tellen, waarop, naarmate de verzekeringen
langer bestaan, hogere winstbedragen tot uftkering kômen.
Niet alle Amerikaanse polishouders hebben het hun
toekomende winstbedrag in contanten in ontvangst ge-
nomen. Slechts 20 pCt ian het totale winstbedrag werd
•
door de maatschappijen ,,per kas” uitbetaald, terwijl.
30 pCt onder berusting van de verzekeringsinstellingen
14 September
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
801
bleef tegen vergoeding van rente aan belanghebbenden;
32 pCt werd gebruikt ter vereffening van verschuldigde
premiën en ten slotte werd 18 pCt aangewend tot verho-
ging van de verzekerde bedragen der betrokken polissen.
Bijna
1/5
gedeelte van de uitkeringen bij leven vond
plaats op grond van het bereiken van de einddatum der
polissen nI. $ 541 mln of 14 pCt meer dan in
1953.
De levensstandaard in de Verenigde Staten is thans
over het algemeen hoger dan ooit te voren. Niet alleen,
dat van de zijde der Regering door middel van een pro-
gramma, hetwelk er op gericht is economische activiteiten
te stimuleren, alles wordt gedaan om de verkregen wel-
vaart zo goed mogelijk te consolideren, of tot nog grotere
hoogte op te voeren, ook onder de individuele Amerika-
nen zelf leeft een sterke drang hun levensstandaard op peil
te houden. Dat zij daarbij ook de toekomst in het oog
houden en er in toenemende mate naar streven gunstige
financiële voorwaarden te scheppen tot handhaving van
het bereikte levensniveau van zichzelf en hun gezinnen
in latere jaren, als het inkomen uit arbeid zal zijn weg-
gevallen, komt tot uiting in de indrukwekkende groei,
welke de Amerikaanse levensverzekering laat zien.
Rotterdam.
J. B. BOOIJ.
AANTEKENINGEN
Productie en productiviteit in Japan
Zowel in Japan als elders doet de opvatting opgeld,
dat de Yen nog altijd aanzienlijk overgewaardeerd is en
dat deze overwaardering één der belangrijkste oorzaken
is voor het feit, dat dit land er niet in is geslaagd zijn
vooroorlogse positie op de buitenlandse markten te
heroveren. Deze opvatting is, betoogt Prof. G. C. Allen
in ,,Westminster Bank Review” van Augustus ji., alleen
maar juist, indien wordt verondersteld, dat de Amerikaan-
se uitgaven e.d. in Japan, die het land in 1954 in staat
stelden een overschot op de lopende rekening van de be-
talingsbalans te kweken, binnenkort aanzienlijk zullen
dalen en dat deze daling niet gepaard zal gaan met een
verlaging van het Japanse prijzen- en kostenniveau. Wat
het eerste deel dezer veronderstélling betreft, merkt ge-
noemde auteur op, dat de Amerikaanse ,,procurement”-
uitgaven wél verder zullen dalen, maar de komende jaren
nog altijd aanzienlijk zullen blijven; voorts heeft de
ervaring in 1954 geleerd, dat een daling dezer uitgaven
vermoedelijk wel zal worden begeleid door een sterke
daling der Japanse prijzen en kosten en een stijging van
het exportvolume.
Niettemin blijft het feit, dat het exportvolume ver
beneden dat van voor de oorlog ligt – vermoedelijk be-
draagt het minder dan de helft daarvan -, en de buiten-
wereld is er nog niet zeker van of Japans exportpotentieel
onherstelbaar beschadigd is dan wel of het langzame
herstel is toe te schrijven aan speciale omstandigheden,
die binnenkort tot het verleden zullen behoren. Daar
succes bij het weer opbouwen van een grote exporthandel
in aanzienlijke mate zal afhangen van de efficiency in de
industrie, is het nuttig de huidige situatie in de Japanse
industrie aan een onderzoek te onderwerpen, haar pro-
ductie, structuur en efficiency te vergelijken met die van
vroeger dagen en haar recente ontwikkeling na te gaan.
Wij volgen hiertoe het betoog van Prof. Allen, die vele
jaren in Japan werkzaam is geweest en – niet alleen uit
dezen hoofde – als expert in Japanse aangelegenheden
mag worden beschouwd.
Structuur veranderingen.
De industriële productie herstelde zich na de tweede
wereldoorlog zeer langzaam en eerst in 1949 kon eigenlijk
pas van enig herstel worden gesproken. Onderstaand
staatje geeft eeïi indruk van deontwikkeliig daarna.
Er zij de aandacht op gevestigd, dat de in dit staatje
gebruikte basis, 1934-’36, het herstel een weinig fiatteert,
want deze basisjaren waren juist de jaren, waarin een
snelle industriële groei zich in Japan voltrok. Neemt men
als basis 1937, dan zou het indexcijfer voor 1954 ca 150
bedragen, hetgeen, gezien de toeneming der bevolking
sedertdien met 20 pCt, een slechts matige industriële
groei refiecteert.
Industriële productie
(1934/36 = 100)
1950
……..
84 1953
……..
155
1954
……..
165
Inmiddels hebben zich in de Japanse industrie in-
grijpende structrele veranderingen voltrokken. V66r de
oorlog was de textielindustrie verreweg de belangrijkste
industrietak, thans is zij zowel absoluut als relatief van
minder belang: zij biedt momenteel aan minder arbeiders
werkgelegenheid dan 25 jaar géleden, hoewel de werk-
gelegenheid in de Japanse industrie als geheel meer dan
verdubbeld is. De voornaamste oorzaak voor de achteruit-
gang der textielindustrie moet worden gezocht bij de
daling der productie van ruwe zijde, die een gevolg is van
het verloren gaan der grote Amerikaanse markt. Ook de
productie van katoenen garens en producten daarvan is
geringer dan v56r de oorlog, hetgeen voornamelijk moet
worden toegeschreven aan de sterk verminderde uitvoer
naar China, India en de vroegere Japanse koloniën. De
enige textielbranche wier productie ten opzichte van vôôr
de oorlog aanzienlijk is vooruitgegaan is de rayonindustrie.
De sterkste groei heefc de Japanse metaal- en metaal-
verwerkende industrie doorgemaakt. Haar expansie is de
voortzetting van een reeds vôôr de oorlog, zich aftekenende
tendentie en vertoont overeenstemming met de ontwikke-
ling in alle belangrijke industrielanden. Sedert 1950 is
deze industrie in Japan direct of indirect begunstigd door
Amerikaanse , ,procurement’ ‘-aankopen en daarna door
de herbewapening. Metalen en metaalproducten hebben
inmiddels een groter aandeel in Japans exportpakket voor
hun rekening genomen dan in de jaren dertig, hoewel zelfs
in deze snelgroeiende bedrijfstak het exportvolume ver-
moedelijk nog iets geringer is dan twintig jaar terug.
Productiviteit en arbeidskosten.
Het scheppen van nieuwe mogelijkheden teneinde
“
ie
te vervangen, welke voor Japan verloren zijn gegaan, zal
afhankelijk zijn van de efficiency, die het land kan op-
brengen. Volgens schattingen was de arbeidsproductiviteit
in 1953 en 1954 resp. 10 en 15 pCt hoger dan in de jaren
802
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September
1955
1934-1936. Men dient echter voor ogen te houden, dat
schattingen van de arbeidsproductiviteit in Japan aan
grotere fouten onderhevig zijn dan elders, omdat bij deze
schattingen geen rekening wordt gehouden met kleine
ondernemingen, welke een groot deel der Japanse indus-
trie in handen hebben. Het is dus zeer twijfelachtig, of de
productiviteit in de industrie als geheel genomen 15 pCt
boven vooroorlogs peil zal liggen.
Uit gegevens, die Japan indertijd de Wereldbank ter
beschikking stelde, viel af te leiden, dat een zeer groot
deel van de capaciteit der zware industrie verouderd en
versleten, dan wel van inferieure kwaliteit was. Dit be-
vestigt de indruk van vele zakenlieden, dat de kloof tussen
de Japanse techniek en die van de in dit opzicht leidende
Westerse landen tussen 1937 en 1952 groter is geworden.
Sedert laatstgenoemd jaar hebben echter vele vernieuwin-
gen plaatsgevonden en zijn vele moderniseringsplannen
uitgevoerd of in een vergevorderd stadium. In 1952
maakten de bruto-investeringen 25 pCt van het bruto-
nationaal product uit en in 1953 was dit aandeel – in een
inmiddels sterk toegenomen nationaal product – zeker
niet minder. Opgemerkt zij echter, dat het grote aantal
kleine en middengrote ondernemingen aan deze ver-
nieuwingen nauwelijks deel had en over het algemeen nog
steeds werkt met inferieure machines en werkplaatsen.
Men mag uiteraard technische efficiency niet aan
economische gelijkstellen. Waar de factor arbeid goed-
koop is en kapitaal duur, wordt efficiency op andere wijze
bereikt dan in landen, waar juist het omgekeerde het
geval is. Men zou verwachten, dat Japans beste kansen
voornamelijk zouden liggen in arbeidsintensieve bedrijfs-
takken. Sedert de oorlog echter zijn er wijzigingen op de
arbeidsmarkt opgetreden die de lonen en arbeidskosten
in aanzienlijke mate hebben beïnvloed. De reële maand-
inkomens zijn over het algemeen ni
1
et zo snel gestegen als
de productie, maar de normale werktijd in de fabrieken
is thans ongeveer 15 pCt korter dan v66r de oorlog en
de werkgevers hebben veel hogere sociale lasten te dragen.
In vele bedrijven zijn de hogere lonen per uur niet geheel
gecompenseerd door de toegenomen productiviteit. Het
is echter, door een zeker gebrek aan uniformiteit, niet
mogelijk een algemene conclusie in dezen te trekken.
Zo hebben kleine ondernemingen zeker niet zo’n invloed
van nieuwe arbeidswetten en vakbeweging ondervonden,
als grotere bedrijven. Bovendien zijn de lonen in onder-
nemingen met minder dan 30 man personeel – die
tezamen bijna de helft der werknemers in de industrie
werkgelegenheid bieden – slechts ongeveer de helft van
die welke grote ondernemingen betalen. Deze omstandig-
heden maken het de kleine bedrijven, ondanks hun tekort-
komiigen op technisch gebied, mogelijk de concurrentie
vol te houden.
De ontwikkeling in enkele bedrijfstakken.
Vergelijken we de ontwikkeling van enkele bedrijfs-
takken in de tijd, dan valt het op dat de steenkolenmijnen
er, vergeleken met véôr de oorlog, het minst gunstig aan
toe zijn. Weliswaar o.verschreed de productie in 1953 het
peil van 1937, maar het samengaan van uitputting van
gemakkelijk te bereiken steenkolenlagen met de ver-
mindering van de werktijd van 10 tot 8- uur per ploeg,
heeft zeer nadelige gevolgen gehad voor de productiviteit:
in 1934 tot 1936 beliep de productie per arbeider ge-
middeld 17/
4
ton per maand, in 1953 minder dan 12/
4
ton. Daar de reële lonen in dé mijnen weer op vooroorlogs
niveau zijn aangeland, zijn de kosten per ton veel hoger
dan véôr de oorlog. Het behoeft geen betoog, dat deze
hogere kosten een grote last leggen op de zware industrie,
die het in Japan – in verband met het droge seizoen,
gedurende welk waterkrachtstations niet voldoende electri-
citeit kunnen opwekken – niet zonder steenkolen als
bron van energie kan stellen.
De productie in de ijzer- en staalindustrie had in 1953/54
een peil bereikt dat 20 â 25 pCt hoger was dan dat van de
jaren dertig. Niettemin heeft Japan naar schatting ‘nog
altijd tweemaal zoveel manuren nodig om een ton ijzer
of staal te produceren als Engeland. Daarom zijn de
arbeidskosten per ton, ondanks de relatief lage lonen, in
Japan aanzienlijk hoger. Bovendien zijn de kosten voor
grondstoffen in Japan hoog: véôr de oorlog betrok dit
land 60 pCt van zijn steenkoleninvoer uit China en niets
uit Amerika, in 1953 moest zij 83 pCt uit Noord-Amerika
laten komen, terwijl China slechts 4 pCt leverde.
Het feit, dat Japan er niet in is geslaagd de grondstoffen
weer uit nabij gelegen gebieden te betreklcen heeft trou-
wens de kosten in een groot aantal andere bedrijfstakken
eveneens nadelig beïnvloed. In het midden der jaren
dertig betrok Japan de helft van zijn zoutinvoer van
China, thans moet het land zijn invoerbehoefte dekken in
verder afgelegen gebieden, met name Aden, India en
Spanje, met alle nadelen, zoals hoge vervoerskosten,
van dien. Deze ontwikkeling is uiterst nadelig voor de
zich herstellende chemische industrie, dié overigens,
in technisch opzicht, geen gelijke tred heeft kunnen
houden met haar zusterindustrieën in het buitenland.
Bovendien heeft de productie in deze industrietak nadeel
ondervonden van de werktijdverkorting: de productie per
manuur in de ammonium-sulphaatindustrie bijv. heeft
kortelings het vooroorlogs niveau overschreden, de
werktijdverkorting heeft echter een daling der maand-
productie ten gevolge gehad.
De metaalverwerkende industrie heeft zich, zoals reeds
gezegd, aanzienlijk uitgebreid. Haar kosten zijn echter,
in verband met de hoge prijzen van brandstoffen en staal,
gestegen en vergeleken met de leidende Westerse produ-
centen is zij in technisch opzicht nog steeds achter. Hier-
door is de Japanse auto-industrie, die grote hoeveelheden
personen- en vrachtauto’s produceert voor de binnen-
landse markt, nog niet in staat op bûitenlandse markten
te concurreren. Evenmin is de electrotechnische industrie
er, in verband met de relatief hoge prijs en de slechte
kwaliteit harer producten, in geslaagd grote markten te
veroveren, hoewel men zou verwachten dat juist Japan,
met zijn goedkope geschoolde arbeid, in enkele sectoren
dezer industrie een voorsprong zou genieten.
Een der industrieën, die het meest van de gedurende
de oorlog gevolgde politiek heeft geleden is de katoen-
spinnerij. In 1945 had Japan slechts 2 mln spoelen in
bedrijf, tegen meer dan 12 mln vôôr de oorlog en Japans
weefgetouwen waren overeenkomstig in aantal vermin-
derd. Thans heeft Japan het merendeel van zijn capaciteit
weer opgebouwd: het beschikt nu over bijna 8 mln
spoelen. Het land geniet nu het voordeel van nieuwe en
moderne machines voor de katoenindustrie met het
gevolg, dat de productiviteit in deze sector vermoedelijk
15 â 20 pCt boven vooroorlogs peil ligt en die in de rayon-
sector nog hoger. Ondanks de hogere lonen blijft Japan
een goedkoop textielproducent. Dat liet land niettemin
zijn vooroorlogse exportvolume dezer producten niet
heeft kunnen bereiken moet worden toegeschreven aan
de ontwikkeling van de productie in de landen die
voorheen Japans afzetgebieden vormden, een ontwikke-
ling die mogelijk is gemaakt door restrictieve maatregelen.
In een wereld, waar vrijhandel heerst, zouden Japans
14September 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
803
vooruitzichten zeer rooskleurig zijn; zoals de zaken nu
staan is het land het slachtoffer van de paradoxale situatie,
dat het juist het beste die producten kan voortbrengen,
waarin de internationale handel vermoedelijk zal ver-
minderen.
Behalve de zware industrie en de textielindustrie heeft
Japan een aantal belangrijke exportindustrieën opge-
bouwd, die zich bezig houden met de productie van aarde-
werk en diverse artikelen. De eerstgenoemde industrie zal
zeer waarschijnlijk technisch niet zover zijn voortge-
schreden als de aardewerkindustrie in het Westen. Wat de
diverse artikelen betreft zij vermeld, dat een exporthandel
is opgebouwd, die op goede vooruitzichten kan bogen.
Een groot deel dezer productie wordt door kleine en
middengrote ondernemingen voortgebracht en in Japan
wordt er over gediscussieerd of nieuwe investeringen niet
beter in grotere mate dan tot’ nu toe het geval was in
dergelijke ondernemingen kunnen plaatsvinden. Het op-
voeren van de efficiency in deze ondernemingn is echter
niet alleen afhankelijk van technische factoren, maar
vooral van het herstel van ‘s lands commerciële en finan-
ciële organisatie. In
verband is het
•
geleidelijk herstel
van grote handelmaatschappijen; zoals Mitsui Bussan en
Mitsubishi Shoji, die voorheen in een groot deel der
producten van kleine ondernemingen handel dreven, van
uitzonderlijke betekenis voor de Japanse industrie en
exporthandel.
Over het algemeen, concludeert Prof. Allen, wekt de
Japanse industrie de indruk nog niet geheel hersteld te
zijn en, in technisch opzicht, geen gelijke tred te hebben
gehouden met haar overzeese concurrenten, een conclusie,
die menig Westers industrieel, wie de vooroorlogse situatie
nog vers in het geheugen ligt, rustig zal doen ademhalen.
Moge dit ademhalingspatroon niet worden verstoord door
de mededeling, waarmee de auteur zijn betoog afsluit, dat,
indien de internationale handel en de politieke situatie
in het Verre Oosten zich gunstig ontwikkelen, Japans
positie in de wereldeonomie – gezien het herstel in de
industriële en handeissector – vermoedelijk minder
,
precair zal zijn dan gedurende de laatste jaren het geval
was.
Tien jaren Oostenrijkse economie
Ter gelegenheid van de ondertekening van het Oosten-
rijkse staatsverdrag op
15
Mei
1955
heeft Dr Franz
Nemschak, de leider van het ,,Oesterreichische Institut für
Wirtschaftsforschung” in een publicatie: ,,Zehn Jahre
Oesterreichische Wirtschaft,
1945-1955″,
een overzicht
gegeven van het opvallende herstel en de expansie der
Oostenrijkse economie.
Dit herstel moest onder moeilijke omstandigheden
worden bewerkstelligd. Oostenrijk werd nl. na de oorlog
in vier, lange tijd hermetisch van elkaar afgesloten, zones
verdeeld en in elke zone werd volgens andere gezichts-
punten geregeerd, beheerd en recht gesproken. Schadelj-
ker nog voor de Oostenrijkse economie dan de demarca-
tielijnen en wat daarmee samenhing, waren de besluiten
van Potsdam, waarbij de geallieerde bezetters’ waren over-
eengekomen het zgn. Duitse eigendom in Oostenrijk tot
aan het sluiten van het staatsverdrag in hun resp. bezet-
tingszones zelf te beheren en de Duitse vermogens als
herstelbetalingen te beschouwen. Hierdoor waren de be-
zetters in de gelegenheid essentiële onderdelen van het
Oostenrijkse nationaal vermogen en het productie-appa-
raat te verdelen, en de belangrijkste posten in de economie
van het land in te nemen. Immers, de Oostenrijkse econo-
mie was in 1938 formeel in de economie van Groot-‘
Duitsland opgenomen. Niet alleen alle openbare instel-
lingen, verkeersondernemingen, banken enz. werden door
Duitsers bestuurd of bewust met Duits kapitaal voortgezet,
‘maar hetzelfde gold voor de belangrijkste industriële en
handelsondernemingen. Hierdoor konden de geallieerde
bezetters grote delen van het economische apparaat als
,,Duits eigendom” beschouwen en dienovereenkomstig
behandelen.
Het gevaar van de besluiten van Potsdhm werd gede-
monstreerd door de Russische bezettingsautoriteiten, die
in Juni 1946 het Duitse eigendom, waaronder meer dan
300 industriële bedrijven – o.a. bijna de gehele petro-
leumindustrie – ca 140 landbouw- en bosbedrijven met
meer dan 160.000 ha cultuurgrond en de Oostenrijkse
Donau-scheepvaartmaatschappij, tot door de Russen
beheerde concerns samenvoegden. Deze concerns moesten
winsten, omzetbëlasting enz. aan de Militaire Bank der
Sowjets afgeven en werden door deze bank voorzien van
kapitaal. Dit economische complex vormde een staat
binnen de staat met o.a. een eigen handels- en betalings-
balans.
Het staatsverdrag van 15 Mei ji. heeft de Gordiaanse
knoop van het Duitse eigendom doorgehakt. Niettemin
vormt het voor Oostenrijk nog een zware last: als aflossing
van het Duitse eigendom moet Oostenrijk aan de Sowjet-
Unie in zes jaren tijds goederen ter waarde van $150 mln
en in tien jaren petroleum ter waarde van $ 200 mln
leveren; het teruggeven der Don au-scheepvaartmaatschap-
pij moet met $ 2 mln worden betaald en ten slotte moeten
de vorderingen der Militaire Bank, ad 508 mln Schilling,
op korte termijn worden afgelost. Bedenkt men voorts
dat Oostenrijk behalve materiële verliezen een groot
aantal mensenlevens te betreuren had, terwijl degenen die
leiding aan het land konden geven in aantal waren terug-
gelopen en niet op korte termijn konden worden vervan-
gen, dan heeft men in hoofdtrekken een beeld van de
achtergrond, waartegen de ontwikkeling der Oçstenrijkse
economie gedurende de tien jaren, die achter ons liggen,
kan worden gezien.
Nationaal product.
De na-oorlogse periode is door Nemschak in een drietal
phaseil ingedeeld. De eerste, van 1945-1947, wordt ge-
kenmerkt door chaos en honger; de tweede, welke begon
met de munthervorming van eind 1947 en duurde tot eind
1951, door een stormachtige, maar door inflatie gedragen,
wederopbouw, en in de derde phase was Oostenrijk op
weg van succesvolle stabilisering naar een nog niet beleef-
de hoogconjunctuur. Deze phasen zijn in de ontwikkeling
van het nationaal product terug te vinden.
Over de grootte en de ontwikkeling van het, nationaal
product in de jaren 1945 tot 1947 zijn slechts grove schat-
tingen op grond van onvolledige gegevens over werkge-
legenheid, energieverbruik, productie en productiviteit
mogelijk. Onder dit voorbehoud was het Oostenrijkse
804
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September
1955
bruto-nationaal product in 1945 tot op ongeveer 36 pCt
van 1937 ineengeschrompeld en in 1946 en 1947 tot op
ongeveer 42 pCt en 62 pCt van de vooroorlogse hoogte
gestegen. In de wederopbouwperiode van 1948 tot 1951
is het nationaal product, dank zij de Marshall-hulp, van
91 pCt op 134 pCt van 1937 gegroeid.
De ontwikkeling van het Oostenrijkse bruto-nationaal
product
–
in mrd Schilling
gio:iiipCt
ontwikkcling
1937
………………..
58
–
100
1945
……………….
21
.-
36
1946
……………….
24,5
17
42
36
47
62
52,8
46
91
63,5
20
109
70,6
Ii
122
1947
………………..
1948
………………..
77,4
9
134
1949
……………….
1950
……………….
77,9
0,5
135
1951
……………….
1952
……………….
80
2,7
138
1953
………………..
1954
……………….
87,8
10
152
Hoewel de re1atef hoge groeipercentages in de eerste
na-oorlogsjaren niet overschat mogen worden, waren zij
in 1949, 1950 en 1951 zeer opmerkelijk. De stabilisering
van de munt in
1952
moest tijdelijk met een stagneren van
hét nationaal product worden betaald. De in de tweede
helft van 1953 ingezette herleving van de conjunctuur
deed in 1953 het nationaal product weer met ca 3pCt
stijgen. In het jaar van de hoogconjunctuur 1954 steeg
het bij stabiele prijzen en lonen met niet minder dan 10
pCt. In 1955 zal het groeipercentage, geletop de ontwik-
keling van de eerste vijf maanden, minstens zo groot zijn
als in 1954. Een internationale vergelijking der groeiper-
centages gedurende de laatste jaren leert, dat Oostenrijk
in dezen slechts door West-Duitsland werd overvleugeld:
het gemiddelde groeipercentage van 1948-1953 beliep in
Oostenrijk 9, in West-Duitsland 11 en in de Verenigde
Staten slechts 4,4. Houdt men tevens rekening met de
bevolkingsontwikkeling dan was de groei in Oosten,rijk
t.o.v. de overige landen nog gunstiger. Ondanks de hoge
groeipercentages in Oostenrijk gedurende de laatste jaren,
en de lage in de Verenigde Staten, was het nationaal
product in Oostenrijk in 1954 50 pCt groter dan in 1937,
terwijl het overeenkomstige percentage in de Verenigde
Staten 120 bedroeg. /
Onderstaande tabel geeft een indruk van het aandeel
der belangrijkste sectoren van de Oostenrijkse economie
in het nationaal product. Duidelijk komen de verschui-
vingen, die zich zowel gedurende de jaren na de oorlog
als ten opzichte van 1937 voordeden, tot uiting.
Aandeel der belangrijkste sectoren in het bruto-nationaal
product
(in pCt)
Bruto-nationaal
Bouw-
aar
product tegen
In-
Am-
Land-
H
de
an
lopende prijzen
dustrie
bacht
ei
bouw
in mrd Schilling
1937
8,5
28,2 9,4
‘
3,5
22,0
8,9
1948
29,0 29,0
9,0
6,9
15,9
8,3
1949
40,3
32,3
8,4 6,7
15,6
8,7
1950
49,6
33,7
8,1
6,9
16,3
8,5
1951
66,4 35,4 8,0 7,2
14,8
8,4
1952
76.8
35,7
7,9
6,4
15,5
8,2
1953
77,5
t
35,5
7,8
6,1
16,1
8,5
1954
87,8
36,3
7,1
6,6
15,5
8,9
Het aandeel der bruto-investeringen in het bruto-
nationaal product, vermeerderd met het betalingsbalans-
saldo, is van ongeveer 7 pCt en 14 pCt in resp. 1937 en
1948 gestegen tot bijna 22 pCt in 1954. De index der
bruto-investeringen bereikte, op basis 1937 = 100, in
1954 een peil van 387,2. De huidige investeringshausse
moge blijken Uit het feit, dat de totale bruto-investeringen
in het eerste kwartaal van 1955 resp. 51 en 63 pCt hoger
waren dan in de overeenkomstige perioden van het inflatie-
jaar 1951 en het hoogconjunctuurjaar
1954.
Hoewel het aandeel van het verbruik in het beschikbaar
nationaal product in 1954 vergeleken met véér de oorlog
niet onbelangrijk ‘is teruggelopen, ligt., aangezien het
nationaal product met ca 30 pCt is gestegen, de consump-
tie 25 pCt boven v66roorlogs niveau. Het verbruik van
de Overheid is van 17 pCt in 1937 gedaald tot 13 pCt in
1954.
Het op de been brengen en het onderhouden van
een leger zal echter het aandeel van het Overheidsverbruik
in het nationaal product weer doen toenemen. De ont-
wikkeling zal uiteraard alleen dan niet ten koste van het
particulier verbruik en de investeringen plaatsvinden,
indien de productie overeenkomstig kan worden op-
gevoerd.
Aandeel van de bruto-investeringen en het verbruik in het
bruto-nationaal product a)
(in pCt)
Jaar
Beschikbaar
na
tionaal product b)
Bruto-
1
Verbruik
(in mrd Schillling)
investeringen
Particulieren
Overheid
1937..
8,5
7
76,5
16,5
1948
..
31,3
14
70,6
10,9
1949
..
43,1
16
68,5
12,3
1950
..
51,6
18
70,3
12,0
1951
..
69.9
20 65,2
12,0
1952
..
78,6
19,6
66,8
13,0
1953
..
75,4
19,5
69,9
14,2
1954
..
86,0
21,7 68,7
12,8
Optelling van het procentuele aandeel der investeringen bij dat van het verbruik
levert niet precies 100 op; voorraadveranderingen spelen hier doorheen.
Bruto-nationaal product, vefmeerderd niet het betalingsbalanssaldo.
Het particuliere verbruik lag na de oorlog in Oostenrijk
op laag peil. Gezien het feit dat de voedselvoorziening
gebrekkig was – direct na de oorlog werden 800, in 1946
1.200 en in 1947 bijna 1.700 calorieën per dag gedistribu-
eerd – is het begrijpelijk dat de belangstelling der ver-
bruikers er vooral op was gericht extra-voedsel, hetzij
d.m.v. hamstertochtn en ruiltransacties, hetzij via de
zwarte markt, te verkrijgen. De uitgaven voor voedings-
middelen lagen dan ook direct na de oorlog op uitzon-
derlijk hoog niveau. Voor kleding en schoeisel werd
toentertijd betrekkelijk weinig, voor vermaak – bios-
copen, theaters en cabarets – en vervoer – hamster
–
tochten! – naar verhouding veel gespendeerd.
In de jaren 1949 tot 1951, toen de voedselvoorziening
weinig zorgen meer baarde, stonden de uitgaven voor
duurzame verbruiksgoederen op de voorgrond. Na de
muntstabilisering in 1952 trad wederom een wijziging in
het verbruikspatroon op: de voedselvoorziening was
verzekerd, de inhaalvraag naar kleding en huisraad
grotendeels bevredigd en hogere behoeften gingen een
rol spelen. Verbruikers, die gedurende de infiatietijd niet
alleen hun inkomen verbruikten maar ook ten dele hun
besparingen hadden ingeteerd, begonnen, na de munt-
stabilisatie, weer te sparen, hetgeen een beperking van
het particulier verbruik tot gevolg had. In de jaren 1953
en 1954 steeg het verbruik weer: in 1953 bij dalende
prijzen met reëel 5 pCt; in 1954, dank zij grotere werk-
gelegenheid, belastingverlagingen en loonsverhogingen,
zelfs met 10 pCt.
14 September
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
805
De ontwikkeling in enkele sectoren van het economisch
leven
De Oostenrijkse industrie, die, zoals onderstaand
staatje doet zien,’ er in is geslaagd haar productie ge-
durende de na-oorlogse periode aanzienlijk op te voeren,
is thans technisch aanzienlijk beter uitgerust dan v66r de
oorlog. Ondanks ht feit, dat haar productie bijna twee-
maal zo groot is als in 1937, is zij in mindere mate van
grondstoffeninvoer afhankelijk en tot hogere export-
prestaties in staat. De geringere afhankelijkheid van
grondstoffeninvoer is het beoogde resultaat van de met
E.R.P.-middelen geforceerde uitbreiding der grondstof-
fenindustrieën. Van de Oostenrijkse uitvoer, die in 1954
78 pCt groter was dan in 1937, bestond 75 ‘pCt
–
eii
wanneer men geëxporteerd gezaagd hout aan de hout-
zagerjen en niet aan de bosbouw toerekent
95
pCt
–
uit
industrieproducten. Deze cijfers zijn te meer opvallend,
indien wordt bedacht, dat de Oostenrijkse industrie; ten
gevolge van de internationale politieke verhoudingen,
na 1945 traditionele markten in Oost- en Zuid-Oost-
Europa verloren heeÇt en onder scherpe concurrentie in
Westerse landen vaste grond onder de voeten moest
krijgen. Tot de industrieën, die het meest expandeerden,
behoren de ijzer- en staalindustrie en de voortbrenging
van aluminium, tractoren, vrachtauto’s en motorfietsen.
Nieuw is de productie van kunstmeststoffen en synthe-
tische vezels.
Productie, werkgelegenheid en productiviteit in de industrie
(1937 = 100)
1947
1
19481
1949
1
1950
1
1951
1
1952
1
1953
1
1954
57,2 92,3
135,3
145,4
165,5
167,1
169,9
193,7
Productie
……….
Werkgelegenheid
..
1190
47
~
.11292:1
158,3
165,2
164,3
160,2
166,0
Productiviteit
….
48,1
68,2
82,1
91,8
100,1
101,7
106,0 116,6
De productie van de landbouw bedroeg in 1946 en 1947
nog maar weinig meer dan de helft der vooroorlogse
productie. Dank zij betrekkelijk gunstige weersômstandig-
heden en een grotere inschakeling van productiemiddelen
is sedert deze jaren de agrarische voortbrenging aanzienlijk
gestegen. In 1954 was de netto-waarde dezer productie
ongeveer 6 pCt hoger dan in 1937. Deze resultaten werden
bereikt op een aanzienlijk kleinere bebouwde oppervlakte
en met veel minder arbeidskrachten. Sedert 1937 moest
3 pCt def’ bebouwde oppervlakte aan de bezettende
machten worden afgestaan voor vliegvelden, militaire
oefenterreinen, bouwland en bos; het aantal personen
dat zich met landbouw bezighoudt daalde ten opzichte
van 1937 met 167.000,of 14 pCt. De arbeidsproductiviteit
in de landbouw is thans 19 pCt.hbger dan in 1937, hetgeen
kan worden toegeschreven aan beter zaad- en pootgoed,
rationelere teelt- en voederingsmethoden, systematische
bestrijding van schadelijke insecten, ruimer gebruik van
kunstmeststoffen en ,,last but not least”, mechanisatie
van de landbouw. Van laatstgenoemde ontwikkeling
geeft onderstaand staatje een beeld.
Aantal landbouwmachines
1
1939
1946
1
1954a)
1.074
7.344
42.000
1.640
12.741
47.485
Tractoren
………………………
82.040
142.526
285.000
Luchtbandenwagens ……………….
Electroinotoren ……………….
Gemotoriseerde maaimachirses
301
3.834 37.000
Melkmachines
…………………
.
3.555
8.000
a) Schatting.
De aanzienlijke resultaten, welke in de landbouw zijn
bereikt, mogen echter de ogen niet doen sluiten voor het
feit, dat de optimale prestatiegrenzen nog niet zijn ge-
naderd. Nog steeds behaalt 70 pCt der landbouwbedrijven
onbevredigende resultaten. Vele boeren hebben weliswaar
hun bedrijven gemechaniseerd, maar kunnen er niet toe
komen hun aantal paarden overeenkomstig te verminde-
ren, hetgeen betekent, dat landbouwgronden voor
voedselvoortbrenging t.b.v. in feite overbodige trekdieren
in beslag worden gtnomen. Voorts moet het mogelijk
zijn door een meer rationele combinatie van meststoffen
en een doelmatiger opeenvolging van investeringen de
productie nog op te voeren.
De internationale ruilverhoudingen zijn ten nadele van
Oostenrijk verschoven, met dit gevolg, dat het land voor
zijn invoergoeçleren in 1950 17 pCt en in 1954 zelfs 34 pCt
meer moest exporteren dan in 1937. Evenals in 1937 heeft
de handelsbalans gedurende de na-odriogse jaren, zij het
,over het algemeen in afnemende mate, een tekort te zien
gegeven. Het achterblijven van de ontwikkeling van de
invoer bij die van de uitvoer is tot op zekere hoogte toe
te schrijven aan de reeds vermelde oprichting en expansie
van basisindustrieën, waardoor het land in mindere mate
van invoer afhankelijk werd.
Opmerkelijk zijn de veranderingen, die zich in de
geografische spreiding van de buitenlandse handel hebben
voltrokken: in 1954 kwam 79, resp. 70 pCt van çle in- en
uitvoer voor rekening der O.E.E.C.-landen, tegen resp.
40 en
52
pCt in 1937. Het aandeel van Oost-Europa in
Oostenrijks invoer daarentegen daalde van 32 tot 8 pCt;
dat van dit gebied in de uitvoer van 28 tot 8 pCt. Het
E.R.P., de E.B.U., de G.A.T.T. en de liberalisatie van
het handelsverkeer hebben tot de uitbreiding der handels-
betrekkingen met West-Europa bijgedragen.
Wij willen d.eweergave van enkele aspecten der Oosten-
rijkse economie
–
uit het boekje van Nemschak hebben
wij slechts een greep gedaan
–
besluiten met een enkel
woord ‘over het loon- en prijsniveau. De ontwikkeling
daarvan gedurende de laatste jaren wordt het best ge-
karakteriseerd door vermelding van het feit, dat de kosten
van levensonderhoud medio
1955
enige punten lager
waren dan in begin
1952,
terwijl de tariefionen sedertdien
–
exclusief kinderbijslag
–
met gemiddeld 12 pCt zijn
verhoogd. Hieruit blijkt, dat het reële inkomen der ar-
beiders de laatste jaren aanzienlijk is gestegen. Hoeveel
de mensen het in Oostenrijk thans beter hebben dan 10,
8 of 6 jaar geleden, kan niet in cijfers worden uitgedrukt.
Talrijke tekenen wijzen er echter op, dat alle lagen van
het volk er thans onvergelijkeljk beter aan toe zijn dan
gedurende de eerste jaren na de oorlog. Vrijwel alle
soorten goederen staan de Oostenrijker practisch ter
beschikking; niet alleen die, welke voor het levensonder-
houd het dringendst nodig zijn, maar ook die welke het
leven aangenamer en rijker van inhoud rnaken. De af-
gelopen tien jaren werden honderdduizenden woningen
gebouwd, uit oorlogsruïnes zijn huizen, verkeersinrich-
tingen en tuinen verrezen en de vernielde cultuurmonu-
menten werden hersteld. Indien over reëel inkomen wordt
gesproken moeten ook de vooruitgang van de sociale
wetgeving en de toenemende omvang der vrijwillige
sociale verbeteringen in de bedrijven worden genoemd
en niet in de laatste plaats het feit, dat Oostenrijk, tien
jaren na de oorlog, practisch een toestand van volledige
werkgelegenheid heeft bereikt.
806
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
14September 1955
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geldmarktsituatie bleef gedurende de verslagweek
aan de krappe kant. Wat het schatkistpapièr betreft, was
er in de korte termijnen nogal enig aanbod. Deze verkoop-
druk kwam tot uitdrukking in het feit, dat de markt-
disconto’s voor looptijden van 1 3 maanden ad 1 â 1
pCt zich bewogen boven het afgiftedisconto der Centrale
Bank ad pCtvoor 3 maandspapier. Bij deze laatste
instantie werd dan ook practisch geen papier afgenomen.
Andere symptomen van de krapte vormden de caligeld-
rente, welke sinds
25
Augustus onveranderd oppCt,
dus
3
pCt boven het minimum, werd gehandhaafd en
voorts het feit, dat de saldi van banken bij De Neder-
landsche Bank volgens de baukstaat van
5
September
voor het eerst sinds 2 Mei 1955 beneden de f 500 mln
waren gekomen.
De credietverlening der banken aan het bedrijfsleven,
vormde gedurende de afgelopen week het onderwerp van
besprekingen tussen de Organisatie der banken en de
Centrale Bank. Op grond van de snelle stijging dezer
credietverlening in de eerste zeven maanden van
1955
werd hierbij door de Bankleiding aangedrongen op
matiging bij de uitbreiding van de afbetalings- en in-
vesteringscredieten. Volgens de laatste door het C.B.S.
gepubliceerde cijfers bedroegen de debetsaldo’s van
credietnèmers (andere dan dochterondernemingen, andere
banken, enz.) bij de 36 representatieve handelsbanken
per ult. April 1955 fl.873 mln, tegen fl.667 mln per.
ult.
1954
en f 1.371 mln per uit.
1953.
De kapitaalmarkt.
Het grote nieuws van de week op de aandelenmarkt
vormde de aankondiging van de emissie van fl79 mln
gewone aandelen a pari door Philips. De repercussies van
dit bericht waren aanzienlijk. De snelle verdere koers-
stijging, die zich in het eerste deel van de week had voor-
gedaan, sloeg om in een even snelle daling. Zo daalde de
koers van aandelen Philips zeil’ van 523 op Dinsdag tot
496 op Zaterdag; Unilever viel van 530 op 498, A.K.U.
van 396 op 369 (alles maximum- resp. minimum-koersen
op de desbetreffende dagen). Zoals uit onderstaand koers-
staatje blijkt, bleven echter
per saldo
de verahderingen
gedurende de verslagweek toch van zeer beperkte omvang.
D.e grote en snelle koersfluctuaties der laatste weken
vormen volgens een groeiend aantal marktwaarnemers
een aanwijzing voor de toegenomen invloed van specula-
tieve factorën. De grondtendentie van de markt wordt
echter in marktkringen, ondanks het komende grote
beroép daarop, nog steeds gunstig beoordeeld. De honder-
den millioenen onbelegde, naar risicodragende belegging
zoekende middelen, afkomstig uit verkopen van Neder-
landsé fondsen naar ‘het buitenland, vormen de voor-
naamste grond voor dit optimisme. Ook indien men het
met deze gedachtengang eens is, mag echter niet uit het
oog worden verloren, dat de koersstijging der laatste twee
maanden zo sterk was, dat een flinke terugval geenszins
met genoemde stelling in tegenspraak behoeft te komen.
Ter illustratie diene, dat de algemene aandelenindex van
A.N.P.-C.B.S. begin Januari, begin Juli en 6 September
1955
achtereenvolgens 1 86, 204 en 240 bedroeg.
Op de obligatiemarkt werden de geruchten over een
nieuwe staatslening sterker; sohimigen wisten zeil’s de
dag van publicatie van het prospectus reeds te noemen.
Gezien de aandrang, welke naar hierboven onder ,,geld-
markt” ter sprake kwam, de monetaire autoriteiten uit-
oefenen in de richting van conso1ilatie van bankcredieten
aan het bedrijfsleven, ligt het inderdaad in de lijn, dat
deze instanties voor hun eigen huishouding, de overheids-
huishouding, op zo veel en zo spoedig mogelijke ver-
vanging van kort door lang crediet zullen aansturen.
Aand. indexeijfers (1953
=
100)
2 Sept. 1955 9 Sept. 1955
Algemeen
….. . ……………………….
235,4 235,2
Internat.
concerns
………………….
300,4
,
301,9
Industrie
………… . ……………………
179,3 178,5
Scheepvaart
……………………..s
1771
172,5
Banken
…………………………………
155,5
157,1
Indon.
aand .
…………………………
189,3 185,5
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
642½
670
Unilever
……………………………
514½
500
Philips
…………………………………
503½
502
A.K.0.
………………………………….
375½
372½
Kon. N. Hoogovens
395
.
434
VanGelder
Zn
………………………
368
342
H.A.L.
…………………………………
251½
243
3
/4
Amsterd
Rubber
……………………
.
164%
164
H.V.A
…………………………………
185% 179%
Staatsfondsen
2%
pCt
N.W.S
.
………………………
79%
79%
3-3%
pCt
1947
………………………
100A
100,
3 pCt Grootboek 1946
99%
99
3 pCt Dollarlening
…………………
99,
99
Diverse
obligaties
3% pCt Gem. R’dam 1937 VI
101%
101f
3% pCt Bkv. Ned. Gem. 1954 11/111
100
99%
3% pCt Philips 1948
102
101
8
/4″
8
3
/4
pCt Westl. Hyp. Bank
98
98%
S. C. BREZET.
STATISTIEKEN
BANK INDONESIA
(Voornaamste posten in duizenden rupiab’s)
‘sa9
ii
•
«
‘°
na
a
$
0
Data
u
.o
‘- o
2
n
o
.,
>
27 Juli
1955
953.053
352.558
1.552.974
389.717
5.921.979
3 Aug.
1955
953.053 375.158 1.582.609, 386.970
5.846.477
10 Aug.
1955
953.053
403.945
1.565.485
410.446
5.934.537
16Aug.
1955
953.053
403.706
1.567.119
425.057
5.875.507
24 Aug.
1955
953.170
368.526
1.590.062
429.435
5.812.923
31 Aug.
1955
953.170
375.061 1.624.651
422.977 5.743.306
0
Rekening courant
saldi
v/d Reg. v/d Rep. Indon.
o
a
0
a
Data
.0 0
Bijzondere
u
rekening
9
.5.
.
inzake de
4
.0
E.C.A
hulp
27 Juli
1955
8.203.477
t
1.708.816
494.868 2.022.527
3 Aug.
1955
8.197.428
1
1.719.297
494.868
.
2.069.634
10
Aug.
1955
8.222.293
1
1.708.925
494.868 2.177.808
16 Aug.
1955
8.230.459
1
1.683.374
494.868
2.160.744
24 Aug.
1955
8.232.697
1
1.674.457
494.868
2.092.596
31 Aug.
1955
8.209.699
1
1.671.854
494.868
2.076.987
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND 9
(waarde in millioenen guldens)
Invoer
I
Uitvoer
I Dekkingspercentage
–
Jaar
Juli
Jan.-Juli’)l
Juli
I
Jan-Juli’)I
Juni
1
Jan-Juli’)
1938
….
122
120
79
84
65
70
1952
….
720
727
657
677
91
93
1953
….
762
716
635
644
83
90
1954
..:.
971
859 752 728
77
85
1955
…
1.064
993
763 793
72
80
1
3
Bron:
C
.
B
.
S.
1
3 Maandgemiddelden.
c
A
T
u
R
-.
S
Zie ook pag. IV
Verenigde Pharmaceutische Fabrieken N.V.
(Zwitsal-Fabrieken)
APELDOORN
vraagt een
COMMERCIEEL
ADJUNCT-DIRECTEUR
Gezocht wordt een krachtige, representatieve persoonlijk-
heid, grote werklust bezittend met uitgebreide handels-
kennis en ruime ervaring op het gebied van verkoop-
leiding in het bijzonder van merkartikelen.
Bedrijfsorganisatorisch inzicht en gedegen kennis der
moderne talen worden verlangd. Leeftijd niet jonger
dan
35
jaar.
Geheimhouding van sollicitatie wordt verzekerd.
Eigenhandig geschreven brieven met volledige inlichtingen aan
de Directie.
Hebt u vacatures in de commerciële, administratieve
of aanverwante sectoren?
Verzuimt u dan vooral niet ,,Economisch-Statistische
Berichten” in te schakelen.
U kunt uw advertentie tot uiterlijk Dinsdagmorgen
inzenden aan
Postbus 42
Schiedam
De Koniiiklijke Nederlandsche
Jaarbeurs
wenst te verkopen:
EEN GEHEEL
HOUTEN GEBOUW
bestaande uit funderingsplaten, wandstijlen,
spantstijlen, spanten, gordingen, wand-
schotten, glaswandelementen, dubbele en enkele draaideuren, brandkerende schuif-
deuren,
dakschotten,
topgevelschotten,
portiekbetimmeringen, hardboard plafond-schotten, binnenwandbetimmeringen, aan-
gebouwde pergola en betontegeivloer.
Het gehele gebouw is te demonteren in
bovengenoemde onderdelen; verkeert in
prima staat en heeft een totale oper-
vlakte van plm. 2750 in
2
. De spantwijdte
is 12 meter. Het gebouw staat op het ter
–
rein Vredenburg en is te bezichtigen t.m.
2l September
1955
dagelijks van 8 tot 17
uur, terwijl tevens de voorwaarden voor de
aankoop aldaar verkrijgbaar zijn.
De prijsaanbiedingen dienen uiterlijk 22
September
1955
te 10.00 uur te zijn inge-
diend bij de Koninklijke Nederlandsche
Jaarbeurs, Afdeling Technische Dienst,
‘. Vredenburg, Utrecht.
De
N.V.
BILLITON MAATSCHAPPIJ
te ‘s-GRAVENUME
heeft op haar afdeling Personeelszaken gelegenheid
tot plaatsing’ van
‘EEN JURIST• –
met ervaring op het gebied van de sociale wet-
geving en met belangstelling voor personeelsaan-
gelegenheden.
Vereiste leeftijd. 30 tot 35 jaar.
Sollicitaties, met uitvoerige inlichtingen omtrent
opleiding, ervaring en levensloop, kunnen worden
gericht tot het Secretariaat van de Maatschappij
LOUIS COUP.ERUSPLEI 19 – ‘s-GIRAVENIIAGE
f
EEN S TAAR TI(NIPPER?
/
De bekende chirurg, jager
en philo!oog Dr A. G. J.
Hermans geeft in zijn
unieke verzameling jacht-
enjagerstermen encitaten,
getiteld ,,Jacht en Taal”
de ware betekenis. Dit
fraaie boekwerk Is een
kostelijk bezit voor elke
Jager.
Prijs II.
27.50
Vraagt Uw boekhandelaar
uitgave van de KON, NEDERL, BOEKOR. H.A.M.ROELANTSteSCHIEOAM
GEMEENTE ENSCHEDE
Vervolg van pag. III
Bij internationaal georiënteerde bankinstl1ing va-
ceert de functie van
CHEF
FINANCIEEL – ECONOMISCHE
AFDELING:
*
Sollicitanten moeten ervaring hebben
in het zelfstandig samenstellen van
financieel-economische publicaties en
een grondige theoretische en – practi,
sche kennis hebben van de effecteh-
handel, zodat de aan te stellen func-
tionaris
ook
in staat
is
tot het ver-
richten van research-werkzaamheden
op
effectengebied en zelfstandig het
samenstellen van beursberichten kan
verzorgen.
*
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder opgave
van referenties te richten onder no.
E.S.B.
37-1,
Bureau van dit blad, Postbus
42,
Schiedam.
Bij
het sociografisch, economisch en statistisch Bureau
van de secretarie kan worden geplaatst een
sociaal economisch medewerker
Deze zal ‘vorden belast met onderzoekwerk op het
terrein van de industriële ontwikkeling, middenstands-
vraagstukken, volkshuisvesting, inkomensverhoudingen
enz.
Behalve een gedegen economisch inzicht (bij voorkeur’
academische vorming) is een practische instelling ver-
eist.
statistisch medewerker.
Deze zal worden belast met de supervisie op de sta-
tistische werkzaamheden van sociografische, sociaal
economische en bedrijfs-economische aard, met het uit-
brengen van adviezen betreffende de statistische fa-
cetten van het onderzoekwerk in het algemeen en met
de samenstelling van een statistisch periodiek.
Gedacht wordt aan een functionaris met middelbare
schoolopleiding en een ruime ervaring op, statistisch
gebied. Dipidma’s statistiek, wiskundig’donomische,
eventueel boekhoudkundige scholing strekken tot aan-
beveling.
De aanstelling in beide functies geschiedt naar gelang
van bekwaaniheid en ervaring in de rang van commies of
commiés- le klas. Weddegrenzen respectievelijk
f
438,— tot
f
527,— en
f
539,— tot
f
608,— per maand. Aanstelling bo-
ven de minimum-wedde is mogelijk. Kindertoelage over-eenkomstik de voor het rijkspersoneel geldende regeling;
wettelijk pensioenverhaal. Gehuwden genieten een tegemoet-
koming in verplaatsïngskosten.
Voor energieke krachten bestaan goede vooruitzichten.
Sollicitatiën met uitvoerige inlichtingen aan burgemees-
ter en wethouders binnen tien dagen na het verschijnen
van dit blad. Bezoek alleen na uitnodiging.
Gemeente ‘Hilversum
Burgemeester’ en Wethouders roepen sollicitanten op
naar de betrekking van
L
tGEMEENTE,ROTTERDAM
adjunct-comrnies’
of adjunct-commies
A
Bij het Gemeentelijk Bureau voor de Statistiek kan een
statisticus
ter secretarie (afdeling Sociografisch Bureau) voor –
het verrichten van werkzaamheden op het gebied
van statistiek en documentatie, en assistentie bij
onderzoek.
Middelbare schoolopleiding vereist.
Zij die ervaring bezitten op het gebied van. sta-
tistiek genieten de voorkeur. Het diploma van de
Ned. Stichting voor Statistiek strekt tot aanbe-
veling.
Salarisgrenzen: adj.-commies
± f
270;- –
f
402,-
p.m. (6 jaarl. verhogingen); adj.-commies A
± f 359,-
–
f 458,-
p.
m. (6 jaarl. verhogingen).
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen in te zenden bin-
nen 14 dagen na het verschijnen van dit blad.
Persoonlijke kennismaking uitsluitend .na oproep.
worden geplaatst, die na een zekere tijd van voorberei-ding zal worden belast met het samenstellen van statis-
tische overzichten.’
Gevraagd wordt een behoorlijk onderlegde statisticus met
enige ervaring.
Verdere vereisten: Ten minste middelbare opleiding;
sociaal-economisch inzicht en goede kennis van de
Engelse taal.
Academisch gevormden genieten de voorkeur. In het bij-
zonder zal worden gelet op redactionele vaardigheid.
Aanstelling zal geschieden in de rang van commies.
Salarisgrenzen f 4770,— tot f 6330,-
Na verloop van tijd is bevordering tot een hogere rang –
niet uitgesloten.
Aan gehuwden worden in het algemeen de reis- of pen-
sionkosten en verhuiskosten vergoed.
Sollicitaties te richten tot Burgemeester en Wethouders
en in te zenden aan het Bureau Personeelvoorziening, kamer 331, Raadhuis, Rotterdam, binnen 14 dagen na
deze oproep, onder No. 334.