Ga direct naar de content

Jrg. 52, editie 2608

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 30 1967

k” 1 Sl V*Al w C2 VC101; 1 Di ~
3k ~

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCHINSTITUUT

30 augustus 1967

52e jaargang, no. 2608

verschijnt wekelijks
Waardig over de drempel?

W

IJ staan op de drempel van een nieuwe tijd; de toekomst is niet meer

verleden tijd. Niet langer verkeren wij in de ban der geschiedenis;

integendeel, wij hebben in opdracht van de tijd de fase van het

benaderbaar verleden afgesloten, de ondergang van het avondland voor–
komen. 25 augustus 1967 is de magische datum waarop deze era (niet te

verwarren met de ara, de gevederde vriend die eveneens frequent in kruis-

woordpuzzels opduikt) is aangebroken.

Bescheidenheid siert hem die getuige mag zijn.van dit breukpunt in de

geschiedenis van onze westerse beschaving. Het is dan ook met zekere

schroom dat wij deze regels neersclhrijven. Bij een ‘solemn moment’ als dit

past slechts soberheid; ons doorgaans zo barokke woordgebruik moeten

wij indammen. Als het ware fluisterend van eerbied schrijven wij deze

zinnen op (het lukte de zetter helaas niet dat fluisteren adequaat grafisch

gestalte te geven).

Hoe’bevoorrecht moeten wij ons voelen dat juist wij

en niet buy.

onze overgrootouders of onze achterkleinkinderen aan de wieg mogen

staan van de wording van dit groots gebeuren (een binnengebeuren, om het

met de zo in opspraak gebrachte heer L. van B. te zeggen). Hoezeer zullen

anno 2300 de historici en cultuurfilosofen

de geestelijke nazaten van

P. J. Bouman en F. L. Polak (de opsomming is geenszins limitatief)

ons

benijden. Ons, het gelukkig mensengeslacht dat een nieuwe ontwikkeling

gestalte zag geven, meer nog, zag geboren worden!

Toch zijn er onder ons die hieraan onverschillig voorbijgaan. ,,Niet doen

mensen”, zouden wij hen willen toeroepen, ,,laadt niet op U het odiurn

van cultuurbarbaar, geeft de gevaren van anomie, van culturele normloos-

heid, die onze beschaving zo vaak reeds bedreigden, niet de kans hun

perverterende werking opnieuw te laten uitoefenen!”. Maar niets hoor;

slechts weinigen gaven zich vrijdag jI., nadat ze het toch in alle ochtend-

bladerf over de gehele breedte van de bladspiegel hadden kunnen lezen,

over aan enige meditatie. ,,25 augustus 1967; op de drempel van een nieuw
tijdperk”, zo stond het er lefterlijk, in 24-punts cursieve letters. Maar dacht

U dat er iets te bespeuren viel dat ook maar in de verste verte leek op een

waardig over die drempel gaan, op één moment van ingetogen zelf be-

spiegeling? Zag U ook maar één man of vrouw over straat lopen, zich

trots bewust van het grotç feit dat 1967, het jaar waarin het juist hém/hâr

vergund is te leven, het begin vormt van een nieuw stuk wereidgeschiedenis

en aldus toegevoegd moet worden aan de trits 800, 1492 en 1789, de fameuze

jaartallen uit onze geschiedenisboekjes?

Neen, wij hebben het er maar lelijk bij laten zitten en de grote industrie

die zo onbaatzuchtig was om vele tienduizenden guldens te spenderen aan

ad’vertenties teneinde ons te attenderen op die ,,drempel” flink teleurgesteld

in het vertrouwen dat zij toch moet hebben gehad in ons cultuurbesef.

1
,25 augustus 1967: op de drempel van een nieuw tijdperk”: Philips is

klaar voor kleuren-t.v. Neen, wij waren niet alert genoeg.

dR

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS:

de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

172
1

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:

J. Geluck.

Waardig over de drempel?

855

Dr. J. D. de Haan, m.b.a.:

Vervoer in beweging ……856

J. Lequin:

De sanering van de maal-

industrie in de E.E.G. . . … 859

Prof Dr. Ir. J.
Goudriaan:

Internationale voortstuwing

van de inflatie in West-Euro-

pa Ier wille van Amerika en

ten nadele van de ontwikke-

lingslanden
7
…………..862

Drs. Th. Jansen:

Schaalvergroting binnen de

filatelie ………………865

Prof Dr. C. D. Jongman:

Geld- en kapitaalmarkt
….
869

Recente publikaties ………870

855

Vervoer in beweging

Inleiding
N

ADAT in de loop van de jaren de industrie en na

de tweede wereldoorlog ook de handel, vooral de

detailhandel, onderhevig zijn geweest aan een snelle
technische en organisatorische ontwikkeling, voltrekt deze

zich thans in een hoog tempo in het vervoerwezen, met

name in de zeescheepvaart. Naarmate de vervoersstromen

zich als gevolg van een groeiende bevolking en een toe-

nemende welvaart verdichten, ontstaat meer mogelijkheid

om te komen tot efficiënter vervoer. Dit is wenselijk,

aangezien de distributiekosten een steeds groter deel van

de totale produktiekosten zijn gaan uitmaken ‘). Op het gebied van het zgn. inlandtransport worden de

verschillende takken van vervoer – vooral in E.E.G.-

verband – van overheidswege opnieuw op hun merites

bezien ten einde hun maatschappelijk rendement te eva-
lueren. Gewaakt moet ervoor worden dat deze evaluatie

op economische gronden geschiedt, aangezien de hiermee

samenhangende vraagstukken, als de toerekening van de

kosten van de infrastructuur, dermate gecompliceerd zijn

dat politieke beslissingen hierbij snel de doorslag kunnen

geven. Men ziet ook een nauwere samenwerking ontstaan

tussen de verschillende takken van vervoer waarbij de

ene vervoerstak van de diensten van de andere gebruik

maakt, hoewel een eigen infrastructuur aanwezig is. Het

betreft hier dan vervoer over lange afstanden zoals bijv.

het kangeroevervoer
2)
en veerdiensten, zoals op Scandi-

navië.

De technische ontwikkeling in de zeevaart heeft vooral

betrekking op het in gebruik nemen van speciale schepen

voor het vervoer van grote ladingeenheden zoals con-

tainers en het inrichten van terminals voor de verzending
resp. ontvangst hiervan. Deze vervoermethode heeft ver-

gaande consequenties, vooral ook door de intensiteit

waarmede zij van Amerikaanse zijde wordt gepousseerd.

Zij bevordert de verticale integratie in het vervoerwezen
waarbij één der vervoerstakken, bijv. de zeescheepvaart,

in eigen beheer het gehele vervoer en bijkomende activi-

teiten, als
bijv.
verzekering, van verzender tot ontvanger

gaat verzorgen, het zgn. ,,door to door”-vervoer. Voorts

zal zij, op langere termijn gezien, gaan leiden tot groupage

resp. distributie van zendingen, kleiner dan container-

grootte, zo dicht mogelijk bij de verzenders resp. de ont-

vangers. Zij hangt samen met de groei van het luchtvracht-

vervoer waarvan experts reeds in 1970 een verviervoudiging

verwachten van het aantal verkochte tonkilometers in

1962. Dit vervoer leidt, door zijn kleinere produktie-

eenheden, tot rechtstreekse verbindingen tussen de ver

schillende bevolkingscentra, zonder doorvoer door derde

landen
3).

Deze ontwikkelingen, waartoe mede de bouw van de
Kanaaltunnel gerekend kan worden (containertreinen),

zullen hun invloed op de Nederlandse dienstenbalans niet

missen. Aangezien 7 pCt. van het nationaal inkomen uit

de vervoerssector komt (vergelijk
8,5
pCt. voor de land-

bouw) betreft het hier een primair belang en dient de

vervoersontwikkeling gecoördineerd en nauwgezet door

overheid en bedrijfsleven te worden gevolgd. Het nog vrij

nieuwe Nederlandse Vervoers Overleg biedt hiertoe een

mogelijkheid.

Na deze inleiding wil ik nader ingaan op enige effecten

van de opkomst van de containers in verband met de

positie van het wegvervoer.

De havenfuncties

Duidelijk is, dat de werkzaamheden in de havens en

de wijze waarop deze plaatsvinden sterk beïnvloed zullen

worden door de komst van de containers, uiteraard voor

zover het de stukgoederenbehandeling betreft. Zowel de
behoefte aan kadelengte als het benodigde aantal haven-

arbeiders zullen snel teruglopen
4)
Een recente nota

raamt het stukgoederenpakket, dat in 1980 in de Rotter-

damse haven zal worden behandeld, 70 pCt. hoger dan de

omvang in 1965 en de hiervoor benodigde arbeidscapaciteit

op ongeveer 50 pCt. van de huidige capaciteit
5).
De zeer

hoge investeringen zullen dus een aanzienlijke produkti-

viteitsstijging per man te zien geven. De stuwagewerk-

zaamheden in de havens zullen in betekenis afnemen

mede doordat de belading van de zgn. ,,door to door”-

containers door de verladers geschiedt
6)
.
Het werk van de

zgn. controlebedrijven (tellen, wegen e.d.) zal relatief

verminderen. In rederskring verwacht men, dat door

het gebruik van rederijcontainers in het binnenland de

cargadoor zijn functie zeker zal handhaven (retourvracht).

Daarnaast vereist ook de functie van de havenexpediteurs

Studies hebben aangetoond dat
bij
de industrie gemiddeld
21,8 pCt. van de verkoopkosten worden veroorzaakt door de
verschillende transportkosten-componenten. Vergelijk
T.E.D., augustus 67, blz. 563.
In de Verenigde Staten werden in 1966 1.163.000 op-leggers per trein vervoerd, aangeduid als kangeroevervoer
(Europa) of piggyback-vervoer (Verenigde Staten), een ver-
dubbeling in
vijf
jaar. De afstanden zijn hier echter veel groter
dan in Europa. Op het traject Rotterdam-Parijs nam volgens
Trailstar
het aantal per trein vervoerde opleggers toe van 376 (6.830 ton vracht) in de eerste
5
maanden van 1966, tot 1.926
(35.206 ton vracht) in dezelfde periode van 1967. Dit traject
maakt 76 pCt. van dit vervoer van en naar Nederland uit.
In 1970 schat men het transatlantische luchtvrachtverkeer
op ca. 2,5 pCt., waarbij de vrachtkosten nog ongeveer 6-maal
zo hoog zullen zijn als de kosten van zeevracht.
Dit heeft er mede toe geleid dat in 1966 door de Scheep-
vaartverenigingen Zuid en Noord de behandeling van een kleine
twee miljoen ton stukgoed werd nagegaan. De resultaten hiervan
worden thans systematisch in discussiegroepen besproken.
Daarnaast heeft de S.V.Z. nu een economisch overlegorgaan
ingesteld.
Scheepvaartvereniging Zuid:
(R)evolutie in de goederen-
behandeling in de Rotterdamse haven,
1966.
Vergelijk het
Algemeen Dagblad
van 29 juli 1967, blz. 1.

(1. M.)

Ri si cospreiding en deskundig beheer: aandelen 1

856

analyse. In navolging van New York is in Rotterdam en

Amsterdam tussen deze laatsten een nauwere samenwerking

aan het ontstaan, hetgeen ook in andere Europese landen

het geval is
7).

Bij een beschouwing van de wijzigingen in de haven-
functies dient men niet uit het oog te verliezen dat thans

volgens uitlatingen van deskundigen als de heer Lehman,

President van de Fiata
8),
slechts 20 pCt. van het stuk-

goederenvervoer uit zendingen bestaat die groter zijn dan

10 ton, welke zich dus lenen voor het ,,door to door”-

vervoer, zonder groupage, waarvoor de container in eerste

instantie ideaal is (goedkopere verpakking, uitsluiting

van diefstal, minder risico van schade e.d.). Zodra de

zendingen zo klein zijn, dat groupage vereist is, kan men

stellen dat het voor de scheepvaartmaatschappijen attraçtief

is zo veel mogelijk het zgn. pier-tot-pier-vervoer toe te

passen en het groeperen van de goederen en het laden

hiervan in de container in de haventerminals te doen ge-

schieden. Zo lang immers nog vnl. rederijcontainers in

gebruik zijn, dienen voor hen de investeringskosten hierin

zo laag mogelijk te zijn en de omloopsnelheid zo hoog
mogelijk. Het gebruik van containers in het achterland

is een dure zaak; het eist een goede organisatie, het volgen

van de containers met computers, het eventueel formeren

van kleine containerdepots en het risico van het vervoer

van lege containers over grote afstanden.

Naarmate het ,,door to door”-vervoer toeneemt, komt

de vraag meer naar voren of het voor de scheepvaartmaat-

schappijen interessant en realiseerbaar is zelf in het binnen-

land hun containers te blijven vervoeren en depots aldaar

te beheren, of dat zij onderling tot poolvoiming komen,

eventueel samen met andere belanghebbenden en bijv.

de zorg voor de containers op het land aan een Organisatie

overdragen welke dan een internationaal karakter zou

moeten hebben.

Voor deelname in een pooi – poolvorming betekent

dat men
al/en
iets inbrengt – moet daadwerkelijk voordeel

aanwezig zijn en ik zie dit voorlopig alleen nog voor de

scheepvaartmaatschappijen. Pooling kan grote voordelen

hebben, doch zulks eist aanwezigheid van een groot

aantal containers welke bovendien, zoals thans nog lang

niet het geval is, uitwisselbaar dienen te zijn
9).
Het gebruik

van containers reeds in het binnenland bij het overzeese

groupagevervoer heeft als voordeel dat men zich hierdoor

het laden en lossen van kleinere eenheden op en van het

binnenlands vervoermiddel bespaart, waartegenover even-

wel weer andere kosten staan als bijv. de huurprijs van een

te gebruiken container
10).

De positie van het wegvervoer

Vooral deze vervoerstak is bij het gebruik van containers

betrokken. Van de verschillende inlandtakken van ver

voer schat men dat de spoorwegen 20 pCt. van de con-

tainervracht voor hun rekening zullen nemen
11),
de binnen-

vaart
5
pCt. en het wegvervoer 75 pCt.

Gezien het reeds genoemde aspect van de verticale
integratie bij met name het ,,door to door”-container-

vervoer zal ieder der vervoerstakken ook als expediteur

willen optreden en daarbij aan de andere bij het vervoer

betrokkenen voor zover mogelijk de vervoerscondities

opleggen. Het contact met de verladers staat hierbij

primair. Mede in dit licht zal men m.i. de overwegingen

van sommige rederijen moeten zien, welke voor het ver-

voei van hun containers zelf vrij grote aantaller[ onder-
stellen hebben aangeschaft en het trekken hiervan doen

verrichten door dochterondernemingen
12)
of onafhanke-

lijke wegvervoerbedrijven waarmee dan contracten op

lange termijn worden afgesloten. De vervoerder stelt

hierbij dan vnl. zijn trekkers ter beschikking, hetgeen een

niet zeer winstgevende aangelegenheid is. De eigenaar

van een container zal daarnaast trachten voor de retour-

trip van de lege container naar de haven vracht te vinden,

welke daardoor onttrokken wordt aan de ,,normaal”

opererende transportbedrjven.

De vraag of een verdere deelname van de rederijen e.a.

aan het wegvervoer zal plaatsvinden, is niet zonder meer

te beantwoorden. De rentabiliteit van de internationale

wegvervoerbedrjven is echter van dien aard dat deze

tak van vervoer niet direct een aanlokkelijke investerings-

propositie vormt. Anderzijds is zulks momenteel niet

direct primair omdat de rederijen, ten einde hun aandeel

in het zgn. ,,door to door”-vervoer te bemachtigen, de

tarieven op het weggedeelte laag kunnen calculeren en

verdisconteren in een betere beladingsgraad van de con-

tainerschepen die toch varen. Daarbij zij er nog op ge-

wezeri dat gezien de invloed van de Amerikaanse over-

heidsinstanties de concurrentiestrijd vnl. op het Europese

trajectdeel van het ,,door to door”-vervoer zal plaats-

vinden. Terecht merkt de heer Van Houten, directeur van

de Holland-Amerika lijn, op dat de reders voor de moeilijke
keuze staan, of zij zich moeten beperken tot het zeevervoer,

dan wel of zij zich ook moeten begeven op het terrein

van het vervoer te land. Voorlopig acht hij de middenweg

de beste: desgewenst bemiddeling verlenen, door het

vervoer te land zelf te regelen als de ontvangers of

verladers daaraan behoefte blijken te hebben
13).

Vgl. ,,Place et rôle du transitaire dans le trafic transcon-
tainer”,
La Revue des transports et de /a distribution, juli/augustus
1967, blz. 262.
De internationale Organisatie van expediteurs.
Volgens Zweedse berekeningen zal een Scandinavische
containerpool (de Scandinavische landen vormen veel meer
een afgesloten eenheid dan Nederland) in
5
jaar alleen reeds 60 miljoen Zweedse kronen aan investeringen besparen. Ge-
schat wordt dat de Zweedse rederijen in de komende vijf jaar
25.000 containers nodig hebben, waarbij 1.000 poolcontainers
gelijk zijn te stellen aan 1.600 privé-containers. Ditzelfde geldt
ook t.a.v. onderstellen (bogeys).
In de Verenigde Staten houdt o.a. de I.C.S. (Integrated
Container Service) zich. bezig met de leasing van containers, waarvan zij er ongeveer 1.200 bezit. Mijns inziens vnl. voor het vervoer tussen knooppunten
welke meer dan 400 km uit elkaar liggen en waartussen zich
voldoende containeraanbod voordoet voor het exploiteren van
zgn. ,,freightliner’ ‘-treinen, mede gezien de vereiste investeringen
in hefwerktuigen op de knooppunten.
Historisch is deze deelname veelal gegroeid doordat in
hun bezit zijnde beurtvaartbedrjven op autotractie overschakel-
den.
21)
Lezing voor de Rotterdamse Associatie voor Lading-
ontvangers
1966
(Handels- en Transportcourant,
25 en 28 maart
1967).

(1. M.)

VEREEKIGD BEZIT VAN 1,994

E.-S.B. 30-8-1967

857

Gewezen zij voorts op een uitlating van de heet Miller

,,Panam ist dabei diese Möglichkeit (,,door to door”-vervoer,
d.H.) durch die Zusammenarbeit mit Amerikanischen sowie
Europâischen Lkw-Unternehmern zu erschliessen… Das
beste wâre, man hatte auf beiden Seiten des Atlantiks ein Unter-
nehmen das mit der entsprechenden Zuverlassigkeit operiert
und eben auch Durchtarife möglich macht. So etwas gibt es
freilich noch nicht. Ich bin jedoch überzeugt, dass wir diese
Ziel erreichen, auch wenn wit vielleicht ein solches Unter-
nehmen selbst ins Leben rufen müssen”
14).

In dit verband zij ook een conclusie aangehaald uit het

recente rapport aan de British Transport Docks Board,

uitgebracht door de McKinsey-organisatie, nI. dat een klein

aantal grote internationale organisaties, die op wereld-

niveau werken, gevormd zullen worden en een over-

heersende rol in het transportwezen zuilen spelen. Het

transportwezen zal een soortgelijke ontwikkeling te zien

geven als andere sterk geautomatiseerde industrieën.

Het rapport van de Studiecommissie Containervervoer

concludeert, dat de inschakeling van een commercieel
zelfstandig wegvervoerapparaat slechts te realiseren is

indien het wegvervoer zich zal weten te presenteren als

een gelijkwaardige partner van de lijnvaart. Het wegver-

voer zal daarbij dienen te streven naar een zodanige

bundeling van krachten dat het de mogelijkheden van het

grootbedrijf bereikt, onder behoud van het initiatief en

de soepelheid in exploitatie, die kenmerkend zijn voor het

middelgrote bedrijf
15).
Zulks is een zware opgaaf. Enerzijds

is er een beperkt aantal kapitaalkrachtige rederijen welke

‘zelf door de containerisatie tot samenspel gedwongen

werden (bijv. de Atlantic Container Line), anderzijds

een vrij groot aantal wegvervoerbedrjven, welke de entree

tot de kapitaalmarkt resp. tot de overheidsfinanciën

missen. Van de ruim 10.000 wegvervoerbedrjven in

Nederland welke uiteraard lang niet alle in het vervoer

op de havens zijn ingeschakeld, zijn er naar schatting

ongeveer 200 welke een laadvermogen hebben van meer

dn 200 ton en/of 50 of meer wagens in gebruik hebben.

Wanneer men daarbij nagaat, dat het totaal kapitaal in

bedrijven, die beschikken over 100 ton of meer laadver-

mogen, in 1961 ca. f. 400.000 bedroeg
16),
is het duidelijk

dat het individuele wegvervoerbedrjf geen partij kan zijn.

Zulks heeft van de zijde van bepaalde wegvervoer-

bedrijven geleid tot het aangaan van een fusie met andere

meer kapitaalkrachtige takken van vervoer. Bijkomende
redenen waren dat het ondernemersrisico als gevolg van

de opbouw van een klantenkring, op langere termijn, te

groot werd geacht; men de financiering niet meer rond

kon krijgen voor noodzakelijke uitbreidingen; resp.

opvolging miste. M.i. zijn binnen de bedrijfstak in deze

categorie bedrijven verdere fusies gewenst ten einde aan

de genoemde bezwaren tegemoet te komen en een hechtere

band te doen ontstaan dan alleen door samenwerking

mogelijk is
17
). Met betrekking tot dit laatste punt zij

opgemerkt dat mede door deelneming van buitenlands

kapitaal de vraag, ,,wie is wie”, zich ook in deze bedrijfstak

steeds meer gaat voordoen, hetgeen de onderhandelingen

uiteraard verzwaart.

Daarnaast zij er duidelijkheidshalve nogmaals op ge-

wezen, dat het containervervoer slechts betrekking heeft

op een beperkt deel van een groeiend ladingpakket. De

auteurs van de nota (R)evolutie in de goederenbehandeling

in de Rotterdamse haven
schatten de toename van het

stukgoederenvervoer voor Rotterdam in de periodé

1965-1980 op 12 mln, ton tot een totaal van 30 mln, ton.

Dit stukgoederenpakket zou voor 22 pCt. bestaan uit

goederen die op conventionele wijze moeten worden

behandeld, voor 16 pCt. uit massaal stukgoed met een

collogewicht kleiner dan 50 kg, voor 42 pCt. uit zgn.

unit loads (pallets) en voor 20 pCt. uit grote transport-

eenheden waaronder de containers en het rij

op

rij

af
vrachtverkeer.

Voorts zij er op gewezefi, dat na de oorlog in het ge-

regeld binnenlands beroepsgoederenvervoer over de weg

met samenwerking veel bereikt is, mede door de oprichting
van kapitaalintensieve coöperatieve bodecentra op centrale

punten, welke bepaalde taken van de individuele ver-

voerders hebben overgenomen. Ook in het binnenlands

ongeregeld vervoer zijn provinciale samenwerkingsver-

banden ontstaan, overkoepeld door de Nederlandse

Transportcentrale, welke vooral ten doel hebben dat de

deelnemers een teveel aan vracht overhevelen naar col-

lega’s resp. een tekort melden aan de bemiddelingscen-

trales. Een dergelijk samenspel werd ook vooral van belang

geacht met de bij het containervervoer optredende vervoers-

stoten, met name voor zover het de zgn. ,,door to door”-

containers betreft. Daartoe werd in 1966 opgericht de

zgn. Combicongroep waarin een 70-tal bedrijven deel-

nam en de N.V. Europese Container Transport Service

waarin 11 bedrijven deelnamen. De aanvoer van con-

tainers heeft zich echter minder snel ontwikkeld dan ver-

wacht werd en het feit dat deze gehele markt nog in be-

weging is, maakt het samenspel van een groot aantal

bedrijven op een vrij losse basis er niet gemakkelijker op.

Hebben wij tot dusverre vooral het wegvervoer gezien

aan de vraagzijde voor vervoer, anderzijds kan het ook

optreden en treedt het ook op als aanbieder van door-

vracht. Veel grote bedrijven hebben hun vaste relaties

en oefenen de expediteursfunctie uit. Het is mi. vooral in

deze richting dat deze bedrijven door fusie en samen-

werking hun positie kunnen versterken, met name in de

•groupage-activiteiten. Een stoot in deze richting hebben de

bodecentra gegeven. Daarnaast werkt een aantal grote

bedrijven samen in ,,Road Air” als luchtvrachtexpediteurs;

doch ook in het overige internationale groupagevervoer

liggen hier mogelijkheden, mits men elkaar vindt.

Gezien de toenemende groei van het stukgoederenverkeer

zijn hier goede kansen. Wellicht dat bij de in de verdere

toekomst te voorziene groupagecentra (met container-

depots) een samengaan met expediteursgroeperingen

mogelijk is bij de ontwikkeling hiervan.. Op het ogenblik

bevindt een ieder zich in een overgangssituatie waarvan
het einde nog niet in zicht is en waarin men zich inspant

de toekomstige ontwikkeling mede te vormen en zijn

onderneming daaraan bij te sturen.

Gezien het reeds genoemde Nederlandse belang is het

voorts zaak dat .- naast de internationale contacten in

bedrijfstakverband – ook tussen de bedrijfstakken, uiter-

aard voor zover commercieel mogelijk, nauw overleg

plaatsvindt.

‘s’Gravenhage.

Dr. J. D. DE HAAN, ni.b.a.

Panam-Frachtchef Atlantik in ,,Die Zukunft des Luft-
frachtgeschâfts erfordert klare Konzeptionen”,
D. V.Z.,
24 juni
1967, blz.
5.
‘s-Gravenhage, mei 1967.
,,Rapport financiering ongeregeld goederenvervoer”,
E.B.W.,
juni 1966.
Er vindt een zekere toeneming van de bedrijfsgrootte
plaats; het aantal ondernemingen met 15 of meer auto’s steeg
van 179 (1,6 pCt.) per 1januari1962 tot 331 of wel 2,8 pCt.
per 1 januari 1966.

858

De sanering van de maalindustrie

in de E.E.G.

Een aanvechtbaar voorstel van de Europese Commissie

E

IND mei van dit jaar heeft de Europese Commissie

bij de Raad van Ministers een (als definitief aange-

duid) voorstel ingediend een verordening uit te

vaardigen, die ertoe strekt de maalindustrie binnen de

E.E.G. te saneren.

Hoofdlijnen van het voorstel

De Commissie stelt in de toelichting vast, dat deze

industrie in de E.E.G. gekenmerkt wordt door een struc-

turele overcapaciteit. Op basis van de economisch bruik-

bare capaciteit enerzijds en de geschatte behoefte aan

bloem in 1970 anderzijds wordt de jaarlijkse overtollige

capaciteit berekend op een verwerkingsmogelijkheid van

8,4 mln, ton broodgraan. In de verschillende E.E.G.-

landen zal de overcapaciteit grote onderlinge verschillen

tonen zoals blijkt uit onderstaande tabel:

Door de Commissie geschatte overcapaciteit in 1970

(in 1.000 ton)

Duitsland

……………………
2.056
Frankrijk

……………………
2.692
Italië

……………………….
3.017
Nederland

……………………
146
België

……………………….
469
Luxemburg

…………………..
43

EEG
………………………..
8.423

Duidelijk blijkt, dat in Nederland de overcapaciteit

van relatief ondergeschikte betekenis zal zijn.

Het opheffen van ‘de overcapaciteit zal volgens het

betoog van -de Commissie aan de drie betrokken partijen

voordelen opleveren:’ aan de maalindustrie, die bij een

betere bezettingsgraad tegen, een lagere kostprijs en met

een beter rendement kan p’roduceren, aan de landbouw-

producenten, die daardoor van de maalindustrie hogere

prijzen voor hun produkten kunnen verkrijgen en ten slotte

aan de consumenten, omdat de consumentenprijzen kunnen

dalen als gevolg van de lagere kostprijs, die door de betere

bezettingsgraad van de industrie mogelijk wordt (door

de Commissie is de jaarlijkse daling van de maalkosten

al eerder geraamd op f. 360 mln.).

Op welke wijze denkt de Commissie deze overcapaciteit

weg te werken? De mogelijkheid, dit door vrije concurrentie

te bereiken, wordt verworpen, omdat dit proces te veel’

tijd kost. En de Commissie heeft haast, ‘want zij vreest

dat de latent drukkende invloed op de graanprjzen in

belangrijke mate wordt versterkt wanneer na 1 juli 1967
binnen de Gemeenschap voor de produktie en de handel

van bloem de markt volledig vrij zal zijn. Ook het toe-

passen van een contingenteringsstelsel zal niet het ge-
wenste effect opleveren; de in verscheidene lid-staten

toegepaste contingenteringen hebben de overcapaciteit

niet opgeheven.

Daarom zoekt de Commissie haar heil in het uitkeren

van schadevergoedingen aan die meelfabrieken, die op
vrijwillige basis hun bedrijven sluiten of op een andere

produktie overschakelen. Zij sluit daarbij aan bij het

systeem van enkele lid-staten, die op nationaal niveau

al fondsen voor dit doel in het leven hebben geroepen.

In verband met de verwezenlijking van de gemeen-

schappelijke markt in de graansector dienen deze nationale

regelingen door E.E.G.-regelingen te worden vervangen.

Het sluitstuk van de regeling is, dat de uitbreiding van

bestaande of de bouw van nieuwe meelfabrieken afhankelijk

wordt gesteld van een vergunning. Behoudens in de over-
gangssituatie zal een vergunning alleen worden verstrekt,

indien de aanvrager op zijn kosten ervoor heeft gezorgd,

dat binnen een bepaald gebied (de ontwerp-verordening

geeft geen uitsluitsel over de afstand) werkelijk gebruikte

capaciteit is opgeheven. Er moeten voorts waarborgen

zijn, dat binnen dertig jaar het opgeheven bedrijf niet

opnieuw produceert. De Commissie verwacht op deze wijze

vôér 1 januari 1970 de bestaande overcapaciteit te hebben

weggewerkt.

De totale kosten van deze maatregel berekent de Com-

missie op f. 480 mln. Zij wil deze kosten niet ten laste

brengen van het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds

maar ten laste van de bestaande maalindustrie (door

middel van een heffing) met de motivering, dat de verwachte

gunstige gevolgen van de sanering ook aan de gehele maal-

industrie ten goede zullen komen.

Bezwaren tegen het voorstel

Efficiënte bedrijven subsidiëren de inefficiënte.

De heffing zal gedurende zes jaar (t/m 31juli 1973)

moeten worden opgebracht, waarbij de eenheid verwerkte

grondstof als basis wordt genomen. Van het totaal aantal

molens in de E.E.G. van ruim 27.000 vallen overigens

niet minder dan ruim 19.000 buiten de verordening, omdat

deze een dagcapaciteit hebben van minder dan 3 ton en

slechts met één stel molenstenen zijn uitgerust. Voor ons

land betekent dit, dat van het totaâl aantal bedrijven van

120 er slechts 20 onder de verordening vallen, tegen
2.650
bedrijven in Frankrijk,
2.540
in Italië, 2.377 in Duitsland,

126 in België en 13 in Luxemburg.

Omdat ons land reeds een in hoge mate gesaneerde

maalindustrie kent; betekent dit vervolgens, dat de Neder-

landse bedrijven de belangrijkste bijdrage zullen moeten

leveren om de inefficiency van de bedrijven in landen als

Frankrijk en Italië op te heffen. Trekt men van de bedragen,

die verschillende “landen in totaal moeten opbrengen,

af de bedragen die deze zelfde landen ten goede zullen

komen, dan blijkt, dat van de f. 17,74 mln. die netto naar

Frankrijk, Italië en België/Luxemburg zullen vloeien,

door Duitsland f. 1,45 mln, en door ons land niet minder

dan f. 16,29 mln, moet worden opgebracht. Zo zien de

gezonde Nederlandse bedrijven hun – zonder overheids-

hulp bereikte – gezondheidstoestand beboet om aldus

hun zieke bedrijfsgenoten elders in de Gemeenschap op

de been te helpen.

Marktordening van de maalindustrie ten bate van de land-

bouw?

De verordening wordt – blijkens de gegeven toelichting


uitgevaardigd in het kader van de marktordening in

E.-S.B. 30-8-1967

859

de landbouwsector. Het is zeer de vraag of maatregelen,

die ten aanzien van een industriële bedrijfstak als de maal-

industrie worden genomen, als een aangelegenheid van de

landbouw mogen worden behandeld. Het feit dat – zoals

de Commissie in de considerans van en de toelichting op

de ontwerp-verordening betoogt – de maalindustrie een

integrerend deel van de graansector is en derhalve in nauw

verband staat met de landbouw, levert geen voldoende

argumentatie op voor het entameren van ingrijpende

maatregelen in een industriële bedrijfstak als uitvloeisel

van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Voor zover de relatie tussen de maalindustrie en de

landbouw door de Commissie wordt toegelicht, is de

argumentatie uitermate aanvechtbaar. Zo stelt de Com-

missie in punt
5
onder a van de toelichting onder meer:

,,Hoe hoger de opbrengst (bedoeld zal zijn de rentabiliteit,
B.J.L.) van de maalderijen, hoe hoger de prijzen, die zij aan de
producenten kunnen betalen, terwijl een ongunstige situatie door overcapaciteit een negatieve invloed heeft op de prijs-
vorming op de graanmarkt”.

Uitgangspunt moet echter naar ons oordeel zijn, dat de

graanprijzen worden bepaald door vraag en aanbod waarbij,

als de prijzen te ver dalen, de producenten de granen tegen

vastgestelde minimum prijzen kunnen aanbieden aan de

interventiebureaus. Het is onaanvaardbaar, dat het ren-
dement van een industriële bedrijfstak wordt gezien als

middel om de prijzen van de grondstoffen voor die be-

drijfstak te steunen.

Daar de. Commissie van mening is, dat de sanering van

‘de maalindustrie onderdeel uitmaakt van de landbouw-

politiek, zou men ook mogen verwachten dat dezelfde

middelen, die voor het verbeteren van de structuur van de

landbouw worden gehanteerd, zouden worden toegepast.

Het zou derhalve billijk zijn dat de kosten van de sanerings-

maatregelen voor de maalindustrie dan ook ten laste van

het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds worden ge-

bracht. Hiervoor is te meer reden wanneer, volgens de
gedachtengang van de Commissie, de landbouwsector

in sterke mate meeprofiteert van het opheffen van de over-

capaciteit van de maalindustrie. In het voorstel van de

Commissie worden de kosten van de sanering – berekend

op 132,6 miljoen rekeneenheden of ca. f. 480 mln. – echter

bestreden door een belasting te heffen van de maalindustrie.

Het argument dat daarvoor wordt aangevoerd, namelijk
dat de sanering uiteindelijk ten goede zal komen aan de

gehele maalindustrie van de Gemeënschap en dat het

billijk is dat zij bijdraagt in de extra lasten, die de finan-

ciering van de betrokken maatregelen met zich meebrengt,

doet vreemd aan als eerst gesteld wordt dat het voor de

landbouw van uitermate groot belang is dat een gezonde

mâalindustrie in de Gemeenschap aanwezig is.

Consumentenvoordeel?

In de considerans van de verordening en in de toelichting

‘stelt de Commissie verder, dat de consumenten eveneens

zullen profiteren van het opheffen van de overcapaciteit.

Indien dit effect zich al in een omvang van enige betekenis

zal voordoen, zal dit toch eerst op lange termijn zijn. Op

korte termijn echter zullen de consumentenprijzen stijgen

omdat mag worden aangenomen, dat de maalindustrie

de kosten van de saneringsbelasting – die volgens het

voorstel geheven zal worden gedurende een periode

van zes jaar – zal afwentelen op de consument. Doch

ook op lange termijn moet nog worden afgewacht, indien

de beoogde sanering volgens het door de Commissie

voorgestelde systeem wordt verwezenlijkt, of en in welke

mate de voordelen van de hogere bezettingsgraad van de

maalindustrie aan de consumenten zullen worden doorge-

geven. Het gehele complex van maatregelen heeft immers,

zoals uit de toelichting blijkt, in de eerste plaats tot doel

de positie van de landbouwproducenten te verbeteren.

Geen halt aan de overcapaciteit.

De Commissie verwacht door middel van de voor-

gestelde maatregelen in een periode van slechts 2 jaar

de overcapaciteit in de E.E.G. te kunnen opheffen.

Volgens een berekening van de Commissie is de over-

capaciteit in de maalindustrie ca. 40 pCt. Gelet op de vele

en langdurige maatregelen die in de ons omringende landen

zijn genomen en welke niet tot resultaat van enige betekenis

hebben geleid, moet deze verwachting in ernstige twijfel

worden getrokken. Het lijkt veel waarschijnlijker dat de
eenmaal afgekondigde verordening telkens verlengd zal

moeten worden en dat de maalindustrie irt de E.E.G.

gedurende een lange reeks van jaren aan deze verordening
onderworpen zal zijn. Doch zelfs indien de verwachtingen

van de Commissie uitkomen, is het nauwelijks denkbaar
te achten dat men het bereikte resultaat zal willen bloot-

stellen aan capaciteitsvergroting, die na 1969 weer onbe-

perkt mogelijk zou zijn.

Buiten toepassing van deze verordening vallen de maal-
derjen, die een dagcapaciteit hebben van minder dan 3 ton

en die met niet meer dan één stel moleristenen zijn uitgerust.

Dit betekent dat van de totale dagcapaciteit van de E.E.G.

van 153.457 ton niet minder dan 27.823 ton ofwel circa

18 pCt. buiten de verordening valt. Indien door de sa-

neringsverordening binnen afzienbare tijd al evenwicht
tussen behoefte en capaciteit zou worden bereikt – het-

geen, zoals hiervoor gesteld, uitermate onwaarschijnlijk

moet worden geacht – zal het grote aantal bedrijven dat

buiten de verordening valt een voortdurende bedreiging

van deze evenwichtstoestand vormen. Dit kan er toe leiden

dat na korte tijd opnieuw een overcapaciteit moet worden

vastgesteld, waardoor men zich gedwongen zal zien de

capaciteit van de bedrijven, die wel onder de verordening

vallen, nog verder te beperken. De kans dat deze mogelijk-

heid inderdaad realiteit wordt, is bepaald aanwezig.

Een belangrijke factor daarbij is, dat de buiten de ver-

ordening vallende bedrijven niet onderworpen zijn aan de

saneringsbelasting. Dit versterkt hun concurrentiepositie

aanzienlijk en het moet alleen daarom al waarschijnlijk

worden geacht dat zij hun marktaandeel geleidelijk zullen

opvoeren. Uit de berekeningen van de Commissie blijkt

dat de gemiddelde dagcapaciteit van de kleine maalbe-

(LM.)

860

drijven thans oj ongeveer anderhalve ton per dag ligt,

zodat zij ongeveer de dubbele hoeveelheid kunnen ver-

werken zonder onder de verordening te vallen.

Het controleprobleem.

Men kan zich overigens afvragen hoe de Commissie een

uitbreiding van de capaciteit van de bedrijven, die wel

onder de verordening vallen, wil tegengaan. De capaciteits-

uitbreiding, die door nieuwbouw gerealiseerd wordt, is

in beginsel wel controleerbaar. Doch de capaciteit van

bestaande meelfabrieken is niet een statische grootheid,

die bij de bouw van de fabriek gefixeerd zou zijn en slechts

door een uitbreiding van de installaties (en eventueel het

gebouwencomplex) zou kunnen worden vergroot. De

capaciteit is integendeel in belangrijke mate afhankelijk
van de technische ontwikkeling en door vervanging van

oude machines door nieuwe, vrij gemakkelijk uit te breiden.

Duidelijk spreekt dit, wanneer men de situatie kort na de

tweede wereldoorlog vergelijkt met de huidige. Toen

bedroeg de walsenlengte, die nodig was voor elke 100 kg

tarwe die in 24 uur wordt vermalen, circa 60 mm. Thans

ligt deze lengte ver beneden de 30 mm. Dit betekent dat

thans met vrijwel dezelfde installaties ruim tweemaal

zoveel tarwe vermalen kan worden als een twintig jaar

geleden.

Er lijkt ons nauwelijks een controlesysteem denkbaar

dat de op deze wijze verkregen capaciteitsuitbreiding

signaleert. Men zou er dan eigenlijk toe moeten overgaan

de vervanging van machines aan een vergunning te binden.

Wellicht dat een dergelijke verstrekkende maatregel in

ons land, waarin slechts 20 bedrijven onder de verordening

vallen, nog wel geëffectueerd zou kunnen worden. In de
drie grote partnerlanden echter, waar het in elk van deze
landen om enkele duizenden bedrijven gaat, lijkt ons het

doorvoeren van een dergelijke maatregel een praktische

onmogelijkheid.

Bezwaren van gelijke strekking kunnen worden aange-

voerd tegen de wijze, waarop de schadevergoeding bij het

vrijwillig sluiten van meelfabrieken moet worden vastge-

steld. Deze schadevergoeding bestaat uit de som van twee

bedragen; het eerste voor de in de loop van een referentie-

periode voor de interne markt vermalen hoeveelheid graan,

het tweede voor de gedurende dezelfde periode niet benutte

maalcapaciteit. Het op die wijze bepaalde bedrag kan door

de lid-staten worden aangepast, ten einde rekening te houden

met de aard, de staat van onderhoud of de ouderdom van
de betrokken installaties. De vraag rijst, hoe dit door een

ambtelijk apparaat geïnterpreteerd en gecontroleerd moet

worden.

I

N het voorgaande hebben wij er reeds op gewezen dat

het logische gevolg van de argumentatie van de Com-

missie zou zijn dat de kosten van de sanering van de

maalindustrie ten laste van het Europese Oriëntatie- en

Garantiefonds zouden worden gebracht. In plaats daarvan

stelt de Commissie echter voor de maalbedrijven te belasten

met een bedrag van 1,11307 rekeneenheden (ongeveer

f. 4) per 1.000 kg vermalen broodgraan (dit komt neer op.

ca
. f. 5,30 per 1.000 kg bloem). Met het voorstel de tot-
standkoming van nieuwe capaciteit van een machtiging

afhankelijk te stellen (wat in de praktijk wel zal betekenen

dat uitbreiding niet zal worden toegestaan), betekent dit

een ernstige aantasting van de concurrentiepositie van die

bedrijven, die hun capaciteit in verhouding tot de afzet-

mogelijkheden hebben beheerst. Immers, een verdere

normale uitbreiding van hun capaciteit zal niet worden

toegestaan, terwijl zij wel moeten meebetalen om be-

drijven, die een verkeerd beleid hebben gevoerd, gezond

te maken. Een deel van bijvoorbeeld de Nederlandse

maalindustrie zal – als de ontwerp-verordening wordt

aanvaard – in zo’n positie komen te verkeren.

Wij zijn ervan overtuigd dat de Commissie met het

indienen van deze verordening op de verkeerde weg is.

Het is op zijn minst aanvechtbaar of men op grond van de
marktordening in de landbouwsector op deze wijze in een

industriële bedrijfstak
als de maalindustrie mag ingrijpen.

Het is voorts misleidend het te doen voorkomen dat

men in een tijdsbestek van 24 jaar een overcapaciteit

van 40 pCt. kan opheffen. Het is onjuist de maalindustrie

een heffing op te leggen (waarvan het waarschijnlijk is dat

zij op de consument zal worden afgewenteld) als met de

sanering beoogd wordt vooral de landbouwbevolking een
redelijke levensstandaard te verzekeren (art. 39, lid 1 van

het Verdrag, waarnaar in de verordening wordt verwezen).

Dat de consument eveneens de vruchten van sanering in

de vorm van lagere consumentenprjzen zal plukken, gaat

misschien op zeer lange termijn wel op; vooralsnog zal
hij echter eerst de rekening van de saneringsheffing ge-

presenteerd krijgen. Uitbreiding van de capaciteit door

vervanging van machines zal praktisch niet te voorkomen

zijn, terwijl het vaststellen van de vergoeding bij vrijwillige
opheffing van het bedrijf moeilijk volgens objectieve maat-

staven kan plaatsvinden. Niet in de laatste plaats zullen

de bedrijven, die hun capaciteit hebben weten te benutten,

een heffing moeten betalen om die bedrijven, die daarin

niet zijn geslaagd, gezond te maken. Als straf voor hun
goede beheer mogen zij dan gedurende een aantal jaren

ook niet uitbreiden, waardoor zij in de nadelige positie

komen te verkeren dat zij hun kostenstijgingen niet door

omzetstijging kunnen opvangen.

De Commissie stelt dat de mogelijkheid, de sanering

door vrije concurrentie. te bereiken, te veel tijd kost. Wij

vragen ons wel af, of het stelsel van de vrije concurrentie

toch niet verre de voorkeur verdient boven het complex
van maatregelen, dat de Commissie voor ogen staat. De

resultaten, die in Nederland zonder ingrijpen van bovenaf

zijn bereikt, zijn in elk geval veel gunstiger dan die in de

ons omringende landen, waarin men de oplossing niet in

het stelsel van de vrije concurrentie heeft gezocht.
Onze conclusie is, dat deze ontwerp-verordening er niet

toe bijdraagt de ongerustheid, die in kringen buiten de

landbouwsector aanwezig is over het kunstmatige en diri-
gistische karakter van het E.E.G.-landbouwbeleid, weg te

nemen. Het landbouwbelang is ook in dit voorstel sterk

dominerend. Voor zover de consument er een rol in speelt,

is dit hoofdzakelijk om de beurs te openen.

‘s-Gravenhage.
B. J. LEQUJN.

(I.M.)

E.-S.B. 30-8-1967

861

r

Internationale voortstuwing van de inflatie

in West-Europa

Ter wille van Amerika en ten nadele van de ontwikkelingslanden?

I

N mijn artikel over het verslag-Ossola
1)
heb ik gewezen

op een ernstig gebrek in dit verslag. Het geeft over de

internationale monetaire reserves cijfers die belangrijk

afwijken van vroeger gepubliceerde gegevens en de ver-

schillen worden niet vermeld, laat staan gemotiveerd.

Deze kritiek geldt in versterkte mate voor het verslag-

Emminger, gepubliceerd eind augustus van het vorige

jaar en in dit weekblad besproken door Prof. Dr. H. W.

J. Bosman
2).
Dit verslag heeft namelijk alle kwantitatieve

gegevens eenvoudig weggelaten. De dood is, zoals men

zegt, het geneesmiddel voor alle kwalen. In mijn colleges

over bedrijfsorganisatie heb ik deze stelling wel eens ge-

varieerd door te zeggen: de beste organisatie van een zaak

is het afschaffen van die zaak. Maar men moet deze

uitspraken een beetje voorzichtig hanteren en niet toe-

passen op dingen die volstrekt onmisbaar zijn. Ik kan

alleen maar herhalen wat ik reeds vroeger heb geschreven:

,,De eerste voorwaarde voor goede bestuurbaarheid van een
groot en wijd vertakt bedrijf is een betrouwbare en uniforme administratie van de hoogste soliditeit. De eerste voorwaarde
voor een gezonde wereidhuishouding is een betrouwbare en over-
zichteij/ke boekhouding van de internationale (reserves en) liquidi-
teit”
3).

Deze boekhouding ontbreekt nog steeds en men zou

een onvergeeflijke fout maken als men, op welke manier

dan ook, de internationale papiercirculatie uitbreidt

zonder eerst de grondslagen te leggen voor een goed

waarnemingsapparaat van hetgeen men gaat ondernemen
4).

Hoe gebrekkig en misleidend de nu in omloop gebrachte

gegevens zijn, wil ik nog eens demonstreren aan de Iiqui-

diteitsbalans van de Verenigde Staten; zie tabel 1.

Voor men aan deze balans kan beginnen, moet men

eerst de officiële goudvoorraad van de Verenigde Staterr

corrigeren voor de twee obligo’s aan het I.M.F. Een derde

obligo is van binnenlandse aard, ni. de wettelijke bepaling

die een gouddekking van 25 pCt. voorschrijft voor de natio-

nale papiercirculatie. Er zijn echter reeds verschillende

gezaghebbende stemmen in de Verenigde Staten gehoord,

o.a. van William Martin, de voorzitter van de Federal

Reserve Board, om deze geheel verouderde bepaling zo
vlug mogelijk te herroepen
611
). Daarom is dit obligo

slechts P.M. in tabel 1 opgenomen en buiten de tellingen

gehouden. Het zal evenwel nog moeite genoeg kosten om

het af te schaffen omdat de gemiddelde Amerikaan nu

eenmaal leeft in de illusie: goud voor de Amerikanen en

drukwerk voor buitenlanders.

Alle gegevens van tabel 1 zijn ontleend aan de Inter-
national Financial Statistics (I.F.S.) van juni 1967, blz.

304,
305;
de symbolen a4, b4 enz. geven de betrokken

regels aan; voor verdere toelichting verwijs ik naar de

noten
5
en 6.

De ,,External Claims” (regel 6) zijn slechts P.M. vermeld

en buiten de telling gehouden op grond van reeds vroeger

vermelde motieven
7).

Nu blijkt uit tabel 1 dat het negatieve bedrag aan Ame-

rikaanse reserves van ultimo 1960 tot ultimo 1965 is toe-

genomen van $3,23 mrd. tot $14,74 mrd., dus met $11,51

mrd. of gemiddeld met $ 2,3 mrd. per jaar; in 1966 is dit

negatieve bedrag nog weer verder gegroeid met $1,73 mrd.,

dus maar iets minder snel dan in het voorafgaande tijdvak.

Tegelijk is het dekkingspercentage van het totaal der

uitstaande verplichtingen gedaald van 84 per ultimo 1960

tot 50 per ultimo 1965 en tot 45 per ultimo 1966.

Dit is dus allemaal gebaseerd op blz. 304 en 305 van de

I.F.S. van juni 1967. Raadpleegt men eve,wel blz. 306 en

307 van dezelfde aflevering (regel 77) dan komt men tot

een heel ander resultaat.
Men vindt dan dat de Official

Reserves van de Verenigde Staten tussen ultimo 1960 en
ultimo
1965
gedaald zijn met: 1,347 + 2,706 +
2,044
+
1,342 + 1,305 = $ 8,744 mrd., terwijl wij zojuist een

daling van $ 11,51 mrd. gevonden hebben.

Voor het jaar 1966 vindt men zelfs een
toeneming
van de

officiële reserves van $ 0,271 mrd. vermeld in plaats van

de boven berekende
vermindering
van $ 1,73 mrd.

Een dergelijke tegenstrijdigheid in de resultatenrekening

kan men in geen enkel bedrijf tolereren. Een van de be-

ginselen van het dubbel boekhouden is dat de berekening

van winst of verlies over een zeker tijdvak uit balansver

gelijking tussen het begin en het eind van dat tijdvak (dus

de methode van tabel 1, blz. 304 en
305),
hetzelfde resultaat
moet
opleveren als de verlies- en winstrekening over dat

tijdvak (de methode van de zgn. ,,betalingsbaiansen”,

blz. 306 en 307). De miljardenadministratie van het I.M.F.

heeft deze eenvoudige waarheid nog niet leren erkennen –

laat staan gebruiken.

Het komt mij voor dat het op de weg van de Nederlandse

regering ligt en anders van het Nederlandse parlement

om duidelijk uit te spreken dat men niet bereid is om verder

mee te werken aan enige uitbreiding van de taak van het
I.M.F. zolang de administratie niet voldoet aan redelijke

E.-S.B.
van 15 juni 1966.
E.-S.B.
van 25 januari 1967.
E.-S.B.
van 28 juli 1965, blz. 690. Zie ook
E.-S.B.
van
15 juni 1966, blz. 623.
Men kan zich spiegelen aan de fatale gevolgen van de
conferentie van Genua in 1922 die in feite de goud-sterling-
standaard in het leven riep zonder vooraf een afdoende boek-
houding van sterlingpapier te maken. Zie mijn artikel in
De
‘Economist
van november-december 1966, blz. 762, 772, 811
en 813. E.-S.B. van 28juli1965, blz. 688. Het blijkt nu dat het door
het I.M.F. op deposito bij de Verenigde Staten geplaatste goud $ 210 mln. beloopt en dus beneden het gestelde maximum van
$ 250 mln, is gebleven. Het door de Verenigde Staten per saldo
in het I.M.F. gestorte goud is dus $ 1.290 mln.—$ 800 mln.-
$ 210 mln. = $ 280 mln. Hier staat tegenover een goudtranche
van $ 1.290 mln.; daarop is door de Verenigde Staten getrokken
per ultimo 1966 $ 910 mln., dus meer, dan drie keer de waarde
van het werkelijk door de Verenigde Staten in het I.M.F. ge-
storte goud; de dadels van Hassan!
0)
De bedragen van regel c4 in de I.F.S. zijn voor de jaren
1960, 1965 en 1966 telkens verminderd met de verplichtingen
reeds opgenomen in deel A van tabel 1. Verder is ondersteld
dat de trekking van de Verenigde Staten op het I.M.F. begrepen
is in regel c4, hoewel de noot op blz. 311 dit twijfelachtig maakt.
Is deze onderstelling niet juist, dan wordt de negatieve reserve
dus overeenkomstig groter.
Persbericht van 27 juni 1967.
7)
E.-S.B.
van 15 juni 1966, blz. 624.

862

TABEL
i.
Liquiditeitsbalansen van de Verenigde Staten per ultimo 1960, 1965 en 1966

Debet

A. Bezit aan vrij goud (bedragen in miljoenen dollars)

Credit

Per ultimo
1960 1965 1966
Per ultimo
1960
1965
1966

17.804
14.065
13.235
Schatkistpapier aan I.M.F. ‘)
800 800 800
Gouddeposito’s door I.M.F. ‘)


210
P.M.

Gouddekking

vereist

voor
(12.500)
(
9.3005
(
9.750)

Officiële voorraad

……………….

17.004
13.265
12.225
binnenlandse circulatie

………….
Vrije goudvoorraad

………………

Totaal

………………………..
17.804
14.065 13.235

Debet

B. Liquiditeitsbalans (bedragen in miljarden dollars)

Credit

Per ultimo
1960
1965
1966
Per ultimo
1960 1965 1966

17,00
13,27
12,23
a4 Liquid Liabilities

0,78
1,32
Centra! Banks etc.

…………
11,09 15,37
13,66
3,23 14.74 16,47
b4 Liquid Liabilities
Other Banks etc.

…………
7,60
11,48
14,21
c4 Liquid Liabilities International
agencies
6)
1,54

..

1,46 0,91

Vrije goudvoorraad

……………..

a5 Other Non Marketable

..

Deviezenvoorraad

……………..
Negatieve reserve

……………….

..

0,48
1,24

20,23
28,79 30,02

Liabilities

…………………

Totaal

……………………….
20,23 28,79 30,02

P.M. 6 External Claims

………….
5,31
12,25
12,09

eisen van goed beheer en onder deskundige accountants-

controle is gesteld
8).
Men steekt geen nieuw geld in een

zaak zonder boekhouding.

H

ETZELFDE gemis aan deskundigheid treft men aan

in Amerikaanse beschouwingen over de positie van

de dollar. Men ontmoet dikwijls het betoog dat de

sterkte van de dollar niet kan worden afgeleid uit de

Amerikaanse Ïiquiditeitsbalans of liquiditeitsrekening. De

dollar ontleent zijn kracht – zo betoogt men – aan de

enorme rijkdom van de Verenigde Staten en aan de doel-
treffende organisatie van de Amerikaanse produktie.

Het bezit van een particulier vermogen van f. 500 mln.

is geen voldoend excuus om de rekening van de bakker

en de melkboer niet te betalen. Ook niet om deze af te

schepen met gedrukte schuldbekentenissen die een kleine

rente opleveren en dan het aldus bespaarde geld te ge-

bruiken om eventueel de bakkerij en een deel van de zuivel-

industrie aan te kopen.

Er bestaat geen enkele moeilijkheid met de internationale

liquiditeit. Maar er zijn steeds groter wordende moeilijk-

heden met de Amerikaanse il-liqûiditeit. Deze is geen

gevolg van on-macht maar van on-wil. De Amerikaanse

beleggingen op lange termijn in het buitenland zijn per

31 december 1964 geschat op $ 64,7 mrd.
9);
in april 1967 op

meer dan $ 100 mrd.
10)
Men hoeft hier slechts een klein

gedeelte van te liquideren om de Amerikaanse betalings-

rekening van debet in credit te brengen. Maar het eigen

belang drijft de Verenigde Staten om de eenmaal gevolgde

politiek zolang mogelijk te continueren en daarbij het

I.M.F. naar zijn hand te zetten.

Reeds in 1948 schreef Prof. F. L. Schuman over
,,the

determination of the State Depariment to iise bot/t agencies

(I.M.F. en I.B.R.D.) as weapons of the new ,,dollar diplo-

macy”
“11).
Voor een groot deel zijn de Verenigde Staten

daar in geslaagd. De goudverkopen door het I.M.F. aan

de Verenigde Staten en de gouddeposito’s door het I.M.F.

zijn daarvan de bewijzen. Nog veel ernstiger, want duur-

zamer van strekking, is de door het I.M.F. aanvaarde

methode om in strijd met zijn eigen statuut, de reserves

van de Verenigde Staten en van het Verenigd Koninkrijk

op bruto basis te berekenen
12)
De G.A.B. (General

Arrangements to Borrow) zijn een derde bewijs van hun

succes. De deelneming van de Verenigde Staten en het

Verenigd Koninkrijk samen voor de helft van de $ 6 mrd.

in deze regeling is camouflage; het ging en gaat er voor deze

partijen om zo nodig de
andere
helft tot
hun
beschikking

te krijgen. Daar zijn zij nu al voor een groot deel in ge-
slaagd. De internationale infiatoire geldcreatie door het

I.M.F. beliep per ultimo 1966 $ 5,081 mrd.; $ 3,316 mrct.,

dus rond tweederde daarvan, is uitsluitend ten bate van

de Verenigde. Staten en het Verenigd Koninkrijk.
Zonder

de noodlijdende ,,sleutel valuta’s” zou deze inflatie dus

slechts éénderde van het nu uitstaande bedrag zijn geweest.

Deze opzettelijke geldcreatie zou nuttig zijn geweest,

indien de wereidhuishouding leed aan een tekort aan

actieve koopkrachtige vraag. Het tegendeel is het geval.

En het is duidelijk dat, wanneer alle belangrijke industriële

landen van de wereld op nationale schaal het doel van volle

tewerkstelling hebben bereikt, elke additionele creatie van
internationaal geld uit papier niets anders is dan inflatie in

haar zuiverste vorm
13).

Daarom is er alle reden om nu voet bij stuk te houden en

alle verdere verruiming van de bevoegdheden van het

I.M.F. in welke vorm ook, te weigeren.

D

E Angelsaksische volken hebben de opmerkelijke en

ook wel amusante eigenschap om hetgeen zij wenselijk

achten voor de bevordering van hun eigen belangen

voor te dragen in een vorm die deze politiek het karakter

geeft van gericht te zijn op het algemene, internationale

belang. Omdat men verdere infiatoire geldcreatie door

0
)E.-S.B.
van 15juni1966, blz. 623.
A. Scaperlanda: ,,The E.E.C. and U.S. Foreign Tnvestment”.
The Economic Journal,
maart 1967, blz. 24.
Persbericht over rede van Mr. Fowler voor het Congress.
International Polilics,
New York 1948, blz. 505.
.12)
E.-S.B.
van 28 juli
1965,
blz. 689;
De Economist,
t.a.p.
blz. 774-778.
13)
De Economist,
t.a.p. blz. 774.

E.-S.B. 30-8-1967

863

internationale organen niet kan verdedigen met het argu-

ment van volle tewerkstelling beroept men zich op de inter

nationale handel.

Triffin, een goed stilist maar niet zô sterk in de reken-

kunde, heeft het eérste een verband bepleit tussen de

grootte van de wereldhandel en de internationale reserves.
Een scherpzinnig man als Roy Harrod is daar zo van onder

de indruk gekomen dat hij in een aantal voordrachten

in Zuid-Afrika over ,,World Reserves and International

Liquidity”, telkens twee keer met bezorgdheid consta-

teerde dat ,,World reserves have fallen to about one-

third of their pre-war level in ratio to trade”
14)
.
Tabel 2

laat zien hoe hij tot deze alarmerende conclusie is gekomen.

Uit deze tabel blijkt dat Harrod zijn ,,pre-war level”

blijkbaar ontleent aan het jaar 1938, een jaar waarin de

internationale handel zich, althans in gôldwaarde, nog

lang niet hersteld had van de grote crisis, terwijl de goud-
component in de ,,reserves” als gevolg van de devaluaties

met een sprong omhoog was gegaan. Vandaar de vol-
strekt abnormale percentages van 117 en 110 voor de

verhouding; in een normaal vooroorlogs jaar als 1913

waren deze percentages slechts 21 en 19.

Dr. 0. Emminger, president van de Duitse Federale

(circulatie)Bank heeft er in de vergadering te Washington

van 24-26 april ji. dan ook terecht op gewezen dat er

,,no direct and short-term relationship” bestaat tussen de

groei van de internationale handel en die van de monetaire

reserves.

In de statistische bijlage
bij
mijn artikel in
De Econo-

mist
15)
heb ik een empirische berekening gemaakt van de

vereiste grootte van deze reserves, gebaseerd op de ervaring

van het tijdvak 1951-1963. Deze berekening gaat niet uit

van het
totaal
van de
internationale
handel, maar van de

saldi der
nationale
handelsbetrekkingen en enkele daarmee

statistisch verwante grootheden. Het resultaat voor het

totaal der nationale reserves komt dan op $ 33 mrd. per

ultimo 1964 (vergelijk tabel 2) als
minimum.

Volgens een geheel andere methode heeft Heller de

optimale
grootte van de wereldreserves berekend op $ 41

mrd. per ultimo 1963
16).

Ik vind dat de resultaten van deze twee, onderling onaf-

hankelijke, berekeningen heel goed met elkaar overeen-

stemmen. Kritiek op deze berekeningen heb ik tot nu toe

niet gezien.

I

N geen geschrift zijn de werkelijke oogmerken van de

Amerikaanse politiek zo duidelijk uiteengezet als in een

publikatie van The Brookings Institution getiteld:

The United States Balance of Payments in 1968
17)
De kern

van deze studie ligt in een tabel op blz. 215, waarvan neven-

staande tabel 3 een uittreksel geeft.

De schrijvers gaan blijkbaar uit van het inzicht dat de

Verenigde Staten door het in stand houden van een werk-

loosheid van 5-6 pCt. er in zullen slagen de loon- en prijs-

stijging in de Verenigde Staten binnen nauwe perken te

houden en dat, gegeven de concurrentie van de nijver-

heidslanden .van West-Europa, de stijging van de export-

prijzen nog kleiner zal zijn.

Over West-Europa zeggen zij (blz. 214):

,,Political pressures and strong commitments to full employ-
ment policies will prevent Western European governments from
making significant sacrifices in the form of unemployment to
avoid increases in the general price level”.

Zij nemen dus voor West-Europa een grotere stijging

aan van het binnenlands prijsniveau dan in de Verenigde

Staten en opnieuw een kleinere voor de exportprjzen,

TABEL 2.

Verhouding tussen nationale reserves en wereldin voer.

Bedragen in miljarden dollars, reserves op ultimo

,,Reserves”
Goud-

Wereld.
Nationale
,,reserves”
als percen-
Nationale
reserves
als percen
Jaar
invoer
goud plus
tage van
wereld-
goud-
reserves
tage van papier
invoer
wereld-
invoer

1-
•2
2

:

1
3
3

:

1

21,0 4,5
21
4,0
19
1928

……….
30,6
12,9
42
9,8
32 1913

………..

1938

……….
23,6
27,8
117
26,0
110

79,9

..

51,4
64
33,9
42
106,7

..

54,4
52
37,9
36
143,6
62,5
44
40,2
28

1953

………….
1959

…………

1965

……….
174,8
64,8
37
41,9
24
1963

………..

1966

………..
191,2
64,7
34
40,9
21.5

TABEL 3.

Onderstellingen t.a.v. prjsveranderingen in de uitvoer van

de Verenigde Staten, West-Europa en de overige gebieden

in het tijdvak 1961 -1968

Onderstelde prijsstijging van de uit-
Gebied

voer in procenten voor het tijdvak
1961- 1968

Verenigde Staten

4
West-Europa

7- II
Overige gebieden

0

TABEL 4.

Bedrag van dollar- en sterlingpapier in de centrale reserves

van verschillende gebieden buiten Verenigde Staten en
Verenigd Koninkrjjk per ultimo 1958, 1964 en 1966 in

mln. dollars

Gebied

In miljoenen dollars

In percentage van totaal

1958
1
1964
1
1966

1958
1
1964
1
1966

Industrial Europe
6,370 9,185 7,895
38,1
40,5 36,2
870
1,658
1,199 5,2 7,3
5,5
946
1,495 1,469
5,7
6,4
6,7
Canada
…………..

Other

developed
Japan
…………….

2,350
4,035 2,970
14,2
17,7
13,6
areas

…………
Less developed areas
6,135
6,425 8,240
36,8
28,1
38,0

Totaal
………. …
16,671
1
22,798
1
21,773
1

100,0
1

100,0
1

100,0

maar het alternatief 7-11 ligt toch altijd nog bijna 2 tot

3 keer zo hoog als dat van de Verenigde Staten.
Over de ,,Rest of the World”, dat zijn dus in hoofdzaak

de grondstoffenexporterende ontwikkelingslanden, zeggen

zij vrijwel niets; het enkele cijfer nul is welsprekend genoeg.

De werkelijkheid zoals deze zich na de publikatie van

dit boek in 1963 tot nu toe heeft ontwikkeld, is met de

onderstellingen genoemd in tabel 3 goed in overeenstem-

ming
18).

14)
The South African Journal
of
Econon,ics,
juni
1967,
blz.
92
en
97.
ja)
T.a.p. blz.
814-825.
The Economic Journal,
juni
1966,
blz.
306.
Washington D.C.
1963,
door W. S. Salant en een aantal
medewerkers. Zie blz. 30
van de I.F.S., juni
1967.
Voor de exportprijzen
van ,,Less developed areas” vindt men daar
4
verschillende
indexcijfers, waarvan de
2
U.N.-indexen het meeste vertrouwen
verdienen. Dit zijn namelijk Paasche-indexen; die bovendien
rekening houden met ,,rnarket and contract prices in propor-
tion to the share of these prices in transactions”.

864

Men begrijpt hoe de financiële politiek van de Verenigde

Staten in dit alles de beslissende rol speelt. Door de over-

matige kapitaalexport, yoor een belangrijk deel gericht

op aankoop van bestaande ondernemingen in de E.E.G.

en in het Verenigd Koninkrijk, houdt men de werkloosheid

in de Verenigde Staten op een Vrij hoog peil en drukt

daarmee de stijging van lonen en prijzen. Tegelijk stimu-

leert men de inflatie in E.E.G. en Verenigd Koninkrijk,

verzwakt dus deze landen als concurrenten op de wereld-

markt en kan een deel van hun ondernemingen tegen

nu nog relatief lage prijzen in Amerikaans bezit brengen.

Moet men niet alle zeilen bijzetten om deze politiek zo

lang mogelijk te continueren?

Het lot van de ontwikkelingslanden is hierbij het minst

aantrekkelijk. Als men er in slaagt het prijspeil van hun

grondstofexporten constant te houden (prijsstijging nul)

en tegelijk hun invoerprjzen, dat zijn de uitvoerprjzen

van Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en E.E.G.,

omhoog drijft, dan keert de ruilvoet zich tegen de ont-

wikkelingslanden. Het Brookings-rapport zegt dan ook niet

zonder mededogen (blz. 250, 251) over deze gebieden:

,,Their balance-of-payments problems are very real and
pressing, but they are of a long-term character
……
the key
problem is the amount of aid which the advanced countries
should provide to finance imports of goods and services
……..

Men houdt deze landen daarmee in een toestand van

duurzame (long-termcharacter) afhankelijkheid en de

industriële landen kunnen bijdragen in de kosten van de

door de Verenigde Staten opgepompte inflatie.

H

ET merkwaardigste is dat de ontwikkelingslanden,

die van de uit de Verenigde Staten geëxporteerde

inflatie de permanente en ernstigste slachtoffers zijn,
tegelijk de sterkste steunpilaren zijn van deze Amerikaanse

politiek. In
De Economist
heb ik tabellen gepubliceerd
19),

waaruit blijkt dat het gemiddeld percentage papier
in de

reserves van de centrale banken tussen ultimo
1959
en het

eind van het eerste kwartaal 1966: in de acht landen plus

Zwitserland is
gedaald
van
35,5
tot 30,4; in de ,,Other

developed areas” is
gedaald
van 67,6 tot
54,5;
maar in de

,,Less developed areas” is
gestegen
van 69,8 tot
75,5.

Uit tabel 4 blijkt dat het aandeel in procenten van het

totale papierbezit van de centrale banken buiten Ver

enigde Staten en Verenigd Koninkrijk in het tijdvak van

eind 1958 tot eind 1966: in ,,Industrial Europe”
daalde

van 38,1 tot 36,2, dus met 1,9, terwijl het in de ,,Less deve-

loped areas”
steeg
van 36,8 tot 38,0, dus met 1,2. Terwijl

vroeger de industriële landen van Europa de grootste

houders waren van kredietpapier, is deze last nu overgegaan

op de ontwikkelingslanden; zij dragen belangrijk bij aan

de financiering van de Amerikaanse oorlog in Vietnam.

Laatstgenoemde groep is ook een sterk voorstander van

periodieke creatie van additionele liquiditeit uit het niet

of tegen extra deposito’s in nationaal papier
bij
het I.M.F.

In laatstgenoemd geval wil men deze als kort geld be-

doelde deposito’s omzetten in lang geld door ,,a seizable

part of the currencies of the developed countries so ac-

quired by the Fund” om te zetten in obligaties van de

I.B.R.D.
20),
zodat daarmee infiatoire koopkracht kan

worden geschapen in de nijverheidslanden ten behoeve

van de ontwikkelingslanden.

Men ontwijkt dus de moeilijkheid van de negatieve

liquiditeitssaldi door het aangaan van
altijd
meer lang-

lopende schulden. Après nous le déluge.

Een meer hoopvol bericht is gepubliceerd over de laatste

bijeenkomst van de Ministers van Financiën van de

E.E.G.-landen, waar aangedrongen is op herziening van

de quota dezer landen die hen een gezamenlijk ,,blocking
fifth” zou verschaffen bij stemming in het bestuur van het

I.M.F. De voorspoedige economische ontwikkeling van de

E.E.G. geeft hen daar een gegronde aanspraak op
21)

Pretoria.
J. GOUDRIAAN.

T.a.p. blz. 767, 768. International Monetary Issues and the developing countries,
Report of the Group of Experts, appointed by Ratil Prebisch,
Secretary-General of the United Nations Conference on Trade
and Development, U.N., New York 1965, Chapter IV: ,,The
possibility of a ,,link” “, blz. 26-31.
Persbericht van 6 juli 1967; evenzo Harrod t.a.p. blz.
101. 102.

Schaalvergroting binnen cle filatelie

H

ET recente financiële succes van de tentoonstelling

,,Amphilex” zal ongetwijfeld ook menige niet-

filatelist zijn opgevallen. Voor hen zullen de cijfers

van de Amphilex vooral tot een zienswijze in een andere

orde van grootte van de filatelie hebben geleid, nl. meer in

de orde van een bedrijfstak dan van een vrije-tijdsbesteding

met commerciële aspecten.

Van de speciale tentoonstellingszegels werden 1,6 mln.

series verkocht, hetgeen een uitgave betekent van

f. 5.920.000, terwijl van de vergelijkbare speciale tentoon-

stellingsserie van de I.T.E.P. in 1952 slechts 210.000 series

werden verkocht met een uitgave van f. 289.800. Deze

multiplicatiefactor van 20 staat niet alleen. Ook andere

verschijnselen doen een structurele positiewijziging ver-

moeden, waarbij de schaalvergroting als duidelijkste

element naar voren komt.

Schaalvergroting op drie niveaus

Wat verstaan we onder schaalvergroting? Graag nemen

we hier de formulering van Prof. Lambers over, welke luidt:

,,Schaalvergroting is een sprongsgewijze uitbreiding van de

eenheden waarmee wij werken, van de mogelijkheden

waarin wij denken en van de verbanden waarin wij leven”.

Een sprongsgewijze uitbreiding op drie niveaus, t.w.:

micro, macro en institutioneel. Laten we nu, aan de hand

van het criterium schaalvergroting, de ontwikkelingen

binnen de filatelie op ieder niveau bezien.

Op micro-niveau
(een sprongsgewijze uitbreiding van de

eenheden waarmee wij werken) laat zich de ontwikkeling

van het ledenaantal van de grootste negen verenigingen

van postzegelverzamelaars over de jaren 1952-1966 goed

illustreren door de volgende voorbeelden: Philatelica telde

in 1952: 2.500 leden, in 1960: 3.900 leden en in 1966:

10.200 leden, de R. Ph.V. (Rotterdamsche Philatelisten

Vereeniging) resp. 1.045, 1.240 en 2.000 leden en O.H.v.Z.

(,,Op Hoop van Zegels”) resp. 360, 430 en 900 leden.

In de jaren 1959-1960 begint de
versnelde
groei, welke

duidelijk een trendbreuk oplevert en voor de verenigingen

een verdubbeling of verdrievoudiging van het ledenaantal

betekent.

E.-S.B. 30.8-1967
865

Niet alleen de ledenaanwas wijst op schaalvergroting.

Ook de aankopen per lid binnen de verenigingen laten

een verveelvuldiging zien, zelfs nadat de cijfers gecorrigeerd

zijn voor inflatie-invloeden. Bij O.H.v.Z. zijn de index-

cijfers van de aankopen tegen constante prijzen als volgt:

1953 = 100, 1959 = 132, 1966 = 270. De trendbreuk komt

eveneens sterk naar voren in dezelfde jaren, indien men de

bovengenoemde indexcijfers relateert aan de overeen-

komstige cijfers van het nationaal inkomen per hoofd

van de bevolking tegen constante prijzen:
1953
= 100,

1959 = 107, 1966 = 165. Gecombineerd leidden deze

effecten tot, een enorme omzetstijging (O.H.v.Z.: 1958

f. 9.800, 1966 f. 90.000).

Op
macro-niveau
(een sprongsgewijze uitbreiding van de

môgelijkheden waarin wij denken) zien wij schaalvergroting

op het gebied van het adverteren (overschrijding van de

lokale of zelfs de internationale grenzen). In
5
jaar tijds

blijken zowel het aantal adverteerders als het totale adver-

tentie-oppervlak in de filatelistische pers aanzienlijk te
zijn gestegen. Het aantal buitenlandse adverteerders in

Het Maandblad voor de Philatelie
illustreert dit goed.

In 1960 slechts
5
met een advertentie-oppervlak van
0,55

blz. In 1966 waren het er 27 met een oppervlak van 6,1 blz.

(beide cijfers hebben betrekking op de februari-nummers).

De tussenliggende jaren bevestigen deze ontwikkeling.

Echter, naast een streven naar internationale oriëntering,

ziet men steeds duidelijker dat vele bedrijven zich gaan

specialiseren en niet in de laatste plaats in het veilingwezen.

Ook binnen de verenigingen van verzamelaars gaat men

door de schaalvergroting in andere mogelijkheden denken;

vooral in die verenigingen, waar de groeimoeilijkheden

Ib
de rijksoverheid vraagt

voor het Ministerie
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

bij de afdeling Financiële Zaken te ‘s-Gravenhage

hoofd van de onderafdeling inspectie en

begrotingszaken tevens.p!v. hoofd

van de afdeling financiële zaken

De taak van de onderafdeling Inspectie en Begrotingszaken omvat:

het voorbereiden en samenstellen van de begroting;

het preventief toezicht houden op de besteding der begrotings.

gelden;

het beoordelen van alle stukken waaraan financiële consequenties

zijn verbonden;

het behandelen van alle kredietaanvragen en het verstrekken van

kredieten binnen het raam van de goedgekeurde aan te gane

verplichtingen.

De plaatsvervanger van het hoofd van de afdeling houdttevens

toezicht op de onderafdelingen Administratie en Accountantsdienst.

Aangezien het hoofd van de afdeling over enige tijd de pensioen-
gerechtigde leeftijd bereikt, is de mogelijkheid van opvolging

aanwezig.

Voor deze functie wordt vereist:
doctoraal examen rechten of economie of accountantsopleiding,
benevens ervaring in de financiële sfeer.

Verlangd worden voorts organisatorische bekwaamheden, leiding-

gevend vermogen en redactionele vaardigheid.

Leeftijd boven 35 jaar.

Salarisgrenzen van f1878,. tot f2337,- per maand.

Schriftelijke sollicitaties onder vac. nr
. 7-161410936 zenden aan
Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-uitkering

U wilt

mijnheer

zelf

spreken?
en liefst in zijn vertrouwde
stoel?
Dat kon!

Een zeer zorgvuldig voor-

bereid lezerskringonder-

zoek heeft namelijk niet
alleen geconstateerd dat

E.-S.B. bij de leiding van

het
Nederlands
bedrijfs-

leven bijzonder goed is in-

gevoerd, maar ook dat het

blad zeer algemeen ge-

lezen wordt.

De
sterke toename van

het advertentievolume van

E.-S.B.,vooral
in het laatste

halfjaar, is dan ook niet

,,zomaar” tot stand ge-

komen.

Wij zenden u dit lezers-

kringrapport (71 pagina’s)

gaarne ter inzage, in de

overtuiging dat u zich dan

E.-S.B. zult weten te her-

inneren als u iets te zeggen

heeft, wat mijnheer zelf

moet weten.

Adm.
E.-S.B. –
Postbus
42 –
Schiedam

866

niet meer opgelost kunnen worden door multiplicatie van

de bestaande structuren.

Op
institutioneel niveau
(een sprongsgewijze uitbreiding

van de verbanden waarin wij leven) is de schaalvergroting

niet zo duidelijk aan te geven als op de andere niveaus,

omdat hier ook kwalitatieve aspecten een rol spelen.

Op internationaal verzamelaarsniveau ziet men de banden

van de landelijke bbnden binnen de samenwerkingsorganen

strakker aangehaald, alsmede het zich uitbreiden van de

werkingsgebieden. Verder het ontstaan van overkoepelende

organen voor deelgebieden.

Op internationaal handelaarsniveâu is de stichting van

,,The Uncommon Market” (een samenwerkingsorgaan van

4 vooraanstaande veilinghouders uit 4 verschillende landen)

een goede illustratie.

Tensktte kan men ook op nationaal niveau eeti verdere

structurering constateren binnen een gewijzigd kader.

Ik denk hierbij behalve aan de sterke opkomst van ver-

enigingen op gespecialiseerd gebied ook aan de splitsing

naar probleemgebieden en de daarbij behorende denk-

wijzen. De uittreding van de grootste vier verenigingen

uit de ,,Nederlandse Bond van Philatelistenverenigingen”

en de stichting van de ,,Werkgroep Philatelie” wijst in

deze richting.

Ook op institutioneel niveau valt dus een verbreding

en een verdieping te constateren.

Oorzaken en consequenties van de schaalvergroting

Wat ‘de sprongsgewijze uitbreiding op
micro-niveau

betreft, wijs ik op de volgende mogelijke oorzaken. Als

belangrijkste factor moet de toename van het vrije-

inkomensbestanddeel worden beschouwd. Daarnaast zal

het beleggingsaspect het verzamelen van postzegels en

poststukken sterk hebben beïnvloed. Ten slotte kan

worden gewezen op de toename van de beschikbare Vrije

tijd, welke waarschijnlijk ook heeft bijgedragen tot de

groei van het aantal verzamelaars.

Ten aanzien van de schaalvergroting op
macro-niveau

kan op de volgende drie punten worden gewezen:

De gescheiden markten met verschillende prijs-

niveaus lokten sterkere penetratie uit, gesteund door vèr-

eenvoudigde communicatiemogelijkheden.

Het marketing-optimum ligt vooral voor veiling-

GEMEENTE BREDA

Bij de dienst van openbare werken wordt gevraagd

EEN HOOFD VAN DE

AFDELING ADMINISTRATIE

Deze functonaris zal verantwoordelijk zijn voor:

• het doelmatig functioneren van de administratie;

• de financiële planning;

• de kredietbewaking.

Voor een goede taakvervulling is vereist

• het diploma M.O.-boekhouden of een gelijkwaardige op-

leiding;

• grondige kennis en ervaring op het terrein van de moderne
administratietechnieken;

• goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.

Salaris nader overeen te komen.

Sollicitaties te richten aan de directeur van openbare werken,
Wilhelminapark 27, Breda.

DE NEDERLANDSE SPAARBANKBOND

(ruim 200 aangesloten spaarbanken met

f
6 miljard spaartegoed) zoekt voor haar

Secretariaat te Amersfoort een

ACADEMISCH

GEVORMD

MEDEWERKER
,

(bij voorkeur ec. drs.)

met ruime ervaring in het bankwezen.

Het betreft hier een veelzijdige werkkring met uitstekende

perspectieven.

Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij de Nederlandse

Spaarbankbond, postbus 49, Amersfoort.

De Landbouwhogeschool te Wageningen

zoekt voor de Afdeling Sociologie en Sociografie een

WETENSCHAPPELIJK

MEDEWERKER

Vereist: ingenieursexamen
L.H:,
richting XIX of

doctoraalexamen sociologie, sociale geografie of

sociale psychologie.

Belangstelling voor plattelandsvraagstukken.

Aanstelling en salariëring volgens Rijksregeling in

rangenstelsel van wet. ambtenaar / wet. mede-

werker.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan

Professor Dr. E. W. Hofstee, Herenstraat 25,

Wageningen.

E.-S.B. 30-8-1967

867

maatschappijen hoger dan alleen de nationale markt,

hetgeen de sterke internationale oriëntering vanuit bedrijfs-

economische motieven verklaart.

3. De keuze tot specialisatie, dus versmalling van het

afzetgebied, dwingt tot vergroting van het aantal poten-

tiële kopers door operatie op internationaal vlak.

Op het
institutionele vlak
speelt mogelijk een rol: de

noodzaak voor de filatelisten tezamen hun krachten in te

zetten om onnodige uitgiften te weren. Daarnaast heeft

de vereenvoudigde communicatie mét het denken in aan-

sluiting op de ,,Verenigd Europa”-gedachte, de grenzen

van het institutionele kader verplaatst.

Ten’ slotte wil ik nog wijzen op enkele consequenties

van de schaalvergroting voor de toekomstige ontwikkeling

binnen de filatelie.
S

Voor de marktvormen van de deelgebieden betekent

dit een voortgezette tendens naar volledig vrije mede-
dinging, naarmate de kennis meer vastgelegd wordt in

handboeken en catalogi en daarmede een verder weg-

schrompelen van de nu nog aanzienlijke’ prijsniveauver-

schillen per land.

Wat betreft de verenigingen van verzamelaars zal er zich

steeds duidelijker een splitsing voltrekken tussen de ver-

enigingen met en die zonder voldoende ,,managerscapaci-

teiten” binnen hun bestuur.

Op institutioneel niveau zaï de herstructurering zich nog

aoorzetten, zowel op verzamelaarsverenigingsniveau als

op het niveau van de handelaarsverenigingen. Uiteindelijk
verwacht ik dan ook een nauwer contact tussen deze beide

groepen.

Heemstede.

Th. JANSEN.

De N.V. Vereenigde Instrumenthandel
v/h G. B. SALM EN P. 1. KIPP EN ZONEN

te Amsterdam – een internationaal georiënteerde onderneming, die in de branche een vooraan-

staande plaats inneemt en zich gestaag uitbreidt – onderhoudt met name goede relaties met

universiteiten, ziekenhuizen en grotere industriële ondernemingen. De voornaamste ve,rtegen-

woordigingen liggen op fysisch, chemisch en medisch terrein. Naast de actieve, deels

gespecialiseerde verkooporganisatie beschikt zij over een.goed geoutilleerd service-apparaat.

De personeelsbezetting bedraagt momenteel 60 man.

Zij zoekt i.v.m. de intensivering van haar commerciële activiteiten iemand, die na een ruime

inwerkperiode in staat moet zijn als

commercieel adjunct-directeur

op te treden.

In eerste, instantie zal hij als verkoopléider worden belast met de coördinatie en stimulering van

het verkoopbeleid. Als zodanig zal
hij aan de éénhoofdige Directie rapporteren. Na de inwerk-

periode ligt het in de bedoeling de totale verantwoording voor de externe zaken aan hem toe

te vertrouwen.
Gedacht wordt aan een

bedrijfseconooin (dl*S)
met ervaring in fysische.of chem. sector

of

fysicus, chemicus of
technicus (drs.
of
ir)

Een meerjarige ervaring in een commercieel-leidinggevende functie is onontbeerlijk.
Leeftijd ongeveer 35 jaar.

Belangstellenden worden uitgenodigd zich, onder vermelding van gegevens, die een duidelijk

beeld verschaffen omtrent opleiding, ervaring en sollicitatiemotief, te richten tot de Directie

van bovengenoemde onderneming, Keizersgracht 6421644, Amsterdam.

868

Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT

D

E verruiming van de geidmarkt, die reeds in de

weekstaatcijfers van 14 augustus naar voren trad,

heeft .in de daarop volgende week verdere voort-

gang gehad. Blijkens de cijfers van de weekstaat per 21

augustus losten de banken de bij De Nederlandsche Bank

opgenomen voorschotten grotendeels af en konden zij

hun tegoeden van f. 18 mln, tot f.
53
mln, doen toenemen.

De Staat heeft tot de ontspanning bijgedragen door

middel van de maandelijkse uitkering aan de gemeenten

en verder zijn deviezen aan de Centrale Bank verkocht.

De rente voor daggeldieningen reageerde met een daling

van 34 pCt. tot 24 pCt., welk peil op 18 augustus werd

bereikt.

Over het eerste halfjaar 1967 zijn thans de cijfers van de

handelsbanken gepubliceerd.

Iste halfj. 1966Iste halfj. 1967

mln.gld.
1
PCLImln.gld.1 pCt.

Particuliere sector
………………..
625

7,5

945

10,1
kort krediet

………………….
307

4,6

876

12,2
middellang krediet
…………….

20

.318

,2

69

3,2

KapitaImarktbeleggjngen
………..
100

– 5,7

60

3,5

Lagere overheid
………………..
262

30,8

280

24,3

Het totaalcijfer van het bruto actieve binnenlandse

bedrijf liet in de eerste helft van 1967 een stijging zien van

f. 1.285 mln, tegen f. 787 mln. in de eerste zes maanden

van 1966, een toeneming dus met ruim 63 pCt. Deze

cijfers wijzen allesbehalve op een deflatoire ontwikkeling

in ons land. Het is echter niet onmogelijk,, dat siezoen-

factoren een rol hebben gespeeld. De kredietverle,.ning

aan de private sector toonde een krachtige stijging, waarbij

het opmerkelijk is, dat in tegenstelling met vorige jaren

het via de banken verstrekte middellange krediet sterk bij de

toeneming van het korte krédiet is achtergebleven. De

kapitaalmarktbeleggingen, die in 1966 negatief waren, zijn

wederom positief geworden; de kredietverlening aan de

lageré overheid is in absolute bedragen weinig veranderd,

in procenten gedaald.

In het buitenlandse -bedrijf werd eind juni de situatie

bereikt, dat de buitenlandse uitzettingen vrijwel in even-

wicht waren met de uit het buitenland aangetrokken

middelen. Er resteerde nog slechts een saldo van vor-

deringen boven schulden van f. 68 mln. Eind 1966 bedroegen

de netto uitzettingen nog f. 631 mln. De in 1964 getroffen

regeling, volgens welke per bank de buitenlandse passiva

de buitenlandse activa ten hoogste met f.
5
mln. mogen

overtreffen, lijkt effectief te gaan worden.
KAPITAALMARKT

D

Emarkt voor internationale leningen heeft zich sedert

het einde van de oorlog in drie fasen ontwikkeld.

De eerste duurde van 1945 tot juli 1963. De eerste

naoorlogse buitenlandse lening werd in 1946 in New York

uitgegeven, in 1947 gevolgd door leningen in Zwitserland en

Zweden. De eerste internationale lening in ons land dateert

van 1954. In juli 1963 trad de Amerikaanse Interest

Equalisâtion ‘Tax in werking, waardoor New York als

financieel centrum voor vele landen werd afgesloten, met
als gevolg dat debiteuren naar Europa moesten uitwijken.
In de derde fase, die begin
1965
is aangevangen, werd een

belangrijk keerpunt gevormd door het verzoek van de

Amerikaanse regering aan Amerikaanse ondernemingen

de financiering van directe buitenlandse investeringen

in het buitenland te doen plaatsvinden.

Het grootste deel van de internationale leningen luidt

in dollars, met daarnaast leningen in Duitse mark, sterling

en internationale rekeningeenheden. De markt is nog

steeds bezig zich uit te breiden. Volgens een-artikel in de

Staff Papers
van maart 1967 werd sedert het einde van de.

oorlog tot en met 1962 $ 184 mln, op Europese markten

geplaatst, in 1963 .$ 180•mln., in 1964 $ 629 mln., in 1965
$ 1.116 mln, en in 1966$ 1.492 min. Een ander onderzoek,
verricht door de
Nezie Zürcher Zeitung,
bracht aan het

licht, dat in 1966 buiten de Verenigde Staten dollarleningen’

voor in totaal $ 842,5 mln, werden uitgegeven en in het

eerste halfjaar 1967 reeds een bedrag van $ 887 mln.

Telt men hier de leningen in Zwitserse franks, Duitse

marken, internationale eenheden enz. bij, dan komt men

zelfs op een bedrag van $ 1.050 mln. Er voltrekt zich op

basis van de innerlijke krachten van het economisch

leven, zonder dat van de zijde van E.E.G. en O.E.C,D.
op supranationaal vlak maatregelen worden genomen,

een opmerkelijke integratie van de kapitaalmarkten.

De rol van ons land als debiteur is bescheiden. De

cijfers van 1965, 1966 en het eerste halfjaar 1967 zijn resp.

$ 10 mln., $ 33 mln, en $ 30 mln. De jongste uitgifte van

een Nederlandse instelling is die van Rotterdam-Rijn

Pijpleiding Maatschappij, die $ 10 mln. 6/
4
pCt. 15-jarige
obligaties gaat uitgeven tegen 99 pCt.

KOERSSTAAT

Indexcijfers aandelen
29 dec,
H.
i
L.
18 aug.
25 aug,
(1953
=
100)
1966
1967
1967 1967
Algemeen

………………
270
335-268
333
332
Internationale concerns
…….
351
440- 343
427 434
Industrie

…………………
269
335

270
334
333
Scheepvaart

……………..
108
121-103
118 115
Banken en verzekering
……..
154
184-155
179
183
Handel enz .

…….. . ……..
138
161 -138
161
160

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen a),
Philips

………………….
t.

78,70
t. 105,70
f. 105,90
Unilever, cert.

……………
t.

86
f.
103,70
f. 102,10
Kon. Petroleum

……… . …
f. 122,40
f. 136,30
t. 135,60
A.K.0.

………………..
f.

53,80
f.

55,80 t.

55,50
K.L.M
………………….
f. 352
t. 290
f. 285
Hoogovens, n.r.c.

………….
f.

55,60
f.

92,90
f.

92
E.M.S., nieuwe

…………..

f.

30
f.

31,80
Kon. Zout-Ketjen
…………
463
726
738
Zwanenberg-Organon

……..
f. 152,70
f. 181,50 f. 184,50
Robeco

…………………
f. 193
t. 216,30
t. 216,30

New York,
Dow Jones Industrials
786
919 894

Rentestand,
Langlopende staatsobligaties b)
6,43
6,13
6,10
Aandelen: internationalen b)..
5,0
lokalen b)
………
5,1
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
5
4+
45

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
C. D. JONGMAN.

E.-S.B. 30-8-1967

.

.

.

.

869

Recente publikaties

r
Bedrijfseconomie. Verzameld werk

van Prof. Dr. Th. Limperg
jr. Deel

VII, Leer van de arbeidsvoorwaarden.

iE. E. Kluwer, Deventer 1967, 498

blz.,
f.
45.

De ,,arbeidsvoorwaarden” behören

tot de minst bekende stukken van

Limpergs oeuvre. Zijn beschouwingen

gewijd, aan middelen ter bevordering

van de industriële vrede doen in we-

zen nog modern aan, zo ook zijn

theorieën over de grenzen van het

arbeidsloon. De gedeelten welke zeer

uitvoerig de wettelijke bepalingen be-

handelen – die over de Sociale Wet-

geving bijvoorbeeld – zijn uit de aard
der zaak daarentegen sterk verouderd

en daarom in hoofdzaak gesuppri-

meerd weergegeven.

Verkorte inhoud: Inleiding – Het

wezen van de menselijke arbeidskracht

– De menselijke arbeid als economisch

goed – Enige begrippen – De hoogte

van het arbeidsloon – De belangrijkste

geopperde bedenkingen tegen de ver-

hoging van de lonen buiten de argu-

menten van de algemene loon-, prijs-

en waardetheorieën. Het loonmini-

mum – De strijd om de verdeling van

het inkomen – Winstdeling en bedrijfs-

medebezit. De medezeggenschap – De

verplichte en vrijwillige arbitrage –

De sociale verzekering – De financie-

ring van de sociale verzekeringen –

Overige problemen – Appendix: De

arbeidsvoorwaarden onder de stelsels

van het nationaal-socialisme en het

fascisme.

John
C.
de Wilde, e.a.: Experiences

with agricultural development in tro-

pical Africa.
Uitgegeven voor the In-

ternational Bank for Reconstruction

and Development door The Johns

Hopkins Press, Baltimore 1967. Deel

1: The synthesis, ,
254
blz., $
6,50,

Deel 2: The case studies, 466 blz.,

$ 12,50. Prijs deel 1 en 2 tezamen:

$
15.

In vrijwel alle ontwikkelingslanden

vertoont de ontwikkeling van de land-

bouw de neiging achter te blijven bij

die van andere sectoren. Omdat de

agrarische sector evenwel nog steeds

het grootste deel van deberoepsbevol-

king opslokt en nog geruime tijd de

economische basis zal blijven van

deze landen, werd deze studie opgezet

met als doel enkele casusgevallen te

bestuderen ten einde gegevens en

richtlijnen te verkrijgen voor de toe-

komstige agrarische ontwikkeling.

Inhoud deel 1 (verkort): Introduc-

tion: Definition of the study – Prin-

cipal features of African agriculture
—The state of knowledge: the natu-

ral milieu and research – The rural

society: factors affecting receptivity

and incentives to change – Labor,

land, intensification and farm econo-

mics – Implements and machinery

– Land tenure and organization of

land use – Agricultural extension,

training and education – Credit,

marketing and cooperatives – The

summation.

Verkorte inhoud deel 2: 1. Kenya,

Introduction – The experience in

Nyeri district – The experience in

Machakos district – The experience

in Central Nyanza district – The

experience in the districts of Baringo

and Elgeyo-Marakwet – Some re-

flections on settlement schemes –

Observations on some irrigation sche-

mes; II: Other African Countries,

Mali, Chad, Upper Volta, Ivory

Coast, Tanzania.

H. J. Klok en T. Meyer: Gids voor

in- en uitvoer. Vraagbaak voor alle

douaneformaliteiten.
JE. E. Kluwen

N. Samsom, Deventer/Alphen aan

den Rijn 1967, losbl.,
f.
19,50.

Behandelt de verplichtingen en for-
maliteiten bij in-, uit- en doorvoer van

goederen; het beperkt zich daarbij tot

de eigenlijke douanewetgeving. Het

beoogt hen, die direct bij het in- en

uitklaren van goederen betrokken zijn,

geregeld en’ snel te informeren over

de belangrijkste punten van de voor-
schriften; daarnaast wil het voorzien

in de behoefte aan een beknopte

handleiding bij de opleiding van bijv.

declaranten.

Centraal Bureau voor de Statistiek:

Verschuivingen in de handels- en

produktiesfructuur binnen’ en buiten

de Euromarkt 1958-1963. Statisti-

sche en Econornetnische Onderzoekin-

gen no. 8. Staatsuitgeverij, ‘s-Graven-
hage 1967, 68 blz.,
f.
7.

In deze C.B.S.-publikatie worden

de uitkomsten meegedeeld van een

onderzoek naar de verschuivingen in

de handel tussen de E,E.G.-landen

onderling en tussen dezd en derde lan-

den. Tevens zijn de veranderingen
onderzocht welke in de produktie-

structuur van de E.E.G.-landen en

van een aantal andere landen zijn

opgetreden in de beschouwde periode

(1958-1963). Beide groepen van

veranderingen worden met elkaar in

verband gebracht.

Dr. Ir. J. de Hoogh: Enkele beschou.

wingen over de economische organi-

satie van de landbouwproduktie
(open-

bare les). H. Veenman & Zonen N.V.,

Wageningen 1967, 19 blz.

Organisation for Economic Co-opera-

tion and Development: Reviews of

National Science Policy

United

Kingdom and Germany. Parijs 1967,

259 blz.,
$ 5,50.

Behandelden de reeds eerder ver-

schenen delen in deze serie telkens

één land, resp. Zweden, Griekenland,

België en Frankrijk, in bovengenoemd

.,Review” zijn twee landen belicht èn

vergeleken, t.w. het Verenigd Konink-

rijk en Duitsland. Zes speciale onder

werpen zijn aan een onderzoek on-

derworpen, ni.:

1. The finanning of civil scientific

res”earch;

The relationship between univer-

sity research and research in govern-

ment establishments, research councils

and industry;

University research requiring

costly facilities;

Modern requirements for the

subject matter and stan’dards of uni-

versity entrance examinations;

Duration of studies in relation

to their content;

The organisation and definition

of the education of engineers at diff e-

rent levels.

A.
Hazewinkel: De Genormaliseerde

Methode van Werkclassificatie als

meetinstrument.
Een theoretische en

experimentele studie (academisch

proefschrift). J. B. Wolters, Gronin-

gen 1967, 122 blz.,
f.
14,90.

Deze studie maakt deel uit van een

meer omvattend onderzoek de Genor-

maliseerde Methode van Werkclassi-

ficatie betreffende. Een studie van de

historische ontwikkeling werd verricht

door Dr. S. G. Lijftogt. Hazewinkels
proefschrift heeft de meettechnische

problematiek tot onderwerp.

870

Eigenlijk alles

op het gebied van

genummerd

controle-drukwerk

aan rollen

ROELANTS

SCHIEDAM

afd. waarde-drukwerk

871
E.-S.B. 30-8-1967

W. Weber ei; H. Neiss (red.): Kon-

junktur- und Beschaftigungstheorie.

Neue Wissenschaftliche Bibliothek,
Wirtschaftswissenschaften. Kiepen-

heuer & Witsch, Keulen/Berlijn 1967,

452
blz., ing. DM 22,80.

Een . bundel reeds eerder versche-

nen, voor het overgrote deel oor

spronkelijk in het Engels geschreven,
‘artikelen over conjunctuur- en werk-

gelegenheidstheorieën.

Inhoud (verkort) L. R. Klein:

Das Neue und das Alte – W. Feliner:

Was bleibt gültig? – N. Kaldor: Sta-

bilitt und Vollbeschiiftigung – A. C.

Pigou: Überbeschaftigung E. Schnei-

der: Der gegenwartige Stand derTheo-

rie der Beschaftiuii -F. A. Lutz:

Das Ergebnis der Diskussion über

Sparen und Investieren – A. P. Lerner:

Sparen ist gleich Investieren – F.

Machiup: Periodenanalyse und Multi-

plikatortheorie – G.. L. S. Shaclde:

Zwanzig Jahre danach: Eine ijber

sicht über die Theorie des Multiplika-

tors – R. C. 0. Matthews: Investition:

Das Akzelerationsprinzip und seine

Verailgemeinerung – R. S. Eckaus:

Das Akzelerationsprinzip nochmals

betrachtet – P. A. Samuelson: Wech-

selwiirkungen zwischen der . Multipli-

katorenanalyse und dem Akzelera-

tionsprinzip – L. A. Metzier: Natur

und Stabilitat von Lagerzyklen – R.
P.
Hawtrey: Die monetre Theorie des

Konjunkturzyklus und jhr statischer
Test J. A. Schumpeter: Die Analyse

von Vernderungen der Wirtschaft –

N. Kaldor: Der -Zusammenhang zwi-
schen Wirtschaftswachstüm und Kon-.

junkturschwanlcungen – W. Krel,le:

Grundlinien einer stochastischen Kon-,.
junktur.theorie – W. A. Jöhr: Alterna-

tiven der Konjunkturerklrung – G.

Haberler: Bemerkungen zum gegen-

wârtigen Stand der Konjunkturtheorie

r

– L. A. Metzier: Rezension des Buches

von Burns und Mitchell: Measuring –

Business Cycles – T. C. Kopmans:

Die ökonometrische Analyse von’

Konjunkturschwankungen – J. Tin-

bergen: Ökon9metrische Konjunktur-

forschung – G. Menges: Ein ökonome-

trisches Modcll der Bundesrepublik

Deutschland.

INSW
IM

GEMEENTE S-GRAVENHAGE

Burgemeester en Wethoudérs van ‘s-Gravenhage nodigen gegadigden uit
te solliciterén naar
de functie van

•ORGANISATIË- EN

EFFICIENCYWDESKUNDIGE

De taak van deze functionaris zal-bestaan uit het
ontwikkelen
en begelei-
den van Organisatie- en efficiency-onderzoeken bij de gemeentelijke
diensten en bedrijven en uit het rapporteren over en het adviseren naar
aanleiding van de resultatén van deze onderzoeken.

Gezocht wordt een bekwaam bedrijfseconoom of ingenieur die ervaring
heeft op het terrein van de organisatie. Zowel degenen wier interesse
vooral uitgaat naar de personele aspecten van de organisa’tie, als zij wier
aandacht in’ het bijzonder gericht is op de economisch–organisatorishe
problematiek kunnen reflecteren.

Dynamiek, inventiviteit,. contactuele kwaliteiten en bekwaamheid in het
rapporteren zijn onmisbare vereisten.
.

Afhankelijk van ervaring zal-het basis-salaris voorlopig_maiimaal op een
niveau van rond
f
30.000,— kunnen liggen.

Daarbij komen de
aantrekkelijke
-secundaire arbeidsvoorwaarden -van de
overheid (waardevaste pensioenvoorziening, vakantietoelage, kindertoe-lage, geen inhouding AOW-premie, vergoeding voor gebruik eigen auto,
tegemoetkoming verplaatsingskosten).

Een psychologisch onderzoek zal deel kunnen uitmaken van de selectie-
procedure.

Geïnteresseerden kunnen voor nadere ,inlichtingen contactopnemen met
de Directeur Personeelsvoorziening (070 – 62.41.21, toestel 1160).

Eigenhandig geschreven sollicitaties ONDER No. P 180 met vermelding
van volledige personalia én van de naam van dit blad te’ zenden aan de
Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor Personeelsvoorziening,

Burgemeester de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

Pierre Bleton: Mort de I’entreprise.

Collection ,,Le monde qui se fait”.

Robert Laffont, Parijs 1967,
256
blz.,

Nf. 10.

Welke plaats nemen anno 1967

familieverhoudingen nog in binnen

het bedrijf? Wat is de reële managers-

macht en de rol van het kader? Kun-

nen de verlangens van arbeiderszijde

in overeenstemming worden gebracht

met de rentabiliteitseisen? Op derge-

lijke’ vragen tracht de auteur een ant-

woord te vinden.

Inhoud (verkort):

• Introduction – L’entreprise?;

• Propriét’é et’ polivoir: Qui est le

maître? – L’organisation dii pouvoir –

Les limites dii pouvoir;

• L’organisaition de l’autorté ou le

polycentrisme dans l’entreprise: Un

système complexe – L’action quoti-

dienne – Le bilan anriuel – Prévisions

et politique;

• Les instruments de l’autorité: re-

crutement et promotion: Qui sont les
managers? – Cadres et managers for-

ment-ils une seule classe sociale? –

La promotion ouvrière – Le poids des

cadrés;

• L’entreprise â l’épreuve: Le critère

de la rentabilité – Lè droit á la plus-

value et â la propriété – Reconversions

et mutations;

•L’homme et son travail: Les soli-

darités en action – Un déplacement

des frustrations;

• Participation
ei
contestation: S’

informer et délibérer – Cogérer et

réformer;

• Au-delá de l’entreprise: Se pro-

téger de l’entreprise – Ëchapper á
L

l’entreprise – Dépasser l’entreprise;

• Conciusion – . . . . et si l’entreprise

n’existait pas?

Telkens

en

telkens

blijkt

ons

weer

hoezeer de nog steeds snel groeien-

de lezerskring van onze uitgave

AMSTERDAM-ROTTERDÂM BANK N.V.

deze

wegwijzer,

speciaal

voor

de
gevestigd te Amsterdam

particuliere

belegger,

wat

inhoud,

actualiteit

en

objectiviteit

betreft,

waardeert.
Uitgifte

Dit

heeft vele

redenen
t

het

bevat
van
wekelijks:

nominaal f 25.500.000,- gewone aandelen
Ie Interessante

(hoofd)artikelen,

die

steeds

actuele onderwerpen

des.
(waarvan nom.
f572.000.-
aand. ondershands op inschrijvingsvoorwaarden
kundig behandelen,
zijn geplaatst)

2e Een uitvoerig en

levendig, bijna
in stukken van
f20.-,
tien van
f20.-
en vijftig van
f20.-
aan toonder

dynamisch

geschreven

beursover.
voor de helft gerechtigd tot het dividend over het boekjaar
1967,

zicht,

de

stemming

goed

weer.
tot de prijs van f 30,- per aandeel van nominaal f 20,-
gevend.

De inschrijving wordt uitsluitend opengesteld voor houders van claims (als
3e
Door een ieder te hanteren fonds.
hoedanig div. bew. io
.
4
van de thans uitstaande gewone aandelen is aange
analyses, volgens een eigen prak.
wezen), waarbij inlevering van claims van telkens nom.
f 140.-
bestaand kapi-

tisch

systeem,

enig voor

Neder’
taal recht geeft op
toewijzing
van nom. f20.-
nieuw kapitaal.

land.

Oiidergetekende bericht, dat zij de inschrijving op

Een

chronique

scandaleuse,

fair

en onderhoudend geschreven en
nominaal f
24.928.000,-
gewone aandelen

openstelt op
uiteraard zonder sensatie.

donderdag, 7 september 1967
5e Een. leerzame vragenrubriek,

ad.

viezen voor velen inhoudend.
van des voormiddags
9
uur tot des namiddags 3 uur,
6e Gegevens

omtrent

vele

fondsen
bij haar Hoofdbanken, Bijbank en kantoren op de voorwaarden van het pros-
pectus van uitgifte d.d.
29
augustus
1967.
(ook

van

incourante)

telkens

wanneer hieromtrent iets to mei.
Prospectussen en inscilrijvingsformulieren, alsmede

tot een beperkt aantal

den valt,
exemplaren van de statuten en vân het verslag over het boekjaar
1966,
zijn bij
de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
Amsterdam,
29
augustus
1967.

gratis

een

2.tal

proefnummers

ter

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
kennismaking.

Adm. Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.

872

ECONOMISCH DOCTORANDUS

HEEFT TIJD BESCHIKBAAR VOOR

het op zich nemen van

SECRETARIATEN.

Heeft, zo nodig, representatieve kantoorruimte
in Den Haag.

Brieven onder nr. 85334 aan N.V. Advertentiebureau Belinfante
& Co., Regentesseplein 8, Den Haag.

Maak gebruik van de rubriek

,,VACATU
RES”

voor
het
oproepen van sollicitanten voor
leidende

functies. Het aantal
reacties,
dat
deze
annonces

ten
gevolge
hebben, is
doorgaans uitermate

bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert

De Stjchting
Economisch Technologisch Instituut voor
Gelderland
te Arnhem

zoekt:

2 academisch

gevormde

onderzoekers

(geograaf, sociograaf of econoom)

Werkzaamheden

regionaal welvaartsonderzoek, o.a. gericht op de vraag-
stukken der ruimtelijke ordening, gecombineerd met
redactioneje werkzaamheden voor regionale publikaties;

regionaal welvaartsonderzoek waarbij in het bijzonder voor een aantal maatschappelijke facetten de aandacht
wordt gevraagd.

Aanstellin9

in de rang van wetenschappelijk medewerker (vergelijk-baar met die van ingenieur of planoloog).

-De Stichting Economisch Technologisch Instituut voor
Gelderland is aangesloteh bij het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds.

Brieven met inlichtingen en opgave van referenties te richten aan de Directeur van het Instituut, Postbus 172,
Arnhem.

Bij de
Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij N.V.
te
Curaçao, Nederlandse Antillen, kan worden geplaatst

NEDERLANDSE ANTILLEN

Het Departement Sociale en Economische Zaken

vraagt

een econoom

die zal worden tewerkgesteld bil het departe-
ment op. Aruba.

functie

Betrokkene zal het afdelingshoofd op Aruba
moeten bijstaan in het verstrekken van beleids-
adviezen en in de uitvoering van wettelijke
maatregelen op economisch terrein (vestiging
van bedrijven, prijsmaatregelen, enz.). Hij dient
voorts een ruime belangstelling te hebben voor
de andere aangelegenheden, welke tot de zorg
van het departement behoren, zoals arbeids-
wetgeving, arbeidsbemiddeling, e.d. en zich ook
in deze materie in te werken. Voor deze functie
is een praktische instelling en enige ervaring
vereist.

salaris

Afhankelijk van leeftijd en ervaring, nader
overeen te komen.

dienstverband

Gedacht wordt aan een periode van 5 jaar.

uitzending
Vrije overtocht, tegemoetkoming uitrustingskosten
bij aanvang, en einde dienstverband.

sollicitaties

Dienen v66r 14 september as. te zijn ontvangen
door de Gevolmachtigde Minister van de Neder-
landse Antillen, Badhuisweg
175,
Den Haag.

EEN ADMINISTRATEUR

EISEN:

• Theoretische opleiding ten minste op het niveau
van M.O. Boekhouden, S.P.D. of vergevorderde
accountantsstudie
(tI
m Bedrijfseconomische
vakken).

• Ruime ervaring in het bedrijfsleven (leeftijd niet
beneden 30 jaar).

• Belangstelling voor vraagstukken van administra-
tief-organisatorische aard, budgettering en cal-
culatie.

• Goede contactmogelijkheden, zowel tav. het
eigen personeel van de afdeling als met betrek-
king tot de samenwerking met de andere af-
delingen.

o
Geschiktheid om leiding te geven aan het vrij
omvangrijke personeel van de administratie.

o
De betrokken functionaris moet niet alleen in
staat zijn de administratie geheel zelfstandig te
leiden,
mcl.
tussentijdse en jaarlijkse verslag-
legging, doch ook de geschiktheid hebben op zijn gebied als adviseur van de Directie op te
treden.

De aandacht wordt erop gevestigd dat het hier een bedrijf
betreft met belangrijke groeimogelijkheden in de toekomst.

Sollicitaties, waarin opgenomen volledig curriculum vitae, te
richten aan bovenvermelde Maatschappij, Dr. Albert Plesman
Luchthaven, Curaçao, Nederlandse Antillen.

E.-S.B. 30-8-1967

873

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

gevestigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE VAN

f100.000.000.—
02 pCt. 25-jarige Obligaties 1967

I

(TWEEDE LENING)

Bij overtekenng wordt het récht voorbehouden het bedrag der lening

te verhogen tot maximaal f150.000.000.—.

Grootte der stukken: nominaal
f1000.—
en
f500.—.

Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,

schuldregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal f100.000.—, worden verkregen.

Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde

$

uitgifte zal zijn opengesteld
op

DINSDAG 5 SEPTEMBER 1967

van des voormiddags 9 tot des namiddags 3 uur

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.

bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,

voorzover in genoemde plaatsen gevesdgd, van:

Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.

Algemene Bank Nederland N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co. N.V.

Mees &
Hopé

H. Oyens & Zonen N.V.

Pierson, Heidring
& Pierson

I

Theodoor Gilissen N.V.

Hollandsche Bank-Unie N.V.
Nederlandsche Credietbank N.V.
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.

alsmede
ten kantore der Vennootschap

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 28 augustus 1967.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en

I

het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

‘s-Gravenhage, 28 augustus 1967.

N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan:

ADvERTENTIE-AFDEUNG E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260

874

Auteur