Telkens en telkens blijkt
ons weer.
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
* TAXAT 1 ES bij aan- en verkoop,
voor .successieaangiften, enz.
*
HYPOTHEKEN
Executele
en bewindvoering
Beheer
en administratie
van
vermogens
R. MEES & ZOONEN
Baniders en assurantiemakelaars
ROTrERDAM
OD
E C 0 NO MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van
de
Stichting Het Nederlandsch
Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, te!. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postchequerekening
260.34.
Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen.
weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultirno van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010) 6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en Uiter-
aard zonder nensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer- hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij
zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proetnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
11111 flhilIllilIuIIIIIIuhInilflItIIÏIlI{lHllhIlHuH IHIlIflhllUhlI
4
1J
MLV.
K. C. SLIJK
Schledamsevest 44 d – Rotterdam-1
Tel
010 -11 9111(2
lijnen)
t_4keIaars In onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
*JdminIstratIes voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementonwet)
.emIdde1lng bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontalö
verkoop). Specialisten sedert 1951.
–
654
GRATIS
op aanvraag beschikbaar;
“H.A.B n.v.-Nieuws” – ons maandblad, waarin
regeirnaug
aantrekkelijke
aanbiedingen volledig
omschreven worden opgenomen.
rCOMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz: LM.Koyck; H.W.Lambers;
J. Tinbergen; J.
R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
1
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIg: F. CoIlin; J. E. Mertens
de Wilinars; J. van Tichelen; R. Vandeputte;A
J.
Vlenick.
E.-S.B.
11-7-1962
,v
.
L
economie
concertée
,,I know quite well that in the Western world the word
Plan is not a good label”
1).
Deze uitspraak van Frankrijks
plandirecteur P. Massé kan een oorzaak aangeven van de
zeer geringe aandacht hier te lande aan Frankrjks na-
oorlogs systeem van planning. Andere mogelijke oorzaken
zijn Frankrijks langdurige reputatie van ,,zieke man”
tegenover die van Nederlands ,,Stichting van de Arbeid-
wonder”, het gerechtvaardigde bewustzijn van het bezit
van een zeer competent planbureau
2)
en de talenkennis.
Inmiddels werd echter ,,le miracle français” ontdekt. De
geciteerde Franse uitspraak werd gedaan op een congres
in Groot-Brittannië waarop Britse economisten van Franse
,,foreigners” het recept van een hoog economisch groei-
tempo
3)
hoopten te vernemen. Op een Nederlands congres
adviseerden Prof. J. E. Andriessen en Prof. P. de Wolf
na te gaan in hoevetre het Franse systeem in Nederland
toepasbaar is
4).
De aanvangen van dit systeem gaan terug tot besluiten
in 1944-1946 tot instelling van een ,,Plan de Modernisation
et d’Équipement” en een ,,Comrnissariat Général du Plan”.
Het waren de dagen van schaarste-economie met een sfeer
van wantrouwen t.o.v. het marktmechanisme na de jaren
dertig depressie en van het besef van de opgelopen achter-
stand
bij
andere industriële landen in die periode. ,,Moder-
nisation or decadence” was het motto. Ook de verantwoor-
ding van de Amerikaanse hulp bevorderde de planning.
Maar waarom overleefde deze planeconomie de na-
oorlogse schaarste zodat dit jaar het vierde vierjarenplan
startte? Volgens Massé is dit te danken aan de, door de
eerste plandirecteur (de bekende economist Jean Monnet)
geïnspireerde, methodiek van een ,,économie concertée”.
Hiermede wordt beoogd een nationaal plan op te stellen
met medewerking en vrijwillige aanvaarding van alle be-
trokken groepen.
Hoe functioneert deze ,,économie concertée”? De ver-
antwoordelijkheid voor de planning wordt gedragen door
het ,,Commissariat Général du Plan”, een overheids-
instelling met een interdepartementaal karakter. Door
de bijzondere status kan dit planorgaan, ook informeel,
een zeker tegenwicht vormen tegen ondoelmatige impulsen
vân de regering. De vierjarenplannen belichamen evenwel
de officiële regeringspolitiek doch worden eerst na parle-
mentaire goedkeuring van kracht. Het ,,concerteren” komt
vooral tot uiting in de voorbereidingsmethodiek. Hierbij
,,Economic planniig in France”,
1961
(P.E.P.-publikatie).
St. Wellisz: ,,Economic planning in the Netherlands,
France and italy” in ,,The journal of political economy” van
juni
1960.
Zie ,,E.-S.B.” van
4 juli jI.
,,Planning op langere
termijn
bij Overheid en bedrijfs-
leven”, najaarsefficiencydagen
1961
van het N.I.V.E., ‘s-Graven-
hage, 81 blz.
wordt namelijk een groot aantal commissies voor ver-
schillende bedrijfstakken ingeschakeld, waarvan betrokken
ondernemers en vertegenwoordigers van werkgevers- en
vakverenigingen, overheid en gebruikers, benevens experts,
deel uitmaken. Hierdoor is het contact met de individuele
ondernemingen zeer nauw. Deze methodiek bevordert het
bewustzijn een ,,eigen” plan te construeren dat zonder
formele dwang als richtsnoer wordt aanvaard.
Het samenspel tussen overheid en bedrijfsleven kan door
een beknopte beschrijving van de procedure
bij
het viel de
plan enigszins worden toegelicht. In de eerste van de drie
fasen ontwierp het planorgaan, in samenwerking met een
departementale studiedienst, een globale schets. Hierbij
werden voor een zeventiental sectoren de gevolgen van
een aantal alternatieve nationale groeipercentages t.o.v.
consumptie, export en investeringen vastgesteld. Teneinde
alle belangrijke ontwikkelingen te overzien werd tevens
een lange-termijn project tot 1975 opgesteld. Na advies
door een economisch-sociale raad, een vertegenwoordiging
van de grote belangengroepen, koos de regering het na te
streven groeipercentage, i.c.
5
pCt., later
5,5
pCt., per jaar.
In de tweede fase werd het globale plan door de genoemde
commissies voor een 28-tal sectoren gedetailleerd uitge-
werkt. De verticale commissies representeren de ver-
schillende sectoren van bijv. landbouw en chemie; de
horizontale commissies behandelen ieder voor alle sectoren
als geheel, verschillende aspecten t.b.v. een algemeen even-
wicht (zo tracht de commissie voor regionale plannen
regionale onevenwichtigheden te nivelleren).
Enige betrokken werkzaamheden waren het verifiëren
van de veronderstellingen van het globale plan, w.o. die
van de ontwikkeling van technische coëfficiënten en prô-
duktiviteit; het gedetailleerd ramen van middelen en be-
hoeften; het verstrekken van gedetailleerde statistische
gegevens over lopende- en van ramingen van toekomstige
ontwikkelingen. Tot deze gevraagde gegevens behoorden
die over verwachte omzetten, gespecificeerd naar afzet-
sectoren van particuliere consumptie, export, overheid en
ondernemingen benevens over de benodigde grondstoffen,
arbeid en investeringen voor de corresponderende pro-
duktieomvang.
In de derde fase werden de vele sectorplannen bewerkt
tot een samenhangend geheel waarbij o.a. de veronder-
stellingen van het eerste globale plan ,,weer op de helling
kwamen”. Deze synthese werd uitgevoerd door het plan-
orgaan en een ambtelijke studiedienst met behulp van
evenwichtstabellen. Na parlementaire bekrachtiging wer-
ken gewoonlijk vrijwel alle Fransen mede aan de verwerke-
lijking van het plan. Geheel spontaan of mede door directe
of indirecte overheidsdwang? Deze en andere aspecten
komen in een volgend artikel aan de orde.
M. H.
(
UIiJLUJU.
–
Blz.
Blz.
L’économie concertée,
door Drs. M. Hart
…….
655
De verdediging van de dollar,
door Mej. Drs. R.
De defensie-uitgaven: een andere benadering,
door
G.
Singer
……………………………
665
Jhr. Drs. W. R. 1. v. d. Doesde Willebois……
656
Boekbespreking:
Belegging in buurtwinkelcentra,
door Dr. F.
W.
Voorlichting door doorlichting; onderzoek naar
de
lezerskring
van
Margriet,
door
G.
J..
C.
Blom
…………………………….
659
Aeyelts Averink
. . . .’
…………………
668
økonomisk Sekretariat en Centraal Planbureau,
Geld- en k’apitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
669
door
Ir.
J.
Sandee……………………..
662
Recente
publikaties
……………………..
670
E.-S.B. 11-7-1962
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
655
Schrijver gaat na in hoeverre, in strikt nationaal
verband, de offervaardigheid voor defensiedoeleinden
in de loop van de tijd aan schommelingen onderhevig
is geweest. Hij komt tot de conclusie dat onze na-
oorlogse defensie-inspanning aanvankelijk (1946-1954)
aanzienlijk groter was dan met onze min of meer
traditionele houding terzake overeenkwam. Uitgaand
van een normale vooroorlogse defensiebereidheid van
ca. 15 pCt. van de begroting, zet zich vanaf 1955 een
dalende tendens in, die het meer traditionele patroon
gaat naderen: sinds 1952 is de na-oorlogse inspanning
geleidelijk teruggelopen van resp. 28 pCt. tot 18 pCt.
van het budget in 1960. De grens van wat men als
,,hoog” en ,,redeljk” ervaart inzake defensie-uitgaven,
schijnt om en nabij deze 18 pCt. te liggen. Ook indien
rekening wordt gehouden met de toegenomen taak van
de centrale overheid kan slechts de periode van 1946
tot 1954 worden gezien als belangrijk afwijkend van
het traditionele patroon. Wat de materiële prestaties
van onze defensie betreft, merkt schrijver op dat hierop
een aanhoudende benedenwaartse druk werkzaam is.
10
defensie-uitgaven:
een andere benadering
S.
–
De hoogte van de defensie-uitgaven komt herhaaldelijk
ter sprake, zowel in het parlement als in de pers. Bepaalde
groepen vinden deze uitgaven te hoog, andere te laag, maar
men hanteert veelal verschillende normen. Degenen die
de uitgaven te hoog vinden, zien vooral naar de inspanning
die sommige andere landen opbrengen, waarbij dan percen-
tages van het nationaal inkomen worden vergeleken.
Degenen echter die onze inspanning niet groot genoeg
vinden, hebben meer het achterblijven op het N.A.T.O.-
schema op het oog, en gaan derhalve minder formeel
te werk. –
Men kan dit vraagstuk echter ook van andere zijde
benaderen, en zich afvragen of
wij
de defensie-uitgaven
niet traditioneel stiefmoederlijk hebben behandeld, en
vanuit deze achtergrond de huidige inspanning op dit ge-
bied als extra zwaar ervaren. Het Nederlands Gesprek
-. Centrum heeft hier duidelijke uitspraken gedaan. Men
verneemt uit zijn publikatie no. 20 onder meer:,
,,Het is de commissie gebleken dat, hoezeer in vergelijking
met voorheen er verbetering is gekomei in de verhouding
volk – strijdkrachten, er toch nog bij een aanmerkelijk deel van
het Nederlandse volk een te afwijzende en te negatieve houding
ten aanzien van de Nederlandse
strijdkrachten
bestaat. Wel
– wordt door het overgrote deel van ons volk de noodzaak van
een parate krijgsmacht erkend, die in staat is het hoofd te bieden
_aan hetgeen de vrije wereld heden ten dage bedreigt, maar in de
gevoelssfeer bestaat er nog overwegend verzet”
1)
.
–
Hiervoor worden enige interessante historische oor-
zaken vermeld, die hier buiten beschouwing kunnen blijven,
maar waar wel de aandacht op moge worden gevestigd.
• ‘)Nederlands Gesprek Centrum, publikatie no. 20: ,,Volk
en Strijdkrachten”, 1960, blz. 38 en 23-25. Deze achtergrond
verklaart wellicht tevens waarom ons land ,,temidden van de
bondgenoten steeds een zeer ongunstige verhouding heeft ge-had tussen het aantal vrijwillig langer dienenden en de dienst-
plichtigen”, zoals door Mr. F. J. Kranenburg werd vermeld
– (zie ,,E.-S.B.” van 6 september 1961, in het artikel ,,De hoogte
der defensie-uitgaven”): Hij vcegt eraan toe:
,,…
het gaat er
-meeren meer op lijken dat wij hier met een sociaal-psycho-
logisch vast gegeven te maken hebben”. Blijkens persberichten wordt dit tekort aan
vrijwilligers
in de juist verschenen Memorie
van Antwoord op het voorlopig verslag van de Eerste Kamer
nogeens bevestigd.
Vooral waar vergelijkingen worden getroffen met partners
in de N.A.T.O. die een lange militaire traditie bezitten, is
dit punt niet zonder belang, en het lijkt daarom de moeite
waard om in strikt nationaal verband na te gaan in hoe-
verre de offervaardigheid voor defensiedoeleinden in de
loop van de tijd aan schommelingen onderhevig is geweest.
Deze probleemstelling roept direct twee vragen op.
Ten eerste moet men zich afvragen in welke kwantitatieve
relatie de nationale offerbereidheid voor defensiedoelein-
den het beste tot uitdrukking komt. Vervolgens zal men
een keuze moeten doen uit verschillende uitgavecijfers voor
defensie die per jaar beschikbaar komen.
Over het eerste punt kan het volgende worden opge-
merkt. Het is langzamerhand gebruik geworden de defensie-
‘inspanning uit te drukken in percentages van het natio-
naal inkomen, dit vooral om vergelijking met andere
landen mogelijk te maken. Voor de hier opgeworpen vraag
is dit echter geen zinvolle relatie: een onvoorziene wel-
vaartsstijging in een bepaald jaar heft dan tot gevolg dât
de defensie-inspanning wordt gedeflatteerd, en omgekeerd,
zonder dat deze uitkomsten echter parallel behoeven te
lopen met de gezochte veranderingen in offervaardigheid.
Voorts kan men de bereidheid van een volk om offers te
brengen voor zijn defensie niet zonder meer aflezen uit
de verhouding tussen twee grootheden, waarvan de een
globaal wel, de ander in geen enkel opzicht van zijn keuze
afhankelijk is, al geeft deze verhouding uiteraard wel een
eerste indicatie.
Voor ons doel zijn wij daarom o.i. aangewezen op de
verhouding tussen de defensie-uitgaven en de totale
staatsuitgaven: binnen het kader van de totale staatsuit-
gaven worden prioriteiten afgewogen en wordt een duide-
lijke keuze gedaan, die o.i. de zuiverste uitdrukking geeft
van de gezochte offervaardigheid. In het parlementaire
overleg komen vergelijkingen van aparte begrotingshoofd-
stukken met het nationaal inkomen trouwens nauwelijks
voor, wel tussen hoofdstukken onderling, en tussen hoofd-
stukken en de totale begroting. Reeds deze parlementaire
praktijk wijst de richting naar de hier gekozen norm
Wat het tweede punt betreft:
wij
zoeken een maat-
staf voor bereidheid tot het doen van uitgaven, dus zijn
656
E.-S.B. 11-7-1962
slechts de autorisatiecijfers voor ons relevant, e,cIusief alle
uitgaven die uit Marshall-hulp gefinancierd zouden worden.
Het laatste zal duidelijk zijn: deze Marshall-gelden mag men
niet iii aanmerking nemen wanneer men eigen prestaties, of
beter: bereidheid tot prestaties, wil meten. Wanneer wij
ons beperken tot de autorisatiebegrotingen, dan houdt dit
tevens in dat alle uitgaven die in suppletoire wetten ge-
voteerd werden, buiten beschouwing blijven. Zoals men
zal begrijpen, heeft hier de overweging doorslag gegeven,
dat slechts in een duidelijke keuze tussen alternatieve
bestedingsmogelijkheden, een min of meer zuivere maatstaf
gevonden kan worden voor de offervaardigheid die wij
zoeken. Wanneer men de begrotingsstukken en kamer-
verslagen inziet, dan bemerkt men hoe weinig aandacht
suppletoire wetten veelal krijgen,•terwijl reeds de indiening,
geïsoleerd veelal van het eigen begrotingshoofdstuk, be-
denkingen oproept aangaande de vraag of uitgaven, die
aldus werden toegestaan, wel een voor ons zinvolle indicatie
verschaffen
3).
Het Ministerie van Defensie was zo vriendelijk de cijfers
aldus samen le stellen; men vindt deze in tabel 1 vermeld,
tezamen met enige vergelijkende gegevens.
TABEL 1
mei
–
t
op, aangezien de opvattingen over de ‘taak van de
overheid aan grote- wijziging onderhevig
zijn
geweest.
Dit had uiteraard invloed op het begrotingsbeleid: in de
jaren dertig vormde dè begroting (samengesteld op boven-
vermelde grondslag) ca. 16 pCt. van ‘het nationaal in-
komen, incidenteel ook 20,3 pCt. (1932); na de laatste oor-
log was dit rond 25 pCt. met een hoge aanloopperiode van
56,9 pCt. (1946), 36,4 pCt. (1947) en 49,1 pCt. (1948).
De plaats van het budget was dus veel
belangrijker
ge-
worden, mede omdat het behalve als welvaartsinstrument
ook meer en meer gezien werd als stabiliserende factor
tegen conjuncturele schommelingen.
Aangezien de taakuitbreiding der overheid buiten het
traditionele terrein van ,,arrns, police, justice” viel, tendeer-
de deze ontwikkeling naar een vermindering van de rela-
tieve
belangrijkheid
van de defensie-uitgaven in het totale
budget. Door het invoegen van de ceteris paribus clausule
zod men deze ontwikkeling ook kwantitatief kunnen•
opvangen door wat cijfergymnastiek
4).
Aangezien echter
de veranderingen te ingrijpend
zijn
geweest zou een derge-
lijke methode niet verantwoord zijn: als eerste benadering
wordt er hier daarom vanuit gegaan dat 15 pCt. van een
(miljarden guldens)
1946
1
1947
1
1948
1
1949
1
1950
1951
1952
1
1953
1
1954
1
1955
1
1956
1
19571 1958
1
1959
1
1960
5,65
4,39
6,99
4,32
4,49
4,56
519
570
6,67
6,59
6,60
7,25 7,69 8,77
9,26
1,02
0,76
086
1,17
1,06
1,48
1,48
1,50
1,34
1,34
1,44 1,65 1,65
1,65
autorisatiebegroting
(a)
…………………….
20
23
II
20 26
24
28
26
22 20
20
20
21 19
18
w.v.
defensie
(b)
……………………………1,12
(b)
in
pCt.
van
(a)
………………………..
9,1
6,3
6,3
7,7 6,2
8,3
7,7 6,9 5,4
5,1
4,9
5,5
5,1
4,7′
(b)
in
pCt.
van
nat
ink
‘)
…………………11,9
(a)
in
pCt.
van
nat
ink
‘)
…………………
60,5
39,3
57,4
31,7
29,8
26,9
29,2
29,7
30,8
26,8
24,9
24,9
25,6 27,5
26,4
‘) factorkosten.
Bronnen:
Ministerie van Defensie; Zestig jaren statistiek in tijdreeksen”, 1959.
Men zal bemerken dat de afwijkingen t.o.v. de meer
courante opstellingen (werkelijke defensie-uitgaven als
pe1centage van het natiohaal inkomen) niet zodanig zijn
dat van een geheel nieuw beeld gesproken kan worden.
De tendens blijkt wel dezelfde te zijn. Er zijn echter tekenen-
de verschillen: van 1946 op 1947 en van 1948 op 1949
blijken de defensie-uitgaven, uitgedrukt in percentages
van het nationaal inkomen, verminderd te zijn, terwijl
niettemin een hoger percentage van de begroting hiervoor
werd besteed. Ook
1955-1957
toont uiteenlopende cijfers.
Om tot de historische benadering te komen die een
antwoord op de opgeworpen vraag mogelijk moet maken,
volgen in tabel 2 de cijfers over het tijdvak van 1920 tot
1939.
TABEL 2
vooroorlogs budget een even aanzienlijke offervaardigheid
vertegenwoordigt als eenzelfde percentage van het huidige
budget.
b. De vooroorlogse periode bestaat duidelijk uit twee
helften: de periode vôér en nâ 1930. Voor de volledigheid
is de gehele periode in tabel 2 opgenomen, maar voor ons
doel
lijkt
alleen de periode tot 1930 relevant. Nadien, al
was dit met enige vertraging, en nadat eerst op de uitgaven
voor onderwijs was bezuinigd, kreeg toch de bezuinigings-
drang haar kans. Het lijkt daarom niet juist om de periode
‘die gekenmerkt werd door lage defensie-uitgaven mede als
iiaatstaf te hanteren voor onze min of meer traditionele
offervaardigheid op dit punt. Dit temeer niet omdat
regering en parlement de defensie-uitgaven aanvankelijk
(miljoenen guldens)
1
1920
1
1921
1922
1
1923
1
1924
1925119261
1927
1928119291
1930
1
1932
1
1934
1
1936
1
1938
581
831
887 817
740
685
691
647
823 783
716
1.001
804
799
•884
97
127
130
112
108 105
101
100
99 99
101
96
88
84
152
autorisatiebegroting
(a)
……………………..
15
IS
14
IS
15
15
16 12
13
14
10
II
11
17
w.v.’
defensie
(b)
…………………………….
(b)
in
pCI.
van
(a)
………………………..17
2,3
2,5
2,2
2,1 1,9
1,8.
1,8
1,6
1,6
1,7 2,1
2,0
1,9
3,1
(b)
in
pCI.
van
nat
ink
‘)
…………………1,6
(a)
in
pCt.
van
nat.
ink.
‘)
…………………
9,7
15,1
17,5 16,3
14,1
12,7 12,5 11,5 13,7
12,8
12,2
21,9
18,5
18,3
18,0
‘) factorkosten.
Bronnen:
zie tabel 1.
Twee opmerkingen over deze ‘periode zijn hier op haar
plaats.
a. Vergelijking van beide perioden, die door boven-
staande tabellen worden bestreken; werpt enige proble-
2)
Vergelijkingen met het nationaal inkomen zijn vrij recent;
zelfs in de crisisjaren van vôôr de tweede wereldoorlog sprak
men wel over ,,dalende koopkracht”, maar niet óver het natio-
naal inkomen. Duymaer van Twist vergeleek in
1930
zelfs
zonder meer de Engelse vlootuitgaven met de Nederlandse
(Handelingen Tweede Kamer
1930131,
blz. 147), terwijl Schaep-
man de grootte der bevolkingen vergelijkt (t.a.p., blz.
216).
E.-S.B. 11-7-1962
Het rapport van de Teldersstichting, verschenen toen de bijgaande berekeningen reeds voltooid waren, verleent steun
aan de hier gevolgde methode; zie ,,De Rijksuitgaven
2″, 1962,
blz.
2.
Van.50 ontwerpen van wet tot wijziging van de Rijks-
begroting 1952
passeerde 74 pCt. de Tweede Kamer zonder
schriftelijke behandeling, en 84 pCt. zonder mondeling debat
(tap., blz. 10).
–
Dit zal dan niet zonder moeilijkheden kunnen geschieden,
aangezien het ons meer om psychologische factoren te dom is,
en de werkelijkeuitgaven ons niet interesseren. Een andere
methode komt nog aan de orde.
657
ongemoeid lieten (tot en met ‘de begroting -1933), en met
kennelijke.tegenzin tot deze besnoeiingen overgingen. Voor
ons doel refereren wij ôns dus aan de periode 1920-1930.
De na-oorlogse periode kan daarentegen als aaneen-
sluitend geheel worden gezien, ‘ondanks de militaire ver
–
plichtingen en acties tot 1949 in het voormalig Nederlands-
Indië. Zowel de absolute als de relatieve bedragen, aan
defensie besteed, waren vanaf 1950 tot 1954 hoger dan ten
tijde van genoemde afwikkelingsperiode.
Rekening houdend met deze proviso’s, blijkt uit beide
tabellen dat onze na-oorlogse defensie-inspanning aan-
vankelijk (19464954) aanzienlijk groter was dan met
onze min of meer traditionele houding terzake overeen-
kwam. De korte samenvatting in tabel 3 geeft de tendenties
op langer termijn pregnanter weer.
TABEL 3.
Defensiebegroting
Totale begroting in pCt.
in pCt. van
1
van nat, inkomen
nat.
Totale
cxl.
mcl.
inkomen
begro
ting
defensie
defensie
1920-1930
1,9
14,6
11,0
13,4
1931-1938
2,1 12,3
14,2
17,6
1946-1950
8,3
20,0
34,0 43,7 1951-1955
……..
6,9
24,0 21,8
28,6
1956-1960
……..
5,1
19,6
20,8 25,8
1959
,,..,,,,,,,,,,
5,1
18,8
22,3 27,5
1960
.,.,.,,,,,,,,,
4,7
17,8
21,6 26,4
Uitgaande van een normale vooroorlogse defensie-
bereidheid van ca. -15 pCt. van het budget, blijkt uit deze
samenvatting dat vanaf
1955
(in feite was dit 1954) een
dalende tendens inzet, die het meer traditionele patroon
gaat naderen: sinds 1952 is de na-oorlogse inspanning
geleidelijk teruggelopen van resp. 28 pCt. tot 18 pCt. van
het budget in 1960. De grens van wat men als ,,hoog” en
,,redeljk” ervaart inzake defensie-uitgaven, schijnt om en
nabij deze 18 pCt. te liggen, te oordelen ook naar de vele
kritiek enige jaren geleden geuit, de minder kritische stem-
ming toen de uitgaven lager werden, en de weer herlevende
kritiek toen duidelijk werd dat de uitgaven moesten
worden verhoogd door het uitvallen van Amerikaanse hulp.
Deze oordelen zijn echter tijdgebonden en hangen met
name nauw samen met de internationale politieke toestand
en met de prestaties van andere landen op dit gebied.
Tot slot nog twee aanvullingen.
1. Bovenstaande conclusie is wel erg afhankelijk van het
aanvaarden van opmerking a
bij
tabel 2. De moeilijkheid
is hier om de uitwerking van de nogal ingrijpend ver-
anderde sociale context, waarbinnen de overheidshuis-
houding functioneert en waaraan zij in de na-oorlogse
periode groter bevoegdheden ontleent dan véôr 1940
wenselijk werd geacht, op een deel van de overheidstaak
kwantitatief te benaderen en zo mogelijk te elimineren,
zodat beide perioden vergelijkbaar worden. Logisch lijkt
daartoe slechts één methode open te staan: beide groot-
heden, de totale begroting en het defensiehoofdstuk,
te relateren aan een derde, en te zien of het méér aan
financiële middelen waarover de overheid de beschikking
kreeg relatief even sterk ten goede kwam aan de defensie-
sector. Wanneer dit het geval blijkt, dan kan men conclu-
deren dat de offervaardigheid voor defensie door de gesig-
naleerde ontwikkeling niet werd aangetast
5).
Slechts uit
deze combinatie van twee reeksen is dus een dergelijke
conclusie bereikbaar.
5)
Deze opmerking dankt schrijver aan Drs. P. A. van de
Paverd.
Tabel 3tracht hier een antwoord te vinden. Als para-
meter is, evenals dit in de vorige tabellen het geval was,
het nationaal inkomen tegen factorkosten opgenomen,
zodat de indirecte belastingheffing en het subsidiebeleid,
waar zich juist de grote vetanderingen hebben voltrokken,
geen invloed op het resultaat uitoefenen.
In de periode 1920-1930 nu maakte de begroting, exclu-
sief de defensiehoofdstukken, ca. 11 pCt. van het natio-
naal inkomen uit, in de na-oorlogse periode in drie opeen-
volgende tijdvakken van
5
jaar, resp. 34, ca. 22 en ca. 21
pCt. Voor defensie-uitgaven werd in de basisperiode ca.
2 pCt. uitgetrokken (in feite 1,9 pCt.), terwijl dit in de na-
oorlogse periode aanzienlijk méér was: in de drie genoemde
tijdvakken van 5 jaar gemiddeld resp. ca
. 8, ca. 7 en ca.
5
pCt. Er werden dus méér middelen aan defensie toe-
gewezen dan aan de totale overige overheidstaken, zodat
ook de kwantitatief zo moeilijk te benaderen ,,offervaardig-
heid” voor dit doel groter kan worden geacht dan in de
vooroorlogse periode – dit echter niet zonder verdere
kwalificaties.
Vergelijking van beide reeksen laat zien dat een na-
oorlogse defensiebegroting ad 4 pCt. van het nationaal
inkomen, ongeveer overeenkomt met wat
wij
de tradi-
tionele houding t.o.v. defensie hebben genoemd: er wordt
dan relatief niet meer uitgetrokken, rekening houdend met
de taakuitbreiding die de centrale overheid na de laatste
wereldoörlog heeft weten te behouden, dan in de gekozen
basisperiode Over deze periode kan dan nog de kant-
tekening worden gemaakt, dat enerzijds door de eerste
wereldoorlog meer het nut van defensie werd ingezien,
maar anderzijds dat juist deze basisperiode overheerst werd
door illusies omtrent de Volkenbond en het uitbannen van
oorlog. De conferentie van Washington (1921122) scheen
voorts ook vernieuwing en versterking van onze vloot over-
bodig te maken. Aangenomen is hier dat beide tendenties,
de een véôr, de ander tégen uitbouw van de defensie,’
elkaar ongeveer in evenwicht gehouden zullen hebben.
Tegen deze achtergrond kan slechts het tijdvak van
1946 tot 1954 gezien worden als belangrijk afwijkend van
het traditionele patroon. Nadien is onze defensie-inspan-
ning teruggelopen tot een percentage van 4,7 in 1960,
wat inderdaad dus onze – vroegere offervaardigheid nabij
komt. Deze methode levert aldus hetzelfde merkwaardige
resultaat op als de eerder gehanteerde,
zij
het dat een
nauwkeuriger beeld kan worden verkregen
6).
2. Als tweede opmerking moet worden herinnerd aan
het feit dat de structuurverandering van de defensie-
uitgaven uiteraard geheel buiten beschouwing bleef, maar
voorts ook dat de hier gebezigde strikt formele benadering
weinig zegt omtrent de materiële stand van zaken.
Over de structuur zullen wij kort zijn. Wij signaleren
dat de zgn. personeelskosten in 1951 32 pCt. van-de totale
uitgaven vormden, terwijl dit percentage in 1958 reeds was
opgelopen tot 58
7).
De tendens blijkt duidelijk te werken
Deze ontwikkeling is inmiddels doorkruist door ver
–
mindering van de Amerikaanse hulp, die ons noodzaakt tot
hogere defensie-uitgaven. Het is de vraag echter hoe zich dit op langere termijn uitwerkt, en of er met name een blijvende
hogere inspanning uit zal volgen.
Nota ter algemene inleiding van de Memories van Toe-lichting (Rijksbegroting 1958); personeelskosten bestaan uit
salarissen, voeding, kleding e.d. Ter vergelijking worden ook trouw opgaven verstrekt over de defensie-uitgaveri per hoofd
van de bevolking van de N.A.T.O.-partners. Dergelijke ver-
gelijkingen zeggen weinig, aangezien met welvaartsverschilen
geen rekening wordt gehouden, terwijl terzake ook geen toe-
658
•
E.-S.B. 11-7-1962
in de richting van:minder personeehèn minder materieel
voor hetzelfde bedrag. Dit verschijnsel doet zich in het
bedrijfsleven eveneen voor, al zou een nadere vergelijking
wellicht nog interessante resultaten kunnen opleveren.
Terwijl het bedrijfsleven zich hieraan ten dele kan Ont-
trekken door middel van diepte-investeringen, zal dit bij
,,defensie” nauwelijks mogelijk zijn, zodat een aanhouden-
de benedenwaartse druk werkzaam is op onze materiële
prestaties.
Wat deze laatste prestaties betreft, ontkomt men als
buitenstaander niet aan de indruk dat er een behoorlijke
achterstand bestaat op het N.A.T.O.-schema. Wanneer
deze moet worden ingelopen dan zal het financierings-
vraagstuk wel op de voorgttond komen, waarbij enerzijds
de belastingverlaging wellicht wordt betreurd, of ander-
zijds verbanden worden gelegd of gezocht tussen deze
hogere uitgaven en bepaalde belastingverhogingen. Dat
eventuele verhogingen buiten de zgn. directe belastingen
zullen moeten vallen; wordt wel duidelijk wanneer men de
belastingdruk van de Euromarkt-landerï onderling ver
–
gelijkt Verlaging van de inkomstenbelasting zal een
(veroIg voetnoot 7)
lichtingen worden verstrekt (zie bijv. Mernorie van Antword,
Rijksbegroting
1961).
Ook met verschillen in samenstelling van
de defensie-uitgaven wordt geen rekening gehouden; in België
valt de gendarmerie bijv. eveneens onder defensie, in Engeland
vallen strategische reserves en ,,defence production” buiten
defensie, in Amerika worden deze uitgaven echter meegeteld
evenals uitgaven voor ontwikkeling en controle van atoom-
energie. Verschillende stelsels van begrotinginrichting be-
moeilijken dergelijke vergelijkingen nog meer.
hoge prioriteit moeten behouden, ook vanuit het gezichts-
punt van harmonisatie. Men ontkomt er dan niet aan ons
belastingstelsel opnieuw te bezien,
waarbij.
ware te over-
wegen dat wellicht het aandeel van de indirecte belastingen
in de totale staatsinkomsten kan worden vergroot voor
zover het sociale vraagstuk hier te lande voor een groot
deel als opgelost kan worden beschouwd.
Men ontloopt de vraag echter niet,’ in hoeverre de
genoemde achterstand daadwerkelijk moet worden inge
lopen. Hoe is de verdeelsleutel vastgesteld, volgens welke
de totale defensielast over de N.A.T.O.-partners is ver-
deeld, en is ons land hierbij niet een onevenredig zware
verplichting toebedacht?
Waarschijnlijk
hanteert men
op dit gebied de voor de hand liggende norm van opper-
vlakte en bèvolking. Gezien de herhaaldelijk in het licht
gestelde nogal pijnlijke welvaartsverschillen tussen de ver-
schillende Euromarktlanden, is er alle reden om te trach-
ten ook op dit gebied een draagkrachtprincipe te introdu–
ceren, althans te zoeken naa een formule waardoor dit
principe enige gelding krijgt.
Zolang ons land echter gebonden is aan vroeger gemaakte
afspraken, moet ‘de vermelde benedenwaartse druk op
onze materiële prestaties onaanvaardbaar worden geacht,
en zal men inderdaad niet kunnen ontkomen aan relatief
grotere uitgaven. Zolang andere N.A.T.O.-landen in aan-
zienlijker mate in gcbreke blijven, zal dit wel nietzonder
binnenlands-politieke moeilijkheden zijn door te voeren.
Amsterdam.
Jhr. Drs. W. R.
t.
v. d. DOES DE wILLEBoIs.
8)
Zie het artikel van Mr. J. A. Peelen in ,,E.-S.B.’ van
21
februari
1962.
Belegging in buurtwinkelcentra
Vorig jaar heeft de Stichting voor Economisch Onder-
zoek der Universiteit van Amsterdam een zeer heldere
studie uitgebracht over ,,Het koopcentrum (shopping
center) als modern bundelingsverschijnsel in de detail-
handel” ‘). Daarin wordt de opkomst van shopping centers
na de oorlog in de Verenigde Staten beschreven en de
principes waarop zij berusten. Voorts wordt er iets in ver-
teld over shopping centers in Europa, terwijl ook enkele
conclusies voor Nederland worden getrokken.
Wij zouden ons hierM het bijzonder willen concentreren
op buurtwinkelcentra, ‘en eventueel in gelijke geest ook
op wijkwinkelcentra. Het rapport bevat de conclusie, dat
planmatige koopcentra van die aard in Nederland ,,in
beginsel, zij het in beperkte mate, mogelijkheden tot ont-
wikkeling hebben”, wat weliswaar voorzichtig is gezegd,
doch met overtuiging. Wij laten hier dus het onderwerp
van de grote koopcentra buiten beschouwing, omdat dat
niet zo actueel is.
Buurtwinkelcentra en wijkwinkelcentra worden op het
ogenblik over het gehele land in allerlei stadsuitbreidingen
voorbereid en tot stand gebracht. Het rapport brengt be-
langrijke punten naar voren t.a.v. moderne ontwikkelingen
over opzet en beheer van planmatige koopcentra. Van
groot belang is, dat beleggers zich hiervan rekenschap
geven. Wij zullen hier niet trachten het rapport – dat zeer
1)
H. Stenfert Kroese NV., Leiden 1961.
de moeite waard is – in extenso weer te geven, maar zullen
enkele hoofdaspecten aanroeren.
Een buurtwinkelcentrum is de plaats, waar de huis-
vrouwen hun inkopeti voor dagelijkse levensbehoeften
komen doen. Een wijkwinkelcentrurn is het buurtcentrum
dtt in die wijk gelegen is, versterkt met winkels voor
goederen welke de consument niet dagelijks behoeft in
te kopen, doch met een geringere koopfrequèntie.
In de Amerikaanse opzet bestaat een buurtwinkelcentrum
in hoofdzaak uit een super-market, een drogist (Ameri-
kaanse stijl), een depot van een stomerij, een kapper en
een tankstation. Een wijkwinkelcentrum bevat bondien
nog wat speciaalzaken, bijv. een fijne slagerij, een deli-
catessenwinkel, een banketbakkerij, manufacturen- en
schoenenwinkels, eventueel een klein warenhuis of een
winkel van het Hema-type, een ijzerwarenwinkel, éen opti-
ciën’ fotograaf etc.
Zoals men weet, zijn de Amerikaanse shopping centers
in het algemeen ontstaan, doordat een ondernemer een
vrij veld neemt, dat voor
3/4
als parkeerterrein inricht en
voor
1
!
4
met winkelruimte bebouwt. Dan zorgt hij ervoor,
dat er in die winkelruimte zoveel mogelijk gevarieerde
winkels en servicebedrjven komen, opdat de consument
met één keer parkeren zo volledig mogelijk alle benodigde
inkopen kan doen. Hij verwacht, dat zijn koopcentrum
E.-S.B. 11-7-1962
.
–
659
door zijn velzijdigheid de gunsten zal verwerven van
kopers, die merendeels elke dag
de keus hebben tussen het
bezoek aan verschillende koopcentra.
Hierbij gaat men uit
vaii het feit, dat de Amerikaanse consument zich per auto
voortbeweegt, en liever een paar mijl extra rijdt om ,,one
point stopping” inkôpen te doen, dan een kortere afstand
te rijden doch twee maal te moeten stoppen n parkeren
om in twee incomplete koopcentra inkopen te doen.
• Een van de meest essentiële punten in deze ontwikkeling
is het feit, dat gemotoriseerde klanten zo mobiel zijn
geworden, dat er meestal ettelijke koopcëntra binnen hun
actieradius liggen. Dat een koopcentrum dicht ,,om de
hoek” ligt, verschaft dat koopcentrum nauwelijks voor
–
keur
bij
de kopers in de omgeving als het minder com-
pleet is dan een koopcentrum dat 3 km verder ligt doch
veelzijdiger is. Binnen redelijke grenzen (zeg ca. 10 minuten
reistijd) geeft de klant de voorkeur aan het meest complete
shopping center, en niet aan het dichtstbijzijnde.
Door dit alles is de geografische vestigingsplaats van
een shopping center geensins een factor, welke blijvend
aan de daar gevestigde winkels een afzet garandeert. Als
het een attractief koopcentrum is, trekt het kopers weg
van onder de rook van andere shopping centers die minder
te bieden hebben. Maar als er binnen een straal van
5 â
10 km later andere winkelcentra opkomen, die door de
consumenten attractiever worden gevonden, zal het een
deel van
zijn
bezoekers aan die nieuwere sterkere concur-
rent verliezen.
–
De grote les van de Amerikaanse ervaringen is dan ook:
– de stèrfelijkheid van
bij
de eerste opzet bloeiende kleine
koopcentra, doordat zij later hun klandizie moeten af-
staan aan nieuwere centra.
In verscheidene opzichten is de situatie in Nederland
niet geheel
vergelijkbaar
met die in de Verenigde Staten.
De motorisering van huisvrouwen is hier nog veel minder
vei gevorderd, al moet men het aantal huisvrouwen niet
onderschatten dat
bij
ons reeds op de bromfiets rondsnelt.
Die motorisering van de winkelende huisvrouw zal echter
het volgende decennium sterk toenemen.
Ook is het vestigen van nieuwe winkelcentra, die de
oude zouden kunnen bedreigen, hier té lande minder ge-
makkelijk dan in de Verenigde Staten, vooral door gebrek
aan terrein. Toch zou het gevaarlijk zijn, te menen dat
oude winkelcentra door die omstandigheid tamelijk on-
gnaakbaar zouden zijn. Het nieuwe winkelcentrum van
Amstelveen — dat als een versterkt
wijkcentrum
kan
worden beschouwd trekt
bijv.
wel degelijk kopers uit
Amsterdam-West, en beconcurreert dus ook in zekere
mate in dat stadsdeel gelegen winkels. De voor de toe-
komst hoogst
belangrijke
tendens is, dat kopers meer mo-
biel worden en dat zij trouwens ook uit anderen hoofde
bij
stijgende
welvaart steeds ontrouwer worden
bij
het
winkelbezoek.
Alles’
bij
elkaar genomen is m.i. ook voor Nederland
te vervachten, dat in de toekomst de concurrentie tussen
winkelcentra
om ,,de loop” van de klanten steeds in hevig-
heid zal toenemen. Die concurrentie kan nauwelijks liggen
in het vlak van de prijsconcurrentie – voor merkartikelen
zullen de prijzen toch overal nagenoeg gelijk moeten lig-
gen —; de iiestiginsplaats geeft door de mobiliteit van
de consumenten niet de beslissende doorslag; de concur
rentie komt. dan te liggen op het gebied van de ,,service”
welke een kdopcentrum aan de bezoekers kan geven. Het
allerbelangrijkste punt op het gebied van ,,service” is,
dat de klant in een winkelcentrum zijn behoefte aan in-
kopen kan bevredigen. Dus: dat er
–
de winkels en service-
bedrijven zijn, die de diensten en waren aanbieden, welke
de klant.wenst te kopen.
Hierbij komt nog, dat bij toenemende welvaart de be-
hoeften v’an de doorsneeconsument veelzijdiger worden.
De tijd ligt nog niet ver achter ons, dat de grote massa
nauwelijks voldoende geld had om eten te kopen, zodat
een buurtcentrum aan de behoeften voldeed als het een
kruidenier, een bakker, een slager en een groenteboer be-
vatte. Dit alles kan een moderne super-market brengen,
maar tegenwoordig heeft ook de doorsneeconsument nog
koopkrachtige vraag voor andere artikelen. Het centrum,
waar de doorsneeconsument de
dagelijkse
inkopen gaat
doen, moet dus op een steeds hoger peil komen te liggen.
Door deze ontwikkeling is een
spontaan gegroeid winkel-
-entruin,
dus waar toevallig die winkels zijn die er uit eigen
initiatief zijn gekomen, kwetsbaar. Het is zeer wel mogelijk,
dat dit bestaat uit een opeenhoping van kruideniersbedrijven
of super-markets van de vele fihiâalbedrijven welke ons
land op dat gebied telt – met inbegrip ‘van coöperaties
en vrijwillig filiaalbedrijven — maar dat bijv. een drogist
of een kapper of een stomerij of een fietsenmaker ont-
breken. Als dan ergens tien minuten verder in een winkel-
centrum naast één super-market wèl zulké aanvullende
winkel- en servicebedrijven komen, zal dat laatste koop-
centrum op een belangrijk deel van de kopers een grote
aantrekkingskracht gaan uitoefenen.
Daar alle kleine koopcentra in hun basis identiek zijn
(t.w. een super-market of een groepering van winkels die
bij elkaar ongeveer hetzelfde assortiment brengen) wordt
de concurrentie tussen koopcentra vooral bepaald door
de
entourage
met speciaalzaken en servicebedrijven. Dit
heeft geleid tot de conceptie van het
,,planned shopping
center”,
in de Verenigde Staten tegenwoordig dè vorm
bij uitstek. Een shopping center wordt gesticht door een
ondernemer; dit kan bijv. een super-market-ondernemer
zijn, een onroerend goed-ondernemer, een belegger. 1-Jij
plant zorgvuldig welke soorten winkelbedrijven er in het
koopcentrum moeten komen, om het voor de kopers
attractief te maken. Daartoe getroost hij zich desnoods
offers. Als hij meent, dat er een bepaalde,kapper in zijn
koopcentrum moet komen om ,,de loop” van het publiek
naar dat koopcentrum te trekken, dan zal
hij
desnoods
voor die kapper een bijzonder schappelijke huur vast-
stellen of bijv. zijn kapperssalon voor hem inrichten.
Hierdoor
krijgt zo’n ,,planned shopping center” iets ,,zorg-
vuldig bedachts” in
zijn
winkelsamenstelling. Zorgvuldig
wordt bijv. gestreefd naar een evenwicht tussen de ruimten
voor super-market, drogist en voor omringende speciaal-
zaken en servicebedrijvèn. –
Het bovenstaande brengt voor de eigenaar van het
winkelcomplex allerlei gevolgen mede. De supe-market-
ruimten kan hij wel voor een
lange termijn
verhuren aan
eengroot concern. Dat concern moet in staat zijn zijn ver-
plichtingen na te komen, doordat het over de inkomsten
van vele vestigingen beschikt. Bovendien is aan te, nemen,
dat een groot super-marketconcern zijn bedrijf in de toe-
komst altijd ovëreenkomstig de veranderende eisen des
tijds modern zal blijven voeren. mde Verenigde Staten
660
–
E.-S.B. 11-7-1962
geldt hetzêlfde voor
bijv.
de kettingwinkels in de drogisterij.
Tot zover is de eigenaar van het winkelcomplex dus
menselijkerwijs gesproken zeker van twee zaken: lang-
durige inkomsten uit zijn onroerend goed èn huurders met
winkels die te allen tijde goed concurrerend zullen blijven
en – voor hun assortiment – het koopcentrum modern
zullen houden.
Voor de winkels van de
entourage,
dus speciaalzaken
en servicebedrijven, gaat dit niet op. Dit zijn, wat wij
typische middenstandsbedtijven noemen, met een enkele
vestiging. Hun succes hangt in belangrijke mate af van de
persoonlijke gaven va’n de betrokken winkelier. Bovendien
zijn zij, door hun specialisatie, veel gevoeliger voor ver-
schuivingen in consumptiebehoeften en in koopgewoonten.
Die middenstanders kunnen dus geen huurcontracten
op lange termijn afsluiten. Daarvoor is hun eigen bestaans-
basis te smal. In Nederland zijn er eigenaren, van winkel-
complexen, die dat een betreurenswaardige omstandigheid
vinden, en dan de betrokken ruimte toch maar liever ver-
huren aan nog een andere super-market-onderneming.
• Volgens de Amerikaanse opvatting redeneert de eigenaar
of exploitant van het winkelcentrum daarentegen: ik zou
de vestigingsplaatsen voor die speciaalzaken èn service-
bedrijven in geen geval op lange termijn mogen verhuren,
want dat is veel
te riskant.
Gesteld, dat die middenstander
zijn zaak niet zo drijft dat
zij
een sieraad is voor mijn
koopcentrum – dus bijv. als
hij
een afzetter of een knoeier
of een fossiel is – dan bederft hij de loop naar mijn koop-
centrum. Dan moet ik hem kunnen ,,dntslaan”. Daarbij
loop ik geen risico, want als er een bestaansmogelijkheid
voor dat winkeltype in mijn centrum is, dan zal ik wel
een volgende huurder vinden. En zelfs nog buiten dat
mogelijke falen van een van mijn huurders, ik moet toch
zorgen in de toekomst de vrijheid te behouden om ver-
schuivingen en aanvullingen in de samenstelling van mijn
shoping center te brengen, als de behoeften van de kopers
veranderen.
ffi
ll
De weergegeven gedachtengang heeft geleid tot de be-
kende vorm, waarbij de exploitant van een winkelcomplex
niet alleen de eerste verhuring zorgvuldig plant, maar daarna
bij de exploitatie die verhuring blijft regelen.
Hij
spant zich
voortdurend in om het koopcentrum zodanig samen te stel-
len, dat het bezoekers aantrekt. Dit wordt voor hem des te
meer de moeite waard als hij
percentagehuur
ontvangt.
Als hij zich dan offers getroost, bijv. door het geheel goed
te onderhouden, reclame te maken, tegen verlaagde huren
winkels of servicebedrjven aan te trekken dieals magneet
kuhnen dienen, dan profiteert hij van de omzetvermeer-
dering welke dat voor alle winkels eventueel veroorzaakt.
Vandaar, dat in de Verenigde Staten vele winkelbedrijven
bij voorkeur huren op percentagehuur (bijv. super-markets)
omdat zij dan weten, dat de exploitant van het koop-
centrum zijn best zal d5en om het attractief te maken en
te houden.
Voor de belegger is een goed geleid shopping center
aantrekkelijker dan een shopping center zonder leiding;
het laatste kan veel eerder verouderen dan het eerste.
Dit is een zeer belangrijk punt. Koopcentra kunnen vlug
verouderen. Bij de tegenwoordige hoge grond- en bouw-
kosten voor winkelcomplexen is investering daarin alleen
verantwoord, indien te verwachten is dat die langdurig
een attractief koopcentrum zullen bljen.
Daar vele beleggers zelf niet geoutilleerd zijn voor het
exploiteren van koopcentra – een commercieel werk dat
voortdurend aandacht op detailhandelsgebied vergt – ligt
het voor de hand, dat de exploitatie van koopcentrâ door
gespecialiseerde ondernemingen moet worden verricht, die
tegenover de beleggers garant zijn voor vaste beleggings-
inkomsten.
Niettemin, ook ‘de verhuur op korte termijn – zoals
huurcontracten met een
looptijd
van
5
jaar en een opzeg-
termijn van 1 jaar daarna – geeft de belegger of exploitant
van een koopcentrum geen bescherming tegen alle risico’s.
De kans is zeker niet uitgesloten, dat een hurende midden-
stander slechts bereid is zijn huurcontract te verlengen,
indien hem gunstiger condities worden aangeboden. Dit
komt in de Verenigde Staten, voor zover ik heb kunnen
nagaan, herhaaldelijk voor. In het bijzonder een midden-
standsbedrijf,, dat erin is géslaagd een bijzondere indivi-
duele goodwill onder het publiek op te bouwen, staat wat
dat betreft bijzonder sterk in zijn onderhandelingspositie.
De fundamentele verhouding blijft
altijd,
dat er meer
goede winkelruimten beschikbaar zijn dan goede detail-
listen. Elke goede detaillist krijgt ‘an
tijd
tot
tijd
onge-
vraagd huuraanbiedingen van eigenaren van winkelcom-
plexen, die gaarne huurders van naam aantrekken om de
loop van het publiek naar hun panden te bewerkstelligen.
Elke huurder, die een zekere naam
bij
het publiek heeft,
staat dus
bij
onderhandelingen over huurverlenging be-
trekkelijk sterk. De eigenaar van het winkelcentrum be-
houdt hem natuurlijk graag. Een even goede het publiek
aantrekkende opvolger is niet zo gèmakkelijk te vinden,
en als de oude huurder zou verhuizen naar een
nabij
ge-
legen koopcentrum is het mogelijk, dat hij daardoor een
deel van de klandizie van het gehele centrum meesleept.
Voor zover ik heb kunnen nagaan, is de Amerikaanse
ervaring deze, dat bij huurverlenging door. de huurders
nog wel eens een verlaging van de huur – die in een per
–
centage van de omzet wordt uitgedrukt – wordt afge-
dwongen. Verhoging van de percentagehuur
schijnt
slechts
zelden mogelijk te zijn. Dit wordt namelijk door bestaande
huurders zeer hoog opgenomen. Elke exploitant van een
koopcentrum moet van tijd tot tijd nieuwe huurders zoe-
ken – al was het alleen maar om de door overlijden van
huurders opengevallen plaatsen op te vullen – en de ge-
wenste eerste klas huurders zijri alleen te vinden, als de
exploitant van het winkelcentrum de naam heeft zeer cor-
rect te zijn.
Met het genoemde rapport van de Amsterdamse Stich-
ting ben ik het dan ook niet eens, wanneer dit als een ge-
vaar signaleert dat de hurende middenstanders van koop-
centra de kans lopen, dat de exploitant de huren geleidelijk
zal opschroeven als zij zich eenmaal in het centrum ge-
vestigd hebben. De algemene opvatting te dien aanzien in
de Verenigde Staten is, dat dit zelfmoord vdor de exploitant
zou betekenen. Als hij zulke streken zou uithalen, zou hij
geleidelijk al zijn goede huurders verliezen en geen nieuwe
goede huurders meer kunnen vinden.
Deze opmerkingen hebben vooral de bedoeling, nog
eens de aandacht op dat rapport te vestigen. Beleggers,in
onroerend goed dienen zich bewust te zijn van het karakter
van belegging in winkelcomplexen: passieve belegging is
niet meer voldoende, maar een acfieve beheersvorm is
nodig om die investering – zowel voor de beleggers als
voor de huurders – zo waardevol mogelijk te maken.
Hilversum.
Dr. F. W. C. BLOM.
E.-S.B. 11-7-1962
661
Van zijn oprichting in 1945 af heeft het Centraal
Planbureau zoveel verzoeken uit het buitenland om
inlichtingen over werkterrein
en
werkwijze ontvangen
lat het tenslotte in i956 een boekje ,,Scope and
Methods of the Central Planning Bureau” heeft
gepubliceerd waarmee die belangstellenden op aan-
vraag konden worden geholpen. In Denemarken be-
staat een Economisch Secretariaat dat ongeveer
‘dezelfde functies heeft als het Centraal Planbureau:
• Dit lichaam heeft nu onlângs een nota over zijn doel en
werkwijze opgesteld die verrassende parallellen doet
zien met de Nederlandse omstandigheden. Met goed-
keuring yan het
,
hoofd van het Seketariat, Departe-
mentschef Erik Ib Schmidt, geeft schrijver hieronder
een vertaling van het laatste deel van dit stuk, met
daarnaast, ter vergelijking, de overeenkomstige Neder-
• landse gegevens.
Okonomisk Sekretariat
en
Centraal Planbureau
In
DENEMARKEN
Lange tijd’was de korte-termijnpolitiek dc voornaamste
activiteit van het Sekretariat, en het Sekretariat is nu de
enige overheidsdienst die een samenvattend overzicht over
de èconornische situatie als geheel poogt samen te stellen.
•
Om voor dit werk de noodzakelijke basis te verkrijgen
volgt het Sekretariat nauwlettend de lopende ontwikkeling,
en onderhoudt het veelvuldige contacten met andere depar-
tementen, ten dele informeel, ten dele via interdeparte-
mentale commissies.
Het hoofd van het Sekretariat is voorzitter van een van
deze commissies, welke speciaal belast is met het geven
van bijstand bij de opstelling van de Economische Over-
zich ten.
Yanzelfsprekend is het Sekretariat hierbij vooral actief
op het gebied van de fiscale, monetaire en bouwpolitiek,
welke de belangrijkste instrumenten zijn voor overheids-
invloed.
Ten dele om historische redenen bestaan er zeer nauwe
banden met het Ministerie van Financiën
1),
en wel zo
nauw dat het Sekretariat vrijwel optreedt als afdeling van
dit Ministerie, daar het o.a. belast is met de opstelling
van het periodieke overziéht der overheidsfinanciën, met
het voorbereiden van de ,,budget speech” en met de publi-
katie van een jaarlijks rapport over de financiële positie
van de Staat.
Op grond van de verkregen gegevens tracht het Sekre-
tariat korte-terrnijnvoorspellingen op te stellen voor de ont-
wikkeling van de volkshuishouding. Daarbij gebruikt het
een zeer eenvoudig globaal model dat (gezien de onvol-
komen statistische gegevens) redelijk goede aanwijzingen
1)
Budgettair behoort het økonomisk Sekretariat tot het
økonomiministeriet.
NEDERLAND
Voor het Centraal Planbureau geldt hetzelfde.
idem.
Er is een Centrale Plancommissie die ook niet-ambtelijke
leden telt. Voorzitter hiervan is de Secretaris-Generaal van
het Ministerie van Economische Zaken. Deze commissie
adviseert bij de samenstelling van het Centraal Economisch
Plan.
Dit is ook in Nederland het geval, zij het dat hier de
loonpolitiek een zeer belangrijk instrun’ent van econo-
mische politiek is.
Het Centraal Planbureaü i essorteert budgettair onder
het Ministerie van Economische Zaken. De directie wordt
benoemd door de Minister van Economische Zaken in
overleg met een aantal van zijn ambtgenoten. Bij de jongste
Miljoenennota zond de Minister van Economische Zaken
aan het Parlement enkele ,,Macro-economische ramingen”,
opgesteld door het Centraal Planbureau.
Het model van het Centraal Planbureau is gepubliceerd
in het Centraal Economisch Plan 1961. Hoewel het nog
verre van volledig of betrouwbaar is kan men het nauwe-
lijks meer ,,eenvoudig” noemen. De ontwikkeling van de
deviezenvoorraad wordt de laatste tijd van minder belang
geacht dan die van het binnenlands prijspeil, en de omvang
van de werkgelegenheid is bij de tegenwoordige spanning
op de arbeidsmarkt al evenmin van primair belang.
662
E.-S.B. 11-7-1962
blijkt te geven van de veranderingen in de werkgelegen-
heid en de deviezertvoorraad, velke de belangrijkste
richtbakens zijn voor de economische politiek. Deze
resultaten worden echter alleen gebruikt na zorgvuldige
controle en vergelijking met andere gegevens. Om deze
reden worden noch het model noch de kwantitatieve
voorspellingen die eruit voortvloeien gepubliceerd.
De genoemde voorspéllingen worden geregeld opgesteld
in februari, voordat de regering beslist over de politiek
in het volgende begrotingsjaar (dat op 1 april begint), en
in september, voor de opening van de zitting van het
parlement. Bovendien worden herziene voorspellingen op-
gesteld wannéer de reële’ ontwikkeling de behoefte hieraan
doet gevoelen. De resultaten van dit werk worden in vrij
korte nota’s voorgelegd aan een werkgroep
2)
uit het
Kabinet waarin alle Ministers aan het hoofd van econo-
misch belangrijke departementen zitting hebben, meestal
begeleid door aanbevelingen voor de economische politiek.
Deze nota’s worden niet gepubliceerd.
In maart publiceert het Sekretariat echter het ,,Econo-
misch Overzicht” dat een analyse geeft van het vooraf-
gaande kalenderjaar en een (meestal niet gekwantificeerde)
voorspelling van de ontwikkeling in het lopende jaar. Dit
overzicht geeft ook inlichtingen over de belangrijkste punt
ten van de economische politiek. Het overzicht wordt aan
de REA voorgelegd ter goedkeuring voor publikatie, en
meestal aangeboden aan het parlement met een rede door
de Minister van Economische Zaken.
Wat betreft de lange-termijnpolitiek en de handels-
politiek is de positie van het Sekretariat anders, vooral
door de aard der omstandigheden, daar het hier gaat om
actie op verscheidene terreinen voor elk waarvan ge-
specialiseerde kermis nodig is waarover een klein bureau
niet béschikt.
Het werk van het Sekretariat voor de Deense volks-
huishouding als geheel heeft zich daarom voornamelijk
ontwikkeld langs de volgende twee lijnen:
(a)
….
in de laatste jaren is er geen sprake geweest van
het opstellen van zoiets als een lange-termijnprogramma
of zelfs maar voorspelling op het gebied van lange-termijn-
politiek. Het Sekretariat beschouwt echter als een van zijn
taken het verschaffen aan regering en publiek van een alge-
meen overzicht van de waarschijnlijke ontwikkelingsljnen
van de Deense volkshuishouding op iets langere termijn,
omdat gevoeld werd dat zulk een algemeen overzicht een
nuttige, of zelfs onmisbare achtergrond zou vormen voor
de politiek van de dag. Men zal ook vinden dat de meeste
nota’s – gepubliceerd of niet – van het Sekretariat blijk
geven van deze belangstelling voor de ontwikkeling op
langere termijn.
In de laatste jaren heeft het Sekretariat ernaar gestreefd,
,,capita selecta” over speciale onderwerpen in het Eco-
nomisch Overzicht op te nemen. Deze hebben dikwijls
lange-termijnaspecten behandeld. Zo bevat het Econo-
misch Overzicht 1962 een hoofdstuk over de publieke
investeringsbehoeften in de periode tot 1980, gezien tegen
de achtergrond van de te verwachten grootte van de totale
Het Centraal Planbureau stelt ongeveer drie maal per
jaar ,.een overzicht van de conjuncturele situatje op, ter
voorlichting aan de Raad voor Economische Aangelegen-
heden uit de Ministerraad. Hierbij wordt zonodig de aan-
dacht gevestigd op punten die van belang kunnen zijh
voor de economische politiek. Ongeveer in mei wordt een
zeer voorlopige voorspelling voor het komende kalender-
jaar opgesteld, ten behoeve van de voorbereiding van de
Rijksbegroting die in september aan het parlement wordt
voorgelegd. Deze nota’s worden niet gepubliceerd.
Het Centraal Economisch Plan verschijnt in februari
(soms ook wel later). Het geeft uitvoerig gekwantificeerde
voorspellingen over het lopende jaar en een overzicht van
de belangrijkste punten van de economische politiek. Het
wordt aan de REA voorgelegd ter goedkeuring voor publi-
katie, en toegezonden aan de Kamers.
Het Centraal Planbureau heeft meer medewerkers. Toch
wordt de structuurpolitiek vrijwel geheel bedreven door
de daarop gespecialiseerde departementale diensten. De
handelspolitiek heeft hier andere aspecten; hierbij is vooral
het Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Econo-
mische Betrekkingen betrokken.
Na 1955 heeft het Centraal Planbureau geén lange-
termijnvoorspellingen meer gepubliceerd. Wel zijn
sindsdien een aantal voorlopige ramingen tot 1970 op-
gesteld, die dienst hebben gedaan in diverse internationale
werkgroepen, en die ook op verzoek aan belangstellenden
worden verstrekt. In het Centraal Economisch Plan komt
de tendentie op, één jaar verder vooruit te zien, omdat de
uitwerking van de economische politiek zich dikwijls over
meer dan één jaar uitstrekt.
Het Centraal Economisch Plan bevat dikwijls een bij-
zonder hoofdstuk of bijlage over een structureel probleem.
2)
Hieronder aan te duiden met REA.
E.-S.B; 11-7-1962
663
•/
–
investeringen. Teven
.
s bevat dit Overzicht een analyse van
de economische ontwikkeling in Denemarken in de jaren
vijftig, met als conclusie enkele richtlijnen voor de toe-
• komstige ontwikkeling.
(b) De mogelijkheid voer het Sekretariat tot actie op
deze terreinen is uiteraard beperkt, maar het Sekretariat
-. heeft dikwijls getracht, door nota’s -aan de REA een der-
gelijke actie door de betrokken departementen uit te lokken.
Als voorbeeld moge genoemd worden het beginnen (in
1956) van b’sprekingen over het aanbod van technisch
en wetenschappelijk personeel, de publikatie (in 1959) van
een rapport over de verkéersproblemen in Kopenhagen
en (in 1961) van rapporten over de investeringsbehoeften
op het gebied van onderwijs en vervoer.
Tevens is er in de laatste jaren in politieke en ambtelijke
kringen een groeiend begrip ontstaan voor de behoeften
an meer systematische gedachtenvorming over lange-
termijnproblemen op die gebiedén waar de regering een
sterke’invloed kan uitoefenn op de loop der gebeurtenissen.
Dit heeft op zijn beurt geleid tot het instellen van ver-
scheidene commissies of researchgroepen in afzonderlijke
departementen. Het Sekretariat is lid van bijna al die
groepen en men mag waarschijnlijk wel zeggen dat het bij
dit type van werkzaamheden een groot voordeel voor de
ainbteljke diensten is gebleken dat een instelling als het
Sekretariat bestaat, waar een kleine groep van economen
tijd kan vinden om na te denken over de lange-termijn-
vooruitzichten van de gehele volkshuishouding, en zo de
algemene vooruitzichten in verband te brengen met de
meer bijzondere problemen van de genoemde ,,groepen”..
Als voorbeelden van dit werk mogén genoemd worden de
gebieden van onderwijs en • vervoer (vergelijk onder b),
landbouwpolitiek en regionale ontwikkelingsproblemen.
Belangrijke lange-termijnactiviteiten van. het Centraal
Planbureau hebben vooral gelegen op het terrein van het
onderwijs, waarbij in samenwerking met het .Departement
van Onderwijs enmet het Centraal Bureau voor de Statis-
tiek analyses zijh verricht van vraag en aanbod van ge-
specialiseerde arbeid en van leerlingen en docenten van
diverse soorten scholen. Daarnaast zijn op vele gebieden
studies ad hoc verricht. Zelfs bestaat er een analogie met
de verkeersproblemen in de hoofdstad, want het Bureau
heeft zich bezig gehouden met tutinels in Amsterdam; het
betrokken rapport is opgenomen in de Handelingen van
de Tweede Kamer.
De laatste tijd komt vooral buiten het ambtelijk apparaat
meer belangstelling op voor lange-termijnplanning. Het
Centraal Planbureau tracht hieraan tegemoet te komen,
onder meer door het verstrekken van ramingen maar ook
door het deelnemen aan besprekingen, die ovrigens nog
een zeer voorlopig karakter hebben.
Behalve op let gebied van de onderwijsplanning heeft
het Centraal Planbureau tot dusver weinig bemoeienis ge-
had met concrete structurele politiek. Wel neemt het Bu-
reau deel aan de werkzaamheden van de ambtelijke en
niet-ambtelijke commissies die structurele problemen be-
handelen. Een voorbeeld is de Vaste Commissie voor het
Nationale Plan, die adviseertiri ruimtelijke zaken. Het
werk dat het Bureau verricht voor commissies van de
S.-E.R. (waarvan de directeur, Prof. P.de Wolf, lid-is)
is voorts dikwijls van belang voor de structuurpolitiek.
Wassenaar.
J. SANDEE.
(advertentie)
•.•.
.
met.
aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894’
hebt. U 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over ca. 200 fondsen beperkt
het risico. Bovendien -bestaat goede kans, dat Uw bezit
in waarde vermeerdert,
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
664
E.-S.B. 11-7-1962
In onderstaand artikel geeft schrijfster een overzicht
van de internationale arrangementen, gericht op de ver-
dediging van de dollar, waarmee ruim 14 jaar geleden
werd begonnen. Voorts schenkt zij aandacht aan het
optreden der Verenigde Staten op valutatermijnmrk-
ten en aan het streven naar verbetering der Ameri-
kaanse betalingsbalans. Zij is van mening dat, zolang
het Amerikaanse betalingsbalanstekort niet is op-
geheven – het tekort voor het lopende jaar zal naar
schatting der Amerikaanse autoriteiten tot ca. $ 1,5
mrd. worden teruggebracht -,. de positie van de
dollar wel hachelijk zal blijven, maar dat men kan.
zeggen, dat als gevolg van de internationale monetaire
voorzieningen het ernstigste gevaar voor speculatie
tegen de dollar lijkt afgewend. De Verenigde Staten’
schragen
iaar
het lijkt in hun acties en actieprogramma’s
met grote doortastendheid hun belofte de goudpariteit
van de dollar te handhaven.
10
verdediging
vaii de dollar
Het tekort op Amerika’s betalingsbalans voor het lo-
pende jaar zal, wanneer althans de iecente schattingen be-
waarheid worden, ca. $ 1,5 mrd. bedragen en zou daarmee
een opmerkelijke reductie hebben ondergaan in vergelijking
tot het deficit van $
2,5
mrd. van het afgelopen jaar.
Op dezelfde interim-basis beoordeeld staat de goudresetve
van het land er minder gunstig voor: het goudverlies der
Verenigde Staten, ontstaan doordat buitenlandse circu-
latiebanken gébsuik maken van hun recht tot omwisseling
van dollars tegen goud, had tot en met april van dit jaar
een waarde van $
375
mln, en was daarmee nagenoeg
gelijk aan, het goudverlies in datzelfde tijdvak van het
vorige jaar. De goudreserve der Verenigde Staten bedroeg
begin mei ca. $ 16,5 mrd.; daartegenover hadden tezelfder
tijd de kortlopende verplichtingen van de Verenigde Staten
aan het buitenland een omvang van ca. $
18,5
mrd.
1)
bij
een tot interne dekking van de dollarcirculatie vereist
goudbedrag van $ 11,7 mrd.
Het blijft derhalve van veel belang, mede om een be-
perking van het betalingsbalanstekort tot $ 1,5 mrd. te
kunnen realiseren, of het buitenland bereid zal zijn zijn
vorderingen op de Verenigde Staten ten dele in dollars
aan te houden. Dit zal zowel moeten inhouden, dat er
een einde komt aan tegen de dollar gerichte particuliere
goudspeculatie, als ook dat de centtale banken niet tot
conversie van dollars in goud overgaan.
Indien, zoals thans veelal het geval is, de stabiliteit van
de dollar met toenemend vertrouwen wordt beoordeeld
2),
zo is dit voor een goed deel te danken aan de internationale
monetaire coöperatie, waaraan naast internationale orga-
nisaties ook individuele Europese centrale banken en re-
geringen hebben deelgehad, teneinde de Verenigde Staten
te helpen
bij
het handhaven van de goudpariteit voor
de dollar. Een voortdurende uitbouw vindt plaats van
de financiële arrangementen, gericht op verdediging van
de dollar, waarmee ruim 14 jaar geleden op bescheiden
voet werd begonnen.
W.v. $ 8,5 mrd. aan particulieren en $ 10 mrd. aan regerin-
gen en circulatiebanken.
Zo buy, door Per Jacobsson in een interview met ,,U.S.
World & News Survey”, 14 mei 1962.
E.-S.B. 11-7-1962
Door de Bank of England werd hiei voor de eerste steen
gelegd, toen dit land na de gold-rush van oktober 1960,
¼
toen de Londense notering voor goud boven de $ 40 uit-
kwam, overging tot het ten laste van haar eigen reserves
toevoeren van goud aan de vrije markt, om daarmee de
situatie teweeg te brengen dat de speculatieve vraag zou –
worden afgeschrikt, doordat aan haar verwachtingen niet
werd voldaan. Kort daarop stemden de Verenigde Staten
erin toe alle ter beheersing van de goudmarkt door de
Bank of England verloren goud te vergoeden. Deze zgn.
goudbrug is sindsdien intact gebleven. De vooraanstaande
Europese centrale banken sloten zich hierbij aan door
informeel af te spreken dat zij zich zouden onthouden van
het kopen van goud op de Londense markt
3).
Voortaan
zouden zij zich bij een discrepantie tussen de marktprijs”
en de prijs waarbij gouduitvoer plaatsvindt vanuit de
Verenigde Staten, nI. $ 35,20 – de afgifteprjs der Federal
Reserve Bank van $ 35 verhoogd met provisie en trans
portkosten -, ter voorziening in hun goudbehoefte direct
tot de Amerikaanse of de Britse centrale bank wenden.
De Bazelse club.
Na de revaluatie van de D.M. en de gulden, toen ander-
maal verstoringen in het valutaverkeer dreigden, wisten de
bewuste centrale banken, leden van de Bank voor Interna-
tionale Betalingen, in augustus 1961 deze dreiging voor
het pond sterling af te wenden door hetgeen bekend werd
onder de naam ,,Bazelse arrangementen”: Engelarids trek-
kingsrechten op het I.M.F. Dit ging gepaard met de onder-
linge toezegging, dat men elkaars valuta zou aanhouden,
hetgeen betekende, dat geen verderecorrecties van wissel-
koersen zouden volgen. Naar verluidde – officiel werd
het niet bevestigd – bracht dit voor de Verenigde Staten
met zich, dat voortaan geen dollars meer wérden aange-
boden bij de Federal Reserve Bank
4),
Ook zou de Bazelse
club in de herfst van het vorige jaar actief hebben bij-
Zie o.a. de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 20 maart 1962.
O.a. in het interessante artikel van Fred Hirsch: ,,Expedients
for the Exchanges”, in ,,The Banlcer” van mei 1962, waarnaar
verder verwezen zij met betrekking tot de valutatermijntrans-
actie der U.S. Treasury.
665
gedragen tot de goudbrug, zodat een verkooppool van
goud werd gecreëerd
5).
De daling van de Londense goud-
prijs tot binnen de n rmale limiet in november/december
zou het gevolg
zijn
geweest van de actie van deze pool.
Het goudverlies der Verenigde Staten, dat in 1960 $ 1,7
mrd. had bedragen,’ daalde tot krap $ 900 mln, in 1961
en volgens deskundige schatting werd van het ene jaar
op het andere dank zij de contraspeculatie de som gouds,
die in particulier bezit kwam, gereduceerd van $ 1 mrd.
tot $ 680 mln.
6).
In maart ji. . is men in Bazel andermaal in overleg ge-
treden met als doel de vorming van een – nieuwe en meer
formele – goudverkooppool, op voorstel van de Verenigde
Staten gecomplementeerd met een aan.kooppool om fiuctua
ties in de prijs van de dollar, uitgedrukt in goud, ook naar
boven te begrenzen; het bijkomend effect zou zijn, dat
naar mogelijkheid goud uit particuliere handen in officiële
reserves zou. worden overgeheveld en de pool weer zou
worden aangevuld. Al mochten de besprekingen nog niet
met succes worden afgesloten, daar de centrale banken
bezwaar schijnen te maken tegen de propositie goud tot
een tevoren te fixeren bedrag aan te kopen, lijkt het uit-
eindelijk bereiken van overeenstemming, met of zonder
geestdrift der centrale banken, wel verzekerd en daarmee
zou deze als ,,tweede verdedigingslinie van de dollar”
aangeduide regeling versterkt zijn.
Wat het voor goudaankopen beschikbaar te houden
bedrag betreft, wordt
S
250 mln, genoemd
7
). Dat de
pool wel zou interveniëren bij een ,,irrationele” stijging
van de goudprjs, doch niet zou otreden tegen een
,,normale”
stijging,
wordt – op welke goede gronden
ook té verdedigen – een omstandigheid geacht waardoor
.de Pool ten gevolge van het teweeg brengen van onzeker-
heid meer kwaad dan goed zou doen. En om de sceptici
nogmaals het woord te geven: de betrekkelijk geringe
grootte van het fonds wordt als een bezwaar beschouwd
tegen het effectief functioneren ingeval van een ernstige
verstoring. Doch tegen dit laatste kan weer worden aan-
gevoerd de snelle hanteerbaarheid van het fonds en vooral
de gedachte, dat alleen reeds door het bestaan van de
pool particuliere goudspeculatie op grote schaal zou
worden afgeschrikt.
Het tweede deel van dit argument geldt tevens — en
sterker nog – voor hetgeen als derde verdedigingslinie
van de dollar te boek staat: het fonds van $ 6 mrd., dat
rond de jaarwisseling door de Parijse groep van 10 landen
aan het I.M.F. is toegezegd en waarop een in betalings-
balansmoeilijkheden verkerend land een beroep kan doen.
Binnen het geheel van internationale acties tot steun-
verlening aan de dollar, kan dit krediet wel worden gezien
als de
belangrijkste,
zelfs als men in aanmerking neemt,
dat het totale fonds voor $ 2 mrd. uit de krediettoezegging
der Verenigde Staten zelf bestaat.
Optreden der Verenigde Staten op valutatermijnmarkten.
Wat de laatste tijd evenwel het meest de aandacht heeft
getrokken is de eerste verdedigingslinie: het experiment
der Verenigde Staten op de valutatermijnmarkten, dat
voorbestemd lijkt om de studieboeken in te gaan als klas-
O.a. ,,The Times” van
19
maart
1962
en de ,,Neue Zürcher
Zeitung” van
20 maart
1962.
Jaaroverzicht van de goudmarkt van Sarnuel Montagu,
bankiers, Londen.
O.a.
in
een uiteenzetting in ,,The Economist” van
24
maart
1962,
blz.
1139.
siek voorbeeld van officiële interventie op grote schaal
door een stabilisatiefonds in toekomstvaluta. De be-
treffende operaties dienden ter ondersteuning van de ge-
differentieerde rentepolitiek der Verenigde Staten: lage
kapitaalmarktrente omwille der binnenlandse krediet-
verlening, bij hoge geldmarktrente om het aantrekken van
liquiditeiten uit het buitenland te stimuleren. Doel der
transacties was het disagio van de dollartermijnkoers ten
opzichte van de contante koers terug te brengen tot de
intrestpariteit – zoal niet in een premie te doen verkeren
-. teneinde te beletten, dat op grond van kostenoverwe-
gingen geldmarktmiddelen naar Europa zouden worden
getransfereerd
8).
Niet alleen dat anders de intrestarbitrage
en de speculatie worden aangemoedigd zich op de s’terke
valuta te richten naarmate de premie hierop toéneemt,
maar ook de handel: bijv. voor Europese exporteurs en
Amerikaanse importeurs die toekomstige vorderingen resp.
schulden in dollars hebben, wordt dekking op de termijn-
markt te duur, zodat het voordeliger voor hen wordt
dollars in New York te lenen en deze contant tegen de
betere koers te verkopen.
De ter reductie van de dollar-swapkosten ondernomen
transacties der Amerikaanse Schatkist vonden hun begin
in het voorjaar van 1961, toen het betrekkelijk kleine
wisselkoersstabilisatiëfonds, dat na aangevuld te zijn uit
o.a. vervroegde terugbetaling van Duitse oorlogsschuld
een geschatte grootte had van $ 300 -400 mln.
9)
gedurende
de zomer steunaankopen van termijndollars tegen D.M.
verrichtte, later in dat jaar en in het begin van 1962 ge-
volgd door overeenkomstige operaties in Zwitserse franks,
in Italiaanse lires en tot geringere omvang – in gul-
dens
10
). Het totaal dezer transacties heeft,
mci.
verlengin-
gen, de omvang van $
1,5
mrd. aangenomen. Ter voldoe-
ning aan haar yerplichtingen tot levering bij verval, ver-
wierf de Amerikaanse Schatkist voor eèn gedeelte van de
aangegane verplichtingen een lening van dd Zwitsersé en
van de Italiaanse centrale bank. Overigens werd, wat
Duitsland en Zwitserland betreft, de afwikkeling be-
gunstigd doordat inmiddels een’ omkering was ontstaan
in de betalingsbalanssituatie van deze beide landen en
daarmee in de marktsituatie van de beide valuta
11).
Het gunstige feit dat in beide gevallen het agio op de
termijnkoers was verminderd, kan dan ook niet in aanwijs-
bare mate aan de Amerikaanse interventie worden toe-
geschreven
12
). Indien de verplichtingen op de valuta-
termijnmarkten waren vervallen zonder dat
tussentijds
de
Europese valuta waren verzwakt, dan had het ingrijpen
der Amerikaanse Schatkist, voor zover de inhoud van het
stabi.lisatiefonds overschrjdend, betekend, dat ôf het goud-
verlies voor de Verenigde Staten met een vertraging alsnog
tot stand was gekomen, dan wel dat gebruik had moeten
worden gemaakt van kredietfaciliteiten ad hoc dan
Voor een bespreking van de spanningen tussen contante en
termijnkoers zij verwezen naar het artikel van M. P. Gans
in ,,E.-S.B.” van
7
maart
1962,
blz.
222
e.v.
Namelijk ooripnonkelijk $
100-$ 200
mln., vermeerderd
met ca. $
125
mln, door aflossing van Duitse oorlogsschuld en
$ 75
mln, door goudontvangst van het I.M.F. uit hoofde van
Engelands trekkingsrechten.
,,Federal Reserve Bulletin”, maart
1962.
Als aardige bijkomstigheid maakte het stabilisatiefonds
een winst van enkele miljoenen dollars, daar D.M. en Zwitserse
frank inmiddels bij contante aankoop goedkoper waren dan zij
bij termijnverkoop waren geweest; aldus ,,The Economist”
van
28
april
1962,
blz.
368.
Volgens conclusie van Fred Hirsch in het reeds genoemde
artikel in ,,The Banker”.
666
E.S;B; 1171962
wel van de Bazlse en/of de Parijse club. En dat had op
zijn beurt tot vermindering van het vertrouwen in de dollar
kunnen leiden, zodat de interventie een averechtse uit-
werking zou hebben gehad.
Een dergelijke eventuele noodzaak tot binnenlandse of
buitenlandse schuldconsolidering vormt voorts de reden,
dat sedert de aanvang van dit jaar de Federal Reserve
Bank voor eigen rekening termijnoperaties in vreemde
valuta op zich heeft genomen; haar dollarmiddelen en
haar mogelijkheden tot kredietverkrjging van buiten-
landse circulatiebanken zijn namelijk ruimer.
Streven naar verbetering der Amerikaanse betalingsbalans.
De Verenigde Staten zijn, hoeveel belang zij ook aan
de internationale monetaire strategie hechten, zich terdege
bewust van de vereiste een fundamentele verbetering der
betalingsbalans tot stand te brengen
13).
Ten dele is ook
hier de bijstand ingeroepen der Europese landen: de
deviezenlasten der defensie, die in de beide voorgaande
jaren $ 3 mrd. bedroegen, zijn dit jaar reeds voor meer
dan $ 1 mrd. overgeheveld nâar de bondgenoten; ook
wordt op hen aandrang uitgeoefend een groter deel te
dragen van de hulp aan ontwikkelingslanden. De Verenigde
Staten zelf hebben al, door binding van ontwikkelings-
hulp aan besteding op de Amerikaanse markt, de deviezen-
last hiervan tot $1,3 mrd. gereduceerd. Investeringen door
het buitenland in de Verenigde Staten zullen worden aan-
gemoedigd en een door president Kennedy ingediend wets-
ontwerp strekt, tot het heffen van belastingen op ves-
tigingen van Anerikaanse ondernemingen in andere in-
dustriële landen en beoogt vooral dat kapitaal te treffen,
hetwelk in het buitenland is geïnvesteerd om aan belasting-
betaling te ontkomen. indien deze regeling dôorgang zal
vinden, valt een gunstig effect op de betalingsbalans te
verwachten, liggend tussen $ 200 mln, en $ 400 mln. per
jaar.
Het betalingsbalansbeleid dat de Kennedy-regering zich
voorstelt te voeren; legt in zeer sterke mate de nadruk op
de vergroting van het overschot op de handelsbalans. Aan
het streven naar verbetering der Ajnerikaanse concurrentie-
positie t.o.v. het buitenland is reeds zoveel bekendheid
gegeven, dat wij het in zijn onderdelen hier niet opnieuw
zullen memoreren. Liever zullen wij een blik werpen op
deprojectie van een nieuwe fase in de internationale finan-
ciële politiek, die bij de bankiersconferentie in Rome, in
mei jI. gehouden, onder auspiciën van de American Bankers
Association, aan de orde kwam.
Deze conferentie verkreeg een bijzonder accent van be-
langrijkheid doordat de aanwezigen, onder wie de presi-
denten van Europese centrale banken, werden toegesproken
namens het Amerikaanse Ministerie van Financiën. Minis-
ter Dillon deed hier een aanval op de Westeuropese over
–
schotlanden, welke hun kapitaalmarkten d.m.v. restricties
op het kapitaalverkeer en institutionele belemmeringen
gesloten houden. Dillon verweet zijn auditorium niet alleen
dat zij de Verenigde Staten alleen laten staan
bij
het op-
vangen van de marginale vraag uit andere landen, maar
dat
zij
bovendien, terwijl zij zelf een groeiend volume aan
besparingen voortbrengen, een aanhoudend en steeds toe-
nemend beroep doen op de New Yorkse kapitaalmarkt
en aldus profiteren van de goedkope mogelijkheden van
-) Een overzicht van de ten behoeve van de dollar en de
betalingsbalans getroffen maatregelen wordt gegeven door H. M. H. A. van der Valk in ,,E.-S.B.” van
24
januari
1962,
blz.
74
e.v.
kapitaalverkrijging aldaar en bovenal van de gemakkelijke
toegankelijkheid van de New Yorkse markt.
Er valt tegen Dillons kritiek als zodanig, naar het lijkt,
weinig in te brengen. De ,,Neue Zürcher Zeitung” weet
te berichten, dat tot en met half mei van dit jaar reeds
meer middelen op de New Yorkse kapitaalmarkt zijn op-.
genomen dan in enig ander compleet jaar sedert 1958
14)
Tegen het mobiliseren van Europese kapitaalmarkten,
gelijk door Dillon bepleit, vallen diverse bedenkingen
te uiten: naast het ,,technische” bezwaar, dat het op-
bouwen van een goed-functionerende kapitaalmarkt –
bijv. in West-Duitsland — jaren zou kosten, zou, tevens
vereist zijn een internationale harmonisering van rente-
voeten voor transacties op lange termijn, hetgeen nog
moeilijker te realiseren ware dan reeds het geval is bij
harmonisering der rente voor de korte termijn.
Hetgeen evenwel bij Europese centrale banken weerstand
opwekte was de overweging, dat van het betalingsbalans-
tekort der Verenigde Staten ook kan worden gezegd, dat
het voor een overwegend deel voortkomt uit dat gedeelte
van de particuliere kapitaaluitvoer, dat zich richt op winst-
gevende belegging in het buicenland d.m.v. aankoop van
buitenlandse aandelen door Amerikaanse beleggers en dit
nu kan niet aan Europa worden verweten. De suggestie
van Europese zijde om deze Amerikaanse beleggingen
aan banden te leggen, wordt echter door de Verenigde
Staten afgewezen; zij willen een vrij kapitaalverkeer hand-
haven, alleen al om het psychologische effect: beperkingen
kunnen door het publiek als teken van zwakte worden
uitgelegd.
Vorming van een deviezenreserve.
Het conferentiethema van onderminister Roosa vormde,
de conceptie der Amerikaanse valutapolitiek. Deze zal
bestaan in het permanent aanhouden van convertibelë
valuta van andere landen — Roosa dacht aan $ 150 -.
$ 200 mln. – teneinde door de inzet hiervan de goud-
reserve te kunnen ontzien. Daardoor zou de taak, die tot
dusver door de twee grote sleutelvaluta werd uitgeoefend,
worden gemultilateraliseerd. Roosa ziet in een dergelijk
stelsel ook een betere oplossing van het probleem der
internationale liquiditeitsbehoeften op langere termijn dan
in de dcr hem als kunstmatig aangeduide stelsels die
zouden berusten op een buiten-nationale monetaire ge-
zagsinstantie.
Achter dit plan der Verenigde Staten schuilt de ver
–
wachting, dat ook landen, die thans hun monetaire reserves’
geheel in goud aanhouden, in de toekomst een deel in
deviezen — lees: dollars zullen aanhouden. Door Enge-
land, tot welk land dit appèl wel in hoofdzaak was gericht,
werd bij monde van de president der Bank of Engeland
evenwel duidelijk gemaakt, dat dit land zich hiertoe nu
noch in de toekomst geroepen zal voelen. Bovendien zullen
de Verenigde Staten zich, gezien hun status van debiteur-
land, geconfronteerd zien met het probleem van het ver
–
werven der buitenlandse valuta; zij zullen deze buffer
–
voorraad pas in de loop van de tijd kunnen vormen door
overschotten uit het betalingsverkeer. En op langere ter-
14)
In
1961
werden emissies van buitenlandse regeringen en
internationale instellingen in New York geplaatst voor een
bedrag van $ 103 mln., tegen reeds $
269,5 mln. gedurende de
eerste
44
maand van.dit jaar. Daarnaast vonden tot dusver in
1962
obligatie-emissies van buitenlandse particuliere zijde
plaats voor $
150
mln., tegen $
50
in het gehele jaar
1961
(door
de ,,N.Z.Z.” gebaseerd op ,,Investment Dealers Digest”).
E.-S.B. 11-7-1962
.
667
ç
mijn zou ook
dit s
telsel van de betrokken landen een even-
wichtige betalingsbalans vergen, opdat niet enig land door
aanhoudende tekorten of surplussen de deviezenreserve-
verhoudingen scheeftrekt.
–
Conclusie.
De morele druk der Verenigde Staten is vooralsnog niet
in’staat de centrale banken van het transformeren van
dollars in goud te doen afzien; Engelands weigering mocht
reeds als voorbeeld dienen, maar dit land staat hierin niet
alleen. Eveneens worden achter de goudvraag op de Lon-
dense riiarkt door de internationale financiële pers wel ver-
kapte aankopen van circulatiebanken vermoed
15).
Dat de
particuliere speculatie steeds weer actief wordt blijkt ook
thans weer, nu de oplaaiende vraag naar goud resp. goud-
aandelen, mede aan een verminderend vertrouwen in de
dollar wordt toegeschreven. Zolang het betalingsbalans-
tekort niet is opgeheven, zal de positie van de dollar wel
hachelijk blijven. Doch men kan zeggen, dat als gevolg
van de internationale monetaire voorzieningen het ern-
stigste gevaar voor speculatie tegen de dollar lijkt afgewend.
En de Verenigde Staten – tegen de door internationale
prominenties op hen uitgeoefende aandrang tot devaluatie
in – schragen in hun acties en actieprogramma’s met
grote doortastendlieid hun belofte de goudpariteit van de
dollar te handhaven.
Rotterdam.
Mej. Drs. R. G. SINGER
15)
Zie buy. de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 20 maart 1962.
VOORLICHTING DOOR DOORLICHTING
Onderzoek naar de lezerskring van Margriet
– In navolging van enkele eminente Amerikaanse voor
–
beelden is enige tijd geleden door De Geïllustreerde Pers
N.V. aan Attwood Statistics Ltd., Afdeling Nederland,
opdracht gegeven tot een grootscheeps .onderzoek van de
lezerskring van het weekblad Margriet. Het rapport dat
hieruit voortvloeide omvat vier delen; het eerste daarvan
– onder de titel ,,Algemene Analyse van de Lezerskring”
– is onlangs voor publikatie vrijgegeven. Geheel eerlijk
kunnen
wij
stellen dat dit boekwerk ons verbluft heeft,
èn door zijn bijzonder heldere en luxe vormgeving èn door
de resultaten van het onderzoek. Wie immers zou hebben
vermoed dat niet minder, dan
53
pCt. van alle Nederlandse
vrouwen van 15 jaar’ en ouder regelmatig Margriet leest,
om nog te zwijgen van de 35 pCt. mannen van diezelfde
leeftijdsgroep?
Laten we echter niet verder vooruitlopen op de resul-
taten en beginnen met de feiten betreffende de steekproef,.
die werd gebruikt. Ei werden
7.205
personen in
5.876
– huishoudingen at random getrokken uit de Nederlandse
bevolking van. 15 jaar en ouder, d.w.z. er werden 6.990
adressen bezocht, waarvan 4 pCt. afviel wegens ,,niet thuis
na 3 bezoeken” en nog eens 12 pCt. wegens weigering
van een eerste of tweede gesprek – endeze data later zo-
danig gewogen dat een representatief beeld- werd ver-
kregen voor de gehele bevolking van 15 jaar en ouder.
Kortom, er werd gewerkt met een gestratificeerde random-
cluster steekproef. Met behulp van een enkelvoudige pro-
jectie kon dus worden geschat hoeveel vrouwen in Neder-
land Margriet lezen – en dat
zijn
er maar liefst 2,2 mil-
joen! -, hoeveel daarvan werkzaam zijn, hoeveel gehuwd,
668
hoeveel abonnees, welke religie zij hebben, tot welke wel-
standsklasse zij behoren enz.
Deze en dergelijke gegevens vinden wij in dit eerste
rapport dat ons alleen maar kan doen verlangen naar de
volgende
1).
Het ook afgedrukte enquêteformulier – er
werden ongeveer honderd enquétrices ingeschakeld – laat
immers zien dat de informatie, die uit dit onderzoek naar
voren zal komen, ver uitgaat boven de resultaten van een
huishoudrekeningenonderzoek, zoals we die van het
C.B.S. gewend zijn. Want behalve de vragen met betrek-
kiig tot het lezen van Margriet en andere weekbladen
kwamen hier ook reeksen van duurzame en minder duur-
zame, maar niet minder luxe, consumptiegoederen aan
bod, waarover nog zeer weinig bekend is, althans in Neder-
land. Rook – en drinkgewoonten, het bezit van een giro-
of bankrekening, auto, huis, pick-upinstallatie, film-
apparaat enz. werden hier geanalyseerd naast kwesties als
,,Bent U het afgelopen jaar met vakantie geweest?” en
,,Gebruikt U wel eens pijnstillende middelen zonder
doktersrecept?” of ,,Koopt U wel.eens per postorder?”
Alleen de vragenlijsten reeds nemen zeven flinke bladzijden
in beslag, en de gehele opzet wekt het volste vertrouwen.
Dit temeer omdat De Geïllustreerde Pers N.V. het Mathe-
matisch Centrum te Amsterdam heeft ingeschakeld voor
de betrouwbaarheidsnomogrammen die achterin het boek
staan afgedrukt. –
Men behoeft geen expert te
zijn
op het terrein van de
moderne reclametechniek om te weten dat een dergelijk
onderzoek niet pro deo wordt uitgevoerd. Hier immers ligt
dè kans 6m de adverteerders een hoeveelheid marktinzicht
te verschaffen die zelden langs andere weg kan worden
verkregen. De ,,drculation”; zoals de Amerikanen de ver-
kochte oplage (abonnementen plus losse exemplaren) noe-
men, vormt immers allang niet meer de enige basis voor
de cald’ulatie van een advertentietarief. Men gaat hierbij
steeds meer in de richting van de ,,readership” of
,,audience”, die al gauw een vijf-totzevenvoud van de op-
lage bedraagt (voor Margriet ligt deze factor rond de 4,7).
In ‘de Verenigde Staten wordt de reclame voor een week-
blad dan ook meer gericht op de potentiële adverteerder
dan op de potentiële lezer, zoals(nog) in Nederland. Dit
ligt voor de hand warmeer de advetentie-inkomsten meer
dan driekwart van het bedrijfsinkomen gaan bedragen
2).
Zo constateren we dus, dat dit Margriet-onderzoek vele
vliegen in één klap vangt: de adverteerders, de lezers, en
last not least de marktanalytici, statistici enz., kortom
allen, die uit commercieel of wetenschappelijk oogpunt
hierin geïnteresseerd moeten zijn. Dit geldt a fortiori, om-
dat uit de resultaten blijkt, dat het Margriet-gezin ,,Huize
Doorsnee” zeer goed benadert. Onze eerste, oppervlakkige
indruk is dat het lezen van Margriet noch met de wel-
standsklasse, noch met de kerkelijke gezindte van de lezers
gecorreleerd is, wèl daarentegen met de gezinsgrootte en
dit heeft tot gevolg dat er ook sprake is van een lichte
samenhang tussen het lezen en de leeftijd van de lezer(es).
Het
belangrijkste
resultaat van het onderzoek is o.i. het
feit, dat Margriet bij
45
pCt. van de Nederlandse gezinnen
in huis komt, waarvan bij 27 pCt. via abonnement.
‘)
De titels hiervan zullen zijn: 11. Welstandscriteria en duur-zame gebruiksgoederen; III. Gebruik van Cosmetica en Genees-
middelen, en IV. Gebruik van Voedings- en Genotmiddelen.
Herenconfectie.
2)
In de zomer van 1961 sloeg een van de grootste Amerikaanse
weekbladen een goede slag door zijn adverteerders een ,,bonus-
‘circulation” van 1 miljoen aan te bieden!
E.-S.B. 11-7-1962
ROTTÉRDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITI EVEN
INCASSE RINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
MEER DAN 335 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(T. M.)
Wanneer
wij
tenslotte enige kritiek willen leveren, dan
kan dit slechts gebeuren op enkele ondergeschikte punten.
In de eerste plaats worden de Margrietpercentages dikwijls
vergeleken met ,,Nederlandse” cijfers, welke zelf ook
schattingen
zijn
op basis van de gebruikte steekproef.
Bovendien suggereren de randorn-clusters kleinere schat-
tingsvarianties dan deze in feite zijn. Dit wordt ook in
het rapport vermeld, maar de oplossing die voor dit pro-
bleem gegeven wordt lijkt ons te optimistisch: een 2-sigma
grens wordt geïnterpreteerd als een kans van negen op
tien. Tenslotte speelde bij de beoordeling van de welstands-
klasse ook de mening van de enquêtrice mee, en dit is in
principe onjuist. Van deze kanttekeningen willen wij echter
gaarne afzien bij ons eindoordeel, dat onverdeeld gunstig
is. Laten ‘wij hopen dat dit boek veel lezers, en dit onder-
zoek goede navolging, mag vinden.
Rotterdam.
G. J. AEYELTS AVERINK.
Geldmarkt.
De omvang van de bankbiljettencirculatie heeft in het
midden van het jaar een nieuwe recordhoogte bereikt.
De juni-ultimo-uitzetting heeft hiertoe in sterke mate bij-
•gedragen. Sedert het midden vn de maand is een stijging
met f. 283 mln. te berekenen. Op grond van de beweging
in vorige jaren mag worden verwacht, dat slechts een deel
van dit bânkpapier in juli zal terugstromen en dat de uit-
zetting aan het eind van de maand die van juni nog zal
overtreffen. Vooralsnog, d.w.z. in de afgelopen en ko-
mende week, zien de banken echter nog bankbiljetten
terugkeren. De markt was dan ook Vrij ruim. Cailgeld
was op 2 pCt. gemakkelijk verkrijgbaar. De activiteit op
de disconto- en kasgeldieningenmarkt is zeer beperkt.
De schatkistpapierportefeuille van De Nederlandsche
Bank is vooral door de Canadese en Argentijnse guldens-
strekkingen op het I!M.F. en de wijze van financiering
door de Staat thans weer enigszins op peil gekomen. Dit
is evenwel alleen maar van betekenis voor het geval de
• binnenlandse liquiditeiten dermate zouden toenemen, dat
afroming door middel van open-marktoperaties wenselijk
zou zijn. Deze ontwikkeling is vo’brlopig niet te verwachten.
De kaspositie van de Schatkist trekt op het ogenblik
belangstelling. De kas is namelijk beneden f. 300 mln.
ekonien. Ook in vorige jaren waren juli en augustus vaak
maanden met een lage kas, doch de mogelijkheden om geld
aan te trekken lijken thans beperkter. Dat met de kwartaal-
uitkering aan de gemeente op 25 juli in zicht tegen deze
tijd een tender zal worden gehouden, mag wel worden
verwacht.
Kapitaalmarkt.
1-let levensverzekeringsbedrijf heeft in het eerste kwartaal
ruim f. 300 mln, aan zijn beleggingen toegevoegd, hetgeen
opnieuw een toeneming betekent vergeleken niet het over- –
eenkomstige kwartaal
1961
toen de groei f. 244 mln, be-
droeg. Ook thans is het grootste bediag naar de onder-
handse niarkt’gestroomd.
Dat de verhoudingen op de kapitaalmarkt in het laatste –
halfjaar zijn veranderd, is wel duidelijk uit de rente-ont-
wikkeling naar voren gekomen. Sedert op 15 februari jI..
het rendement van langjarige staatsobligaties vrijwel de
4 pCt. had bereikt, is sedertdien een geleidelijke stijging
ingetreden, waardooi eind juni de
44-
pCt. werd gepasseerd.
De koersdaling van aandelen, die niet in de eerste plaats
door rente-overwegingen is veroorzaakt, heeft toch ook
waarschijnlijk enige versnelling in de koersdaling van
obligaties teweeggebracht. Het beperkte herstel van
,
de
aandelenmarkt heeft in de afgelopen week het rendement
van obligaties een fractie beneden 44 pCt. gedrukt.
Geldnemers en geldgevers hebben zich nog niet aan het
verhoogde peil aangepast. Geldnemers hebben de neiging
de voorziening in hun financieringsbehoeften nog even uit
te stellen, klaarblijkelijk omdat zij het geld thans te duur.
vinden. Geidgevers staan juist op het tegengestelde stand-
punt ei wensen hogere rente dan het thans uit de koersen
te calculeren rendement. Het gevolg hiervan is, dat de
activiteit op de onderhandse markt
bijzonder
gering is.
lndexcijfers aandelen.
27 dec,
Ii.
&
L.
29 juni
6 juli
(1953
100)
1961
1962
1962
1962
Algemeen
——————-
410
431 —316
333
350
Intern, concerns
………….
566
594 – 420
‘
448 472
Industrie
………………
366
396-302
315
329
Scheepvaart
…………….
184
186— 134
141
140
Banken
…………………
253
270-221
229 238
Handel enz .
…………….
160
171-132
135
–
144
Bron:
A.N.P..C.B.S., Prijscourant
Aandelenkoersen.
Kon. Petroletim
………….
f. 126,70
1.
128,40
E
131,50
Philips G.B
……………….
9844
636
f. 167,40
Unilever
………..
……..
f. 189,70 f. 134,60
f. 148,40
Robeco
…………………
f.
252.50
–
f. 196
f. 202
Hoogovens, nrc.
………..
776
588
619
A.K.0.
…………………
4O4’/
352 359
1
1
Kon. Zout-Ketjen, nr.c
…….
1.070
735
760
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
785
875
Interunie
……………….
1′. 228
f. 169
f. 177,50
Amsterd. Bank
.’
………….
396
366
374
New York.
Dow Jones Industrials
……..
731
561
576
Rentetand.
Langl. staatsobi. a)
……….
4,12
4,54
4,49
Aand.: internationalen a)
2,83 b)
3,64
lokalen a)
………..
3,55 b)
4,15
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………..
..1’f
2
1
1
2
1
1
Bron: Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december.
C. D. JONGMAN.
E.-S.B. 11-7-1962
669
–
RECENTE PUBLIKATIES
Inleidingen betreffende belastingheffing van coöperatieve
vere1igingen volgens het ontwerp van wet op de ven-
nootschapsbelasting 1960
van W. E. Kremer en Mr.
L. Roeloffs, N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn
1961, 57 blz.
Stenografisch verslag
van de bespreking in de vergadering
van 25 november 1961 van deze inleidingen, 30 blz.
Geschriften 106 en 107. van de Vereniging voor Be-
lastingwetenschap.
In deze geschriften wordt de voorgestelde fiscale behan-
deling van cöoperaties kritisch bezien. Kremer bepaalt
zich daarbij tot het onderwerp zonder meer, Roeloffs dringt
door tot de problematiek van de dubbele belastingheffing
van door lichamen uitgekeerde winsten. Tezamen met
béhartenswaardige opmerkingen van een’ aantal debaters
vormer deze inleidingen een goède en beknopte samen-
vatting van de aan de orde gestelde problematiek.
Anders en beter – systematisch met hodenonderzoek in kleine
en middelgrote bedrijven.
Contactgroep Opvoering
Productiviteit, ‘s-Gravenhage 1961, 75 blz., f.
5.
Acht directeuren van middelgrote en kleinere bedrijven
vertellen in deze brochure een en ander over hun tot na-
volging prikkeleride ervaringen en over de met systema-
tisch methodenonderzoek in hun bedrijf behaalde resul-
taten.
NEDERLAND
zoekt wegens uitbreiding van haar staf
JONGE
bedrijf s
–
economische ossiste
–
nien
Gedacht wordt aan jongemannen, die scherp analytisch kunnen denken en
reeds vergevorderd zijn met hun studie candidaats- of M.O. Economie.
Hun taak zal zijn het assisteren bij het opstellenvan financiële- en bedrijfs-
economische programma’s zoals:
Jaarlijks budget
•
kostenanalyse
• bedrijfsresultaten ‘analyse
Prijsstudies
•
concurrentie vergelijkingen
• verkoopbevorderende methoden
Bedrijfs-econo-
•
uitbreidingsprogramma’s
mische programma’s
•
investeringspolitiek
oves langere perio-
•
produktenintegratie
–
den
,
Gegadigden dienen een goede kennis van de Engelse taal te bezitten, be-
drijfservaring en/of het bezit van de diploma’s Boekhouden, M.B.A. of
S.P.D. wordt gewenst geacht.
Men dient bereid te zijn eventueel een trainingsprogramma in het buiten-
land te volgen.
De functie omvat een volledige dagtaak, evenwel wordt voortzetting der
studie in de avonduren op prijs gesteld.
Sollicitatiebrieven met uitvoerige informaties betreffende ervaring en opleiding te rich-
ten tot de Chef van de Afdeling P e r so n e e Is zaken, postbus 795 te Amsterdam.
OP GEHEIMHOUDING KAN WORDEN YERTROUWD.
670
,
E.-S.B. 11-7-1962
Het prachtige rijk geïllustreerde boek dat indertijd
verscheen, gewijd aan het Prinsessejacht
Iie groene Israeck
is een uitgave van blijvende waarde, waarin men zo
nu en dan graag bladert. Ook in verband hiermee
leent het boek zich bijzonder als cadeau voor een
jonge of als prijs in een wedstrijd. –
Prijs slechts f 9.50
Wendt U tot Uw boekhandelaar of rechtstreeks tot de
uitgever N.V. Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants te Schiedam
Over de gehele wereld
reiken onze verbindingen in het inter
–
nationale handels- en betalingsverkeer.
Daardoor kunnen wij U een uitgebreide –
LDETWENTSCHEBANK
oorlichting
verschaffen voor de
ling van Uw exportpiannen en de
g vanUw buitenlandse transacties.
L
%,
1
– .
Uw financiële raadsman
*
Adverteer in E.-S.B.
*
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
NEDERLANDSCHE
CREDIETBANK N.V.
vraagt als
hoofd van
de administratieve organisatie
een accountant of drs. economie
De gezochte functionaris zal onder meer wor-
den belast met de leiding van een verdergaande
mechanisering van de administratie van hoofd-
en bijkantoren. Alleen zij die voldjende op de
hoogte zijn van de jongste ontwikkeing op het
gebied van informatie-verwerking gelieven te
reflecteren.
Honorering
geschiedt in
overeenstemming
met het gewicht van
de
functie.
Geschreven sollicitaties met uitvoerige much-
tingen en pasfoto te richten aan, de Directie
van de Nederlandsche Credietbank NV., Kei-
zersgracht 507
–
517, Amsterdam.
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
E.-S.B. 11-7-1962
–
671
N.V. ELECTROLOGICA
Fabriek van Elektronische Rékenmachines
(dochtemaatschappij van de N.V. Levensverzekeringmaatschappij
NILLMIJ) biedt wiskundig geïnteresseerde
ACCOUNTANTS
•
(N.I.V.A. of V.A.G.A.)
carrière-mogelijkheden op het zich snel ontwikkelende terrein
van automatisering van administraties. Sollicitaties worden inge-
•
wacht voor de functies
a. ORGANISATIE-ADVISEUR
In deze functie gaat men contacten onderhouden met cliënten en
krijgt men de verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar de
meest doeltreffende wijze van automatisering van de admini-
stratie met behulp van elektronische rekenmachines.
b. CHEF SYSTEEM-ANALISTEN
Deze functionaris zal leiding geven aan een groep administratief
• geschoold persoheel, welke tot taak heeft de verdere analyse van
bij de cliënt verzamelde gegevens, om te komen tot een gedocu-
menteerd automatiserings-advies. Hij werkt op collegiaal niveau
ten nauwste samen met de organisatie-adviseur. Leeftijd voo
beide functies tot 40 jaar. Gelegenheid zal worden gegeven tot
een gedegén bestudering van de door de vennootschap gepro-
duceerde apparatuur en haar toepassingen.
Eigenhandig (niet met balipoint) geschreven brieven met iplich-
tingen over leeftijd, opleiding en praktijk en vergezeld van een
recente pasfoto vr 23 juli a.s. aan de
Nederlandsche Stichting
voor Psychotechniek,
Wittevrouwenkade 6, Utrecht, onder
nummer E.S.B. 1 73577 met vermelding a of b.
[1
reageert op annonces in
,
,E.-S.B.”? Wilt U dit dan steeds duidelijk tot uitdrukking brengen?
672
–
E.-S.B. 11-7-1962
Jlaak gebruik van
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
de rubriek
–
functies. Het aantal reacties, aat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
T.A. CAT URE S
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
–
ontvangt en waar het niet circuleert!
II
– Een der grote levensverzekeringmaatschappijen zoekt een bekwame
HOOFDADMINISTRATEUR
Deze zal de leiding krijgen van de administratie in de ruimste zin des woords
en als zodanig verantwoordelijk zijn voor ‘de doelmatige functionering van
een apparaat van honderden mensen.
Behalve leidinggevende kwaliteiten en ervaring is kennis op het gebied der
administratieve organisatie en, automatisering beslist vereist.
Branchekennis strekt tot aanbeveling.
De gedachten gaan uit naar een jonge
–
–
ACCOUNTANT NIVA of VAGA
Het is de bedoeling dat bij gebleken geschiktheid binnen enkele jaren op-
neming in de directie volgt.
Brieven met volledige inlichtingen onder letter PB te richten aan:
Ir. H. Luijk, Organisatie-Adviseur
Nachtegaallaan 6, Wassenaar.
Discretie verzekerd.’
Telefonische inlichtingen worden niet verstrekt.
E.-S.B. 11-7-1962
673
Abonneert
U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. Ii. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f
22,50;
fr. p. post
f
23,60; voor stu-
denten 1 19,—; fr. per post
1 20,10.
a.
twee economen
met belangstelling voor en kennis van het bankwezen
en het internationale• betalingsverkeer.
b.
enige werkkrachten
met tenminste middelbare schoolopleiding en bereid
tot verdere studie, voor beleggingsanalyse en
effectenvoorlichting.
Leeftijden niet boven 30 jaar
DE TWENTSCHE DANK
vraagt voor haar
FINANCIEEL – ECONOMISCH BUREAU
*
Sollicitaties te richten aan de afdeling Personeelzaken van he
hoofdkantoor,. Spuistraat
138-150
te Amsterdam (Postbus 407)
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
T. bestellen bij Uw boekhandelaar dan
welrechtstreeks bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerij
H. A. M.
Roelants Afd 8 te Schiedam.
Adverteer
in ,,E.-S.B.”
674
INDUSTRIËLE ONDERNEMING
In het midden des lands, met ca 3000 man personeel, verspreid
over verscheidene fabrieken en dochterondernemingen in Neder-
land, zoekt een
AA
die – rechtstreeks onder de hoofddirectie – verantwoordelijk zal
zijn voor het leidinggeven aan de hoofden van een aantal admini-
stratieve afdelingen, waarin totaal ca 130 personen werkzaam zijn.
Tot zijn taak zal met name behoren de organisatie en de uitbouw
van moderne administratietechnieken en de systematiek van
informatie aan hoofddirectie en bedrijfsleiding. De gedachten gaan
uit naar iemand van ca 45 jaar met een ruime ‘ervaring in een
soortgelijke functie.
Onderstaand bureau is gemachtigd aan serieuze reflectanten
telefonisch nadere inlichtingen té verstrekken (tel. 010-51006 –
toestel 1). Met bijzondere wensen inzake de uiteraard in acht te
nemen discretie zal gaarne rekening worden gehouden.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 130 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
E-S.B. 11-7-1962
een voorbeeld van geslaagde industrialisatie
Het is in Friesland niet alleen goed werken, maar
ook goed wonen. Wie met plezier en vrucht wil
arbeiden, komt ook volledige ontspanning toe.
Men vindt dit volop in deze provincie, want niet
ver van de elf industriekernen ligt een uitgelezen
gebied voor watersport, voor visserij en voor jacht.
Hier vindt men nog de weldadige rust en stilte,
die een zo belangrijk element zijn bij de gecon-
centreerde inspanning, die inhaerent is aan de
moderne onderneming.
Wie de Friese meren bevaart, zal ontdekken steeds
de wind in de zeilen te hebben, evenzeer als de ondernemer die zijn bedrijf in Friesland vestigt
voor de wind zal zeilen.
Friesland is een ideale provincie voor hen die sport!-
viteit waarderen bij werk en ontspanning.
De ondernemer die vooruit kijkt, kijkt naar
Friesland
zijn de
11
kernen: Bergum – Dokkum – Drachten – Harlingen – Heerenveen – Koot-
tule (gem. Achtkarspelen) – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Wolvega.
rîesland kunt u bouwen
htinjen: de Industrialisatie-raad der Friese Kernen
1
Sophielaan
1,
Leeuwarden, tel.
(05100) 28144-28146.
E.-S.B. 11-7-1962
675
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN
LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMÂNIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
RORDAM – DEN HAAG – UTEECIIT – GRONGEN – INGELO – HAARLEM
«waar uheengaat..
–
.
de
gaat met u mcel
werking
zakdicteermachine
van
8
ons,
Ir
di
e dank zij
minifon,de handige
op batterijen,
oaccu of lichtnet
–
-,
overal
paraat
is.
thans in 3 modellen:
Attaché
voor dictaat
onderweg of op kantoor.;
Speciaal
voor ononder-
broken opname tot 5 uur
Hifi
ook voor, perfecte
rnuziekopname
(tot 12.000 Hz.);.
Vraag prospectus
en
vermeld
a.u.b.
het
I(aI1tL1tJrI11BCI1II1B5
model waarin
u
belang
stelt.
ROTTERDAM, Goudsesingel 108, tel. (010) 120196
.
AMTERDAM. Keizersgracht 480. tel. (020)33898- HENGELO. Enschedesestraat 39, tel.
(05400)
8565
676
E.-S.B. 11-7-1962