1
b
ischmStatistische;
1
Bo-richtp,n,
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTiTUuT
/
38e JAARGANG
No 1863
–
WOENSDAG 11 FEBRUARI 1953
Econom
Herplaatsing wegens ,nissielling
Bij de
ECONOMISCH
TECHNOLOGISCHE DIENST
voor Noord-Holland
kan geplaatst worden een
Jong
Bedrijfs-
econoom
(ec. drs.)
Sollicitaties te richten tot de Directeur
van de Dienst, Nassauplein 4, Haarlem
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spoarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BÈPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
:
0 «
R. MEES & ZOONEN
Ae1720
BANKIERS
&
ASS URANTI E-MAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
TELEFOON 1 1 19 80
EENDRACHTSWEG 11
(3LIJNEN)
ROTTERDAM
Bericht
AAN LEDEN EN ABONNéS IN BELGIE EN
LUXEMBURG.
KAS ASSOCIATI [ N.V.
SPUISTRAAT 172, AMSTERDAM-C
Verhuur van brandkasten en
kluizen voor grote administraties
Contributies en abonnementsgelden kunnen voortaan op
onze rekening bij de Banque de Commerce, 6 Place Royale te Brussel worden gestort. Wij zullen het op prijs stellen in-
dien aan ons verschuldigde bedragen zo spoedig mogelijk
langs deze weg worden overgemaakt.
Nederlandsch Economisch Instituut.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
4′)
III
* * * Adverteer in de E-.S.B. * * *
Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 122, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdani.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs,
franco per Post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (j,er zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kannen
ingaan tnet elk nummer, en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Bjjkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
102
11 Februari
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
103
V65r de tweede etappe
Een week lang moest het directe ingrijpen, het onmid-
dellijk lenigen van nood overheersen; een week lang heb-
ben menselijk leed en primaire reactie daarop zeer velen in
de ban gehouden.
Thans doen zich, zien wij wel, een tweetal reacties voor.
De geredden en geëvacueerden in de kracht des levens
zijn over de eerste schrik heen, zij wensen terug te gaan
naar het verlaten gebied, zij willen weten, hoe het met huis
en werk staat, hoe hun financiële toestand zal blijken, welke
regelingen voor dit alles zullen worden getroffen.
De redders en de vele helpers in een reeks van werkzaam-
heden, die soms de zwaarste lichamelijke inspanning soms
zenuwspanning, dikwijls beide tegelijk vergden, hebben hun
eerste, grote, kracht gegeven. Velen van hen zijn uiterst ver-
moeid, zeer velen moeten naar hun dagelijkse werk terug-
keren. Dat is even begrijpelijk als juist: er moet niet meer
nationaal inkomen verloren gttan dan onvermijdelijk was.
De oproep van de Regering om tot het normale werk te-
rug te keren, heeft voor pet land als geheel het einde van
deerste etappe gemarkeerd.
Zo staan wij thans voor de tweede etappe. Enerzijds blijft
deze gelijk aan de eerste; het herstel van dijken, het droog-
maken van polders wordt door vaklieden met onvermin-
derde snelheid voortgezet.
Anderzijds moet echter, voor men verder gaat, een rust-
punt worden gezocht. Een inventarisatie is noodzakelijk.
In de eerste plaats van de pmvang van de materiële schade;
de redactie stelt het op prijs een kaart te kunnen publice-
ren, waarop gedetailleerd de ondergelopen en drooggeble-
ven (gekomen) gebieden zijn aangegeven. Het bepalen van
de schade in deze gebieden geleden,
is
begrijpelijkerwijs
tevens een punt dat aandacht vroeg. Van bevoegde zijde
acht men het nog te vroeg tot publiçatie van gedetailleerder
ramingen over te gaan. ,,Het Parool” van 10 Februari jI.
geeft, uit niet vermelde bron, een ruwe schatting van
1.125
tot 1.250 millioen gulden; de orde van grootte lijkt, gezien’
de toegankelijke gegevens, aan de voorzichtige kant. Wij
hopen binnenkort ook deze zijde van de quantitatieve pro-
blemen in dit blad te kunnen behandelen.
Inventarisatie, en een rustige, lijkt ook nodig ten opzichte
van de ontvangen hulp. Uit binnen- en buitenland zijn on-
geschatte hoeveelheden goederen toegestroomd. Een eerste
noodvoorziening heeft met behulp van deze goederen plaats-
gevonden. Het sorteren, inventariseren en distribueren van
deze resterende en nog binnenstromende goederenmassa
is een taak van grote verhtwoordelijkheid, juist door dé
noblesse die uit de vele gaven spreekt.
Een rustpunt is nodig, ook voor het overleg omtrent de
veidere regelingen ten aanzien van schade en herstel. Ook
hier wordt hard en veel gewerkt.
Voor alle sectoren, buiten die van het rechtstreekse dijk-
herstel, geldt echter thans, dat een dag denken meer waard
kan zijn dan een week zwoegen.
INHOUD
Blz
V66r de tweede etappe…………………
103
Naar een nieuwe internationale tarwe-overeen-
komst?,
door Drs G. Greidanus …………
105
De vrachtenmarkt in
1952,
door C. Vermey ….107
Het Argentijnse Tweede Vijfjarenplan,
door
J. E. Spinosa Cattela …………………
109
Kaart van de noodgebieden …………….’110
Een stem uit het bedrijfsleven:
De Nederlandse tabakshandel, door A. L.
van Beek Hzn …………………….113
Blz.
Ingezonden’stukken:
De
salarispositie
der intellectueel
gevormde
groepen,
door A. 1. V. Massizzo
en
Drs D.
Boersma,
met naschrift van
Drs J. Wemels-
felder…………………………..
115
Internationale
notities:
Bufferstocks van rubber
‘
……………….
118
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
..
119
Statistieken:
–
Werkloosheid en werkverruiming in Neder-
land……………………………
119
Bankstaten
…………………………
120
Interim-indexcijfers van het gezinsverbruik in
Nederland
………………………..
120
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
104
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs G. GREIDANUS, Naar een nieuwe internationale
tarwe-overeenkomst?
De bestaande tarwe-overeenkomst, die op 1 Augustus
1949 in werking trad, loopt op 31 Juli 1953
af.
De prijsaf-
spraak, die in deze overeenkomst werd neergelegd, was de
volgende: wanneer de tarweprijzen op de Vrije wereld-
markt zich tussen twee door de verdragsluitende partijen
overeengekomen grenzen zouden bewegen, zou de inter-
nationale tarwehandel geheel vrij blijven. Pas wanneer
de prijs op de Vrije wereldmarkt een zekere maximum-
grens zou overschrijden, zou voor ieder van de export-
landen de verplichting intreden om een bepaalde hoeveel-
heid tarwe tegen de maximumprijs aan de importlanden
te leveren. Omgekeerd verplichtte ieder importiand zich
om bij prijsdaling op de wereldmarkt beneden een be-
paald minimum een in de overeenkomst vastgelegde
hoeveelheid tarwe tegen deze minimumprijs van de
exportlanden af te nemen. Afgezien van een korte periode
in de herfst van 1950 heeft de prjsnotering op het vrije
deel van de wereldmarkt permanent boven de vastgestelde
maximumprjs ($ 1,80 per bushel) gelegen. Dit strekte tot
voordeel van de importlanden. Het is begrijpelijk, dat de
exportlanden voor een nieuwe tarwe-overeenkomst een
hogere maximumprjs wensea te zien vastgesteld. Het
Verenigd Koninkrijk, het grootste importland, vindt
$ 1,80 per bushel lonend voor de producenten. Het is te
hopen, dat de import- en exportianden tot een voor alle
partijen bevredigende overeenkomst komen.
C. VERMEY, De vrachtenmarkt in 1952.
In tegenstelling tot het jaar tevoren toen de vrachten
tot een abnormaal hoog peil stegen, stond de vrachten-
markt in 1952 in het teken van een scherp neergaande
lijn. Verschillende factoren droegen tot deze ontwikkeling
bij. De grootscheepse aankopen van grondstoffen, in
verband met de gebeurtenissen in Korea, hadden de
voorraden op peil gebracht en de noodzaak om het tempo
der herbewapening in meerdere mate aan te passen aan
de economische en monetaire situatie der pactlanden
deden het goederenvervoer verminderen. Deze beide
factoren vormden wel de voornaamste oorzaken der sterk
verminderde vraag naar scheepsruimte, maar daarnaast
deden ook andere gebeurtenissen.’hun invloed gelden.
In de loop van het tweede kwartaal 1952 toch werd door
een aantal landen in toenemenle mate overgegaan tot
het beperken van de invoer ten einde op deze wijze de
sterk deficitaire betalingsbalans – door de eisen die de her-
bewapening aan de budgetaire positie der pactianden stel-
de en ook thans nog stelt – althans enigermate te redres-
seren. De stijgende kolenproductie zowel in Engeland als
op het vasteland deed de vraag naar Amerikaanse kolen,
die in 1951 in aanzienlijke mate tot de bedrijvigheid op
de vrachtenmarkt bijdroeg, teruglopen. In Augustus be-
reikten de vrachten een dieptepunt. Een aantal oudere
en minder economische schepen moest worden opgelegd.
Op de tankvrachtenmarkt bleef het hoge peil, waarop de
vrachten zich een jaar geleden bewogen, al evenmin
gehandhaafd.
J. E. SPINOSA CATTELA, Het Argentijnse Tweede Vyf-
jarenplan.
Het thans aangenomen Tweede Vijfjarenplan i een
veel omvattend programma voor de jaren
1953-1957,
waarvan de kosten op 33,5 mrd pesos zijn geraamd. Het
is dusdanig veel omvattend, dat volgens schrijver mag
worden betwijfeld, of het in dit tijdsverloop zal kunnen
worden verwezenlijkt. Ofschoon de noodzaak tot uit-
breiding van de primaire productie in dit plan uitdrukke-
lijk wordt erkend, is het, evenals het eerste plan, voorna-
melijk een programma voor vei
–
dere industrialisatie.
Echter is ditmaal daarbij de nadruk gelegd op de ontwik-
keling van de minerale bodemrijkdom van het land, het-
geen ook noodzakelijk is aangezien de onvoldoende ko-
len- en electriciteitsvoorziening en petroleumwinning
in het verledert vaak beletsels bleken te zijn voor een ver-
dere industrialisatie. Daarnaast wordt aandacht geschon-
ken aan de mijnbouw, in welk verband de President der
Republiek in zijn toelichting opmerkte, dat het uiteinde-
lijke doel is te geraken tot een voldoende eigen productie
van ijzer, staal en aluminium.
SOMMAIRE
Drs G. GREIDANUS, Vers un nouvel accord international
du blé?
.L’accord international du blé, entré en vigueur le ler
août 1949, viendra â expiration .1e 31 juillet prochain.
A part une courte période durant l’automne 1950, les
cotations sur le marché libre mondial sont constamment
restées supérieures au prix maximum de $1,80 par boisseau
fixé dans l’accord. Ceci a joué â l’avantage des pays
importateurs. Aussi est-il compréhensible que les pays
exportateurs désirent voir fixer un ,,prix maximum” plus
élevé dans le nouvel accord. Toutefois le plus grand im-
portateur, le Royaupe-Uni, estime rentable pour les
producteurs le prix de $ 1,80 par boisseau. II est â espérer
que les parties opposées en arriveront â un accord satis-
faisant pour tous.
C. VERMEY, Le marché des frets en 1952.
Contrairement â l’année précédente durant laquelle
les frets ont atteint un niveau anormalement haut, le
marché des frets a été caractérisé en 1952 par une baisse
aiguë. Divers facteurs ont contribué â cette évolution.
Mentionnons tout d’abord les achats massifs de matières
premières â la suite des événements de Corée, ce qui a
permis la contribution de réserves, ensuite les restrictions
des importations et enfin l’augmentation de la produc-
tion charbonnière en Angleterre et sur le continent, ce
qui a occasionné un recul de la demande de charbon
américain.
J. E. SPINOSA CATTELA, Le deuxième plan quinquennal
argentin.
Le deuxième plan quinquennal adopté pour les années
de 1953 â 1957, absorbera, selon les estimations 33,5
milliards de pesos. Ii est tellement vaste que l’auteur
doute qu’il puisse être réalisé durant le laps de temps
prévu. Ce plan est, comme le premier plan, unprogramme
d’industrialisation.
11 Februari
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE B E R I
C
H T E N
105
Naar een nieuwe internationale tarwe-overeenkomst?
Op 30 Januari ji. kwamen afgevaardigden van 46
landen bijeen« om te onderhandelen over een nieuwe inter-
nationale tarwe-overeenkomst. De bestaande tarwe-over-
eenkomst, die op 1 Augustus 1949 in werking trad, werd
nl. voor een periode van 4 jaar aangegaan en loopt bij-
gevolg op 31 Juli 1953 af. Tot goed begrip van onder-
staand artikel is het noodzakelijk om de voornaamste
bepalingen van deze goederenregeling hier nog eens
kort te memoreren
1).
De tarwe-overeenkomst van 1949 werd op 23 Maart
van dat jaar aangegaan tussen 37 importlanden en 4
exportlanden (Verenigde Staten, Carfada, Australië en
Frankrijk). De prjsafspraak, die in deze overeenkomst
werd neergelegd, was bezien uit het oogpunt van een
vrije internationale tarwehandel, een zeer aantrekkelijke.
Wanneer de tarweprjzen op de vrije wereldmarkt zich
nl. tussen twee door de verdragsluitende partijen over
–
eengekomen grenzen zouden bewegen, zou de interna-
tionale tarwehandel geheel vrij blijven. Pas wanneer de
prijs van de Vrije wereldmarkt een zekere maximum-
grens zou overschrijden, trad er voor ieder van de ex-
portlanden de verplichting in om een bepaalde hoeveel-
heid tarwe (zgn. guaranteed sale) tegen de maximum-
prijs aan de importianden te leveren. Omgekeerd ver
–
plichite ieder importland zich om bij prijsdaling op de
wereldmarkt beneden een bepaald minimum een in de
overeenkomst vastgelegde hoeveelheid tarwe (zgn. gua-
ranteed purchase) tegen deze minimumprjs van de ex-
portlanden af te nemen. Het totaal van de ,,guaranteed
sales” was gelijk aan het totaal van de ,,guaranteed pur-
chases”. Als maximumprijs werd voor de 4 jaar, waar-
voor de overeenkomst werd aangegaan, overeengekomen
$ 1,80 per bushel. De minimumprjs werd voor het eerste
jaar gefixeerd op $ 1,50 per bushel; daarna zou hij jaar-
lijks met $ 0,10 dalen. In 1952/53 – het laatste jaar van
de overeenkomst – bedraagt hij dus $ 1,20 per bushel.
De administratieve tenuitvoerlegging van de tegenwoor-
dige tarwe-overeenkomst werd opgedragen aan een In-
ternationale Tarweraad. Deze Raad heeft in de voorbije
jaren eveneens gefungeerd als centrum van overleg tussen
de ledenlanden onderling. Momenteel is hij bijeen om
een beslissing te nemen over de nieuwe inhoud van de
tarwe-overeenkomst na 31 Juli
1953.
De im- en export-
landen hebben in de Tarweraad tezamen een gelijk stem-
recht; dit is over de resp. landen verdeeld naar rato van
hun ,,guaranteed quantity”.
Het aantal importianden, dat in 1949 aan de tarwe-
overeenkomst deelnam, is in de loop der jaren iuiet gelijk-
gebleven. Van de oorspronkelijke ondertekenaars hebben
zich drie landen teruggetrokken, terwijl acht nieuwe im-
portlanden zijn toegetreden (de belangrijkste hiervan wa-
ren West-Duitsland, Japan en Spanje). Het totale aantal
importlanden is zodoende tot 42 gestegen en het totaal
der landen, dat momenteel aan de onderhandelingen in
Washington deelneemt, tot 46.
De tarwe-overeenkotnst van 1949 mag worden be-
schouwd als het eerste resultaat van de tendentie, die
‘) Zie ook de volgende artikelen van dezelfde schrijver: ,,E.-5.B.”, 14 Juli 1948, Enkele opmerkingen over de internationale tarwe-overeenkomst; ,,E.-S.B.’, 4 Mei
1949, De internationale tarwe-overeenkomst; ,,E.-S.B.”, 2 Augustus 1950, Eért jaar internationale tarweregeling; Maandschrift Economie, Juli/Augustus 1952,
Drie jaar internationale tarwe-overeenkomst.
reeds tijdens de oorlog was ontstaan en welke zich na
de oorlog heeft voortgezet, om door hernieuwde samen-
werking tussen de volkeren problemen van economische
en sociale aard op te lossen. Om deze reden moet aan de
mite, waarin deze goederenregeling aan haar doelstellingen
heeft beantwoord, veel betekenis worden gehecht voor
de toekomstige – ontwikkeling op het terrein van inter-
nationale grondstoffenovereenkomsten.
Als voornaamste doel van internationale goederen-
overeenkomsten zou men kunnen stellen: door samen-
werking tussen producenten- en consumentenlanden te
komen tot een bevredigende regeling met het oog op
de speciale moeilijkheden in de internationale handel
van stapelproducten, welke zich manifesteren in meer
of minder heftige en door wederzijdse partijen ongewens-
te prijsfiuctuaties op de wereldmarkt.
Aan de definitieve totstandkoming van de bestaande
tarwe-overeenkomst zijn moeizame onderhandelingen
voorafgegaan. Op de conferentie te Londen in het voor-
jaar van 1947 kon geen overeenstemming tussen de par-
tijen worden bereikt en de in Maart 1948 te Washington
getekende overeenkomst leed op het laatste ogenblik
schipbreuk door het uitblijven van de ratificatie van de
Verenigde Staten en een aantal andere landen. De onder-
handelingen, die in Maart 1949 eindelijk met succes wer-
den bekroond, hebben hoofdzakelijk in het licht gestaan
van een toekomstige prijsdaling op de wereldmarkt, die
men toen algemeen verwachtte. De bepaling in de tarwe-
overeenkomst, dat de minimum-prjsrens iedei jaar met
$ 0,10 zou worden verlaagd, is één van de tekenen die
hierop wijzen.
Hoe geheel anders is het werkelijke prijsverloop op
de wereldmarkt geweest! Afgezien van een korte periode
in de herfst van 1950 heeft de prijsnotering op het vrije
deel van de wereldmarkt permanent boven het peil van
• $ 1,80 per bushel gelegen. Dit strekte tot voordeel van
de importlanden. De schaarste aan rijst in Azië, wèlke tot
een grotere vraag naar tarwe leidde, en de sterke prijs-
stijging, die op het uitbreken van het Korea-conifictis
gevolgd, hebben dit voordeel nog aanzienlijk vergroot.
Ook Nederlands deelname aan de tarwe-overeenkomst
heeft voor ons land een beduidende besparing aan bui-
tenlandse valuta betekend. Indien Nederland voor de
hoeveelheid tarwe, waarvoor het op de tarwe-overeenkomst
heeft ingetekend (675.000 ton), de prijs van liet vrije deel van
de wereldmarkt had moeten betalen, dan zou het de eerste
drie jaar (1Augustus 1949-1952)eenbedragvanf160âf180
mln aan buitenlandse valuta duurder uit zijn geweest
dan thans. (Dit cijfer is uiteraard geflatteerd, aatigezien de
prijzen op de vrije wereldmarkt bij afwezigheid van de
tarwe-overeenkomst vermoedelijk lager zouden zijn ge-
weest dan nu).
In het eerste jaar van de tarwe-overeenkomst (1 Au-
gustus 1949-1950) werd ruim 82 pCt van de ,,guaranteed
purchases” door de importlanden afgenomen. De reden
hiervan was o.a., dat West-Duitsland, dat pas betrekke-
lijk aan het einde van dat jaar tot de importlanden toe-
trad, niet in de gelegenheid was om zijn totale gegarandeer-
de hoeveelheid af te nemen; ook Italië, een ander be-
langrijk importland, ging niet tot de volledige aankoop
van zijn gegarandeerde hoeveelheid over. De daarop-
volgende jaren nam het percentage van de ,,güaranteed
purchases”, dat onder de tarwe-overeenkomst werd aan-
106
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari 1953
Bebouwde oppervlakte
(x
1.000 ha)
Productie
(x
1.000 ton)
1934-1938
1952
1934-1938
1952
(gem.)
1949 1950
1951
(schatting)
(gem.)
1949
1950
1951
(schatting)
Verenigde Staten
22.431
30.982
24.932
24.857
28.492
19.476 31.059
27.744 26.875
35.351
11.159
10.935
10.220
10.520
7.170
10.108
12.565
15.041
18.375
4.953
4.720
4.195 4.047 4.200
5.939 5.014
4.341
3.810
4.223
4.319 4.250 4.287
8.143
8.082
7.701
7.116
8.398
Canada
………………10.134
Australië
……………….5.253
.
0.920 4.534
5.241
2.625
6.000 6.634
5.144 5.796 2.050
6.000
Frankrijk
……………..5.224
Argentinië
……………6.783
Rusland
………………
41.715
43.335 38.090
29.920
30.192
7
.
Bron:
F.A.O. Monthly Bulletin of Agricultural
Economics
and Statistics
(December 1952). Na-oorlogse cijfers van Rusland
Uit Foreigrs Crops and Markets
(17 Maart 1952).
gekocht, snel toe, iets wat begrijpelijk was gezien de
prijsontwikkeling op de Vrije wereldmarkt. Het tweede
jaa1 bedroeg het ruim 94 pCt en het derde jaar nagenoeg
100 pCt. Gedurende de eerste 44 maand van het laatste
jâar werd reeds 55 pCt van de totaal gegarandeerde hoe-
veelheid voor 1952/1953 in het kader van de farwe-over-
ekomst gekocht. In technisch opzicht is de tegenwoor
–
dige tarwe-overeenkomst dus zeker een succes gebleken.
Totaal van de ge- I Totaalvan de ex- 1
1 garandeerde hoe-
porten onder de
b in pCI
1
veelheden
1
tarwe-overeenkomst
1
(in tonnen)
1
(in tonnen)
van a
a
1
b
1 Aug. 1949-1950
….
14.291.000
11.760.369
82,3
1 Aug. -1950-1951
..
.
15.309.963
14.452.350
94,4
1 Aug. 1951-1952
.. ..
,
15.590.463
15.572.835
99,9
l Aug. 1952-15 Dec. 1952
15.809.963
8.636.119
54,6
In drie
4in
de vier aan de tarwe-overeenkomst deel-
nemende exportlanden, te weten Canada, Australië en
Frankrijk, is de contrôle op de binnenlandse tarwemarkt
en de uitvôer geheel in handen van een regeringslichaam.
In Canada is dit de Canadian Wheat Board (opgericht
in 1935), in Australië de Australian Wheat Board (date-
rend uit het begin van d’e oorlog) en in Frankrijk het
Office National Interprofessionnel des Céréales (opge-
richt 1936). Deze overheidsbemoeiing is een uitvloeisel
van de moeilijkheden in de jaren dertig.
De tarweprjs, die de Canadese, Australische en Franse
boeren in handen krijgen, staat in generlei verband met
de vrije wereldmarktprijs. Integendeel, hij werd de laatste
jaren zeer gedrukt als gevolg van de maximumlimiet
in de tarwe-overeenkomst. Het tarwe-areaal is in deze
landen dan ook iets teruggelopen. In Australië werd dit
verschijnsel ‘geaccentueerd door de buitengewoon sterke
prijsstijging van wol, waarvan de productie eveneens een
belangrijke inkogiensbron voor de Australische boer
vorint. Gelukkig kwam de daling van het areaal door
hogere opbrengsten per ha in veel mindere mate tot uiting
in de quantitatieve omvang van de productie. In 1952
hebben de oogsten zelfs een recordhoogte bereikt.
In de Verenigde Staten is de uitvoer van tarwe, ook die
in het kader van de tarwe-overeenkomst, in particuliere
handen. Ten einde de export tegen de maximumprijs van
$ 1,80 per bushel voor de particuliere exporteurs mo-
gelijk te maken, verstrekte de Commodity Credit Cor-
poration (een regeringslichaam opgericht in 1933) voor
exporten onder de tarwe-overeenkomst vallende een aan-
vullende subsidie._ De Amerikaanse tarweboer ontvangt
zodoende voor zijn product een prijs, welke afgestemd
is op de notering van de wereldmarkt. Desondanks gaf
ook het tarwe-areaal van de Verenigde Staten de laatste
jaren een daling te zien; in 1952 trad echte’r weer een ken-
tering in. De tabel boven aan de bladzijde geeft enig
nader inzicht.
Het is niet de bedoeling van dit artikel om uitvoerig
in te gaan op demérites en de tekortkomingen van de
tarwe-overeenkomst van 1949. In het voorgaande werd
reeds aangegeven, dat deze eerste na-oorlogse interna-
tionale goederen overeenkomst technisch in ieder geval
een groot succes is geworden. Twee grote tar(veproductie-
landen, te weten Rusland en Argentinië, hebben niet
aan de internationale tarweregeling van 1949 deelge-
nômen. Rusland was aanvankelijk wel bereid om deel
te nemen, maar onthield zich ten slotte toch, omdat het
slechts voor een geringere hoeveelheid kon intekenen
dan het graag wenste. Voor Argentinië waren de prijzen
niet aantrekkelijk genoeg. Indien men de buitenlandse
handel van Rusland even buiten beschouwing laat, be-
strijkt de tarwe-overeenkomst dit jaar
(1952/53)
ongeveer
2/3 deel van de internationale tarwemarkt. Het lijkt niet
waarschijnlijk, dat Rusland en Argentinië aan een even-
tuele nieuwe tarwe-overeenkomst wel zullen deelnemen,
Ruslahd niet uit politieke overwegingen, en Argentinië
niet, omdat het weinig zal worden aangelokt door de
schadepost, die de tegenwoordige tarwe-overeenkomst
voor de exportlanden is geweest.
Met het oog op de verdere samenwerking tussen pro-
ducenten- en consumentenlanden ten aanzien van inter-
nationale grondstoffenovereenkomsten moet het worden
betreur(1, dat de bestaande tarwe-overeenkomst eenzijdig
en nog wel in sterke mate tot voordeel van één der beide
partijen heeft gewerkt. Het doel van internationale goe-
derenovereenkomsten is immers stabilisatie van de wereld-
markt tot voordeel zowel van producenten- als van con-
sumentenlanden. Niet stabilisatie van een prijsniveau,
dat achteraf in het raam van de overige prijsontwikkeling
op de wereldmarkt te laag blijkt te zijn geweest.’ Het zal
echter iedereen duidelijk zijn, dat deze gang van zaken
gedurende de laatste jaren toe te schrijven was aan ab-
normale politieke gebeurtenissen en andere bijzondere fac-
toren, die men niet als uitgangspunt kan nemen bij het
tot stand brengen van een toekomstige regeling.
In dit verband moet melding worden gemaakt van een
studierapport van de F.A.O.
2),
hetwelk in April 1952
verscheen, en waarin werd voorgesteld om bij het aan-
gaan van een nieuwe tarwe-overeenkomst af te’ spreken
de hoogte van de prijsgrenzenjaarlijks aan te passen aan
bepaalde prijsfluctuaties op de wereldmarkt. Voor deze
periodieke herziening der prjsgrenzen zou men zich bijv.
tot op zekere hoogte kunnen baseren op de prjsschom-
melirigen van de buiten de tarwe-overeenkomst afge-
sloten internationale tarwetransacties van de leden, of
aan de beweging van het prijspeil van alle goederen, welke
op de wereldmarkt worden verhandeld. Aldus genoemd
rapport.
1)
A reconsideration of the International Wheat Agreement (F.A.O., Corn-
mittee on Commodity Problems, 10 April 1952).
11 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
107
Toen de Internationale Tarweraad in April van het
vorige jaar te Londen in haar achtste zitting bijeenkwam
om reeds een beslissing te nemen over een eventuele
verlenging van de tarwe-overeenkomst na 31 Juli 1953,
bleek er algehele tevredenheid onder de leden te bestaan
over de beginselen, die in de tarwe-overeenkomst van
1949 waren verankerd. De discussies over de prijzen in
een volgende overeenkomst waren evenwel van die aard,
dat men vrij pessimistisch gestemd werd over de tot-
standkoming van een nieuwe regeling. Het was begrijpe-
lijk, dat de exportlanden na de ervaring van de laatste
jaren een prijsverhoging voorstonden. Zij verheelden
echter niet, dat zij deze wilden laten gaan ot aan het
prijsniveau op het vrije deel der wereldmarkt (destijds
ca $ 2,50 per bushel). Uit het kamp der importlanden
hoorde men heel andere geluiden. Het Verenigd Konink-
rijk, het grootste importiand, dat bijna 1/3 van het totaal
der ,,guaranteed purchases” voor zijn rekening neemt,
stond op het standpunt, dat de tegenwoordig maximum-
prijs van $ 1,80 per bushel voor de producenten lonend
kon worden geacht en dat er bijgevolg geen aanleiding
was om deze te verhogen. De Tarweraad besloot de
definitieve beslissing over een nieuwe overeenkomst
tot nader datum uit te stellen en een speciale studie-
commissie opdracht te geven ondertussen na te gaan
volgens welke maatstaf de prijsgrenzen uit de overeen-
komst zo nodig tussentijds zouden kunnen worden aan-
gepast aan de bewegingen van het prijsniveau van de
wereldmarkt.
Ongetwijfeld zal deze studiecommissie zich hebben
beziggehouden met de voorstellen, die gedaan werden
in het hierboven aangehaalde F.A.O.-rapport. Tijdens
de discussies in de Tarweraad is echter wel komen vast
te staan, dat de leden hoogstens zullen toestemmen in
eep eenmalige prijsaanpassing. Een jaarlijkse herzie-
ning, zoals in het rapport van de F.A.O. wordt bepleit,
zou immers een uitholling betekenen van de essentiële
beginselen van de tarwe-overeenkonist.
Uit de schaarse berichten, die de door de Tarweraad
ingestelde studiecommissie sindsdien heeft verspreid, is
wel gebleken, dat haar taak niet gemakkelijk is. In een
,,Commodity Memorandum” van de Internationale Fe-
deratie van Agrarische Producenten
3)
wordt opgemerkt,
dat er feitelijk een index moet worden gevonden, die het
midden houdt tussen een indexcijfer, dat de veranderingen
in de productiekosten van de tarweboeren in de export-
‘) Leslie A. Wheeler. Wheat (I.F.A.P., Commodity Memoranda, October 1952).
ROTTERDAMSCHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
landen registreert en een indexcijfer, dat de wijzigingen
in de koopkracht van de importianden weergeeft. En
zo’n index zou alsnog moeten worden geconstrueerd,
want zij bestaat momenteel niet.
Onzes inziens is het zeer te hopen, dat de Tarweraad in
de voortzetting van haar achtste zitting te Washington
tot een voor alle partijen bevredigend eindresultaat zal
weten te komen. Misschien draagt de prijsdaling voor
tarwe, die sinds April 1.952 op de wereldmarkt heeft plaats
gehad, er een weinig toe bij de exportlanden in hun eisen
te matigen
4
). De stabiliteit op de internationale tarwemarkt
wordt van vele zijden begeerd. Ook de tarweboeren in
de twee grootste deelnemende producentenlanden, de
Verenigde Staten en Canada, zijn niet tegen een nieuwe
tarwe-overeenkomst. Het is zeer de vraag, welk standpunt
de nieuwe Amerikaanse Regering tijdens de onderhan-
delingen zal innemen. Moge zij zich wel bewust zijn, dat
in ruil voor de door haar eigen boeren begeerde prijssta-
biliteit voor de toekomst een zeker prijsoffer in het heden
zal moeten worden gebracht. ‘s-Gravenhage.
G. GREIDANUS.
‘) Naar verluidt zijn de standpunten van de verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk ondertussen reeds dichter bij elkaar gekomen dan zij een jaar gele-
den waren. De ‘erenigde Staten wensen de maximumprijs onder een nieuwe
overeenkomst bepaald te zien op ongeveer 82,20 per bushel. Het Verenigd
Koninkrijk zal waarschijnlijk niet hoger willen gaan dan $ 2,— per bushel.
De vrâchtenmarkt in 1952
In tegenstelling tot het jaar tevoren toen de vrachten
tot een abnormaal hoog peil stegen, stond 1952 in het
teken van een scherp neergaande lijn. Reeds gedurende de
beide laatste maanden van 1951 waren er onmiskenbare
aanwijzfngen, dat de hausse op de vrachtenmarkt die in
Mei met een indexcijfer voor sterlingvrachten van 203,8
(1948 = 100) tot een ongekend hoogtepunt leidde, tot
het verleden behoorde, maar weinigen hebben een zo
snelle en drastische daling voorzien als zich na het eerste
kwartaal 1952 voltrok. Verschillende factoren droegen
tot deze neergaande ontwikkeling bij. De voorraâdvor-
ming waartoe in verband met de gebeurtenissen in Korea,
die aanvankelijk voor een uitbreiding van het conflict
deden vrezen, onder leiding der Verenigde Staten op
grote schaal werd overgegaan, leidde tezamen met de
versnelde herbewapening der landen van het Atlantisch
Pact, tot een sterk vergrote vraag naar scheepsruimte
waaraan slechts ten koste van snel oplopende vrachten
kon worden voldaan. De onderhandelingen over een
wapenstilstand en het veld winnend besef dat nog geen
acuut gevaar voor een hernieuwd conflict tussen de grote
mogendheden bestond, vormden eens keerpunt.
De grootscheepse aankopen van grondstoffen hadden
de voorraden op peil gebracht en de noodzaak om het
tempo der herbewapening in meerdere mate aan te pas-
sen aan de economische en monetaire situatie der pact-
landen was mede oorzaak, dat de omvang van het goede
renvervoer verminderde. Deze beide factoren vormden
108
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari 1953
wel de voornaamste oorzaken der sterk verminderde
vraag naar scheepsruimte, maar daarnaast deden ook
andere gebeurtenissen haar invloed gelden. In de loop van
het tweede kwartaal 1952 toch werd door een aantal
landen in toenemende mate overgegaan tot het beperken
van de invoer tei einde op deze wijze de sterk deficitaire
betalingsbalans-door de eisen die de herbewapening aan
de budgetaire positie der pactlanden stelde en ook thans
nog stelt, – althans enigermate te redresseren.
De stijgende kolenproductie zowel in Engeland als op
het vasteland deed de vraag naar Amerikaanse kolen die
in 1951 in aanzienlijke mate tot de bedrijvigheid op de
vrachtenmarkt bijdroeg, teruglopen. Engeland ging hier-
bij vooraan. Reeds in Januari annuleerde de Engelse
Regering alle door haar met Amerikaanse leveranciers
gesloten contracten. Deze maatregel, gevoegd bij de even-
eens verminderde vraag voor continentale rekening, was
oorzaak dat de uitvoer van Amerikaanse kolen naar
Europa in Februari vrijwel tot stilstand kwam. Toen de
zaken hervat werden, bleken bevrachters niet langer be-
reid dollarvrachten te betalen. Van dat tijdstip af waren
slechts – op sterk verlaagd niveau – bevrachtingen op
basis van sterlingvrachten mogelijk. De invoerbeperkin-
gen oefenden mede een nadelige invloed uit op het aan-
bod van lading naar de Commonwealth landen. Verkeer-
den tal van Engelse lijnrederijen het jaar tevoren in de
noodzakelijkheid regelmatig tonnage van derden te huren
ten einde in de vraag naar verschepingsgelegenheid te
kunnen voorzien, thans was de eigen ruimte meer dan
voldoende. De zo zeer gewijzigde situatie leidde tot aan-
zienlijk geringer bedrijvigheid in de timecharter-sector
en droeg mede bij tot de flauwere stemming op de vrach-
tenmarkt. Waren de beide eerste maanden van 1952 –
de sterlingindexcijfers bedroegen resp. 163,9 en 157,3 –
nog bevredigend, van Maart af ging het snel bergafwaarts.
Resumerend zien wij hoe de kolenuitvoer van Noord-
Amerika naar Europa belangrijk terugliep, de graanuit-
voer van Argentinië vrijwel geheel tot stilstand was ge-
komen, de oogst in Australië teleurstellend was, terwijl
de verschepingen van voedergraan in het kader der Anglo-
Russische overeenkomst practisch beëindigd waren en de
timecharter-sector verstek liet gaan. Na het eerste kwar-
taal daalden de vrachten dan ook in snel tempo om in
Augustus een dieptepunt te bereiken.
Hoe grondig de verhoudingen op çle vrachtenmarkt
gedurende de eerste acht maanden gewijzigd waren, blijkt
duidelijk uit eçn vergelijking der vrachten in Januari en
in Augustus d.a.v. van enkele der voornaamste versche-
pingscentra. De vracht voor het vervoer van kolen van
Noord-Amerika naar Rotterdam/Antwerpen daalde met
55/6
tot 24/- per ton en van Noord-Amerika naar Japan
met $ 11,75 tot $8 per ton. Voor graan van de St. Law-
rence naar het Verenigd Koninkrijk/Antwerpen-Ham-
burg, waarvoor per eerste open water in Maart nog 16/6
per quarter van 480 lbs was betaald, daalde de vracht in
Juli tot 719 terwijl de graanvracht van de Gulf naar India
van 19216 in Januari tot 140/- per ton terugliep. Zeer
geprononceerd was ook de daling der graanvrachten van
de Pacific Coast naar het Verenigd Koninkrijk nl. van
180/- per,ton in Januari tot 70/- in Augustus, welk
laatste cijfer trouwens eveneens geaccepteerd werd voor
het vervoer van hout en stukgoederen op hetzelfde traject
hetgeen een daling van 120/- per ton betekende. In de
Australische sector was de situatie al even teleurstellend.
Van 447/6 per ton in Februari daalde de vracht tot 65/-
per ton voor het vervoer van gestort graan ex silo naar
het Verenigd Koninkrijk, terwijl voor het vervoer van
zinkconcentraat van Port Pirie naar het Bristol Kanaal
de vracht met 80/6 per ton tot 79/6 daalde. Als laatste
voorbeeld citeer ik nog de vrachtdaling voor het vervoer
van diverse graansoorten van Noord-China naar Rotter-
dam/Antwerpen; werd hiervoor in Januari nog 190/-
per ton betaald, in Juli accepteerden reders 67/6! Het
door de Engelse Kamer voor de Scheepvaart berekende
indexcijfer der sterlingvrachten weerspiegelt duidelijk de
neerwaartse trend èn de lichte verbetering die met name
sedert September ji. is ingetreden:
1948
100
1949
1
1950
1
1951
1
1952
Januari
87,1
72,8
151,9
163,9
Februari
………….
100,5
75,5
164,7
157,3
Maart
……………
95,0
75,8
180,6
131,7
94,6
74,4
176,8
109,4
99,7
71,4 203,8
110,9
86,7 74,3
179,0 99,1
73,3 78,8
119,6
90,2
April
……………..
Mei
……………..
70,6
86,6
149,3
79,2
Juni
……………..
Juli
……………..
September 71,6
89,0
166,5
87,0
Augustus
………….
October
69,8 95,8
190,4
94,2
November
66,5
97,6
172,9
99,0
December
………….
72,8
115,7
168,5
98,0
Jaargemiddelde
…. 1
82,3
1
84,0
1
173,7
1
110,6
Een simpele vergelijking van het gemiddeld indexcijfer
voor 1952 met dat van 1949 leidt intussen tot de onjuiste
conclusie dat 1952, hoezeer ook aanmerkelijk minder gun-
stig voor de algemene vrachtvaart dan het voorgaande
jaar, dat in het teken ener onmiskenbare hausse stond,
toch wel bevredigend is geweest. Immers men verwaar-
loost dan de voor de exploitatierekening zo belangrijke
factor der reisonkosten. In de op 4 Juli ji. gehouden jaar-
vergadering der Royal Mail Lines Ltd vestigde de voor-
zitter terecht de aandacht op de sterk gestegen prijzen der
brandstoffen. Deze laatste vertegenwoordigden voor het
boekjaar 1951 voor deze rederij een meerdere uitgave van
rond £ 250.000! Volledigheidshalve dient er op gewezen•
dat gedurende het tweede halfjaar de prijzen voor bunker-
olie en dit geldt in het bijzonder voor stookolie, enkele ma-
len zijn verlaagd, een even welkome als lang verbeide ver-
mindering der op de reisrekening drukkende kosten; maar
ondanks deze prijsverlaging eist de brandstofrekening
nog steeds een niet onaanzienlijk hoger bedrag dan een
drietal jaren geleden. Ook de overige onkosten als pro-
viand, dek- en machinekamerbehoeften, reparaties e.d.
zijn sedert het einde van de oorlog voortdurend gestegen,
terwijl aanzienlijk oponthoud in tal van laad- en losha-
vens de reisduur maar al te vaak verlengt en zodoende de
exploitatierekening ongunstig beïnvloedt. Tenslotte dient
gewezen op de tot een ongekend hoog peil gestegen bouw-
prijzen, die, voor zover de fiscale heffingen zulks althans
toelaten, tot aanmerkelijk hogere afschrijvingen dan in
het verleden nopen. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat in Augustus ji. toen een dieptepunt op de vrachten-
markt werd bereikt, een aantal oudere en minder econo-
mische schepen moest worden opgelegd. Amerika gaf
het voorbeeld door het wederom uit de vaart nemen van
het merendeel der in 1951. aan de reservevloot onftrokken
schepen, maar ook ëlders zag men zich, ten einde het
verlies te beperken, genoodzaakt, dit voorbeeld te volgen.
Na een licht herstel in September gaf October een, ver-
geleken met Augustus, behoorlijk redres te zien. Vraag
naar graan voor rekening van India en Japan, gevoegd
bij grotere uitvoer van de St. Lawrence, waar het nade-
rend einde der vaart de bedrijvigheid ten goede kwam en
een weder opleven der activiteit in de Australische afde-
ling, ziedaar de voornaamste oorzaken der betere stem-
11 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
109
ming. De graanvracht van de St. Lawrence steeg met 4/3
tot 12/- per quarter, die van de Pacific Coast naar het
Verenigd Koninkrijk met niet minder dan 22/6 tot 90/-
per ton, terwijl voor kolen van Noord-Amerika naar
Rotterdam/Antwerpen slechts ten koste van een stijging
der vracht met 16/- vergeleken met Augustus, ruimte
kon worden gesecureerd.
De opleving was echter van korte duur. Zodra in de
meest dringende behoeften was voorzien, volgden de
vrachten wederom een dalende lijn, zij het dat een vrij
langdurige mijnwerkersstaking in Japan tijdelijk tot een
acuut gebrek aan ruimte met als onmiddellijk gevolg een
scherp avans der kolenvracht van Noord-Amerika naar
Japan, leidde. Het einde der staking luidde ook hier een
hernieuwde daling in. Weliswaar komt de algemene
terugslag niet tot uitdrukking in het indexcijfer voor
November, maar dit laatste is in zover misleidend dat de
iets hogere vrachten in enkele minder belangrijke secto-
ren het toale beeld ten onrechte flatteerden. In de maand
December was de stemming op de vrachtenmarkt even-
eens verdeeld. Tegenover een daling der kolenvrachten
naar Rotterdam/Antwerpen tot 32/- per ton evenals
der graanvrachten van de North Pacific naar het Verenigd
Koninkrijk met 716 per ton, staat een stijging der graan-
vracht van de Gulf naar het Verenigd Koninkrijk/Conti-
nent met 9d per quarter,
terwijl
ook de vrachten voor het
vervoer van suiker van Mauritius naar Colombo en voor
kolen van Karachi naar Japan konden monteren. Het
indexcijfer voor de maand December was overigens één
punt lager dan voor November, zodat de wisselwerking
waarop ik in de voofgaande alinea’s wees ditmaal een
tegenovergestelde uitwerking had.
Op de tankvrachtenmarkt bleef het hoge peil, waarop
de vrachten zich een jaar geleden bewogen, al evenmin
gehandhaafd. Na de gebruikelijke teruggang gedurende
de zomermaanden, verwachtte men een redres in het
najaar resp. de wintermaanden doch deze is tot dusver
uitgebleven. De Engelse maatschappijen die twaalf maan-
den geleden door het op grote schaal bevrachten van ton-
nage op reisbasis dan wel voor achtereenvolgende reizen
gedurende meerdere jaren resp. op timecharter basis voor
perioden variërend van
5/7
jaar, tot de grote bedrijvig-
heid op de tankvrachtenmarkt bijdroegen, lieten het
grootste gedeelte van het jaar verstek gaan en gingen
zelfs over tot de bevrachting op de open markt van sur-
plus tonnage. Het wegvallen van een zo belangrijke steun
leidde onvermijdelijk tot een, vergeleken met 1951, gevoe-
lige daling der vrachten, zoals uit onderstaand vergelij-
kend overzicht der vrachten gedurende de eerste helft van
December blijkt:
Hoogste vrachten vooi reischarters
December1952
u
+
70c
+
15d
u
+
S0cflatd
m
+
105u-5d
1951
u
+
200e
+
200 d
+
200 d
m
+
200 d
1950
u +
110e
+
95d
lu—
u
+ lOOd
lu
m
+
235e
+
177+d
1949
5c— lOd
u— 30ct
m+
5d
U
=
usmc schaalvracht
m
mot schaaivracht C
–
clean (schone lading)
d
=
dirty (donkere olie)
lat
=
netto schaalvracht
De vrachten zijn inmiddels verder teruggelopen en be-
wegen zich thans vrijwel op het niveau van vôôr het Kore-
aans conflict; in de Amerikaanse sector is door niet-
Amerikaanse tonnage – voor tankschepen onder Ameri-
kaanse vlag worden hoger vrachten betaald – u.s.m.c.
minus 35 pCt geaccepteerd. Overigens dient men bij de
beoordeling der situatie in de tankvaart te bedenken dat
een zeer aanzienlijk percentage der in de vaart resp. voor
particuliere rekening in aanbouw zijnde tonnage, op
lange termijn aan de grote maatschappijen is verhuurd.
In verhouding tot het totale draagvermogen der wereld-
tankvloot op 1 Januari jl. 32.373.775 ton vergeleken met
16.078.000 ton vô6r de oorlog, is het percentage vrije
schepen betrekkelijk gering. In de stellig tot oordelen be-
vegde kringen der grote maatschappijen is men wat de
naaste toekomst der tankvaart betreft niet pessimistisch,
zij het dat met een stabilisatie op aanzienlijk lager niveau
dan gedurende de hausseperiode gerekend moet worden.
Een prognose en dit geldt in nog sterker mate voor de
algemene vrachtvaart is niet
S
, doenlijk. Het verloop der
vrachtenmarkt gedurende de beide achterliggende jaren
heeft eens te meer getoond hoezeer zij afhankelijk is van
allerlei vaak toevallige factoren. Maar met een terugkeer
van het gouden tijdperk moet tenzij het wereldgebeuren
hiertoe onverhoopt aanleiding geeft, voorshands stellig
niet gerekend worden. Wel is het dringend noodzakelijk
dat de bouw- en exploitatiekosten tot een redelijk niveau
worden feruggebracht. Rotterdam.
C. VERMEY.
Het
Argentijnse
Tweede
Vijfjarenplan
Toen in Februari 1952 het Plan Econ6mico door de
Argentijnse Regering als richtsnoer voor het economisch
beleid werd aanvaard, werd bekend gemaakt dat dit
de overgang zou vormen tussen het in 1951 afgelopen
Eerste Vijfjarenplan en het programma, dat thans als
Tweede Vijfjarenplan tot wet werd verheven en voor
het tijdvak 1953-1957 zal gelden.
Alvorens op dit nieuwe programma in te gaan, mogen
eerst enige woorden worden gewijd aan het eerste plan.
Omtrent de uitvoering hiervan zijn weinig gegevens
bekend gemaakt. Of alle gestelde doeleinden volktmen
werden bereikt, valt niet met zekerheid vast te stellen.
Wel kan men, indirect, uit de indexcijfers omtrent de
industriële productie afleiden dat het hoofddoel, de
bevordering van de industrialisatie, niet alleen geheel
werd bereikt, doèh zelfs met ongeveer 7 pCt werd over-
schreden. Deze indusrialisatiepolitiek wordt vaak be-
critiseerd, waarbij men de mening hoort uiten, dat de
achteruitgang van Argentinië’s voornaamste welvaarts-
bronnen – de landbouw en de veeteelt – daarâan zou
zijn te wijten.
Zoals medegedeeld door de Minister van Financiën
bij de opening van het Congres in Mei 1952 beliepen
de kosten van het eerste plan 18,5 mrd pesos, tegenover
een raming van 6,5 mrd, aan welke overschrijding de
inflatie natuurlijk niet vreemd is. De uitgaven werden
als volgt gespecificeerd:
andbouw, veeteelt, nijverheid en defensie
……………………
7,5 mrd
VervoerWeZefl
………………. …. …………………….
2,3
brandstoffen en energie
…………………………………..
34
onderwijs
…………………………………………….
1,25
wegenaanleg
…………………………………………..
1,15
scheepvaart en havens
……… …………………………..
1,1
volksgezondheid
…………… . ………………………….
0,5
overige uitgaven
……………………………………….
1,3
18,5 mrd
De samenvoeging tot één bedrag van zulke heterogene
posten als: defensie, landbouw, veeteelt en nijverheid,
(scrvolg op b!z. 112)
NOODGEBIEDEN
TOESTAND 9 FEBRUARI 1953
ONV
/
GEINUNDEERD
%
W ÇR
1
POZEN-
DW(000RBRAAK (NIET COMPLEET OPGENOMEN)
bal
OON
SAMENGESTELD VOLGENS DIVERSE INLICHTINGEN (ONVOLLEDIG)
DOM
=l4M4iUD1
__
_
–
LALIk1.
Ö
IIN(tJ1
tADZAN-
fI’
MV
ADor1T
EO. AD
DRAAUW
v ”
I
L
W
!l
P
1__r
_
1••
_ _
0
–
f/Ç(
fl.(//’IA
W’••
______
vi
T 1A4 Id
••
k
iL
GINNEK
ct
HAPERT
0
0_
112
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari 1953
tezamen 40 pCt der totale kosten omvattend, bevordert
niet het inzicht in de besteding der 18,5 mrt
Het thans aangenomen Tweede Vijfjarenplan is een
veel omvattend programma voor de jaren 1953-1957,
waarvan de kosten’op 33,5 mrd pesos zijn geraamd.
Het is dusdanig veel omvattend, dat mag worden be-
twijfeld of het in dit tijdsverloop zal kunnen worden
verwezenlijkt.
Ofschoon de noodzaak tot uitbreiding van de pri-
maire productie in dit plan uitdrukkelijk wordt erkend,
is het, evenals het eerte plan, voornamelijk een pro-
gramma voor verdere industrialisatie. Echter is ditmaal
daarbij de nadruk gelegd op de ontwikkeling van de
minerale bodemrjkdom van het land, hetgeen ook nood-
– zakelijk is aangezien de onvoldoende kolen-en electrici-
teitsvoorziening en petroleumwinning in het verleden
vaak beletsels bleken te zijn voor een verdere industriali-
satie. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan de
mijnbouw, in welk verband de President der Republiek
in zijn toelichting opmerkte, dat het uiteindelijke doel
is te geraken tot een voldoende eigen productie van ijzer,
staal en aluminium. Als voornaamste doelstelling voor
het derde vijfjarenplan noemde hij de ontwikkeling
ener zware industrie.
Niet alleen de omvang van dit, ruim 800 objecten
omvattende, tweede plan doet twijfel rijzen aan de uit-
voerbaarheid binnen de komende vijf jaren; ook het
daarvoor geraamde bedrag geeft daartoe aanleiding.
Uit de officiële toelichting blijkt dat geraamd wordt
dat de kosten van het plan ad 33,5 mrd beslag zuller
leggen op
1/3
van de nationale besparingen. Hierbij
werd bekend gemaakt, dat in de uitvoering van het eerste
plan circa 50 pCt van de nationale besparingen werden
geïnvesteerd, hetgeen ook volgens de Regering onge-
wenst hoog was te noemen.
Uit de raming van 33 pCt volgt dat voor de komende
vijf jaren een totale besparing van 100 mrd wordt ge-
raamd, waarvan dan 67 pCt of 67 mrd voor particu-
liere besparingen beschikbaar zou blijven.
Bij de opening van het Congres in Mei 1952 werd
medegedeeld, dat in 1951 het nationale inkomen 73 mrd
pesos had bedragen. In de toelichting bij het nieuwe plan
wordt de jaarlijkse groei van het nationale inkomen op
4 pCL geraamd, hetgeen in aanmerking nemende dat
de bevolking met rond 2,5 pCt per jaar toeneemt (1,7
pCt natuurlijke aanwas en 0,8 pCt door immigratie),
zeer aannemelijk moet worden genoemd. In 1957 zal
dus het nationale inkomen (berekend tegen het prijspeil
van 1951) ongeveer 90 mrd belopen, terwijl voor het
gehele tijdvak 1953-1957 met een nationaal inkomen
van rond 400 mrd kan worden gerekend.
De vraag moet worden gesteld, of het mogelijk zal
zijn de consumptie (van particulieren en Overheid) tot
75 pCt van het nationale inkomen te beperken. Welis-
waar is het enkele Westeuropese landen met veel krachts-
inspanning en opofferingen gelukt gedurende enkele
jaren de besparingen tot 25 pCt van het nationale in-
komen op te voeren, maar of dit hier te lande en gedu-
rende vijf opeenvolgende jaren mogelijk zal zijn, moet
worden betwijfeld.
Hier te lande verschillen de toestanden en de mentali-
teit in zo veel opzichten van die, welke in West-Europa
worden aangetroffen. De belastingen op het inkomen
en de winsten, tezamen met de successierechten (in totaal
40 pCt van alle belastingen en heffingen uitmakend),
worden uitsluitend door de ondernemingen en de beter
gesitueerden opgebracht. Geen enkele arbeider betaalt
inkomstenbelasting. Belastingen van de ondernemingen
en kapitaalbezitters leiden als regel niet tot consumptie-
beperking; ten hoogste is daarbij sprake van een over-
heveling van besparingen uit de particuliere sector naar
die der Overheid. De vrijwillige besparingen door arbei-
ders zullen, ondanks de daarvoor gevoerde propa
ganda, wel zeer beperkt blijven. In het algemeen is het
inkomen van de arbeiders, de lagere ambtenaren en
beambten ternauwernood voldoende voor de voorzie-
ning in het levensonderhoud, en buitendien is de men-
taliteit van de doorsnee-arbeider in Argentinië niet op
sparen gericht.
Wel kan de verplichte werknemersbijdrage tot het
staatspensioenfonds als een vorm van gedwongen sparen
worden gezien, daar immers de gezamenlijke bijdragen
aan dit fonds (10 pCt door de werknemers en 15 pCt
door de werkgevers) de benodigde bedragen vermoedelijk
Vrij sterk te boven gaan. In feite zal dan ook een zeer
belangrijk deel van de voor het plan benodigde middelen
gevonden moeten worden uit deze door de Overheid
gevormde fondsen.
In autocratisch geregeerde landen is natuurlijk een
gedwo igen consumptiebeperking, welke kapitaalvor-
ming mogelijk maakt, bestaanbaar. In het dictatoriaal
geleide Duitsland van véôr en tijdens de oorlog kon
aan de productie van kanonnen de voorkeur worden
gegeven boven de productie van boter. Ook in Sowjet
Rusland bleek het mogelijk bij de uitvoering van de
eerste reeks vijfjarenplannen tot 25 pCt van het nationale
inkomen voor investeringen te bestemmen. In demo-
cratisch geregeerde landen moet een dergelijke gedwongen
consumptiebeperking – althans in normale tijden – tot
de onmogelijkheden worden gerekend.
Zo het dus niet gelukt de besparingen tot 25 pCt van
het nationale inkomen op te voeren zal, aangezien de
bij wet vastgestelde overheidsinvesteringen de voorkeur
zullen genieten, het bedrijfsleven zich in zijn investe-
ringen moeten beperken. Indien men daarbij bedenkt,
dat ten gevolge der inflatie van de laatste jaren de onder-
nemingen sterk onder de daardoor ontstane kapitaal-
erosie hebben geleden, valt het gemakkelijk in te zien,
dat beperkingen der particuliere investeringen voor het
bedrijfsleven grote moeiljkhe,den kan brengen. En,
indien men opnieuw de toevlucht zou nemen tot inflatie,
zal vermoedelijk een kapitaalvlucht op grote schaal
ontstaan, waartegen door de ontoereikende contrôle
op kapitaalbewegingen weinig zal zijn te doen. Ook in
dat geval zal de handel en de industrie van de benodigde
kapitalen verstoken blijven, terwijl de uit het vijfjaren-
plan voortvloeiende opdrachten verdere investeringen
in machines en technische installaties zullen nodig maken.
We zien dus dat het risico van het niet – of niet volle-
dig – slagen van het tweede plan, uitsluitend door het
particuliere bedrijfsleven zal worden gedragen.
Thans overgaande tot de inhoud van het plan, zien
we dat de geraamde uitgaven zijn onderverdeeld (in
millioenen pesos) als in het staatje op blz. 113 aangegeven.
De uitgaven voor de brandstoffen- en energievoor-
ziening vragen dus bijna 8 mrd, terwijl voor de post
,,verkeer” 8,5 mrd is uitgetrokken. Tussen beide groepen
van investeringen bestaat een nauw verband. De ont-
wikkeling van petroleum- en steenkolenwinning zal
slechts mogelijk zijn,indien de verbindingen met de vaak
afgelegen vindplaatsen tot stand komen. Deze beide
groepen vereisen tezamen bijna de helft van de totale
raming van het plan. In verband met deze grote plan-
nen mag dan ook voor de komende jaren op een grote
11 Februari 1953
ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
113
5.
Sociale
voorzieningen
………………………………..
1.380
waarvan onderwijs 400, en openbare gezondheid 1.100 millioen
IT
.
Economische
voorzieningen
……………………………..
‘io.88i
De voornaamste posten, hieronder vallend, zijn:
brandstoffen (kolen en petroleum)
…………….
4.600
electrische
energie
…………………………
2.500
hydro-electrischc
werken
……………………
800
landbouw, veeteelt en kolonisatie
…………….
1.072
netallurgische- en
machine-industrie
…………..
1.125
chemische
industrie
……………………….
260
mijnbouw
………………………………
240
111.
Openbare
werken en
diensten
…………………………..
14.239
met als voornaamste posten:
verkeersmiddelen
……………………………
5.000
wegenaanleg
………………………………
3.500
telecommunicatie
…………………………..
2.215
werken voor openbare gezondheid
……………..
1.280
havens cii
waterwerken
………………………
1.050
1V.
Defensie
…………………………………………….
….
4
.
000
ongeveer gelijkelijk verdeeld over leger, vloot en luchtmacht
30.500
V.
‘Bijdragen
aan
provinciale
projecten
……………………..
3.000
33.500
invoer van kapitaalgoederen worden gerekend. De mede-
deling, kort geleden door de Regering gedaan, dat voor-
taan geen invoervergunningen zullen worden verstrekt
voor goederen, welke hier te lande kunnen worden ver-
vaardigd, wijst eveneens in deze richting. De meeste
verbruiksgoederen kunnen reeds in het eigen land wor-
den geproduceerd, voor vele kapitaalgoederen is men
echter op invoer aangewezen.
De laatste post: ,,Bijdragen aan provinciale projec-
ten” vraagt nog de aandacht. Naâst het hierboven be-
sproken Tweede Vijfjarenplan hebben nI. reeds enkele
provincies een eigen plan ontworpen. Tot dusverre zijn
de gedetailleerde plannen van vier provincies (Buenos
Aires, Tucuman, Catamarca en Mendoza), in totaal
ruim
4,5
mrd aan investeringen omvattend, bekend ge-
maakt De plannen van de provincies Corrientes, La
Rioja, Santiago del Estero, Salta en Côrdoba zijn reeds
in een gevorderd stadium van voorbereiding. Het lijdt
geen twijfel, of ook de andere ‘provincies zullen met een
eigen plan komen. In zoverre daardoor de staatsbij-
drage van 3 mrd zal worden overschreden, zal dus het
percentage van 33 der totale besparingen onvol-
doende blijken, en zal dus tevens minder voo?de parti-
culiere investeringen overblijven. Het wekt bevreemding
dat de provinciale regeringen zich genoodzaakt gevoelen
met eigen investeringsplannen voor de dag te komen,
daar immers aangenomen moet worden, dat één alles-
omvattend plan, eventueel door de provincies financieel
gesteund, tot betere coördinatie en een meer econo-
mische uitvoering zou leiden.
Omtrent de financieringsplannen der Regering zijn
eveneens reeds mededelingen verstrekt. De middelen
worden daartoe onderscheiden in Algemene Middelen
en Middelen met een Speciale Bestemming, d.w.z. die,
waarvan de opbrengst voor een bepaald onderdeel
wordt ge-earmarked. De algemene middelen, ad 21.715
mln pesos, bestaan uit 20.500 mln lening te plaatsen bij
het staatspensioenfonds, uit 900 mln als opbrengst
van onder het eerste plan gebouwde woningen en 315
mln wijnaccijnsen. De speciale middelen (11.785 mln)
worden gevormd door bijdragen uit het Energiefonds
(voornamelijk heffingen op electriciteitsverbruik) ad –
7. 100 mln, uit het Wegenfonds ad 2.000 mln, verder door
1.125 mln uit de opbrengst van het staatstelefoonbedrijf,
terwijl de overige 1.500 mln uit 14 verschillende bronnen
zal worden verkregen. Zoals hieruit blijkt zal dus onge-
veer
2/3
van de totale investeringen uit het staatspen-
sioenfonds worden bekostigd.
Het is niet mogelijk binnen het bestek van, dit artikel
een gedetailleerd beeld te geven van de geplande inves-
teringen. Voor schier elk onderdeel der productie is een
doel gesteld. Zo stelt het plan zich bijv. tot taak het
bereiken van een tarweproductie, welke 27 pCt hoger
is dan het gemiddelde van 1947/51, waardoor bij een
stijging van 20 pCt der binnenlandse consumptie, ,de
uitvoer met 38 pCt zou kunnen toenemen. Voor lijn-
zaad is een verhoging der productie van 62 pCt boven
die der basisperiode als doel gesteld. Voor de fourage-
gewassen is een produôtieverhoging van 18 pCt boven
het huidige peil gepland. Bij de veeteelt vraagt de be-
oogde verhoging der varkensvleesproductie van 60 pCt
boven die der basisperiode de aandacht. De geplande
toename van de schapenvleesproductie beloopt 50 pCt,
terwijl de rundveestapel met 10 pCt zal moeten worden
uitgebreid. –
Het is te hopen dat deze belangrijke vermeerdering
van ‘s lands voornaamste uitvoerproducten zal kunnen
worden verwezenlijkt, daar bij de bestaande nijpende
deviezenschaarste en gezien ‘ de opnieuw herhaalde – ver-
zekering dat de Regering niet voornemens is credieten
in het buitenland op te nemen, de voor het plan beno-
digde kapitaalgoederen uitsluitend, kunnen worden be-
taald met de export-opbrengsten. Opnieuw blijkt hieruit
hoe de landbouw en de veeteelt in feite de kurk vDrnlen,
waarop het gehele economisch leven van Argentinië
drijft.
Of en in hoeverre het mogelijk zal zijn het inderdaad
groots opgezette en veel omvattende plan tot uitvoering
te brengen, valt uiteraard thans nog niet te overzien.
Wel staat het vast dat het daartoe noodzakelijk zal zijn,
dat het gehele volk in al zijn geledingn zich achter de
Regering schaart. In die zin ontbreekt het dan ook niet
aan aansporingen!
Buenos Aires, 19 Januari 1953.
JE. SPINOSA CATTHA.
EEN STEM UIT
HET BEDRIJFSLEVEN
De Nederlandse tabakshandel
Deze tak van bedrijf orfivat het verhan’delen van ruwe
tabak (tabak in bladen), waarbij gewoonlijk de goederen
in dezelfde staat worden verkocht als waarin zij worden
gekocht. De voornaamste functie van de handel is de
distributie van de tabak.
De wereldproductie van ruwe tabak schommelt sinds
1946 naar wordt geschat tussen 3.000.000 en 3.200.000
ton jaarlijks
1).
Daarvan brengén Noord-Amerika en
Azië elk ruim
1/
voort. Waar de kleinere productie-
gebieden, zoals Europa, Latijns Amerika en Afrika,
welke ook
1/3
van de wereldproductie voortbrengen,
naar verhouding een grotere hoeveelheid tabak expor-
teren, zijn deze voor de wereldhandèl relatief van meer
belang. De tabaksproducten, welke in verschillende
landen vervaardigd worden, zijn samengesteld uit meng-
sels van meerdere soorten,’ welke uit verscheidene ge-
bieden worden geïmporteerd.
De jaarlijkse uitvoer van ruwe tabak over de wereJd
wordt bij benadering geschat op nagenoeg 600.000 ton ).
De handel is hierbij natuurlijk in belangrijke mate be-
trokken.
Alvorens de tabaksproducten de consument bereiken,
heeft de tabak verschillende stadia moeten doorlopen.
Daarbij kan men enkele hoofdgroepen onderscheiden,
en wel ten eerste de
boer of planter.
De cultuur is arbeids-
intensief. Als tweede groep komen de
pakkers/expor-
‘) Exclusief U.S.S.R. (Bulletin F.A.O., no 20, October 1952).
114
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari
1953
teurs,
d.w.z. de bedrijven, die de tabak bij of van de
boeren opkopen. Hun werk omvat het fermenteren en
sorteren van de tabak, welke verpakt wordt op de voor
de afnemers (uiteindelijk de tabakverwerkende industrie)
meest gewenste wijze. De gangbare soorten van ver
–
pakking (balen, vaten en kisten) worden gekozen op
grond van plaatselijke Omstandigheden, rekening hou-
dend met hoedanigheid van de tabak, en soms ook met
de mogelijkheid van vervoer. De pakker/exporteur moet
behoorlijk kapitaaikrachtig zijn, daar er ten minste
enkele maanden, doch soms meer dan een half jaar,
verstrijken tussen zijn inkoop bij de boeren en de be-
eindiging van zijn pakking, waardoor de goederen ge-
reed zijn voor aflevering. De pakker is steeds gevestigd
in of nabij de productiegebieden
2).
Als volgende groepen komen
handel, tabakverwerkende
industrie
en
detailhandel.
In meerdere landen bestaan
monopolies (meestal staatsinstellingen), welke enkele
der hoofdfuncties waarnemen, doch vrijwel steeds met
uitzondering van de eerste, nl. het planten van tabak.
De industrie heeft vele verschillende soorten tabak
nodig; wil zij een gelijkmatig product kunnen voort-
brengen, dan moet zij voorradeQ aanhouden voor 14
tot 2 jaar productie. Er komen immers misoogsten voor,
en de fabrikant moet trachten zich dan te kunnen ver-
oorloven, niet, of althans weinig van zo’n oogst te kopen.
De industrie wordt mede in staat gesteld aan deze eisen
te voldoen dank zij de handel.
De handelaar is doorgaans gevestigd in of nabij tabak-
consumerende, gebieden, waar een belangrijke tabak-
verwerkende industrie bestaat. Hij betrekt tabak van
pakkers/exporteurs over de gehele wereld, voert ze
naar een stapelplaats, of, zo mogelijk, naar de uiteinde-
lijke bestemming. Wil hij zijn taak naar behoren ver-
vullen, dan moet hij beschikken over een ruim assorti-
ment; over geschikte pakhuisruimte om de aangevoerde
partijen op te slaan; over kapitaal, zowel ter financiering
van zijn inkoop, alsook oni zijn afnemers crediet te
kunnen verlenen. Technische vakkennis is een eerste
vereiste, terwijl voorts een geschoold verkoopapparaat
in binnen- en buitenland moet bestaan.
Tabak is een fantasie-artikel, dat o.a. beoordeeld
wordt naar kwaliteit, smaak, kleur, brandbaarheid,
bladgehalte en prijs. De fiscale bepalingen t.a.v. tabak
verschillen sterk van land tot land. Bovendien verlangt
de roker een gevariëerd assortiment. De handel nu
biedt de industrie gelegenheid, de vele gewenste soorten
in de benodigde hoeveelheden, groot of klein, te putten
uit zijn voorraad. Gedurende de laatste veertig jaar
hebben de grootste financieel krachtige industriëlen in
toenemende mate gestreefd naar rationalisatie van hun
grondstoffenvoorziening, door voor eigen rekening het
werk van pakker en handelaar over te nemen. Deson-
danks betrekken zelfs deze fabrikanten een deel hunner
behoeften van de handel, terwijl de minder krachtige
fabrikanten (mede dank zij de credietverlening) in sterke
mate op de handel zijn aangewezen.
De Nederlandse handel ontwikkelde zich in de tweede
helft der 19de eeuw krachtig. Moeilijkheden met pak-
huispersoneel vormden 50 jaar geleden de aanleiding
tot oprichting van de sindsdien representatieve Organi-
satie, de Vereniging van de Tabakshandel, op 6 Februari
1903. Onze handel dankte zijn bloei voornamelijk aan
de ontwikkeling der te Amsterdam en Rotterdam ge-
‘) Plantagecultuur komt slechts sporadisch voor; door verfijnde cultuur en hoogstaande arbeid wordt als regel een hoogwaardig product voortgebracht.
De plantage vat het werk van boer en pakker samen. De hoeveelheid plantage-
tabak bedraagt tegenwoordig slechts weinige procenten van de wereldproductie.
vestigde wereidmarkten voor Sumatra en Java tabak,
waarbij het inschrjvingssysteem van groot nut was-.
Daarnaast werd in andere soorten gehandeld, voornamelijk
tabak geschikt voor de sigaren- en kerfindustrie. Tot
op de huidige dag heeft de handel dit karakter behouden.
Daar het tabaksverbruik steeds meer beheerst wordt
door de sterk stijgende consumptie van sigaretten heeft
de handel zich inmiddels tevens toegelegd op sigaretten-
tabak.
Onze handel, welke thans ongeveer 100 bedrijven
omvat, heeft sinds ruim anderhalve eeuw sterke mede-
dinging ondervonden van de Duitse handel. Omstreeks’
1830-1840 overvleugelde de Duitse markt de Neder-
landse; de invoering van het inschrijvingssysteem voor
Java tabak deed het overwicht na 1855 keren. Bremen
en Hamburg domineerden nog sterk op Midden- en
Zuidamerikaanse markten, tot de ontreddering na de
eerste wereldoorlog er toe leidde, dat Nederland allengs
een krachtiger positie verkreeg. Deze ontwikkeling
werd na 1945 nog sterker.
Reeds werd vermeld, dat krachtige bedrijven in de
tabaksindustrie meer en meer overgingen tot dé zgn.
directe inkoop; d.w.z. zij traden, onder uitschakeling
van de handel, in relatie met pakkers in de productie-
landen, of wel, vestigden zij in deze landen eigen pak-
organisaties. De Nederlandse handel besefte, dat zijn
positie gevaar liep, indien hij zich bleef beperken tot de
tussenhandel in het klaar gepakte product. Derhalve
begon men naast de handel ook het bedrijf van pakker
te beoefenen in de daarvoor geschikte productielanden.
Zodoende was men in staat, te voldoen aan de vraag
van de industrie, welke steeds meer het aanbod in de
landen van oorsprong zocht. Daarnaast moet een andere
factor worden genoemd, nl. de ontwikkeling van het
bilaterale betalingsverkeer na 1930, en, in versterkte
mate na 1945. De autarkische politiek van het belang-
rijke afzetgebied Duitsland leidde bijv. na 1933 tot kunst-
matige bevoordeling van de Bremer en Hamburger
handel; de Nederlandse handel pareerde deze slag
allengs door levering naar Duitsland direct uit de pro-
ductielanden. Men vindt thans eigen vestigingen, dan
wel vertakkingen in andere vorm, van onze handel,
o.a. in de Verenigde Staten, Brazilië, de Antillen, Indo-
nesië, Zuid-Rhodesië, Turkije en Griekenland.
Ontwikkeling en spreiding waren na 1945 te meer
een eis des tijds, omdat de aanvoer van Sumatra en
Java aanvankelijk ontbrak, en daarna in hoeveelheid
zeer sterk ten achter bleef bij vooroorlogse cijfers: Het
inschrijvingssysteem wordt echter, wat Sumatra be-
treft, in veel mindere mate dan vroeger gebruikt, het-
geen tot gevolg heeft, dat de handel terrein verloor. Het
is dus van te meer belang, dat men gedeeltelijk de bakens
heeft verzet, waardoor de handel aan veelzijdigheid en
aan internationale bewegeljkheid heeft gewonnen.
Driehoeks- en transitozaken zijn van overwegend
belang. Gelijk vele andere takken van handel levert de
tabakshandel ons land een hoog rendement in vreemde
valuta met een minimum van vaste investeringen.
De handel heeft een jaar achter zich, gekenmerkt door
een vaste, doch stabiele prijsontwikkeling. De voorraden
zijn over het algemeen niet groot. Er zijn aanwijzingen
om in 1953 vaste, gedeeltelijk stijgende prijzen te ver-
wachten, zoals deze in Januari jl. in Turkije en Grieken-
land reeds tot uiting kwamen. Bij de voor onze handel
belangrijke Sumatra en Braziel tabak verwacht meii
hoge prijzen, en er zijn nauwelijks soorten te noemen,
waarvoor de vooruitzichten een lagere markt dan
iiv
11 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
115′
1952 wettigen. Aanleiding daartoe is o.a. het feit, dat
het wereidverbruik stijgt, terwijl de productie van ruwe
tabak tamelijk stabiel is.
Een nadere uiteenzetting hieromtrent valt buiten het
bestek vandit overzicht, hetwelk slechts bedoelt enig
inzicht te geven omtrent de Nederlandse tabakshandel.
Rotterdam.
A. L. VAN BEEK Hzn.
INGEZONDEN STUKKEN
De salarispositie der intellectueel gevormde groepen
De heer A. 1. V. Massizzo te ‘s-Gravenhage schrijft
ons:
Naar aanleiding van het artikel van de heer J. We-
meisfelder econ. drs in ,,E.-S.B.” van 7 Januari 1953,
getiteld: ,,De salarispositie der intellectueel gevormde
groepen”, zij het mij vergiind de volgende opmerkingen
te maken
1).
Het artikel van de heer W. is in zoverre een waarde-
volle bijdrage tot de problematiek rond het vraag-
tuk van de nivellering, dat het een richting aan-
geeft, waarin de oplossing van een uitermate be-
langrijk vraagstuk, de vraag naar en het aanbod
van intellectueel gevormden op de arbeidsmarkt,
kan worden gezocht.
De benadering van de vraag naar intellectuele
arbeid geschiedt door W. aan de hand van een
analysering – van de beroepsbevolking uit de Be-
roepstelling. Afgezien van het feit, dat afgrenzing
van beroepen, die een ,,white-collar”-diploma ver-
eisen, nauwelijks mogelijk is, zeker niet uit de in-
deling van de beroepsbevolking zoals in de Be-
roepstelling gegeven, ziet W. voor vraag aan, wat
in feite een registratie is van het geplaatste aanbod
op de arbeidsmarkt. Tekorten worden door deze
telling uiteraard niet geregistreerd.
3; Om een indruk te verkrijgen van het toekomstige
aanbod van intellectueel gevormden gaat W. na
in hoeverre ,,white-collar”-gediplomeerden in de
jeugdgeneratie voorkomen. Hij sommeert daarbij
Mulo-, H.B.S.-, Gymnasium- e.d. diploma’s en
Universitaire diploma’s. Afgezien van de vage om-
schrijving van de in deze telling begrepen diploma’s
(Gymnasium- ,,e.d.” diploma’s) is. deze telling voor
het vraagstuk niet relevant, aangezien dübbel-
tellingen worden gemaakt wat de ,,doorstromings-
diploma’s” betreft. Deze belasten de arbeidsmarkt
niet als zodanig. Tevens moge er op worden gewe-
zen, dat binnen de intellectuele groepen ook ,,non-
competing-groups” bestaan. Hieraan werd door W.
in het geheel geen aandacht besteed.
Wanneer – hetgeen uit het betoog van W. niet
valt op te maken – de getelde diploma’s ook op
door vrouwen behaalde diploma’s betrekking zou-
den hebben, kan tevens worden opgemerkt, dat
een groot aantal van deze diploma’s de arbeids-
markt niet of slechts tijdelijk belasten.
Door uit te gaan van een starre beroepsstructuur,
zoals dit volgens W. uit de Beropstelling zou blij-
ken – hetgeen overigens uit de opgegeven cijfers
niet blijkt – miskent W. een wijziging in de inner
–
‘) Een uitgebreide besprekmg van dit artikel van mijn hand verscheen in het
ARKA-weekblad, orgaan der Algemene R.K. Ambtenarenvereniging van 17
Januari ji.
ljke beroepsstructuur i.v.m. de zich wijzigende
eisen op grond van economische en technische
vooruitgang. In dit verband moge worden verwezen
naar een studie van Prof. Dr P. J. Verdoorn en
F. Th. van der Maden, getiteld: ,,Enige gegevens
betreffende de toekomstige behoefte aan medici”,
verschenen als brochure van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij tot Bevordering der Genees-
kunst, 1952.
De huidige nivellering te zien als een ,,geruisloze”
aanpassing, mogelijk gemaakt door een infiatio-
nistisch proces, is wel erg simplistisch en steunt
voornamelijk op het door de studie van W. naar
mijn mening niet bewezen te grote aanbod van
intellectuelen in het verleden en heden. De toekomst-
verwachting – als zij juist is – kan voor de na de
oorlog opgetreden nivellering geen verklaring zijn,
zeker niet in die mate, waarin de nivellering heeft
plaatsgehad.
De conclusie, dat de intellectualisering van de
arbeidsmarkt op een ,,benauwende” wijze is voort-
geschreden is op grond van de gegeven analyse niet
gerechtvaardigd en, gezien de huidige situatie
m.b.t. de aanmeldingen bij het V.H.M.O. (stabili-
satie) en H.O. (teruggang), niet geheel van gevaar
ontbloot
Drs D. Boersma te Leiden schrijft ons:
Het artikel van de heer Drs J. Wemelsfelder over
bovengenoemd onderwerp in het nummer van 7 Januari
jl. geeft ons aanleiding tot enige opmerkingen.
De poging van de heer Wemelsfelder om de achter
–
uitgang van het reële salarispeil der middengroepen
economisch te verklaren, kunnen wij niet anders dan met
instemming begroeten. Wij geloven echter niet, dat hij
in zijn opzet is geslaagd.
Het betoog en de conclusies van de heer Wemelsfelder
staan en vallen met de veronderstelde daling in de grens-
productiviteit van de arbeid der middengroepen.
In de practijk zien wij echter verschillende tot de midden-
groepen behorende beroepen, waar van een overmatig
aanbod van arbeidskrachten geen sprake is. Bijv. is er
een tekort aan ingenieurs en de grensproductiviteit van
hun arbeid ligt op het ogenblik dan ook hoog. Desondanks
hebben ook zij 30 á 40 pCt van hun vooroorlogs reëel
salaris moeten offeren. Tegelijkertijd zien wij bij deze
groep ook het bekende nivelleringsverschijnsel, dat hier
uiteraard geen gevolg kan zijn van de gedaalde grens-
productiviteit. Integendeel, het hangt samen met de
gestegen grensproductiviteit van de ingenieursarbeid.
De jonge ingenieurs komen nl. heden ten dage op heel
wat gunstiger voorwaarden aan de slag dan hun colle-
ga’s uit de dertiger jaren.
Men ziet, dit alles klopt niet met de theorie van de
heer Wemelsfelder en het kan dit niet doen, omdat deze
de arbeidsmarkt van de middengroepen te veel heeft.
gezien als één markt. Zij bestaat echter uit verschillende
deelmarkten, die los van elkaar staan en elkaar eerst op
zeer lange termijn min of meer beïnvloeden, ni. dan
wanneer de adspirant-kantoorbediende besluit om van-
wege de slechte vooruitzichten in het door hem geam-
bieerde vak dan toch maar ingenieur te worden.
Er valt echter niet te ontkennen, dat er zich, als gevolg
van een te groot aanbod van arbeidskrachten, in de la-
gere middengroepen wel degelijk eeii’ daling voltrekt in
de grensproductiviteit van de arbeid. Is hier de conceptie
116
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari
1953
van de heer Wemeisfelder misschien wèl juist? Ook dit
moet worden ontkend. De daling in de reële salariërihg
ging aan het overmatig aanbod van arbeidskrachten
vooraf en haar oorzaak is geen andere dan die bij de
ingenieurs. Bovendien kan op deze wijze niet worden
verklaard, waarom de achteruitgang van het salarispeil
juist bij deze groepen geringer is dart bij de hogere groepen,
waar de grensproductiviteit van de arbeid minder is
gedaald of zelfs is gestegen. –
Het is gemakkelijk critiek te leveren, doch veelal moei-
lijk hier iets positiefs tegenover te stellen. Toch geloven
wij niet erg ver behoeven te zoeken, om tot een bevredigen-
de economische verklaring te komen voor het verschijn-
sel, waar het hier om gaat. Zij moet naar onze mening
uitsluitend worden gezocht in een tekort aan economische
macht aan de zijde van het aanbod.
Zowel de industrie, de landbouw als de arbeiders
hebben in het verleden ondervonden, dat een tekort aan
macht leidt tot te lage prijzen, tot schade van de desbetref-
fende groep zelf en tot schade van de volkswelvaart.
Kartels, arbeidersorganisaties, enz., benevens de Overheid,
hebben dan ook ingegrepen om tot een evenwichtiger
prjsstelsel te komen.
De middengroep kan echter tegenover de vraag naar
haar arbeid in het geheel geen machtspositie stellen,
daar zij te gedifferentieerd is om zich voldoende te orga-
niseren.
Bij de algemene herverdeling na de oorlog zat zij dan ook
niet mee aan de tafel, waar de koek werd verdeeld en
aangezien ook de Overheid haar niet de hand toestak,
moest zij tevreden ‘zijn met een deel van de kruimels.
Naar onze mening is dit de enige en simpele economische
verklaring van de achteruitgang van haar positie.
Bovenstaande opvatting houdt in, dat er een rectifi-
catie zal moeten plaatsvinden, omdat scheefgegroeide
economische verhoudingen nu eenmaal niet zonder
schade voor de volkswelvaart kunnen worden gehand-
haafd. Die schade is niet alleen maar theoretisch; wij
zien haar reeds thans in de vorm van lagere arbeidspro-
ductiviteit, als gevolg van verminderde toewijding en
achteruitgang van de vakbekwaamheid, welke gang van
zaken op den duur zeker nog zal worden versterkt door
een algemene achteruitgang van het intellectuele peil
der middengroepen. Dit alles is alleen tolereerbaar,
indien men stelt, dat de middengroep altijd verre boven
de grensproductiviteit van haar arbeid is beloond en
het stuk van de economische koek, dat voorheen aan de
overige productiefactoren ten goede kwam, kleiner was
dan hun groter deel van de nu zo veel kleinere koek.
Wie wil echter geloven, dat de ongeorganiseerde midden-
groep er ooit in geslaagd zou zijn een te groot deel van
de maatschappelijke opbrengst tot
zicb
te trekken?
Moeilijk oplosbaar is het vraagstuk van de midden-
groepsberoepen, waar wel door te groot aanbod van ar-
beidskrachten de grensproductiviteit van de arbeid is
‘gedaald. De heer Wemeisfelder is van mening; dat
salarisverhoging de problematiek rond deze groepen
eerder zal bemoeilijken dan oplossen. Aan oplossen
geloven ook wij niet, aan bemoeilijken evenmin. llet is
ni. niet waarschijnlijk, dat de salarisverhoging hier het
aanbod zal doen toenemen, aangezien de aantrekkings-
kracht van deze beroepen door andere factoren dan door
de ogenblikkeljke beloning wordt bepaald. Hier zijn
bijzondere maatregelen nodig en het zou onjuist zijn
om in afwachting van die maatregelen deze groepen te
laten afzakken tot het voor de maatschappij zo schade-
lijke randbestaan.
Naschrjfl.
Het blijkt dat mijn bijdrage in ,,E.-S.B.” dd. 7 Januari
jE., getiteld ,,De salarispositie der intellectueel gevormde
groepen”, een onverwacht groot aantal reacties heeft
uitgelokt. Ik moge hier uitsluitend trachten mij te ver-
dedigen tegen de critiek die in openbare publicaties is
uitgebracht. Het is daarbij wellicht het eerlijkste te
beginnen met de critiek van de heer Massizzo, zijnde
een van de rapporteurs voor de Commissie voor de
Middengroepen van de K.V.P. Om recht te doen aan
zijn critiek zullen wij trachten zijn punten zoveel-mogelijk
op de voet te volgen:
Uit het feit, dat a) de heer Massizzo zijn critiek
in hoofdzaak beperkt tot de technische en statis-
tische details (waarbij ik mij gedeeltelijk aan zou
kunnen sluiten) en b) dat hij van mening is dat er
in mijn analyse een richting werd aangegeven waarin
het önderzoek verder zou kunnen worden ontwik-
keld, meen ik op te mogen maken dat hij in ver-
schillende opzichten terug zou willen komen op de
eigen stellingen vervat in de rapporten uitgebracht
voor de Commissie voor de Middengroepen. Dit
lijkt mij voorshands een winstpunt uit deze discussie.
Uiteraard moest ik bij mijn analyse roeien met de
statistische riemen die beschikbaar waren. Het is
jammer, dat in dit opzicht de rapporten van de
Commissie voor de Middengroepen wat te snel zijn
gepubliceerd omdat deze met haar enquêtes een
prachtige kans zou hebben gehad om deze proble-
matiek mede in haar onderzoek te betrekken.
Wat de procentuele verhouding tussen ,,arbeid in
overall” en
)
,white collar-arbeid” betreft, ben ik
het met M. eens dat het inderdaad niet mogelijk
is deze in decimalen nauwkeurig af te grenzen. Voor
de grote lijnen, waarin het om het betoog ging, lijkt
mij de geg’even afgrenzing echter nauwkeurig ge-
– noeg, temeer waar het mogelijk was de twijfelge-
vallen in een aparte groep ,,semi white collar wor-
kers” onder te brengen, zodat mi. toch een be-
hoorlijke mate van exactheid kon worden bereikt.
Op de statistische registratie van arbeidstekorten
kom ik hierna nog terug.
Met de zgn. ,,doorstromingsdiploma’s” is in mijn
analyse door het aanbrengen van een correctie-
factor rekening gehouden. Overigens zijn de cijfers
minimum cijfers, omdat geen rekening is gehouden
met de grote groep mislukte middelbare scholieren
(e.d.) die doorgaans ook een goed onderkomen op
de intellectuele arbeidsmarkt trachten te zoeken
en het aanbod van witte boord werkers (meestal
in de lagere regionen) mede sterk belasten. Het lijkt
mij echter dat dit technische kwesties zijn, die aan
de teneur verder niets af of toedoen.
Het aanbod van vrouwelijke arbeidskrachten be-
hoeft niet te worden afgetrokken aangezien dit uit
alle gegevens is geëlimineerd. Voor zover deze
aanduiding niet consequent in alle overzichtjes
werd volgehouden is dit tot mijn spijt een fout in
mijn nacorrectie geweest.
De heer M. wijst mij op het rapport van Prof. Ver
–
doorn over detoekomst der medici. In dit opzicht
had zijn keuze met betrekking tot mijn stellingen
niet gunstiger kunnen zijn omdat uit dit rapport
blijkt, dat wat ik voor de gehele intellectuele groep
(uiteraard met enkele uitzonderingen) trachtte aan
te tonen zich zeer pregnant in deze speciale groep
11 Februaril953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
117
manifesteert, ni. dat zich in snel tempo een over
–
schot aan artsen ontwikkelt. Ook zonder de uit-
voerige inkomensgegevens van Prof. Verdoorn is het,
)ijkt mij, toch evident, dat dit tot schadelijke reper-
cussies op de inkomens van deze beroepsgroep moet
leiden. Met zijn opmerking, dat in sommige sec-
toren de behoefte aan op een bepaalde manier ge-
vormde arbeid toe kan zijn genomen ben ik het
geheel eens. Ik zou hierbij het volgende aan willen
tekenen:
De prijsvorming op de intellectuele arbeidsmarkt is
momenteel voor zover het over jonge mensen gaat in
eerste instantie (en in grote lijnen) een prijsvorming voor
diploma’s (dus geheel afhankelijk van de relatieve schaar-
ste aan diploma’s). Daarboven komt natuurlijk een
toeslag voor persoonlijke prestaties en/of ervaring. Er
zijn nu twee manieren waarop de salarispositie verbeterd
kan worden, nl. door:.;
a. prestaties en .eigenschapjen die boven het gemid-
delde liggen. Hoe deze ook echter uit mogen vallen,
het uiteindelijk niveau wordt mede bepaald door
het lage startsalaris;
door steeds verder gaande diploma-specialisatie.
Voor zover de eigenschappen nodig voor deze
diploma-specialisatie vrij algemeen zijn, wordt
de incubinatieperiode
1)
verlengd, verplaatst het
overschotprobleem zich dus en verscherpt zich
zelfs doordat de specialisatie de “range” der ar-
beidsmogelijkheden beperkt. Voor zover echter de
.eigenschappen nodig voor deze diploma-speciali-
satie schaars zijn, zal dit stellig in de waarde der
diploma’s en het honorarium der gediplomeerden
tot uitdrukking komen. Zonder dit zou ik bijv.
niet het ervaringsverschijnsel kunnen verklaren dat
jonge elect,rotechnische ingenieurs met enige ervaring
(schaars) verhoudingsgewijs zeer aantreklelijke hono-
raria genieten of met hoge premie’s door het Minis-
terie van Marine in het ambtelijk apparafft worden
gelokt (zie advertenties), dat civiel ingenieurs daar-
entegen (niet schaars) veel matiger eisen moeten
stellen en dat juristen'(overvloedig) zich voor ma-
gere salarissen en eenvoudige werkzaamheden in
drommen schijnen aan. te bieden. Het is beslist
jammer, dat het rapport van de Commissie voor de
Middengroepen ons ook hierover verder in het
duister laat tasten, want dan zouden er in verband
met het gehele probleem wel eens interessante ver-
schillen voOr den dag kunnen komen. Hiermede is
geloof ik tevens de tweede opmerking onder punt
2 van de heer M. beantwoord.
6. Dit punt is mij niet geheel duidelijk. In hét rapport
van de Commissie voor de Middengroepen wordt
de inkomensnivellering in 1951 gemeten .t.o.v. 1938.
Het lijkt mij zonder twijfel dat in deze periode een
groots infiatieproces heeft plaats gevonden met alle
gevolgen van dien voor de pijnlijke aanpassing van
de salarissen aan de gewijzigde grensproductivi-
teiten.
.7 Het is uitermate moeilijk om in de toekomst te zien.
Wanneer sinds 1920 de (uiteraard steeds schom-
melende) ontwikkelingslijn voortdurend stijgt en
men neemt (zoals in onze analyse) als raming voor
de toekomst een horizontaal verloop aan, dan meen
1) Deze mi. typerende term ontieen ik aan een correspondentie met Dr S.
Luning Prak over deze materie.
ik van een conservatieve raming te mogen spreken.
Overigens doet dit verder niets af of toe aan de
verschuivingen t.o.v. véôr de oorlog.
Resumé.
Ik meen dan ook mede naar aanleiding van deze critiek
resumerend te mogen concluderen, dat hoewel de Com-
missie voor de Middengroepen zeer verdienstelijk werk
heeft gedaan, waarvan ik de betekenis niet graag zou
ontkennen, zij ons toch op de beslissende principiële
punten helaas in de steek laat, zodat wij wel met andere
gegevens moèten werken om een min of meer betrouw-
baar inzicht in de werkelijke verhoudingen te verkrijgen.
Nieuwe Rotterdamse Courant.
De redactie van de ,,N.R.C.” (29 Januari 1953) sluit
zich in grote lijnen
bij
de gegeven ,,E.-S.B.”-analyse aan.
Men formuleert het zeer karakteristiek. De beroeps-
keuze met betrekking tot ,,white-collar”-arbeid heeft
veel weg van een lot in een premielening, waarin iedereen
hoopt een van de (weinige) prijzen te kunnen trekken,
maar het gros genoegen moet nemen met een obligatie
met lage rente.
De ,,N.R.C.” meent echter wel, dat met name onder
de kleine categorie van hooggeschoolde hoofdarbeiders
onderbetaling voor zal komen. Als ik het goed zie is
deze critiek als een zekere aanvulling op mijn bijdrage
bedoeld. Het volgende zou hierbij aangetekend kunnen
worden: ook bij deze groepen wordt uiteraard het uit-
eindelijke salarisniveau veelal beïnvloed door het lage
startsalaris, doch deze invloed wordt steeds zwakker
naar mate de intellectuele specialisatie toeneemt, zodat
andere factoren van steeds grotere betekenis worden
zoals die, welke samenhangen met de bilaterale onder-
handelingspositie die uit genoemde specialisatie voort-
vloeit, het keurslijf van een ambtelijk bezoldigingsbe-
sluit, het subjectieve plezier in de arbeid ,,an sich” (wat
de salarissen van wetenschappelijk personeel vaak drukt)
etc. etc. Het lijkt mij dat in dit opzicht maar weinig
maatregelen van overheidsbeleid in de ‘practijk door-
voerbaar zullen blijken. Wat het ambtljk apparaat
betreft zou het bijv. moeten uitmonden in een soort
herziening van de ,,merit-rating”, waarbij de ,,merits”
vaak uitermate moeilijk in woorden, laat staan in exacte
geldbedragen, kunnen worden uitgedrukt, terwijl men
ook de invloeden, waaraan deze salarissen zijn onder
–
worpen, niet of uitermate moeilijk kan traceren.
Het Vaderland
2
).
Het. Vaderland reageerde met. een scherp gesteld re-
dactioneel hoofdartikel. Aangezien in dit blad een aparte
discussie over deze materie werd opgenomen, moge
hier worden volstaan met één opmerking die in de reeks
van bezwaren algemeen gehoord werd: de midden-
groepen hebben een geheel andere behoeftenstructuur
die tot uitdrukking komt in betere woningen (op ,,stand”
wonen), betere kleding, representatieve kosten, culinaire
en culturele behoeften etc., waardoor een hoger inkomen
noodzakelijk is.
Het komt mij voor dat in deze gèdachtengang de
logica wordt omgekeerd. Het salaris van de midden-
groepen werd niet gevormd op basis van deze behoeften
doch deze behoeften konden groeien op basis van de
salarispositie. Nu bepaalde eigenschappen door de
verbeterde en algemener geworden voortgezette op-
‘) ,,De Middengroepen”, Het Vaderland dd. 16 Januari 1953.
118
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Februari 1953
leidingen minder schaars blijken te zijn dan vroeger
voltrekt zich een pijnlijk aanpassingsproces
,3).
Drs Van de Woestijne
4).
Ongeveer gelijktijdig met mijn analyse, verscheen
(onafhankelijk hiervan) een kwalitatief ethische beschou-
wing van Drs Van de Woestijne in,,De Groene”, die in
bepaalde opzichten als een aanvulling zou kunnen wor-
den gezien. Niet alles kan ik onderschrijven, maar wel
dat ,,de drang naar meer onderwijs slechts ten dele en
misschien zelfs voor een clein deel voorkomt uit de
behoefte aan geestelijke vorming, maar grotendeels
verband houdt met het streven zich een toegang tot
lucratieve beroepen te verzekeren”. Het komt mij dan
ook voor, dat Drs Boersma (waarop ik hieronder inga)
met dit basisverschijnsel te weinig rekening houdt.
Drs Boersma.
Met de kern van het betoog van de heer B., dat de
middengroepen ook als totaliteit een zwakke onder-
handelingspositie innemen, ben ik het echter voor 100
pCt eens. Ik wees hier reeds eerder uitvoerig op in een
bijdrage in Elseviers Weekblad
5).
Dat hij desondanks
schijnbaar critiek uitoefent, vloeit voort uit zijn mi.
onjuiste probleemstelling. De probleemstelling is name-
lijk deze, dat zich t.o.v. véôr de oorlog een daling van
het reëel inkomen in de beter betaalde beroepsgroepen
voltrekt, terwijl binnen de groep een nivellering plaats
heeft gevonden. Gevraagd wordt in dit verband het com-
plex van oorzaken, dat genoemd proces bewerkstel-
ligde.
Het komt mij voor, dat de onderhandelingspositie
van de middengroepen t.o.v. v66r de oorlog niet veel
veranderd is. Ook toen waren deze zwak georganiseerd,
terwijl de vakverenigingen een grote macht hadden
ontwikkeld. Het lijkt mij, dat de status quo t.o.v. vôér
de oorlog ongeveer gelijk is gebleven, zodat de diagnose
van de kwaal zoals deze door Drs B. wordt gesteld in
principe niet, juist moet worden geacht, en daarmee dus
ook zijn conclusies vervallen.
Om alle mogelijke verdere misverstanden uit te sluiten,
moge hieronder een overzicht worden gegeven van
enkele punten waarop, naar ik meen, een actie voor de
middengroepen als ,,programma” zich zou kunnen ba-
seren. Deze richtlijnen vloeien dus logischerwijze voort
üit mijn analyse in ,,E.-S.B.”, dd. 7 Januari jl.
Proeve van enkele richtlijnen voor de verbetering van de
positie van de niiddengroepen:
1. Grootscheepse vorlichting door de Overheid (en
eventuele andere instanties) aan het grote publiek
over de financieel slechte toestand en minder gun-
stige vooruitzichten in menig witte boord-beroep,
opdat de diplomajacht waar deze beslist ongezond
is geworden, wôrdt omgebogen in een voor de
maatschappij als geheel nuttiger richting.
2.’ Ethische herwaardering van de ,,arbeid in overall”
(eveneens door voorlichting en opvoeding), opdat
het sociaal-psychologische onderscheid tussen ,,nette
arbeid” en ,,andere” arbeid verdwijnt. Van de
Verenigde Staten schijnen wij in dit opzicht nog
veel te kunnen leren.
‘) Prof. Dr L. J. Zitnmerman attendeerde mij er op, dat het gehele nivetlerings-
procdé eigenlijk een economische wetmatigheid heeft, die als volgt geformuleerd
zou kunnen worden: de nivellering tussen de i,skomens uit lager gekwalificeerde en,
hoger intellectueel gekwalificeerde arbeid neemt toe naarmate de welvaart in een
land stijgt (vergelijk buy. Pakistan, Europa, Verenigde Staten).
‘)
Drs
Van de woestujne: Het Recht op Studie, De Groene, dd. 24 Januari 1953.
5)
J. Wemelsfelder: ,,De tragiek van de Witte boord”, Elseviers Weekblad,
December 1952.
Bij de onderwijsvernieuwing dient ernstig rekening
te worden gehouden met de economische verschui-
vingen, die hebben plaats gevonden en met de ge-
varen, die uit de ,,iutellectualisering” van de arbeids-
markt voortvloeien of reeds zijn voortgevloeid.
Onderzoek naar het gehalte der witte boord-diplo-
ma’s,. respectievelijk verbetering hiervan. Met het
• toenemen van het aantal gegadigden voor de nette be-
roepen is het zeer waarschijnlijk, dat de gemiddelde
intellectuele qualiteit der aanmeldingen gestadig
daalt. Aangezien de schoolwaardering en de diplo-
matoekenning bepaald worden door het niveau van
de gemiddelde prestatie van de groep is het niet
onwaarschijnlijk, dat geruisloos het gehalte van de
gediplomèerden voortdurend daalt. Dit zou ‘ontoe-
laatbare roofbouw op de groep zijn. Het feit, dat
het aantal afgewezenen gedurende tientallen jaren
percentsgewijs constant is ‘gebleven, is in dit opzicht
een veeg teken. Uiteraard ligt hier een taak voor de
onderwijs-specialisten. De Commissie voor de Mid-
dengroepen moet blijkens haar tweede rapport over
interessant materiaal beschikken over intelligen-
tieverhoudingen, e.d. waarmee in dit opzicht môge-
lijk wel het een en ander te doen zou zijn.
Beperking van de irtel1ectuele markt door hogere
diploma- of andere eisen (daar waar dit mogelijk is)
in die gevallen waar de middengroepen in een
financiële noodtoestand zijn gekomen. Ook op de
Universiteiten en Hogescholen rust in dit opzicht
een zware verantwoordelijkheid. Voor de financiële
moeilijkheden van vele jonge juristen en de aftake-
ling van de maatschappelijke status van deze groep
(doordat zij hun toevlucht moeten nemen tot steeds
lager gerangschikte werkzaamheden) zijn de ge-
zamenlijke juridische faculteiten dunkt mij mede
verantwoordelijk. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor
andere faculteiten en/of onderwijsgroepen. Wat voor
de middenstandsbedrjven, waar het aanbod duide-
lijk wordt gereguleerd, als ,,normaal” wordt be-
schouwd, behoeft voor het nu nog ,,vrije” reservoir
der witte boord-beroepen, dat nog altijd straffeloos
vol en over kan lopen, zeker niet abnormaal te
zijn.
Verbetering van de Organisatie der middengroepen,
daar waar dit mogelijk is. Vorming van ,,pressure
groups” ook in de getroffen academische branches,
teneinde de genoemde doeleinden te bereiken.
Financiële faciliteiten, opdat extra prestaties niet
door een progressieve belastingpolitiek onaantrek-
kelijk worden gemaakt.
‘s-Gravenhage.
J. WEMELSFELDER, econ. drs.
INTERNATIONALE NOTITIES
Bufferstocks van rubber?
In de maand Januari is een werkgroep van de “Rubber
Study Group” te Londen bijeen geweest. Het schijnt, dat
de vertegenwoordigers van de producerende en consu-
merende landen daar een plan hebben opgesteld voor de
oplossing van het rubbervraagstuk. Zoals bekend be-
hoort rubber tot die grondstoffen, welke in het econo-
misch leven van enkele minder-ontwikkelde gebieden,
zoals Indonesië, Malakka, Ceylon een belangrijke plaats
11 Februari 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
119
innemen. Anderzijds wordt deze grondstof benodigd voor
de vervaardiging van tal van goederen in de hoger ont-
wikkelde gebieden, waaronder de Verenigde Staten van
Amerika en vele Europesq landen.
De sterke fiuctuaties in het prijsbeloop van deze grond-
stof brengen zowel voor de producenten als de consu-
menten sterke nadelen met zich. Er is derhalve bij her-
haling naar voren gebracht, dat stabilisatie van deze uiter
–
mate belangrijke grondstof gewenst is. De divergerende
belangen tussen producenten en consumenten hebben
tot dusverre een hinderpaal gevormd
bij
het zoeken naar
een voor alle partijen bevredigende oplossing. De con-
ferenties, die over dit onderwerp in het verleden te Londen
en Rome werden gehouden, liepen op niets uit. De laatste
bijeenkomst vond plaats in Ottawa en aldaar werd be-
sloten, dat in Januari van dit jaar het vraagstuk nog eens
door een werkgroep ouder de ogen zou worden gezien.
Deze werkgroep schijnt thans er in geslaagd te zijn
een ontwerpovereenkomst samen te stellen over de rubber.
Zijn de inlichtingen juist, dan gaan de gedachten thans
in de richting van het in het leven roepen van rubber-
buffervoorraden. De bedoeling is, dat in tijden van over-
vloed de effectieve vrâag naar rubber wordt vergroot door
aankopen van een in te stellen internationale organisatie;
omgekeerd zal deze Organisatie rubber afgeven, derhalve
het aanbod verruimen, in tijden van schaarste. Op deze
wijze hoopt men aan het prijsbeloop van deze grondstof
een harmonischer ontwikkeling te kunnen geven.
Op het ogenblik gaat het nog uitsluitend om een ont-
werp. De vertegenwoordigers van producenten en con-
sumenten hebben met het ontwerp hun regeringen op
generlei wijze gecomniitteerd. In de loop van dit jaar
zullen ovér het ontwerp op hoger plan nadere bespre-
kingen worden gevoerd.
Indien mettertijd dit idee van de instelling van buffer-
voorraden de goedkeuring zal weten weg te dragen van
de betrokken regeringen, dan zal dit een stap nader be-
tekenen tot het grote doel van de stabilisatie van grond-
stoffen, naar men weet een zeer belangrijk component
voor de beheersing van de conjunctuur.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De geldmarkt bleef gedurende het grootste deel van
de verslagweek Vrij ruim, met vrijwel onveranderde
marktdisconto’s voor schatkistpapier en cal 1 ongewijzigd
op – pCt.
Het saldo van het Rijk bij De Nederlandsche Bank is
de laatste tijd zeer groot (volgens de weekstaat per 2
Februari ji. zelfs bijna f 1 milliard). Eventuele grote be-
talingen in de naaste toekomst door de Staat in verband
met de nationale ramp te verrichten, zouden derhalve
mogelijk zijn zonder speciale maatregelen ter versterking
van de liquide positie van ‘s Rijks Kas. Een overboeking
van de tegenwaarderekening, waarover de laatste week
wel gesproken wordt, zou in elk geval voor dit doel niet
nodig zijn.
De kapitaalmarkt.
De enorme materiële schade, welke de stormramp aan
ons land toebracht, betrof in veel sterker mate Rijks-,
particuliere en agrarische eigendommen dan industriële
uitrustingen. Van een ongunstige repercussie opter beurze
genoteerde fondsen – waarbij de industriële sector over-
weegt – was dan ook gedurende de tfge1open week in
het algemeen geen sprake.
Het kapitaalverlies ter grootte van ettelijke honderden
millioenen guldens zal vermoedelijk grotendeels direct
of indirect (nL via uit te keren schadevergoedingen) door
het Rijk moeten worden gefinancierd. Bij velen ging in
dit verband de gedachte uit naar de uitgifte van een
grote staatslening. De zeer uiteenlopende rentepercen-
tages, die hiervoor werden genoemd, variërende van 2+
pCt tot 4 pCt, wezen er echter wel op, dat er nog niets
concreets hieromtrent bekend was.
Op de aandelenmarkt werd de stijging van het koers-
niveau de afgelopen week voortgezet. Hierbij werd het
hoogste niveau van 1952 overschreden. De algemene
index van het ANP/CBS bedroeg per 6 Februari ji. 146,4,
bij een hoogste en laagste van 144,8 en 126,9 in 1952.
Het algemene aandelenindexcijfer van De Twentsche
Bank bedroeg per 6 Februari jl. 1095, bij een maximum
en minimum in 1952 van resp. 108,5 en 96,8.
Op zichzelf niet onbelangrijke feiten als de aanvaarding
door de Eerste Kamer van het Wetsontwerp tot verlen-
ging van de dividendbeperking met één jaar, de terugkeer
van de Vereeniging voor den Effectenhandel tot haar
vooroorlogse staat, en berichten over een aanstaande
bevredigende regeling van de kwestie van het effecten-
rechtsherstel (in verband met het uitblijven waarvan ver-
leden jaar een beursstaking plaatsvond) bleven enigszins
in de schaduw gedurende deze verslagweek, die zozeer
in het teken van de nationale ramp stond.
30 Jan. 1953
6 Febr. 195
Aand. indexeijfers.
Algemeen . ……………………………
144,4
146,4
Industrie
………………………………
20318
207.2
Scheepvaart
…………………………
158,8
160,9
Banken
…………………………………
133,3
135,2
Indon.
aand .
………………………
47,1
47,7
Aandelen.
A.K.0.
…………………………………
163%
169
1
/_.
Philips
…………………………………
162 162
Unilever
………………………………
182%
185
H.A.L.
……………………………… …
136%
139
1
/2
Amsterd
Rubber
. ………………..
86%
87
H.V.A.
…………………………………
.95
96%
Kon
Petroleum
……………………
316
314exd.
Staatsfondsen.
2½
pCt
N.W.S.
……………………
78%
78% 3-3
1
h
pCt
1947
………………………
94Wie
95
1
116
3
pCt
Invest.
cert.
………………
94
13
1ie
3½
pCt
1951
…………………………
99%
3
pCt
Dollarlening
……… …………
94%
941/.
Diverse obligaties.
3% pCt Gem. R’dam 1937 VI
99
99%
3%
pCt
Bataafsche
Petr.
………
995/
99711g
3
1
/z
pCt
Philips
1948
………………
99
991,4
3
1
/& pCt Westi. Hyp. Bank
94½
96%
J. C. BREZET.
– STATISTIEKEN
WERKLOOSREID EN WERKVERRUIMING IN NEDERLAND ‘).
Maand
Geheel werklozen
Geheel
wachtgelders
iieerd
Duw-arbei-
ders
3)
30 Nov. 1951
119.100 1.200
29.100
31 Dec.
1951
137.100
2.100 35.700
31 Jan.
1952
134.700
1.600
38.100
29 Febr. 1952
113.500 500
39.000
31 Mrt
1952
101.100 500
35.100
30April 1952
86.600
1.100
31.800
31 Mei
1952
79.900
1.000
31.200
30 Jun1
1952
88.400
3
)
.
28.700
3
1
Juli
1952
90.400
3)
.
28.100
31 Aug.
1952
85.600
3
)
.
25.000
30 Sept. 1952
93.100′)
.
1
27.100
31
Oct.
1952
……
1
108.200
3)
.
30.400
31 Dec.
1952
144.000
3
)
.
.
31.800
1)
Bron: ,.Statistisch Bulletin CBS.”.
‘) mci. vorstwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevailenuitkering ontvingen benevens een aantal personen, dat in het ,,vrje bedrijf” werk vond, zonder dat de arbeidsbureaux hiervan tijdig bericht ontvingen.
3)
mcl. wachtgelders.
DE JAVASCHE
BANK.
–
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)
,0
2
.
Data
‘
.
2.cus0
.0
.8
,
cL
24 Dec.
1952
1.099.743
687.629
195.375
705.680
4.437.482
31 Dec.
1952
1.099.744
674.374
223.811
725.738
4.555.028
7 Jan.
1953
1.099.744 689.565 220.103
585.061
4.907.988
14
Jan.
1953
986.182
577.237 281.732
617.481
5.109.197
21 lan.
1953
967.253
550.452 294.943 709.822 5.119.284
28jan.
1953
967.252
591.492
149.677
739.146 5.193.096
R kening courant
0
0
saldi
Data
uu
o
.
1
0
10
0
U5I
2
o
212
cd
24 Dec.
1952
3.965.750
807.942
–
496.307
1.166.385
31 Dec.
1952
4.007.916
873.872
–
496.307
1.218.194
7 Jan.
1952
4.164.766
889.257
–
496.307
.
1.245.209
14 Jan.
1953
4.186.190
744.757
–
496.307
1.374.461
21 Jan.
1953
4.211.892
806.819
–
496.307
h408.273
28 Jan.
1953
4.181.945
720.636
–
496.307
1.429.118
Muntbiljettencirculatie per 24 Dec. Rp. 320.114.257,50
Muntbiljettencirculatie per 31 Dec. Rp. 319.157.132,-Muntbiljettencirculatie per 7 Jan. Rp. 320.347.921,50
Muntbiljett, ncirculatie per 14 Jan. Rp. 320.245.154,-
Mupthiliettjncirculatie per 21 Jan. Rp. 319.395.293,50
Muntbiljettsncirculatie per 28 Jan. Rp. 318.260.141,-
INTERIM-PRIJSIT’4DEXCIJFERS VAN HET
GEZINSVERBR1JIK IN
NEDERLAND
1)1)
1949
100
Aard der gezins-
uitgaven
–
OQN
ei
.
0
,
n
z
Voeding, w.o.:
37,7
123
120
1
123
123
122
122
brood, gebak,
meel
……….
8,0
124
124
124 124 124
123
aardappelen, groenten,
fruit
6,8
113
97
10′
110
105 109
suiker en kolonia-
le waren, dran-
ken
6,5
125 125 125 125 125 124
vlees, vleeswaren.
…
vis
4,6
158
158
159
158
155
154
otiënen vetten
3,8
118
119
120
118
118
118
zuivelproducten,
excl.roomboter
8,0
109
110
112
114
114 115
II
Roken
2,3
116 116 116 116
115
115
111
Woning, wo.:
21,0
122 123
123
123 123
123
huur, water,
0fl-
derhoudwoning
9,2
115
115
115
tiJ
115 115
huurafzonderlijk
8.4
115 115
115 115
115
115
verwarming
en
verlichting
5,1
140
140
141
142
142
142
woninginrichting
en huisraad
6,7
119
119
119
118
118
118
IV
Kleding en
schoeisel,
wo.:
13,3
114
114 114
114
114
114
kleding
10.6
112
112
112 112
112
112
schoeisel
2,7
120
119
120
119
‘119 120
V
Hygiënische
en
medische
zorg,
wo
3,4
111
III
Iii
III
109
109
reiniging
1,6
109 109 109 109
104
104
persoonlijke
en
–
gezondheidszorg
1,8
113
113
113
113
114 114
VI
Ontwikkeling en
ontspannîng,
ontwikkeling,
10,1
118 118
119
118
118 118
ontspanning.
verenigingen
7,6
117
117
117 117
-117
117
verkeer
2,5
122 122 122
122
122 122
VII Verzekeringen en
belastingen
–
12,2
1
117
1117
1
117
117
1
117
1
117
Totaal
….
100 120
119 120
120
119
120
Totasl (cxci.
belastingen)
94,9
122
121
122 122
122
122
‘)
Pro,,:
C.B.S.
1)
Volgens huishoudrekeningen over 1949 van geschoolde arbeiders, voorlieder.,
lagere kantoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-weekloon
van f50 tot f60, een gemiddelde gezinsgrootte van vier en wonende in de middelgrote en kleine gemeenten van ons land.
‘) Voorlopige gegevens.
/
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
met automatische wagen voor
statenwerk. Te bevr. 0. W. J.
Schlencker & R..I. Eicker
Caarten, Zwartehondstraat 2,
Rotterdam.
Bestel
en
betaal
morgen bij Uw boekhandel
De,Rump
Met voQrwoord van
H. M. de Koningin
Meer dan honderd foto’s uit het
noodgebied en een kaart
in zes kleuren van de overstroomde
landsdelen.
96 pagina’s. Qebonden.
Groot formaat
19×25’/m
cm.
De prijs is f 3.50.
Door belangeloze
samenwerking komt de
gehele opbrengst ten goede
aan het
Nationaal Rampenfonds
Snelle hulp is dubbele hulp.
Onmiddellijke inschrijving
en betaling
zijn
dringend gewenst:
D 1 V EE S E N
E 1(001′ AANGEBODEN
een
‘
urrouqflhl.b
TELMACHINE
Publicatie van de Vereeniging ter Bevordering von de
t.
‘Abonneert 13 op de E.-S.B.
Belangen des Boekhandels
–