E
tische
Berichten
‘..
Kindertal in Duitsland
*
Prof. Dr. B. Schendstok
Belastingvoorzieningen in de politiek
tot beperking van de bestedingen
*
J. Hasper
Kredietwaardigheid van de gemeenten
*
J.
de Wit
De omvang der ziekenfondsverzekering
*
C.
Vermey
De vrachtenmarkt in het eerste
halfjaar. 1957
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
42e JAARGANG
No.
2093
WOENSDAG 7 AUGUSTUS 1957
/
,-,
1,
*
_
•
–
.
..
R. Mees&Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
-Rôtterdam
Amsterdam
–
‘sGravenbage
-‘
Delft
–
Schiedam. Vlaardingen
Albiasserdam
verlenen gaarne hun
goede diensten, o. m.
bijbet
kiezen van beleggingen
sluiten van auto-, w.a.,
fraude- en berovings-
verzekeringen
t
/
–
/
.5
t
HOLLANDSCHE SOCI-ETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
/
-:
Anderhalve EeUw
–
Levensverzekering
5
‘
e
HOOFDKANTOOR
–
Heerengrachi 475, Tel. 49100
AMSTERDAM-C.
2
HEAD-OFFICE FOR CANADA
•S
330 Bay Street
•
TORONTO 1
ECONOMISC1-
STATISTISCHE BERICHTEN-
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotter~am-JV.
Telefoön redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-‘
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Bânque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brusset, postcheque-rekening
260.34.
–
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse
Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
–
29,
—
, overige
landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.
fr.
400).
Abonnementen kunnen sgaan met elk nummer en slechts worden beëindigd;per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75
O
ct.
Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Adverlenfles.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te -richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
–
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
–
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
–
(
MISSTE
VAN
REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. E
Koyck;
Lambers; J. Tinbergen; K de Vries. Redacteur-Secretade.Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H.
ZoonCOMMISSIE
VAN ADVIES
VOOR BELGIË: F.
Col
li
Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen;R. Vandoputte; A.
/
•5
Maandblad
EKONOMI DÂN KEUANGAN IND’ONESIA
(ECONOMIE EN FINANCIËN)
Uitgave in samenwerking met Nationaal Planning
Bureau, Ministerie van Financiën en de Economische
Faculteit van de Universiteit lndonesi.
1
Re d act i e: R. H. Djuanda, S. I. Djajadiningrat,
A. Kraal, Loekman Hakim, Oey Benz To en Sumitro
Djojohadikusumo.
Abonnementsprijs: Rp. 60 per jaar, welke voor
abonnees in Nederland kan worden betaald door
/
overmaking aan de Bank Indonesia msterdam op
rekening van de Jajasan Penerbitan Ekonomi dan
Keuangan, Djakarta, van een bedrag ad N.f 20 per
jaar.
–
Adres Redactie: Djalan Langsat
1 no. 22
Kebajoran
Bani
Djakarta
–
Indonesia.
–
4
‘5
Adres
Administratie:
d/a P. T. Pembangunan,
Gununé Sahari
nr. 84
.,
Djakarta
–
Indonesia.
/
/
-1
S
–
is.
,0.
Kindertal ii Duitsland
Teneinde inzicht te verkrijgen in de mate, waarin zich
gedurende de achter ons liggende vijftig jaren in Duitsland
veranderingen hebben voorgedaan in de getalsverhoudingen
tussen gezinnen zonder, met weinig en met veel kinderen,
heeft het ,,Statistisches Bundesamt” op basis van gegevens
van volkstellingen nagegaan hoeveel kinderen uit in resp.
1900, 1908/12, 1921 en 1930 gesloten huwelijken werden
geboren. Het betreft hier dus ,,huwelijksjaargangen”, waar-
van ten
tijde
van het onderzoek op biologische gronden
mocht worden aangenomen, dat geen uitbreiding van het
kindertal meer zou plaatsvin-
den. Voorts is aan de hand
van een door Louis Henry in
1953 ontwikkelde methode
een poging gedaan te bereke-
nen, welke kindertallen onder
de in 1955 geldende omstan-
digheden uit huwelijken te
verwachten zijn. De door het
,,Statistisches’ Bundesamt”
gevolgde methode – die wij
hier overigens laten rusten –
en de resultaten van het on-
derzoek zijn gepubliceerd in
,,Wirtschaft und Statistik”
van mei ii.
Karakteristiek voor de ont-
wikkeling gedurende de on-
derzochte periode is de sterke
toeneming der huwelijken, die
kinderloos gebleven zijn, dan
wel het leven aan één of twee
kinderen hebben geschonken.
Van de in 1900 in het huwe-
lijk getreden vrouwen bleef
nog geen 10 pCt. kinderloos;
voor de huwelijksjargang
iiiu was uit percentage reeus
aangegroeid tot 18 en van de vrouwen, die thans op het
moment van hun echtverbintenis nog geen 45 jaar zijn,
wordt verwacht, dat 27 pCt. kinderloos zal
blijven.
Het
relatief aantal huwelijken met één of twee kinderen is ge-
durende de laatste vijftig jaren ongeveer verdubbeld en
dat der echtverenigingen met drie kinderen is praktisch
gelïjkgebleven. Het relatief aantal kinderrijke gezinnen is,
naar uit het voorgaande’ voortvloeit, sterk afgenomen:
van de in 1900 gehuwde vrouwen had meer dan de helft
vier kinderen of meer; in 1930 was dit aandeel al gedaald
tot rond 20 pCt., terwijl het onder de thans geldende om-
standigheden nog maar 14 pCt. zal bedragen. Als gevolg
van deze ontwikkeling is het gemiddeld aantal kinderen
teruggelopen van 4,2 in 1900 tot ongeveer de helft daarvan
in 1930. Voor de toekomst wordt het aantal becijferd op 1,8.
Van de veranderingen, die zich hebben voltrokken, geeft
nevenstaande grafiek, die voor de diverse huwelïjksjaar-
gangen de mate van waarschijnlijkheid, dat een vrouwmet
een gegeven aantal kinderen nog een kind ter wereld zal
brengen, illustreert, een duidelijk beeld. Hieruit blijkt ni.,
dat voor 1.000 vrouwen uit de huwelijksjaargang 1900 de
waarschiinliikheid minstens
één kind, of na de geboorte
van het eerste nog een twee-
de kind te krijgen 903, resp.
809 bedroeg en die om na het
tweede nog een derde kind ter
wereld te brengen 819. Uit
de geleidelijke daling der
‘gezinsvermeerderingsljn van
het begin dezer eeuw kan,
aldus genoemd blad, worden
geconcludeerd, dat toentertijd
slechts in relatief weinig ge-
vallen bewuste geboorterege-
ling werd toegepast.
Bij de latere generaties daar
entegen is, onder invloed van
een veranderde instelling t.a.v.
het kindertal, een veel ster-
kere daling der gezinsuit-
breidingslijn waar te nemen.
Opvallend hierbij is, dat de
lijnen der huwelijksgenera-
ties van 1921 en 1930,
alsmede de lijn voor het
jaar 1955 – zulks in te-
genstelling tot die van 1900
– van het vierde kind af
niet meer dalen, maar zelfs voor een deel een stijging te
zien geven. Zo was voor een in 1921 of 1930 gehuwde
vrouw .met vijf kinderen de kans om een zesde kind te
krijgen groter dan die voor een vrouw met drie kinderen
om een vierde ter wereld te brengen. De verklaring voor
dit verschijnsel moet worden gezocht in het feit, dat het
relatief aantal der huwelijken, die geboorteregeling toepas-
sen, onder de grote gezinnen kleiner is dan onder de ge-.
zinnen met een gering kindertal, zodat ten slotte alleen die
huwelijken waarin geen geboorteregeling wordt toegepast,
overblijven.
t
.
Waarschijnlijkheid, dat een gehuwde vrouw, met
onderstaand aantal kinderen, nog een kind ter
wereld zal brengen
(x 1.000)
900
900
-..
6
6
–
–
800
Il•P4P•
d:..
t—
–
– – –
800
1900
700
—
—–
ç—
–
192
08/1
–
–
700
–
600
0
–
1921
.
r-
–
600
.
—
0000000 000 000
000000000
000
1930
500
500
2
5
67
8
0
aantal reeds ‘geboren kinderen
–
Blz.
Blz.
Kindertal in Duitsland ……………………623
Boekbespreking:
Belastingvoorzieningen in de politiek tot beperking
H. W. Vermeulen en H. G. M. Wardenier:
van de bestedingen,
door Prof Dr. B. Schendstok
624
Vrijstellingen en teruggaaf van invoerrecht
en Teruggaaf van omzetbelasting bij uitvoer,
Kredietwaardigheid van de gemeenten,
door
bespr. door Drs. B. W. Buenk ……………
637
J. Hasper …………………………..
630
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet….
637
De omvang der ziekenfondsverzekering,
door
Notities:
J. de Wit …………………………….
632
Inkomens van Franse ouden van dagen …….627
De vrachtenmarkt in het eerste halfjaar 1957,
Exportkredietverzekering ………………..629
door C. Verrney ……………………….
635
Statistieken …………………………….638
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
–
.
623
De wetgever heeft de fiscale voorzieningei in
verband met de bestedingsbeperking in twee
etappen getroffen: men kan spreken van de de-
cember-maatregelen –
die’ formeel niet tot het
fiscale programma, dat tot bestedingsbeperking
meet leiden, behoren – en de juli-maatregelen.
Daarnaast heeft de Minister van Financiën nog
maatregelen
–
door schrijver de februari-maatre-
‘gelen
genoemd –
getrôffen, die de strekking heb-
ben om verschuldigde belasting sneller te doen
binnenkomen. Schrijver bespreekt uitvoerig de di-
verse maatregelen. Hij komt tot de conclusie, dat
het geheel van maatregelen en andere veranderin-
gen op belastinggebied kan worden gezien als een
samenstel, dat
in de geringst mogelijke mate zal
leiden tot verdere prijsstijgingen en voorts als een
geheel waarover niemand, die realistisch denkt,
helemaal ontevreden zal zijn, maar ook niemand
geheel tevreden.
B elastingyöorzieningen
in de politiek
tot beperking
van de beste1ingen
/
In dit weekblad zijn al verscheidene artikelen gewijd aan
de ,,bestedingsbeperking”; de fiscale voorzienmgen zijn
da’ârbij echter, naar het oordeel van de Redactie, nog niet
voldoende belicht. Vandaar dit artikel.
De wetgever heeft zijn fiscale maatregelen in tWee etappen
getroffen: men kan spreken van de december-maatregelen
(die intussen slechts in geringe mate met de bestedingsbe-
perking in verband staan) en van de juli-maatregelen.’
Daarnaast heeft de Minister, van Financiënnog enige maat-
regelen getroffen waar de wetgever niet aan te pas behoefde
te komen, en wel maatregelen die de strekking hebben om
verschuldigde belasting sneller te doen binnenkomen. Ik
kan niet ver mistasten als ik deze maatregelen de februari-
maatregelen noem.
De februari-maatregelen.
Aan een deel van de februari-maatreeIen, die in dit
artikel het eerst aan de orde worden gesteld, is reeds een
beschouwing gewijd door de heer B. W. Buenk, ec. drs.,
in het nummer van 15 mei 1957 (“s Rijks kas en de Uwe”).
Zij liggen enigszins in dezelfde lijn als de maatregelen ten
aanien van de vennootschapsbelasting, getroffen bij be-
schikking van 19 oktober
1955,
Stcrt. 204, met dien ver-
stande, dat evenbedoelde beschikking een daad van gedele-
geerde wetgeving inhield, terwijl de februari-maatregelen
•
formeel niets anders zijn dan interne aanwijzingen, aan de
belastingdienst verstrekt, waaraan aanvankelijk zelfs geen
ruchtbaarheid is gegeven. Zij beogen, dat de voorlopige’
aanslagen in de inkomstenbelasting en de vermogensbelas-
– ting sneller worden opgelegd, en dat in een groter aantal ge-
vallen dan tot dusver de loonbelasting en de omzetbelas-
ting per maard in plaats van per kwartaal moet worden af-
gedragen, onderscheidenlijk betaald.
Versnelde inning van belastingen is zelden tijdelijk: de
fiscus zit er meestal voorgoed aan vast. Want als de liquidi-
teit van de Schatkist weer eens zodanig verbetert, dat de
versnelde inning weer kan worden ,,teruggedraâid”, zal de
volksvertegenwoordiging doorgaans veel sterker aandrin-
gen op belastingverlaging dan op tragere inning. Slechts
indien een wenselijke belastingverlaging niet tijdig genoeg
kan worden tot stand gebracht en in werking gebracht ook
wat ‘het betalingsspect bétreft, ligt eén vertraging in de
624,
belastin’ginning binnen het veld der waarschijnlijkheden.
En dan kan de budgettaire techniek der jaartoerekening
van de belastingopbrengst (,,kasstelsel of iets anders?”)
,
ook nog meespreken, zij het slechts uit overwegingen van
parlementaire tactiek.
In de praktijk moge een maatregel tot versnelling van
de belastinginning een ,,eenmalig” karakter hebben, dât
neemt iiet weg dat hij er duurzaam toe leidt dat toe-, en –
afnemingen in de belastingopbrengst zich in het vervolg
sneller zullen uitdrukken in de kaspositie van de Staat. Dit
effect is
blijvend
en geenszins onbelangrijk. Een ander,
niet te verwaarlozen effect is, dat de tegoeden van pdrticu-
heren en ,ondernemingen bij girodiensten, spaarbanken en
handëlsbanken gedurende geruime tijd lager zullen zijn dan
zij geweest zouden zijn zonder de versnellingsmaatregel.
Dit moet van invloed zijn op de,beleggingen van de ge-
noemde instellingen, en dus op de plaatsbaarheid van
schatkistpapier (en zelfs van obligaties). Men mag de ver-
betering van de liquiditeitspositie van de Schatkist als ge-
volg van de versnelde inning dus niet zo maar afiezen uit de
‘stroom der belastinggelden: een liquiditeitsafneming van de
‘Schatkist op niet-fiscaal gebied staat er tegenover, maar de
grootte daarvan laat zich uitermate moeilijk schatten
1).
Het kwantitatieve bruto-effect van de versnelde inning
laat zich nog slechts ten dele onderkennen. Wat de loonbe-
lasting betreft, onderstel ik op grond van de staat van de
opbrengsten der njksmiddelen over mei, dat in 1957 circa
f. 16 mln. meer zal binnenkomen dan zonder die maatregel
het geval zou zijn geweest
2).
de maatregel heeft zich reeds
doen gevoelen gedurende mei en juni. Voor de omzetbe-.
lasting ontbreekt mij thans nog elk gegeven. Wat de inkom-
Ik maak van deze gelegenheid gebruik..om er op te wijzen,
dat men de postrekeningen van ‘s Rijks Schatkist en van de
comptabelen van de belastingdienst mi. ger1st mag beschouwen als rekeningen tegenover welker saldi geen
belegd tegoédstaat.
Het
onbelegde
tegoed bij de P.C.G.D. maakt echter in feite deel
uit van het tegoed van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank, behalve voor zover het ,,in de pijpleiding” zit, d.w.z. de
vorm heeft van een vordering van ‘s Rijks Schatkist op de
P.T.T. Versnelde doorstroming van girosaldi van be1astin-comptabelen naar de postrekeningen van ‘s Rijks Schatkist
verbetert dus de positie van de Schatkist niet. Anders: de héer
Buenk in zijn geciteerde artikel (blz. 385, 2e kolom).
t
De Minister schatte f. 20 mln.
/
T
stedingsbeperking. Ziehier de bedragen (in mln, guldens):
Invloed op
begroting
voor 1957
Benzinebelastingen dieselverhoing
M.B
………
…
120
115
Gedistilleerdaccijns
…………………………
30
28
Totaal bij gelijkblijvend verbruik, zonder secun-
daire effecten, en zonder navordering van
–
belasting over voorraden
…………………
150
143
Af: wegens verbruiksvermindering en secundaire
effecten
………………………………
35
35
Blijft
………………………………….
..115
108
Bij: wegens navordering over voorraden
–
12
Totaal nieuwe belaatingbaten
……………….
115
120
Af: te derven belastingbaten omzetbelasting textiel,
secundaire effecten inbegrepen
……………..
70
– 55
Netto opbrengstvermeerdering
……………..
45
65
‘
Was op de tarieven van de verhoo’gde specifieke belas-
tingen enkel een correctie toegepast in verband met de
daling van de koopkracht van de gulden sedert 1950, dan
‘ t
zouden die tarieven met slechts 20 pCt. verhoogd gewor-
den zijn. Dit zou geen voldoende compensatie hebben opge-
leverd tegenover de ,,definitieve” afschaffing van de omzet-
belasting op textielprodukten. Mn mag dus de belasting,
die thans meer wordt geheven dan de infiatiecorrectie niet
ten volle beschouwen als een stuk bestedingsbeperkirigs-
politiek, doch men moet dat excedent ten
dele
beschouwen
als compensatie en slechts voor de rest (de hierboven becij-
‘
ferde bedragen) als een anticipatie op het verdefe pro-
gramma der bestedingsbeperking.
Prelu
‘
de op de juli-maatregelen.
Op 15 februari 1957 diende het Kabinet bij de Tweede
Kamer een ,,Nota inzake beperking van de bestedingen” in,
die reeds de ,,juli-maatregelen” aankondigde, maar die op
belastinggebied nog twee andere onderwerpen aanroerde.
In de eerste plaats zou een prijsstijging van tabaksfabrikaten
per 1 maart 1957 (gevolg van stijging van grondstofprjzen)
automatisch leiden tot een hogere opbrengst van tabaks-
accijns en omzetbelasting op tabaksfabrikaten van rond
f. 44 mln. Het Kabinet, dat aanvankelijk f. 75 mln. meer
uit de indirecte belastingen
3)
had willen halen, meende
t
nu met f. 31 mln. ‘s jaars te kunnen volstaan, waârvan dan
f. 24 mJn uit de omzetbelasting zou komen en f. 7 mln, uit
een verminderdè rijksuitkering aan de gemeenten en provin-
ciën wegens een reeds vroeger ontstane derving van perso-
nele belasting. -Bedoelde rijksuitkering is ontstaan bij een
tariefsverlaging van de personele belasting.
.
3)
Onder indirecte belastingen moeten
it
dit verband worden
verstaan de belastingen, die naar haar aard in de eerste plaats
een prijseffect (in tegenstelling tot een inkomenseffect) hebben.
Normaliter behoort ook de personele belasting daartoe.
stenbelasting en de vermogensbe1ating betreft, laat het
zich aanzien dat, afgezien van vertragingen door bijzondere
invorderingsmoeilijkheden, in de maanden augustus 1957
tot februari 1958 f. 700 mln, gemiddeld bijna 2 maanden
eerder zullen binnenkomen dan anders! (In 1957 kan f. 220
mln, aan inkomsten- en vermogensbelasting meer binnen-
komen dan anders ontvangen zou zijn). Die bijzondere
invorderingsmoeilijkheden zullen zich stellig voordoen op
niet zo geringe schaal, vooral nu de febrüari-maatregel niet
bekend gemaakt is toen hij genomen werd, doch eerst door
zijn uitvoering aan het licht is getreden, op een ogenblik
waarop al heel wat particuliere bestedingsprogramma’s
voor de zomermaanden waren komen vast te staan. Een
eerdere publikatie zou stellig geleid hebben tot een snellere
doorwerking in de reële sfeer van deze financiële maatregel.
De’ december.maategelen.
• De december-maatregelen behoren formeel niet tot het
fiscale programma dat tot bestedingsbeperking moet leiden.
•
Men zal zich herinneren, dat per 1januari1957 automatisch
een einde zou komen aan de
vrijstelling
van omzetbelasting
van suiker en textielprodukten, onderscheidn1jk van, een
importantie van ruim f. 12 mln, en van ruim f. 70 mln.
‘s jaars; dit laatste bedrag berekend op basis van een bij-
zonder tarief van 2 pCt. bij toepassing van het cascadestel-
sel. Het Kabinet had echter besloten tè komen met een
wetsontwerp, waarbij slecht de eerstgenoemde vrijstelling
automatisch zou aflopen (invloed op de suikerprijs onge-
veer 34 cent per kg), terwijl de tweede vrijstelling definitief
zou worden; het hierdoor ontstane gat in de belasting-
middelen zou dan moeten worden gedicht door een verho-
ging van de benzinebelasting ‘(verantwoord onder de in-
voerrechten) en van de accijns op gedistilleerd De benzine-
belasting werd tijdelijk, nl. van 7januari1957 tot 1 jaiivari
1959,
gebracht van f.
16,65
per hl op het Belgische peil van
f. 24,25 per hI. De zgn. dieselverhoging van de motorrij-
tuigenbelasting werd eveneens verhoogd, en wel van 1 janu-
ari 1957 tot 2 jaar daarna.
De verhoging van de gedistilleerdaccijns, met ingang van
14 januari 11., van f.
475
pér hi ad 50 pCt. sterkte tot het met
de Benelux-partners als richtniveau overeengekomen be-
drag van f.
596,50
werd niet aan een tijdslimiet gebonden.
De belastingen, waarvan hier sprake is, worden budget-
tair alle volgens het kasstelsel toegerekend. De tijd die
gemiddeld verloopt tussen het ontstaan van de belasting-
schuld en de betaling is echter bij de onderscheidene hier
aan de orde zijnde belastingen niet gelijk (de thans te derven
omzetbelasting zou later zijn binnengekomen), en hierdoor
ontstaat voor 1957 een extra bate die, evenals de normale
opbrengstvermeerdering over een vol jaar, kan worden be-
schouwd als onderdeel van de fiscale aspecten van de be-
(Advertentie)
Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,
laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,
koperdraad ‘en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.
NEDER’LANDSCHE KABELFABRIEK’• DE
625
S.
Het tweede punt dat in de bestedingsnota werd aange-
roerd, zonder dat een maatregel in uitzicht werd gesteld,
was dat van de inkomstenbelasting en de vermogensbe-
lasting. –
Nu op de verbruiker belangrijke additionele lasten zou-
den komen te rusten via indirecte belastingen, meende het
Kabinet dat gezinshuishoudingen verschoond moesten
blijven van maatregelen op het gebied van de directe be-
lastingen; de omstandigheid, dat de’ groep der gezinshuis-
houdingen juist sinds 1januari1957 begonnen was met het
betalen van de premie voor de algemene ouderdomsvoor-
ziening heeft bij het bepalen van dat standpunt mede een rol
gespeeld: niet iedereen had voor die premie compensatie
gevonden in een gestegen inkomen. Zou de consumptie dus
in de eerste plaats worden teruggedrongen door indirecte
belastingen, de investeringen zouden (behalve door schor-
sing van de investeringsaftrek) worden teruggedrongen door
een (tijdelijke) verhoging van de vennootschapsbelasting.
Niet ten onrechte werden de nijvere lichamen als de inves-
teerders bij uitstek beschouwd.
De nota inzake de bested ingsbeperkin g is een gecompli-
ceerd stuk, omdat zij enerzijds rekening moest houden met
het advies van de S.-E.R. over de te treffen fiscale maat-
regelen (f. 110 mln.), anderzijds de dekking van de uitgaven
ingevolge het agrarische programma (f. 90 mln.) niet uit
het oog kon verliezen.
De juli-maatregelen.
1. Beperking van de behoefte aan belastingverhogings-
maatregelen door waarschijnlijke huurverhoging.
Zoals de prijsverhoging van de tabaksfabrikanten de
belastingwetgever een moeilijkheid heeft bespaard, zo
heeft ook de gegronde verwachting dat per 1 augustus 1957
vrijwel alle verhuurders van woningen met gelimiteerde
huurprijs de huurprijs zullen verhogen – doorgaans met
25 pCt. ) – de belastingwetgever het nemen van nog meer
belastingverhogende
maatregelen• bespaard. Gegeven de
huurverhoging – uitvloeisel van een niet-fiscale maatregel
die zich mede tot bedrijfspanden uitstrekt, doch in geringere
mate dan bij woningen gaan de personele belasting (ten
laste van de bewoners), alsmede de inkomstenbelasting en
de vennootschapsbelasting (ten laste van de verhuurders)
automatisch meer opbrengen, en zelfs, in het oog van de
wetgever, te veel. Vandaar dat de wetgever zelfs’ maatrege-
len heeft genomen om die automatische, toeneming te be-
perken,
I
en wel: a) bij de personele belasting, en b) bij de
inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting (onder-
scheideljk bij de ‘wet 31juli1957, Stb. 287 en bij die
van 26 juli 1957, Stb. 276).
a) Het verlichten van de personele belasting
is geschied
door de belastingvrije huurwaardebedragen te verhogen
met
25
pCt. of, in verband met afrondingen, met ruim
25
pCt. In gelijke mate zijn verhoogd de huurwaardebe-
dragen bij of beneden welke de belasting naar de grondslag
meubilair nIet wordt geheven, alsook de huurwaardegren-
zen die bepalend zijn voor het percentage dat als kinder-
ftrk wordt afgetrokken van de belasting naar huurwaar-
de 6nrneubi1air. Niemand gaat dus als gevolg van de huur-
vrhogihg belasting betalen naar een grondslag waar hij tot
dusv’er buitens viel. Hoewel de huurverhoging eerst met
1 augustus ingaat, zullen de nieuwe bepalingen, alsook de
niéiive huurwaarden, voor de personele belasting gelden
voor het gehele bel’astingjaar’ dat met 1juni1957 is begon-
4)
Een geringere verhoging is praktisch slechts
te
verwachten
bij woningen, tot stand gekomen
nâ 1950.
nen. (Voor de inkomstenbelasting over de huurwaarde van
de eigen woning geldt dit niet: voor zover de huurwaarde
voor de personele belasting ook de maatstaf is voor het
gebruiksgenot ‘van de eigenaar, zal deze dus in 1958 over
1957 moeten aangeven
/12
van de oude en
5 /12
van de nieuwe
huurwaarde). Verwacht wrdt, dat de personele belasting,
ondanks de bovengen6èmde verzachtingen,
18
/
82
meer za1
gaan opbrengen (voor 1957/58 f. 7 mln.). Van de nieuwe
belastingopbrengst zal dus 18 pCt. aan de tegengestelde
invloeden van huurverhoging en belastingverzachting
kunnen worden toegeschreven. Had de wetgever verder
niets bepaald, dan zou die grotere opbrengst ten goede zijn’
gekomen aan de gemeenten, die gerechtid zijn tot de
hoofdsom van le personele belasting, en van de gemeenten
en de provinciën, die opcenten op die belasting heffen en
bovendien gerechtigd zijn tot een rijksuitkering sedrt,
met ingang van 1januari1954, de hoofdsom van de perso-
nele belasting naar de grondslag huurwaarde is verlaagd
•
van 10 pCt. op 44 pCt. van de belastbare huurwaarde
(met ingang van 1 juni 1956 is dat percentage andermaal
verlaagd, en wel tot
41/4).
De wetgever hleft echter die
18 pCt. overgeheveld van de gemeenten enprovinciën naar
het Rijk.
Door de vermindering van de uitkeringen ver-
krijgt het Rijk over 1957 een uitgavenbesparing van
maal f. 7 mln. = f. 4,1 mln. De kasuitgavenbesparing
in
1957 is 40 pCt. van f. 7 mln. = f. 2,8 mln. Een beoordeling
van deze maatregel valt buiten het bestek van dit artikel.
b) Het verlichten van de inkomstenbelasting en van de
vennootschapsbelasting voor verhuurders van woningen
heeft plaats gevonden in verband met de blokkering van de
helft van de hogere huurpobrengst. Die verlichting bestaat
voor de beide belastingen in een vertraging van de be-
lastingheffing, en voor de inkomstenbelasting in het toepas-
sen van het bijzondere tarief (de ,,gestoldé progressie”)
van art. 48 van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941.
De ter
inschrijving
op het Grootboek voor woningverbete-
ring gestorte bedragen zijn wel eerst”als huur genoten, doch
zij worden, zo de verhuring niet geschiedt in de uitoefening
van een bedrijf of praktijk, bij de storting beschouwd als
kosten van verwerving. Eerst bij de uitbetaling (nog niet
eens bij de deblokkering) worden de op het Grootboék in-
geschreven gelden geacht te zijn genoten, te zamen met de
bijgeschreven rente. Het genotene geldt dan als opbrengst
van het onroerende goed. Geschiedt de verhuring wèl in de
uitoefening van bedrijf of praktijk, dan wordt het uitstel
van belastingheffing bewerkstelligd doordat de belasting-
plichtige persoon of het belastingplichtige lichaam de
vordering op het grootboek (inclusief de bijgeschreven
rente)
mag
waarderen op f. 1. Maakt men van deze bevoegd-
heid gebruik, dan zal bij de uitbetalin’g (d.i. bij het teniet-
gaan ,.van de vordering) een winst ontstaan ter grootte
van het betaalde bedrag’ min f. 1. De wet (,,houdende
fiscale voorzieningen – in verband met ‘de reservering van
gelden voor verbetering van woningen”) bevat in art. 3,
leden 2 en 3, ook nog voorzieningen voor het geval dat
de inschrijving op het grootboek ,,verhuist” van bedrjfs
of praktijkv’ermogen naar privé-vermogen of omgekeerd,’
dan wel door een lichaam wordt uitgekeerd of in een
lichaam wordt ingebracht. Gesteld dat bij zulk een veran-
dering de geldswaarde van de vordering f. 1.000 is, dan
wordt bij onttrekking aan bedrjfs- of praktijkvermogen
f. 999 als winst besçhouwd en f. 1.000 als kosten van ver-
werving; bij inbreng in een bedrijfs- of praktijkvermogen
geldt f. 1.000 als inkomsten uit onroerend goed eii f. 999
als bedrjfs- of praktijkverlies.
626
-,
1
Behoort de grootboekvordering aan een natuurlijk per-
soon, maar niet tot zijn privé-vermogen, dan wordt de
stille reserve die in dewaardering op f. 1 besloten ligt, in
de winst opgenomen bij verkoop van de woning of van het
bedrijf of van de praktijk. Bij overlijden van de ondernemer
wordt de stille reserve eveneens belast, doch de erfgenaam
die de vordering in zijn bedrijf of,praktijk inbrengt, kan
haar aan het eind van het inbrengjaar voor
f.
1 te boek
stellen. Wordt de stille reserve een deel van overdrachts-
of liquidatiewinst, dan geldt gewôon de ,,gestolde pro-
gressie”; wordt zij deel’ van overlijdenswinst, dan geldt
desverlangd het 20 pCt. tarief. Voor de vennootschapsbe-
lasting geldt bij de uitbetaling van de grootboekvordering
uiteraard geen
bijzonder
tarief; bij de inkomstenbelasting
kan steeds een beroep worden gedaan op art. 48 (marginaal
belastingpercentage behorende bij het overige inkomen,
doch ten minste 20 en ten hoogste 40 pCt.), ongeacht of het
uitbetaalde valt in een bedrijfsvermogeri, een praktijkver-
mogen of een privé-vermogen. Voor de heffing van regi-
stratierecht wegens de overdracht van onroerend goed en
voor de heffing van recht van overgang wegens vererving
of schenking van binnenlands onroerend goed dat tot dus-
ver aan een niet-ingezetene toebehoorde, wordt de aan een
woning verbonden grootboekinschrjving buiten beschou-
wing gelaten.
Tenslotte verdient het nog de aandacht, dat voor iedere
f. 60 die wordt gedeblokkeerd in verband met verbetering
of grootonderhoud aan woningen, daarenboven nog f. 40
wordt gedeblokkeerd voor belastingbetaling, zodat van
het totaal ad f. 100 dan f. 40 beschikbaar is voor betaling
vân inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, ook
indien de te betalen belasting in feite minder dan 40 pCt.
bedraagt. Niet onaantrekkelijk is, dat de grootboekrente
mede wordt vergoed over het gedeelte van de inschrijving
dat bestemd is om te worden vrijgegeven voor belasting-
betaling.
Hoewel dit eigenlijk niet tot het onderwerp van dit ar-
tikel behoort, zij terloops nog opgemerkt7dat de gedwongen
lening die de huurblokkering eigenlijk is, in het geheel van
de financiële maatregelen tot bestedingsbeperking zeer
wel past. Zij is ook voor de toekomst monetair aanvaard-
Inkomens van Franse ouden van dagen
Van 1,4 mln, alleenstaande Fransen boven de
leeftijd van 60 jaar beschikten – volgens een
steekproefonderzoek van het ,,Institut National
de la Statistique et des Etudes Economiques” –
meer dan
0,5
mln, over een inkomen van minder
dan Ffr. 100.000 per jaar (ca. Ffr. 8.300 per
maand); 400.000 personen hadden een inkomen
boven Ffr. 200.000 per jaar, terwijl slechts 140.000
personen in deze categorie een jaarlijks inkomen
boven Ffr. 350.000 genoten.
Van de echtparen boven 60 jaar – waai’van er
925.000 in het onderzoek waren betrokken –
had ca. 40 pCt. een inkomen befeden Ffr. 200.000
per jaar, 30 pCt. een jaarlijks inkomen tussen
Ffr. 200.000 en Ffr. 350.000 en de overige 30 pCt.
daarboven. Het aantal op grond van hun econo-
misch zwakke positie ondersteunden beliep tussen
de 450.000 en 500.000 personen, waarvan 78 pCt.
vrouwen en 22 pCt. mannen.
baar door de bepaling in de Wet Grootboek woningver-
betering, volgens welke betaling bij deblokkering eventueel
‘ook kan geschieden in obligaties van een courant rentetype.
2.
De schorsing van de investeringsaftrek.
(wet 31juli
1957, Stb. 288).
De schorsing van de investeringsaftrek is een zeer voor
de hand liggende maatregel, indien men om conjuncturele
redenen naast de consumptieve bestedingen ook de inves-
teringen meent te moeten beperken. Zoals bekend is, wordt
die aftrek sedert enkele jaren verleend indien investeringen
in duurzame produktiemiddelen (,,bedrijfsmiddelen”) zijn
gedaan voor meer dan f. 3.000 per boekjaar. Tegenov&r
de investeringsaftrek staat, ter voorkoming van misbruik,
een desinvesteringsbijtelling, indien voor meer dan f. 3.000
per boekjaar bedrijfsmiddelen zijn vervreemd, ter zake
waarvan investeringen zijn gedaan in een
tjjdvak
waarvoor
de investeringen begunstigd zijn (éfde investering werkelijk
tot aftrek heeft geleid, doet niet ter zake, doch het cumula-
tieve bedrag van de bijtellingen kan niet
stijgen
boven het
cumulatieve bedrag van de aftrek). Investering (= bestel-
ling) leidt tot aftrek van 4 pct. van het geïnvesteerde be-
drag in het jaar van investering en in de vier volgende
jaren, zônder dat die aftrek invloed heeft op de fiscale
boekwaarde. De schorsing van de investeringsaftrek
brengt teweeg dat investeringen, gedaan na
5
november
1956,
doch véôr 1 januari 1958, voor de investeringsaftrek
voorgoed buiten beschouwing blijven.
Desinvesterin’g leidt normaal tot een bijtelling van 4 pCt.
van de overdrachtsprjs in het jaar van desinvestering en in
de vier volgende jaren, zonder dat die bijtelling invloed
heeft op enige boekwaarde. De schorsing brengt uiteraard
teweeg, dat vervreemding van bedrijfsmiddelen waarin
geïnvesteerd is tussen 5 november 1956 en 1 januari 1958
niet tot enigerlei bijtelling leidt. Bovendien leidt geen enkele
desinvestering in die periode tot bijtelling, behalve indien
de desinvestering hierin bestaat, dat een bestelling, voor-
dien gedaan, in die periode wordt geannuleerd, of indien
een zelfgebouwd ,,bedrijfsmiddel” waarvoor aftrek kon
worden genoten wordt vervreemd gedurende die periode
zonder in dienst gesteldte zijn geweest.
Gedurende de schorsingsperiode loopt de aftrek wegens
vroegere investeringen gewoon door; hetzelfde is het geval
met de bijtellingen wegens vroegere desinvesteringen. Het
inkomenseffect van de schorsing openbaart zich verspreid
over de periode tot 1962; het aankondigingseffect doet zich
uitsluitend tijdens de schorsing gelden.
Een belangrijke vraag, die het eerst door de S.-E.R. is
opgeworpen, is, of de schorsing betrekking moest hebben
op alle tot dusverre begunstigde soorten investeringen
(uitgesloten waren reeds: ongebouwde eigendommen,
woonhuizen, en voorwerpen van geringe Waarde, welker
aanschaffing of voortbrenging gewoonlijk tot de lopende
bedrijfs- of beroepsuitgaven wordt gerekend, alsmede
effecten, die weliswaar niet tot de investeringsgoederen maar
wel tot de ,,bedrijfsmiddelen” kunnen behoren), dan wel
slechts op die welke voor het nationaal-economische bestel
niet van wezenlijkebetekenis zijn. De S.-E.R. beval aan,
de mogelijkheid van zulk een differentiatie te onderzoeken,
ook uit een oogpunt van praktische uitvoerbaarheid.
Reeds in de nota betreffende de bestedingsbeperking wees
het Kabinet elke differentiatie van de hand. “Praktisch
hanteerbare criteria kunnen hier niet worden gegeven zon-
der een fiscaal onveraiïtwoorde discriminatie”. De S.-E.R.
had bij zijn schatting van het effect van de schorsing voor-
627
1
*
/
zichtigheidshalve rekenirg gehouden met een zekre mate
van differentiatie, en had dérhalve het financiële effect van
de schorsing geschat op gemiddeld
f.
50 mln .’s jaars; het
• Kabinet kon na zijn beslissing om niet te differentiëren
komen tot
f.
75 mln. In de volksvertegenwoordiging is nog
‘ sterk gepleit voor een uitzondering ten gunste van (zee-)
scheepvaart en luchtvaart, die met sterke intenationale
concurrentiè te kampen hebben (,,fiags ‘of convenience”
•
. bij ien deel van de zescheepvaart werden daarbij gehesen
• ter adstructie), en een
vergelijking
werd gemaakt met het
Verenigd Koninkrijk, waar in februari 1956 de investerings-
aftrek was geschorst, maar waar hij voor de zeescheep-
vaart nog in werking is. Het Kabinet meende dat verge-
lijkingen met het buitenland niet opgaan,’ wat het Verenigd
• Koninkrijk betreft reeds hierom niet, omdat men aldaar de
vervroegde afschrijvmg niet (meer) kent, terwijl die hier
te lande nog steeds bestaat.
‘•
Het vermelden van de vervroegde afschrijving voert de
gedachten als vanzelf naar een ander onderwerp, dat ‘oor
de investeringen van tamelijk groot belang is: volgens de
bestaande wettelijke bepalingen zal die vervroegde af-
schrijving niet meer kunne’ti worden toegepast vor in-
vesteringeh die na 31 december 1957 tot stand komen.
•Kabinet en’ volksvertegenwoordiging waren h6t er over
eens, dat vôôr die datum nader beraad nodig is zowel over
•de verlenging van voormelde termijn en hetpercentage van
•
de vervroegde afschrijving, als over het lot van de inves-
teringsaftrek na voormelde datum.
Bij die beslissing zal men er goed aan doen te bedenken
dat de investeringsaftrek in wezen is een – aan de begin-
selen van de ihkomstenbelasting en de vennootschapsbe-
lasting volkomen vreemd – belastingvrij subsidie, dat
groter wordt naarmate het inkomen, onderscheidenlijk de
winst, groter is, en dat bij de inkomstenbelasting kan op-
• lopen van nihil tot 70,5 â 72,5 pCt. en bij de vennootschaps-
‘belasting van 40 tot 43 pCt. Bij deze pêrcentages is met de
betekenis van de belastingvrijdom van het subsidie nog
geen rekening gehouden; neemt men die wel in aanmerking,
dan komt men tot percentages van 0 â 239 tot 264, onder-
scheidenlijk
662/3
â
75. De investeringsaftrek kan dus een
bijzonder krachtige stimulans zijn, maar zij kan, vooral bij
‘. hoge inkomens, jeredelijk leiden tot weinig rendabele in-
vesteringen. In een periode van hoge conjunctuur zal de
schorsing dan ook voorlleiden tot het achterwege blijven
van de minst verantwoorde investeringen: de meest ver-
antwoorde zullen er tôch wel komen. Dit althans was de
gedachtengang van het Kabinet.
De belastingopbrengst voor 1957 zal, naar in de parle-
• mentaire stukken geraamd werd, f. 30,â 35 mln. toenemen
door de schorsing.
3. Maatregelen op het gebied van de’ omzetbelasting
(Wet van 31juli1957, Stb. 283).
Deze, geldende van 1 augustus 1957 tot en met 31juli
1959, bestaan in:
,a. verhoging van hét ,,tussentarief” van 8 pCt. tot 10 pCt.
behalve voor gedistilleerd, dat reeds door een accijns-
vdrhoging is getroffen (grotere jaaropbrengst f. 6 mln);
verhoging van het weeldetarief van 15 pCt. tot 18 pCt.,
behalve voor automobielen en motorrijtuigen, omdat
de benzinebelasting reeds is verhoogd (f. 3 mln.);
het overbrengen van het
5
pCt. trief naar hèt 15 pCt.
,tarief van nieuwe banden voor personenauto’s en
motorrijwielen (f. 12 mln.);
het overbrengen ‘van – radiotoestellen, televisie-
628
–
‘
toestellen en bier naar het 10 pÇt. tarief (f. 3 mln.).
Navordering over voorraden bij handelaren is mogelijk,
tenzij het na te vorderen bedrag beneden f. 50 zou blijven.
Totale meeropbrengst per jaar f. 24 mln.; meeropbrengst
voor 1957f. 5-mln.
4.
Tijdelijke vérhoging van de vennootschapsbelasting
(wet van 31juli1957, Stb. 286). –
Aangezien het hier niet de plaats is om uit te weiden over
belastingtechnische details, wordt bij hetgeen volgt uit-
sluitend rekening gehouden met bekjaren van 12 maanden.
Men kandan zeggen, dat de vennootschapsbelasting wordt
verhoogd voor dejaren 1957 en 1958, in dier voege dat
voor elke maand die in een van die beide kalènderjaren vâlt,
de belasting wordt verhoogd met
1/3
pCt. Voor een boek-‘
jaar dat geheel binnen die periode valt, is de tariefver-
andering dus als volgt:
eerste f. 40.000: percentage komt van 40 op 44;
volgende f. 10.000: percentage komt van (40 plus 15) op
(44 plus 15);
derhalve:
–
eerste f. 50.000: percentage komt van 43 op 47(= 1,093 ‘
maal 43) –
Van f. 50.000 af blijft het tarief strikt proportioneel en
het perceiitage gelijk aan dat hetwelk van de eerste f. 50.000
wordt geheven (was 43, wordt 47); het tarief blijft dus
degressief en de degressiegrens blijft f. 50.000.
Lichamen die van de degressie niets bespeureri omdat hun.
belastbaar bedrag f. 50.000 of meer bedraagt, moesten on
f. 100 bechikbaar te hebben voor uitdeling of reservering,
f. 175,44,verdienen. Dit laatste bedrag wordt voor 1957 en
1958′
f. 188,68 ‘of 74 pCt. meer. Lichamen die gewoon,
waren rente van eigen vermogen in de kostprijs te bereke-
nen met een belastingmultiplicator van 1,7544 zullen voor
de kostprijsberekening de tot dusver berekende rente moe-
ten vermenigvuldigen met 1,075. Leden van de Eerste
Kamer hebben hierin een evaar voor belastinginfiatie
gezien. Minister Hofstra antwoordde in deM.v.A. dat,
zo de tariefswijziging al ,,- hetgeen niet met enige zeker
–
heid valt vast te stellen – invloed zal hebben op de kost-
prijzen van…, produkten of dienstverleningen, •die
werking toch
ii1
ieder geval ver overtroffen wordt door haar
betekenis als onderdéel van het geheel van maairegelen tot
beperking van de bestedingen”. Hij had ook kunnen zeggen
dat een fiscale prijsverhoging één van de middelen totbe-
stedingsbeperking is, zo die verhoging mâar geen aanlei-
ding geeft tot uitzetting van de uitgaven van de Overheid.
Zowel van de vennootschapsbelasting als van de in-
komstenbelasting gaan onderscheidene beletselwerkingen
uit, en een te groot onderscheid in de totaliteit van die be-
letselwerkingen kan een voorkeur doen ontstaan voor be-
paalde typen ondernemingsvormen. Er moet dus een glo-
baal evenwicht zijn tussen die beletselwerkingen. De vraag,
of de verhoging van de vennootschapsbelasting verstorend
of veeleer gunstig zal werken op dat evenwicht, is tijdens de
parlementaire behandeling mede aan de orde geweest. De
• Minister meende, dat op dit punt iedere adstructie met
cijfers tekortschiet, maar dat men er op moet letten of, als
algemeen verschijnsel, niet onbetekenende aantallen onder-
nemingen die naar aard en omvang in de ,ene rechtsvorm
thuisbehoren, het fiscale regime vn de andere sector blijken
– te verkiezen. En dan meende de Minister tot dusver nog
veeleer een trek van de persoonlijke naar de onpersoon-
lijke – ondernemingsvormen te kunnen onderkennen dan
omgekeërd. –
•
4-.
.
t
‘
t
t
,
•’
4
1.
,.
‘
1
Is
De’tariefverhoging zou slechts te’n halve voorgesteld zijn
geworden, indien de landbouwpolitieke maatregelen niet
in de licht hadden gezeten. Dit heeft in de v’olksvertegen-
woordiging stemmen doen opgaan ten gunste van de ge-
dachte dat het andere, ,,bestedingsbeperkende”, gedeelte
van de tariefverhoging vervangen zou moeten worden door
een blokkering, hetzij in deze zin dat de later te deblokkeren
halve verhoging door het desbetreffende lichaam zou kun-
nen worden aangewend tot het betalen van belasting, hetzij
in deze zin dat de wetgever dat deel van de voorgenomen
verhoging zou vervangen door het invoeren van belasting-
vrije coiijûnctuurreserves. Een dergelijke, zij het niet over-
draagbare, gedwongen lening beschouwde het Kabinet ech-
ter evenmin als de conjunctuurreser.ves als iets dat in wezen
een offer betekent, en het gehele belastingprogramma moest
worden gezien als een evenwicht van offers. Het bleef dan
ook bij de oorspronkelijke regeringsvoorstellen.
Deze voorstellen hebben niet geleid tot een verandering
in de bijzondere tarieven waarmee de ,,nieuwe onbelaste
reserve” wordt getroffen voorzover zij vrijwillig gedeeltelijk
(40 pCt.) of geheel (30 pCt.) aan de winst wordt toegevoegd.
De financiële betekenis van de tariefverhoging wordt ge-
taxeerd op f. 100 mln. ‘s jaars; het effect op de begroting
voor 1957 op f. 60 inln’.:.’Het verschil is een comptabele toe-
rekeningskwestie: wie
hIerin
geïnteresseerd is, raadplege
art. 20 van de Comptabiliteitswet en art. 8 der Achtste
Aanvul1insbeschikking Vennootschapsbelasting 1942.
Exportkredietverzekering
Op de’ onlangs te Edinburgh gehouden jaar-
lijkse vergadering van de ,,Internatiorial Union
of Credit Insurers” werd een vastberaden
houding aangenomen tegen het afsluiten van
exportkredietvérzekeringen in die gevallen (vaarin
importerende landen hierdoor in staat gesteld
zouden worden kredieten van langere duur op
te nemen bij hun overzeese leveranciers, aldus
,,The Economist” van 29 juni jl. De krediet-
termijnen die worden nagestreefd door sommige
landen zijn dikwijls langer
,
dan die welke alge-
meen worden geaccepteerd door de assuradeuren
van exportkredieten en de ,Union” is niet van
zins voor deze aandrang te zwichten. Zo heeft
India onlangs aangekondigd dat voor een uit-
gebreide groep duurzame produktiemiddelen
alleen importvergunningen afgegeven zouden
worden, indien de importeur een zevenjarig
exportkrediet bij de leverancier wist te bedingen.
Weliswaar kande leverancier de beslissing t.a.v.
de krediettermijn zelf nemen, doch hij weet nu
dat hij het krediet dan eventueel niet zal kunnen
verzekeren. Op bovengenoemde, vergadering
werd de ,,Export-Import Bank” als ,,associate
member’.’ tot de ,,Union” toegelate’i. Krachtens
haar werkterrein komt de ,,Export-Import Bank”
niet in aanmerking voor het gewone lidmaat-
schap; het belang van haar ,,associate member-
hip” is echter dat verwacht kan worden dat zij
zich nog nauwer zal aansluiten bij de door de
,,Union” voor de krediettermijnen aangelegde
maatstaven, voorzover de transacties van de
– bank op het docr de ,,Union” bestreken gebied
liggen.
.1..
,
•,
‘
f.
.’
Nog iets over de personele belasling.
Bij de discussies is de vraag, ‘of de personele belasting
moet worden gehandhaâfd, andermaal aan de orde ge-
weest. Zij die geneigd warendie vraag ontkennend te beant-
woorden en daarom tegen ,,verhoging” waren, meenden
o.â.: le’dat de personele belasting, gelet op het bestaan van
de omzetbelasting, niet meer in ons belast inggeheel past;
2e dat de perceptiekosten van deze belasting onevenredig
hoog zijn. ,
/
Het eerste argument gaat slechts op, indieii men de ver-
huurders van woningen in de omzetbelasting betrekt ter-
zake van de ontvangen huren (technisch ook al niet een-
‘voudig!), en zulks naar het dienstentarief van 4 pCt. van
de volle huur. ‘De Minister verklaarde van mening te blijven
(M.v.A. Eersfe Kamer), ,,dat ook thans nog aan, de per-
sonele belasting eën eigen plaats in het belastingstelsel toe-
komt, zij het ook een meer bescheiden plaats dan weleer”. ‘
,,Ervan uitgaande, dat het woongenot, voor zover dit boven
een bepaald noodzakelijk minimum uitgaat, wel degelijk een
•
object voor een verteringsbelasting vormt, is de onderge-
tekende van oordeel, dat een.zelfstandig bestaan van eèn
personele belasting naast de omzetbelasting verantwoord
”
is, te meer omdat de personele belasting fijner genuanceerde /
mogelijkheden voor een heffing naar uiterlijke kentekenen
van welstand biedt dan de omzetbelasting. Zo
Is
het bij de
personele belasting mogelijk een algemeen geldende aftrek
wegens een primair woongenot toe te passen, bij welke af-
trek met lokale verschillen in huurniveau rekening kan
worden gehouden., Is een dergelijke op zichzelf wenselijke
differentiatie bij de omzetbelasting reeds moeilijk denkbaar,
het rekening houden met een kinderaftrek, zoals de’perso-
nele belasting doet, moet bij de omzetbelasting uitgesloten
worden geacht. Reeds hierom gaat de…. gemaakte verge-
lijking tussen het tarief van de personele belasting” (t.w.
bij 200 opcenten 12/
4
pCt.) ,,en het voor diensten g€ldendè
uniforme tarief van 4 pCt. voor de omzetbelasting ‘niet ‘
geheel op”..
Het perceptiekosten-argument verliest aan kracht, nu de
personele belasting automatisch meer gaat opbrengen; ook
de Minister vestigde hier de aandacht op. Bovendien moet’
men bedenken dat, werd de personele belasting afgeschaft,
deheÇfingskosten vande inkomstenbelasting en, zij het in
veel mindere mate, van de omzetbelasting zouden toene-
men indien men op den duur een behoorlijk niveau van uit-
voering wil handhaven. Een deel van wat ogenschijnlijk
perceptiekosten van de personele belasting zijn, behoort
dan ook in wezen tot de kosten van controle van andere be-,
lastingen.
/
En overigens: wie zou in ernst het eigen belastinggebied
van de gemeenten en de provinciën nog verdef willen ver-
kleinen?
Slotbeschouwing.
.
‘Neemt men in aahmerking, dat de compensatieloonronde
ter gelegenheid van de huurverhoging, bij ongewijzigde
tariefschalen van inkomsten- en ldonbelasting, de progressie
van die belastingen in wezen nog weer iets steiler zal maken,
dan kan men het geheel vah maatregelen en andere verande-
ringen op belastinggebied zien als een samenstel dat in de
geringst mogelijke mate zal leiden tot verdere prijsstijingen,
en voorts als een geheel waarover niemand die realistisch
denkt helemaal ontereden zal zijn, maar ook nieniand
geheel tevreden. Kan men’ van belastingmaatregelen eigen-
lijk meer verwachten? ,
‘s-Gravenhage. – –
–
B. SCHENDSTOK.
-t
629
t
.
–
4
-,
Men mag veilig aannemen, dat
de gemeenten
zullen bezuinigen, zoveel als onder de huidige op-
vattingen betreffende het voorzieningspeil en de
subsidiepolitiek mogelijk
is. Het zal echter onmo-
gelijk zijn een sluitende begroting te behouden
in-
dien het gemeentelijke aandeel in de algemene be-
lastingopbrengsten niet ten volle wordt uitgekeerd,
de
salarissen omhoog gaan,
de
prijzen stijgen, geen
kapitaal meer kan worden
opgenomen voor ver•
deië modernisering tot opvoering van de produk-
tiviteit en zelfs bij gelijkblijvende of lagere kapi.
taalschuld geleidelijk aan
meer duur kort geld
in de plaats komt van goedkoper lang geld. De
kredietwaardigheid van de gemeenten is afhanle-
lijk van en is af te meten naar de goede werking
van ons Nederlandse staats- en gemeenterecht.
Zou men daarin geen vertrouwen meer mogen
hebben, dan komt de kredietwaardigheid in
ge-
drang, maar dan niet alleen die der gemeenten.
Kredietwaardigheid
van de
gemeenten
Tot voor kort maakte niemand zich duk over de
kredietwaardigheid van de gemeenten. Zij werd als vanzelf-
sprekend aanvaard. Nu de vlottende schuld oploopt hoort
men fluisterend vragen: hoe staat het toch met dat krediet?
Zijn de gemeenten goed voor het geld? Krijg ik mijn geld
terug? Het is Wel interessant op deze vragen in te gaan.
Het is treffend, dat deze vragen bij de uitgifte van lang-
lopende leningen niet opkomen. Wanneer een gemeente
een lening uitgeeft verschijnt een prospectus, waarin naast
gegevens betreffende rente, aflossing, koers en stortings-
datum, bijzonderheden worden vermeld betreffende de
grootte van de bevolking, de toestand van het budget, de
hoogte van de bedrjfswinsten, de stand van de schulden,
de hoogte van de belastingen en de uitkeringen uit het
Gemeentefonds. In gewone tijden zijn deze gegevens ge-
woonlijk voor het publiek voldoende om op de lening in
te schrijven.
Ik heb in het vakblad voor de Nederlandse Spaarbank
van december 1948 al eens uiteengezet hoe weinig houvast
men aan deze gegevens eigenlijk heeft. Om de lezer de
moeite van het opslaan van dat artikel te besparen wil ik,
heel in het kort, vermelden, dat het eindcijfer van een
begroting geen aanwijzing geeft omtrent de werkelijke
grootte van het gemeentelijke budget en dat zelfs uit een
vergelijking van de eindcijfers van opeenvolgende begro-
tingen geen reële conclusie omtrent de gang van zaken in
het gemeentelijke beheer kan worden getrokken. Dit is ook
te begrijpen als men in het oog houdt, dat in de hoofd-
begroting niet de gegevens van de afznderljke bedrijfs-
begrotingen worden verwerkt, doch slechts de uitkomsten
daarvan. Bij het eindcijfer van de generale begroting zou
men ruwweg (er zijn nl. correcties nodig voor bijv. rente
en aflossing) de totalen van de diverse bedrijfsbegrotingen
kunnen optellen om de omvang van het gemeentelijke
budget te leren kennen. Voor een gemeentelijk energie-
bedrijf, een havenbedrijf, een reinigingsdienst in een grote
stad zijn dat geen te verwaarlozen bedragen. De moeilijk-
heid in een vergelijking van de uitkomsten van een reeks
van’jaren blijkt o.a. uit het feit, dat een saldo van een
verliesgevend vervoerbedrijf als een uitgaaf op de begroting
verschijnt, zodat een tariefsverhoging, dus een hogere
ontvangst, in de begroting, resp. rekening, tot uitdrukking
komt als een lagere uitgaaf, nl. een minder verlies. Voorts
worden grove fouten gemaakt bij het uitdrukken van de
uitgaven wegens rente en aflossing in een percentage van
het eindcijfer van de begroting; nog groter dwaalspoor
wordt gevolgd indien men de schuld per hoofd der bevolking
.met die van andere gemeenten of het Rijk vergelijkt. Men
denke alleen reeds aan de omstandigheid, dat een belangrijk
deel der schuld is geïnvesteerd in bedrijven, die hun pro-
dukten in wijde omtrek leveren.
Het heeft winig zin op een en ander nader in te gaan
door aan te geven, hoe belangstellende beoordelaars . deze
fouten kunnen vermijden. Voor het vaststellen van een
norm voor de kredietwaardigheid of voor het inschrijven
op een lening hebben die gegevens geen betekenis. Dertig
jaar geleden, toen de gemeenten nog een eigen belasting-
gebied van betekenis hadden en ook overigens een zelf-
standiger bestaan voerden dan tegenwoordig, zou op deze
aspecten misschien wat dieper kunnen worden ingegaan;
het zwaartepunt ligt thans in ieder geval elders.
Een belangrijk gegeven zou kunnen zijn het gemeentelijke
bezit, het totaal aan eigendommen, meer in het bijzonder
die van economische aard zoals de winstgevende bedrijven.
Men mag zonder nader
t
onderzoek wel aannemen dat,
onder hoger toezicht, een gezonde afschrijvingspolitiek is
gevolgd en dat – mede door de waardedaling van het geld
in de loop der tijden – het gemeentelijke bezit de schuld,
die de gemeenten afzonderlijk of tezamen hebben, verre
overtreft. De haven- en monopoliebedrijven hebben – in
andere handen – zelfs vrijwel onbegrensde winstmogeljk-
heden.
Hoe dit alles zij, de gemeenten zijn steeds haar ver-
plichtingen nagekomen, ook dan wanneer het budget niet
sluitend was. Alleen reeds op grond van dat feit hebben zij
getoond het geven van krediet waard te zijn. Aan de andere
kant zijn de verstrekkers van langlopend geld rustige
beleggers, die gewoonlijk bereid zijn de afgeloste gelden
opnieuw uit te lenen.
Faillissement en rijksvoorschotten.
–
Anders staat het met het kôrte geld, dat onder normale
omstandigheden juist kort is, omdat het al spoedig voor
(een ndere) belegging beschikbaar moet komen. Hebben
630
de gemeenten veel kasgeld opgenomen, hetgeen in moeilijke
tijden het geval zal zijn, dan komt wel eens de vraag op, of
schuldeisers het faillissement van een gemeente kunnen
uitlokken. In 1933-1934 heeft een spitsvondige krediteur
een poging hiertoe gewaagd, doch deze liep op niets uit.
Zonder diep op juridische punten in te gaan, moge ik
volstaan met op te merken, dat ons gemeenterecht de
liquidatie van een gemeente niet kent, noch een curator,
die het bewind in plaats van of namens de wettelijke organen
zou kunnen voeren. De Gemeentewet wijst de weg: de
betaling van rente en aflossing is een wettelijk verplichte
uitgaaf en in geval -een gemeente onbestuurbaar wordt
treden wettelijke voorschriften in werking.
Om ernstige moeilijkheden te voorkomen is de wet van
22 december 1933 (S. 715) tot steun aan noodlijdende
gemeenten in het leven geroepen, waarbij voorschriften
werden gegeven betreffende
het verlenen van voorschotten
uit ‘s Rjjks Kas
wanneer de gemeenten voor ernstige liqui-
diteitsmoeilijkheden zouden worden gesteld. Om daarvoor
in aanmerking te komen behoefde een gemeente niet
,,noodlijdend” te zijn. Wel heeft het Rijk enige tijd hoog
rentende kasgeldleningen aan de gemeenten verstrekt, doch
deze zijn allang afgelost. Ter voorkoming van noodlijdend-
heid werd voorts in deze wet bepaald, dat ieder jaar zal
worden berekend in welke verhouding de schuldenlast van
elke gemeente staat tot de draagkracht dier gemeente, en
dat, wanneer deze verhouding te ongunstig mocht
zijn,
de
Ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken, na
Gedeputeerde Staten te hebben gehoord, het bedrag zouden
vaststellen, dat in het volgende begrotingsjaar ten laste van
de kapitaaldienst n1ag worden gebracht.
In de praktijk hebben deze bepalingen geen toepassing
gevonden want wat is ,,te ongunstig”? Moet de(formele)
schuld terzake aan de woningbouw meetellen? Hoe zou
men de druk van een schuld berekenen van een bedrijf, dat
in vredestijd bloeit en in crisis- of oorlogstijd verlies geeft
of stilligt? En hoe moet men de draagkracht becijferen?
V66r de oorlog was dit al lastig, want: zou het Rijk moeten
afgaan op het gemiddelde inkomen van de burgers of op
het betaalde bedrag per inwoner? En hoe moest men een
niet te berekenen schuld per inwoner uitdrukken in een
percentage van een ongewis cijfer, dat de draagkracht van
een gemeente per inwbner zou moeten weergeven? Al die
berekeningen hebben geen iin en zij zullen ook niet worden
gemaakt nu de basis, de gemeentelijke belasting naar het
inkomen, is vervallen en vervangen door uitkeringen
uit het Gemeentefonds. De commissie-Oud heeft in haar
eindrapport dan ook voorgesteld de hele wet van 1933 in
te trekken. Maar zolang zij bestaat, zal het Rijk op wettelij-
ke basis nog kasvoorschotten kunnen verstrekken, indien
de gemeenten’ niet meer in hun kasbeho’eften kunnen
voorzien.
De draagkracht heeft een brede basis.
Hierboven is eraan herinnerd, dat de gemeentelijke
belasting naar het inkomen is afgeschaft en vervangen door
een gemeentefondsbelasting. Doch ook deze is al weer
prijsgegeven en vervangen door een wettelijke uitkering
van een deel van de massa der rij ksbelastingen aan het
Gemeentefonds ter verdeling onder de gemeenten. Deze
laatste wijziging kwam van de bezetter, die een nieuwe
inkomstenbelasting invoerde, met een voorheffing, de
loonbelasting, die door de werkgevers moest worden geïnd.
Men kon hen moeilijk lastig vallen met het innen van twee
soorten loonbelasting met afzonderlijke tarieven van het
Rijk en van iedere gemeente. Sedert deze nieuwe rijks-
inkomstenbelasting is ingevoerd, ontvangt het Rijk dus
tegelijk bij de inning van de aanslagen, als vertrouwensman,
geld dat de gemeenten toekomt, geld, dat dus op het mo-
ment van de betaling van de gezamenlijke gemeenten (het
Gemeentefonds) is, enwaarop het Rijk dus geen reaht
heeft, dat het derhalve ook niet mag achterhouden en nog
minder te eigen bate mag ganwenden.
Men ziet, de gemeenten hebben een hechte financiële
basis; voor zover haar kredietwaardigheid mag worden
afgewogen naar de inkomstencapaciteit, iszij van dezelfde
orde als die van het Rijk.
Bestedingsbeperking en groeiende tekorten.
Hoe moet men dan staan tegenover het geldgebrek, thans
bljkende uit een te hoge vlottende schuld en straks in het
najaar uit nieuwe begrotingstekorten? Over de vlottende
schuld, veroorzaakt door grote investeringen, moge ik
verwijzen naar mijn artikel ,,Geldmacht en gemeenterecht”
in ,,E.-S,B.” van 30januari jl. Wat betreft de te verwachten
toeneming van het geldgebrek door niet sluitende begro-
tingen, valt nu reeds te wijzen op het feit, dat het Rijk het
aan de gemeenten toekomende deel van de belasting-
opbrengsten beperkt door het achterhouden van een deel
dier middelen en deze te reserveren of te blokkeren. Dat
laatste schijnt een moderne vorm van sparen te worden.
De methode heeft met veel moderne kunst gemeen, dat de
bedoeling niet aanstonds valt te begrijpen, zoals het ook
moeilijk was te vatten hoe de gemëenten de woningbouw –
meten voortzetten zonder in de mogelijkheid te zijn kapi-
taal op te nemen. .
Intussen is bekend geworden, dat het Rijk het nuttig
acht enige middelen achter te houden omdat de gemeenten
haar bestedingen moeten beperken. Nu zalhet erg moeilijk
zijn in het totaal tot lagère uitgaven te komen als de lonen
in het spoor van de rijkssalarissen nog moeten stijgen
(A.O.W., huurcompensatie). De dit jaar ingevoerde ver
–
hogingen alleen reeds zijn al drie of viermaal groter dan het
bedrag dat zou moeten worden bezuinigd. Men mag veilig
aannemen, dat de gemeenten zullen bezuinigen, zoveel als
onder de huidige opvattingen betreffende het voorzienings-
peil en de subsidiepolitiek mogelijk is, n
–
iaar het zal on-
mogelijk zijn een sluitende begroting te behouden indien:
het gemeentelijke aandeel in de algemene belasting-
opbrengsten niet ten volle wordt uitgekeerd;
-.
de salarissen omhoog gaan;
de prijzen stijgen;
geen kapitaal meer kan worden opgenomen, voor
verdere modernisering tot opvoering van de produk-
tiviteit;
zelfs bij gelijkblijvende of lagere kapitaalschuld gelei-
delijk aan meer duur kort geld in de plaats komt van
goedkoper lang geld.
Vrijwel de enige, beperkte mogelijkheid, die de gemeenten
ter beschikking staat, is een verhoging van de bedrijfs-
tarieven, doch een sluitpost is hier niet te vinden. De
gemeenten mogen zich dan ook terecht beklagen, dat het
geld, dat haar wettelijk toekomt, niet ten volle wordt uit-
gekeerd. Men weet natuurlijk nog wel wat beloofd werd,
doch men wil-het vergeten.
Al kan het recht blijkbaar verbogen worden, op morele
gronden blijven de gemeenten haar aanspraken claimen.
Het uitstekende adres van de.Vereniging van Nederlandse
Gemeenten van 16 juli 1957, afgedrukt in de ,,Nederlandse
Gemeente”, bevat klemmende argumenten, die weliswaar
fl
631
S.
De cijfers bétreffende de aantallen verzekerden
per 1 april jI. verdienen volgens schrijver bijzon-
dere belangstelling, omdat op 1 januari 1957 twee
. maatregelen in werking zijn
getreden – de be-
jaardenverzekering en de verhoging van de loon-
grens der verplichte verzekering – welke vor het
aantal verzekerden betekenis hebben. Het stond
vast, dat het aantal verplicht-verzekerden per 1
januari 1957 niet onbelangrijk zou dalen door
de uittreding van de ,,noodwettrekkers” en de
,,rentetrekkers” van 65 jaar en ouder. Van de
loongrensverhoging waren minder belangrijke ge-
volgen te verwachten. Zowel absoluut als pro-
centueel blijkt het aantal verplicht-verzekerden
in de jaren tot en met 1955 te zijn gestegen.
Schrijver gaat de oorzaken daarvan en van de da-
ling van het aantal vrijwillig-verzekerden na. Ten
slotte analyseert schrijver de jongste verschuivin-
gen als gevolg van genoemde maatregelen.
De omvang
der
ziekenfonds-
verzekering
In een vorige bijdrage in dit blad
1)
hebben wij een aantal
cijfers gegeven betreffende de ontwikkeling der kosten van
de ziekenfondsverzekering.
Ock de cijfers betreffende de aantallen verzekerden
verdienen de aandacht. De laatst bekende cijfers op dit
punt zijn die van 1 april
1957
en deze zijn door insiders met
bijzondere belangstelling tegemoet gezien. Op 1januari1957
zijn ni. twee maatregelen in werking ge’treden, welke voor
het aabtal verzekerden betekenis hebben, te weten een
1)
In ,,E.-S.B.” van 23 januari 1957, blz.
58
e.v.
(vervolg van blz. 631)
–
direct op de investeringsmoeilijkheden en de rentegamma-
politiek zijn gericht,, maar die toch tevens in het algemeen
de ingreep in de gemeentefinanciën veroordelen. Het morele
recht op volledige uitbetaling van de als vertrouwensman
ontvangen belastingen steunt zowel op het afstaan van
belastinggebied als op het feit, dat de hogere opbrengsten
verkregen werden mede door de lokale activiteiten van
de gemeenten;
Indien het Rijk, zoals bijv. in 1956, f. 721,4 mln, aan
invoerrechten int, waarvan alleen in Amsterdam f. 185,3
mln, en in Rotterdam f. 369,6 mln., dan is zulks toch zeker
medeje danken aan de kostbare gemeentelijke haven-
outillages. Ook omdat de gemeenten in het algemeen, op
tal van wijzen, het industriële klimaat hebben begunstigd,
mag haar het rechtmatige deel in de hogere belasting-
opbrengsten niet worden onthouden. Verlaging van dat
aandeel zou slechts kunnen worden verdedigd op grond van
het ‘ontlasten van de gemeenten van uitgaven. In plaats
daarvan zien wij, dat de gemeenten worden meegesleept in
een loonpolitiek, die op de meest directe wijze de uitgaven
verhoogt. Waniieer het Rijk van de hogere lonen, ook al
worden deze gegeven als ,,compensatie” voor de A.O.W.
en de huurverhoging, inkomstenbelasting heft, en de ge-
meenten haar rechtmatig aandeel in deze hogere belasting-
‘6ntvangsten niet ontvangen, wordt de financiële basis
ondergraven. En dan spreek ik nog niet eens van de invloed
van de algemene prijsstijging, noch van de woningbouw-
schulden; die de gemeenten op zich moeten nemen, omdat
het Rijk de rjksvoorschotten heeft stop gezet onder aan-
nieuwe regeling voor de verzekering van bejaarden met
lage inkomens en een verifoging van de loongrens der
verplichte verzekering van f. 6.000 tot f. 6.900, als gevolg
van de recente loonronden. –
De bejaardenverzekering.
Met de bejaardenverzekering is een derde vorm van
ziekenfondsverzekering ingevoerd, naast de vanouds
bestaanqe vrjwfflig verzekering en de sinds 1 november
1941 bestaande verplichte verzekering voor de arbeiders
in de zin der Ziektewet en hun gezinnen (later ook voor een
moediging toch’ vooral verder te gaan en met de toézegging
om in geval van financiële nood
bijstand
te zullen verlenen.
Het is onder deze omstandigheden onvermijdelijk, dat
de gemeent’ebegrotingen voor 1958 grote tekorten zullen
aanwijzen. Wanneer de monetaire familie op de Kneuterdijk
en van de Turfmarkt daarvan schan”de gaan spreken, staat
een onderzoek naar het vadefschap te wachten. De ge-
meenten, die minder stro krijgen, maar toch evenveel
tichelstenen moeten bakken
1),
komen in een toestand van
geforceerde noodiijdendheid. Wij gaan weer in de richting
van 1930/1940, een richting, die nooit meer zou worden
ingeslagen. Waar zijn degenen, die het véôr 1940 opnamen
voor de autonomie, voor de zelfstandigheid van de ge-
meenten? De meest gezonde huishouding wordt kreupel als
zij taken moet verrichten, terwijl de middelen worden ont-
houden. De kredietwaardigheid van de gemeenten is
afhankelijk van en is af te meten naar de goede werking van
ons Nederlandse staats- en gemeenterecht. Zou men daarin
geen vertrouwen meer mogen hebben, dan komt de krediet-
waardigheid in het gedrang, maar dan niet alleen die van
de Nederlan.lse gemeenten.
Rotterdam.
J. HASPER:
1)
Zie Exodus 5 vers 7 e.v., waar Farao beval: Gij zult voortaan
aan deze lieden geen stro meer geven tot het maken der tichel-
stenen, als gisteren en eçrgisteren; laat ze zelf henen gaan en
stro voor zichzelf verzamelen; evenwel zullen zij het getal der
tichelstenen leveren.
632
–
,
•
”
‘
aantal anderç categorieën van personen). De bejaarden-
verzekering is bestemd voor hen, die 65 jaar en ouder zijn
en een inkomen hebben (inclusiëf de uitkering volgens de,,
algemene ouderdomsvoorziening) van niet meer dan
f. 3.410 ‘s jaars: Deze verzekering is vrijwillig wat de
toetreding betreft, maar de ziekenfondsen moeten allen,
die zich ervoör aanmelden èn een inkomen beneden de
gestelde grens hebben, als verzekerden aanvaarden, zonder
wachttijden of andere beperkende bepalingen.
De premie vdor de nieuwe verzekering is ver beneden de
kostprijs; zij bedraagt f.
0,55
per week voor personen met
inkomens van niet meer dan f. 2.400 ‘s jaârs en f. 1,10 per
week voor personen met inkomens van meer dan f. 2.400
tot f. 3.410. Gehuwde personen betalen deze premie slechts
eenmaal; voor hun vrouw en eventueel volgens de voor-
schriften medeverzekerde kinderen behoeft dus niet te
worden betaâld. De genoemde premiebedragen correspon-
deren naar raming ongeveer met een kwart en met de helft
van de gemiddelde kosten der verzekering. Het tekort wordt
voor de helft door het Rijk betaald en voor de andere helft
door de kas der veplichte verzekering (vereveningsfonds).
Voor 1957 is beider bijdrage geraamd op f. 18,8 mln.
Sinds 1951 waren alle bejaarden met een uitkering inge-
volge de Noodwet Ouderdomsvoorziening krachtens een
bijzondere wet verplicht-verzekerd (tegen een premie van
f. 1
1
50 per maand, welke door de Rij ksverzekeringsbank –
thans Sociale Verzekeringsbank – werd ingehouden).
Deze regeling moest uiteraard verdwijnen met de vervanging
van de Noodwetregeling door de definitieve en algemene
oi.fderdomsvoorziening.
Eveneens sinds 1951 waren verplicht-verzekerd de trek-
kers van een rente ingevolge de Invaliditeitswet van meer
dan f. 125 per jaar en de trekkers van een rente ingevolge de
Ongevallenwet, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van meer dan 50 pCt. Ook onder deze categorieën waren
veel bejaarde personen. De wet heeft deze groepen thans ge-
splitst; voor zover zij beneden de 65 jaar zijn, zijn zij
verplicht-verzekerd gebleven, de ouderen zijn uit de ver
plichte verzekering afgevoerd en kunnen, indien hun
inkomen niet te hoog is, tot de bejaardenverzekering toe-
treden.
Het stond dus vast, dat het aantal verplicht-verzekerden
per 1januari1957 niet onbelangrijk zou dalen door de uit-
tocht van de ,,noodwettrekkers” en de ,,rentetrekkers” van
65 jaar en ouder. Daarnaast kon men verwachten, dat een
aantal bejaarden, die tot nog toe in loondienst waren omdat
zij anders niet konden rondkomen, na de toekenning van
de ouderdomsuitkering het bijltje er bij zouden neerleggen
en dus eveneens uit de verplichte verzekering zouden treden.
Ook was te voorzien, dat een aantal voorheen vrijwfflig-
verzekerde of niet verzekerde bejaarden met bescheiden
inkomens (echter hoger dan die, welke als grens voor de
toepassing der Noodwet golden)-zich voor de nieuwe
bejaardenverzekering zouden aanmelden.
Loongrensverhoging.
Van de tweede maatregèl, de verhoging van de loongrens,
waren minder belangrijke gevolgen te’ verwachten, al had
de nog al geëmotioneerde discussie véôr de totstandkoming
der verhoging de indruk kunnen wekken, dat het hier om
belangrijke aantallen personen ging. Een verhoging van de
loongrens voor de verplichte ziekenfondsverzekering is nu
eenmaal in de verhoudingen binnen de Nederlandse zieken-
fondsv,’ereld een gevoelige zaak, omdat d& medewerkers
dér ziekenfondsen (artsen, apothekers en tandartsen) tegen
–
, S
S
1
/
–
1
de ,,koppeling” van het Ziekenfondsenbesluit aan de
Ziektewet ernstige bezwaren hebben en velen van hen de
loongrens ‘oor de ziekenfondsverzekering eigenlijk al
‘aan de hoge kant achten, behalve voor de grotere gezinnen.
Principiële bezwaren tegen de’ beginselen der ziekenfonds-
verzekering (met haar hulp ,,in natura”) en voorkeur voor
,
een stelsel van ziektekostenverzekering (restitutie van
gemaakte kosten van medische hulp, met een zekere mate
van ,,eigen risico” voor . de verzekerden) ‘komen hierbij
telkens in de discussie. De invloed van een loongrens-
verhoging op het totale aantal verzekerden blijkt, achteraf
bezien, meestal minder groot te zijn dan de voorafgaande
discussies zouden doen verwachten. Het aantal werknemers
met relatief hoge inkomens is nu eenmaal niet groot.
Bij een loongrensverhoging als de onderhavige, die het.
gev6lg is van loonstijging, gaat het dan bovendien slechts
in gringe mate om
nieuwe
verzekerden, voor het grootste
deel om personen, ‘die tot nog toe, althans tot voor kort,
reeds tot de verzekerden behoorden.
Het’ bovenstaande is niet geschreven om de bezwaren
van medici tegen loongrensverhogingen te bagatelliseren;
1′
het ging ons hier slechts om de kwantitatieve betekenis van
het looii’grensvraagstuk. Er was reden om daarbij even stil
te staan, omdat men uit kritische beschouwingen soms’de
indruk zou krijgen, dat na een loongrensverhoging de
nieuwe verzekerden zich bij honderdduizenden zouden
aanmelden.
–
Cijfers over een aantal jaren.
Het loont de moeite de cijfers over een aantal jaren te
beschouwen. Ten einde echter uitvoerige cijferreeksen te
vermijden, geven wij hier slechts de jaargerniddelden over
1946, als het eerste volledige kalenderjaar na de bevrijding,
ove’r 1950 en 1951 (in verband met de belangrijke verschui-
vingen bij de aanvang van 151) en over de drie’laatst-
verlopen kalenderjaren. Daarachter komen, dan de cijfers’
betreffende de toestand per 1 april 1957.
De ‘cijfers betreffende de aantallen verzekerden waren
(enigszins afgerond) als volgt:
Aantal verzekerden bjj ziekenfondsen (1946-195 7)
1 verplicht 1 Vrij,villig1 Vrijwillig
t
Totaal
1
verzekerd
1
verzekerd
1
verzekerd verzekerd
1
a)
1
(gewoon)
1
(bejaarden)
1946
………….
3.604.000
2.373.000
5.977.000
1950
………….
4.549.000
2.462.000
•
7.011.000
1951
………….
5.338.000
2.038.000
7.376.000
1954
………….
5.789.000
1.993.000
7.782.000
1955
………….
5.920.000
1.986.000
7.906.000
–
1956
………….
5.978.000
1.993.000
‘
7.971.000
1-4-1957
……….
,
5.472.000
1.926.000
642.000
8.040.000
a) De verzekerden van het Algemeen Mijnwerkersfonds, die onder een afzon-
derlijke regeling vallen, zijn in de cijfers betreffende het aantal verplicht-
verzekerden niet medegeteld. Het aantal van deze verzekerden blijft iets
beneden de 2 pCt. van de totale bevolking, zeelieden zijn niet medegeteld
in de cijfers over 1946 en 1950, wel in die over latere jaren, omdat deze cate- –
gorie toen verplicht-verzekerd was. Het spoorwegpersoneel is verplicht-
verzekerd sinds 1953 en dus in de bovenstaande tabel eerst begrepen in
de cijfers over 1954.
De tabel op blz. 634 geeft het aantal ziekenfondsver-
zekerden in procenten van de Nederlandse bevolking.
Men houde bij het bezien van deze cijfers in het oog, dat
onder de verplicht-, respectievelijk vrijwillig-verzekerden
zijn medegerekend de gezinsleden, die zonder zelfstandige
premiebetaling aan de verzekering rechten ontlenen. Dit
1
zijn, met terzijdelating van details, in de verplichteverzeke-
ring de echtgenoten, de niet in loondienst zijndè kinderen
– –
tot 16 jaar, studerende en invalide kinderen tot 27 jaar en
ten slotte een kleine groep gealimenteerden. In de vrij-
633.
‘1
Aantal verzekerden bjj ziekenfondsen in pCI. van
de Nederlandse bevolking (1946.1957) a)
Verplicht
Vrijwillig
Totaal
vd
25,2
63,4
45,0
24,3
69,3
52,0
19,9
71,9
1946………….38,2
54,5
18,8
73,3
1950
………….
195
1
………….
55,0
18,5
73,5
1954
………….
1955
………….
54,9
18,3
73,2 1956
………….
1-4-1957
………..
49,8
17,6 5,8
73,2
a) Gemiddelde van de bevolking aan het begin en het einde van het desbe-
treffende jaar; voor 1 april 1957 het bevolkingscijfer op die datum.
willige verzekering, ‘waarin voor de gehuwde vrouwen
zelfstandig premie wordt geheven, zijn het de kinderen tot
16 jaar. Studerende kinderen van 16 tot 27 jaar en invalide
kinderen van 16 tot 21 jaar hebben in de vrijwillige verzeke-
ring wel recht op prerniereductie, maar niet op kosteloze
verzekering.
Toeneming aantal
verplicht-verzekerden, daling aantal
vrijwfflig-verzekerden.
De
stijging
in de jaren tot en met
1955
blijkt geheel voor
rekening van de verplichte verzekering te komen. Zowel
absoluut als procentueel is deze
stijging
belangrijk geweest.
Het aantal vrijwillig-verzekerden daarentegen is absoluut –
en dus procentueel nog sterker – gedaald.
De groei van het aantal verplicht-verzekerden heeft
verschillende oorzaken. In de eerste jaren speelde het herstel
van het bedrijfsleven en de daaruit voortvloeiende toene-
ming van het aantal loonarbeiders een rol, later deed de
industrialisatie haar invloed gelden. Van grote betekenis is
verder geweest, dat in 1951 en daarna nieuwe groepen door
afzonderlijke wettelijke regelingen onder de verplichte
verzekering werden gebracht. Ten dele waren dit bijzondere
groepen van loonarbeiders als spoorwegpersoneel en zee-
lieden, voor een ander deel echter waren het groepen van
niet-meer-werkenden. Het grootste contingent vormden
hierbij de reeds genoemde noodwettrekkers; daarnaast
werden (en zijn ook nu nog, voor zo ver zij de leeftijd van
65 jaar nog niet hebben bereikt) verplicht-verzekerd
trekkers van een invaliditeitsrente van ten minste f. 125
‘s jaars en van een ongevallenrente, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van meer dan 50 pCt.
De opeenvolgende verhogingen van de loongrens blijken
bij analyse van de cijfers, over de reeks van jarn genomen,
niet als oorzaak van de toeneming van het aantal verplicht-
verzekerden te kunnen worden aangemerkt; de verhogingen
zijn dus niet boven die van het loonpeil uitgegaan. In 1956
heeft het gelijkblijven van de loongrens, bij stijging van het
loonpeil, een lichte daling van het aantal verplicht-verzeker-
de loonarbeiders veroorzaakt.
Voor de loonarbeiders uit de ,,grenszone”, dus thans voor
degenen met vaste lonen om en bij het bedrag van f. 6.900,
brengt de bestaande situatie niet onbelangrijke bezwaren
mee. Het kan gebeuren, dat zij door een loonsverhoging
uit de verplichte verzekering raken, dan een andere voor-
ziening voor het risico van ziektekosten treffen en even
later door een loongreiisverhoging weer verplicht-verzekerd
worden. Voor dergelijke situaties is nog geen bevredigende
oplossing gevonden.
Oorzaken daling aantal vrijwillig-verzekerden.
De daling van het aantal vrijwillig-verzekerden in de
loop der jaren is voor een groot deel te zien als een gevolg
vân overgang van groepen verzekerden naar de verplichte
verzekering. Met name is hierdoor de grote teruggang van
1950 op 1951 veroorzaakt. De daling in latere jaren is van
geringe betekenis en moet worden toegeschreven aan de
totstandkoining van bijzondere ziektekostenregelingen voor
de ambtenaren van provinciën en (een aantal) gemeenten.
De ambtenaren van het Rijk en van de grootste gemeenten
vindt men echter nog in groten getale onder de vrijwillig-
verzekerden.
– Vermindering van belangstelling der bevolking voor de
vrijwillige verzekering is in elk geval nergens te constateren,
ondanks de sterk gestegen en voor mensen met kleine
inkomens wel zeer zwaar geworden premielast. De bevol-
king blijkt terdege van de noodzaak van een ziekenfonds-
verzekering doordrongen te zijn. Zonder de boven vermelde
bijzondere oorzaken zou het aantal vrijwillig-verzekerden
waarschijnlijk niet gedaald, doch iets gestegen zijn (zoals
ook in de jaren 1946-1950 het geval is geweest).
Enige jaren lang heeft een eigenaardige en ongeregelde
toestand bestdan met betrekking tot de inkomensgrens der
vrijwillige verzekering. Deze grens wordt formeel door elk
ziekenfondsbestuur zelfstandig bepaald; praktisch moet zij
echter op een overeenkomst met de artsen en andere mede-
werkers steunen. Wegens stagnerende onderhandelingen is
de bedoelde grens enige jaren lang op f. 3.750 gesteld
gebleven, terwijl de loongrens voor de verplichte verzekering
reeds tot f. 4.500, later tot f. 5.300 en daarna tot f. 6.000
was verhoogd. Thans is de inkomensgrens van de vrij-
willige verzekering f. 6.000 (vermeerderd met f. 150 per
kind), doch de loongrens voor de verplichte verzekering is
intussen opgetrokken tot f. 6.900, zodat er ook nu weer
geen uniformiteit is (daargelaten nu dat bij de verplichte
verzekering alleen het vaste loon medetelt; wisselvallige
inkomsten, kinderbijslag
en eventuele andere inkomens-
bestanddelen blijven buiten beschouwing).
Verscheidene ziekenfondsen hebben in de laatste jaren
de controle op de inkomens van hun vrijwillig-verzekerden
verscherpt. Dit heeft tot afvoering van een aantal verzeker-
den geleid, doch deze vermindering is vermoedelijk wel
gecompenseerd door een toeneming van het aantal nieuwe
verzekerden.
Vroeger werd afvoering van verzekerden vaak geremd
door de overweging, dat de afgevoerden, voor zover zij op
ouderé leeftijd of in minder goede g’ezondheidstoestand
waren, moeilijk
elders
de nodige dekking konden vinden.
Dit bezwaar is in de laatste jaren kleiner geworden, omdat
vele ziekenfondsen de mogelijkheid hebben verkregen om,
via met hen samenwerkende instellingen, de afvloeiende
verzekerden een onbelemmerde toetreding tot een ziekte-
kostenverzekering te bieden. De hier bedoelde instellingen,
voor welke veelal de administratie en het incassowerk
tegen kostenvergoeding worden verricht door de zieken-
fondsen, hebben de laatste jaren een grote vlucht genomen.
Ook andere instellingen en ondernemingen, werkende op
het terrein van de ziektekostenverzekering, streven naar
verbetering van hun voorwaarden, zodat de ex-verzekerden-
in het algemeen niet zonder dekking behoeven te blijven,
zij het een veel minder volledige dekking dan die, welke
het ziekenfonds biedt.
De jongste verschuivingen.
De bejaardenverzekering blijkt per 1 april 1957 een
aantal van rond 642.000 verzekerden te omvatten. Hiervan
is ongeveer 75 pCt. (476.000) zelfstandig verzekerd; de rest
bestaat uit gehuwde vrouwen (voor het grootste deel uiter-
634
Stond
de markt verleden jaar in
het
teken van
grote bedrijvigheid en stijgende vrachten, in de
achterliggende maanden heeft zich een kentering
voltrokken, welke de vrachten heeft doen dalen
tot een niveau, dat voor tijdens de oorlog gebouw-
de schepen verlies laat. Het groter aantal vervoer-
contracten op lange termijn, waarvan sommige
met een looptijd van tien jaar, dat gedurende de
beide laatste jaren
werd afgesloten, verklaart de
geringer vraag naar ruimte, terwijl ook de zachte
winter zijn invloed heeft doen gelden. Het was
van meet af aan duidelijk, dat de hausse op de
vrachtenmarkt geen duurzaam karakter kon heb-
ben en dat de vrachten zich, na hervatting van
de vaart door het Suezkanaal, aan de gewijzigde
omstandighedei zuden aanpassen. Dat deze aan-
passing zo drastisch zou zijn, hebben echter wei-
nigen vermoed. Gedurende de zomermaanden
lijkt een gunstige wending weinig waarschijnlijk.
– De vrachtenmarkt
in het
eerste halfjaar 1957
De gang van zaken op de vrachtenmarkt gedurende het
eerste halfjaar heeft eens te meer getoond, hoe snel én
ingrijpend de situatie in de algemene vrachtvaart zich
pleegt te wijzigen.
Stond de markt verleden jaar in het teken van grote
bedrijvigheid en stijgende vrachten, in de achterliggende
maanden heeft zich een kentering voltrokken, welke de
vrachten heeft doen dalen tot een niveau, dat voor tijdens
de oorlogsjaren gebouwde schepen – waarvoor in decem-
ber jl. nog £ 670.000 werd betaald! – verlies laat. ,,The
darkest hour stili to come” schreef het in Liverpool ver-
schijnend Journal of Commerce kortgeleden in een aan
de vrachtenmarkt gewijd overzicht!
Is de vraag naar ruimte al wat meer verspreid, hier staat
tegenover dat een niet onbelangrijk deel der vraag lading
geldt voor het Verre Oosten, waar retourvracht schaars
is, met als gevolg, dat met ballastreizen rekening moet
worden gehouden. In feiçe hebben reeds verscheidene
schepen de reis van Japan naar Amerika in ballast ge-
maakt, terwijl in die gevallen, waar reders zo fortuinlijk
waren, retourlading van de Paciflc Coast naar het Verenigd
Koninkrijk/Continent te bemachtigen, vrachten geaccep-
teerd moesten worden, welke voor ,,Liberty”-schepen
beneden het zgn. ,,break even point” lagen.
Waar de uitgaande vrachten zich al evenmin aan de
dalende tendens konden onttrekken is de situatie, mett
name voor reders met een beperkt aantal duur gekochte
tweedehands schepen, die zich niet tijdens de hausse
door het afsluiten van lang lopende contracten van lonend
emplooi hebben verzekerd, weinig benijdenswaardig.
De kolenvaart van Noord-Amerika, die verleden jaar
in niet geringe mate tot de vaste stemming heeft bij-
gedragen, biedt momenteel weinig perspectief. De vraag
naar tonnage op reisbasis is beperkt en de vracht van
Hampton Roads naar Antwerpen/Amsterdam is van
116/- in december jE. – voor een enkele lading werd zelfs
119/74 betaald – bij het schrijven van dit overzicht tot
46/6 per ton gedaald. Inmiddels is de vracht verder terug-
gelopen. Nadat verschillende bevrachtihgen op basis van
41/- tot stand kwamen, werden 13.000 ton kolen naar
(ervo1g van blz. 634)
aard ook behorende tot de bejaarden) en een kleine groep
kinderen. Voorts is bekend, dat bijna 82 pCt. van de zelf-
standig verzekerden in de laagste premieklasse is gerang-
schikt (inkomen niet meer dan f. 2.400); slechts even meer
dan 18pCt. is dus gerangschikt in de inkomensgroep van
f. 2.401 tot en met f. 3.410.
Het aantal verplicht-verzekerden is sinds ultimo 1956
gedaald met ca. 546.000. Deze grote daling is natuurlijk het
gevolg van de massale overgang van bejaarden naar de
nieuwe voor hen geschapen verzekering (die overigens vôor
hén, al wordt ze sterk gesubsidieerd, duurder is dan hun
oude verplichte verzekering tegen !• 1,50 per maand).
Daarnaast is een aantal voorheen vrijwillig of niet verzeker
–
de personen (die dus geen noodwet-uitkering hadden) in
de bejaardenverzekering opgenomen, uiteraard voor zover
kon worden aangenomen, dat hun inkomen het grens-
bedrag van f. 3.410 niet overtrof. Dit laatste aantal is niet
onaanzienlijk geweest; op grond van een analyse der cijfers
wordt het op ongeveer 86.000 geschat
2).
Deze
bejaarden,
die dus vroeger veelal de premie der vrijwillige verzekering
betaalden, zijn er financieel belangrijk op vooruitgegaan,
ook al genoten ze in de laatste jaren op grond van hun
leeftijd eén premiereductie.
Het aantal nieuw-, of opnieuw, ingeschrevenen verplicht-
verzekerden met inkomehs tussen f. 6.000 en f. 6.900 is klein
geweest, vermoedelijk niet meer dan ongeveer 15.000
rechtstreeks verzekerden (werknemers) plus misschien een
20 â 30.000 gezinsleden. Hiermede is dus wederom be-
vestigd, dat men het kwantitatieve gevolg van een loon-
grensverhoging gemakkelijk kan overschatten.
Amsterdam.
J. DE WIT.
2)
Dit aantal is groter dan de achteruitgang van het aantal
vrij will ig-verzekerden (61.000). Er zijn echter ook bejaarden
van de verplichte naar de vrijwillige verzekering overgegaan;
dit zijn personen met een inkomen boven f3.410. Hiertoe be-
horen bijv. personen, die nog na hun 65e jaar in’ loondienst
werkten, maar dit thans niet meer doen, voorts een deel van
het gepensioneerde spoorwegpersoneel.
635
1
/
Antwerpen/Amsterdam tegen 36/- per ton 1bevracht. –
Het grote aantal vervoercontracten op lange termijn,
waarvan sommige met een looptijd van tien jaren, dat ge-
durende de beide laatste jaren werd afgesloten, verklaart
de geringer vraag naar ruimte, terwijl ook de zachte winter
zijn invloed heeft doen gelden.
Deze laatste is eveneens oorzaak, dat de aanvoer van –
.graan belangrijk bij die van 1956 ten achter blijft. Welis-
waar tonen graanbevrachters de laatste weken wat meer’
belangstelling, maar men tast wel niet ver mis, indien men
dee toeschrjft aan de voor bevrachters bij uitstek gunstige
marktsituatie. Werd in december ji. nog $ 20,— van de
Golf van Mexico naar Antwerpen/Hamburg betaald,
thans moeten reders
•
voor juliverscheping met $ 8,50,
basis zwaar graan, .genoegen nemen. Van de Pacific Coast
naar Japan daalde de graanvracht begin juni van $ 15,25′
tot $ 8,—, terwijl van de Laplata rivier, van waar verleden
jaar ruim 2,5 mln, ton tarwe en 1 mln, ton mais werden
verscheept, de vracht naar het Continent van 188/9 tot
117/6, terugliep. De graanvrachten van Australië hebben
zich al evenmin op het verleden jaar geldend niveau
kunnen handhaven. In december ji. werd van West-
– – . Australië naar het Verenigd Koninkrijk nog 220/- betaald
van de Eâstern States is de vracht gemiddeld 10/- â
-151- hoger -, terwijl begin juni niet meer dan 95/- kon
worden bedongen.
In de meeste havens van India wordt, afgezien van de
moesson, min of meer ernstig oponthoud ondervonden,
waardoor de reisresultaten der Ç’oor ertsvervoer bevrachte
schepen, waarvoor toch reeds aanzienlijk lager vrachten
gelden, zeer ten ongunste worden beïnvloed. Een enkel
cijfer moge de, daling illustreren, welke zich in deze sector
heeft voltrokken. In december ji. werd van Marmagoa
,naar het Continent nog 117/3 betaald. Voor juli/augustus.
verscheping bedraagt de vracht thans 74/9 per ton.
Onderstaand, aan ,,Fairplay” ontleend, vergelijkend
” overzicht der vrachten, welke vôér en
tijdens
de sluiting
van het Suezkanaal en die, welke begin juni jl. werden
betaald, geeft een_duidelijk beeld van de scherpe daling
der vrachten:
–
vôôr de
Suezkanaal
crisis
Hoogste
vrachten
tijdens de
sluiting van
het kanaal
Begin juni
geldende
vrachte’n
Kolen
Hampton Roads/Antwerpen
Amsterdam
–
72/—t-
119/7-4
47/-
Zwaar graan
I-
Golf v. Mexico/ver. Koninkrijk
102/6
15216
72/6
west-Australië/
,,
155/—
220/—
95/-
North Pacific/
,,
147/6
180/—
72/6
$
14,25
$
17,25
$
8,—
Suiker (gezakt) Queensland/Ver. Koninkrijk
–
190/—
,
2901—
1551-
I4out en stukgoed
North Pacific/Japan
…………
Brits Columbia/ Ver. Koninkrijk
$
25,—
$
30.50
$
15/-
Erts
105/—
193/—
75/9
Suiker
(via de Kaap)
Marmagoa/Continent
………..
166/6
220/—
135/-
Cuba/Japan
……………..
vIaïs
Zuid.Afrika/Continent
122/6
157/6
1
80/-
In het laatste jaaroverzicht
1)
werd er reeds op gewezen,
dat de grote en voortdurende vraag naar ruimte voor het
vervoer van kolen en graan reeds véôr de sluiting van het
Suezlanaal, de vrachten scherp deed stijgen. De natio-
nâlisatie van het kanaal door de Egyptische Regering,
gevolgd door de Engels-Franse actie in de Suez-kanaalzone,
• die op haar beurt tot sluiting van het kanaal leidde, deed
de vrachten tot recordhoogte stijgen.
) Zie ,,E.S.B.”. van 6 februari 1957.
Het was van meét af aan duidelijk, dat de hausse op de
vrâchtenmarkt geen duurzaam karakter kon hebben en dat
de vrachten zich, na de hervatting van de vaart door het
kanaal, aan de gewijzigde omstandigheden zouden aan-
passen. Dat deze ,,aanpassing” zo drastisch zou zijn, dat
de hausse in enkele maanden in haar tegendeel zou ver
–
keren, hebben echter weinigen vermoed. Het merendeel
der rederijen, welker vloot geheel of gedeeltelijk in de
algemene vrachtvaart emplooi vindt, heeft overigens ‘wijse-
lijk van de gunstige stemming . op de vrachtenmarkt ver-
leden jaar gebruik gemaakt om tegen alleszins lonende
vrachten’ vervoercontracten op lange termijn af te sluiten.
Het ware dan ook onjuist uit de terugsiag, welke zich
in de eerste helft van het jaar heeft voltrokken, af te leiden,
dat de resultateFi der zgn. ,,wilde vaart”-rederijen- dit jaar
noodzakelijkerwijze ongunstig zuilen zijn. Wèl zullen
deze, waar de vrije tonnage – welke verleden jaar aanzien-
lijke reisoverschotten liet – thans slechts een
–
zeer matig
rendement oplevert, de kentering van het getij weer-
spiegelen.
Verwachten sommige reders, dat de vraag naar ruimte
in het najaar wederom een uitbreiding te zien zal geven,
anderen zijn van oordeel, dat de gunstige oogsten, waarop
in Eurôpa wordt gerekend, de vraag naar ruimte voor
graanvervoer beperkt zal doen blijven en dat alleen een
strenge winter de hoop op uitbreiding der kolenverschepin-
gen op het transatlantisch traject wettigt.
)
Voorspellingen ten aanzien van de gang van
zaken in
het tweede halfjaar zijn meer dan ooit hachelijk. Wel kan
worden gewezen op het voortdurend groeiend goederen-
vervoer overzee, zoals uit onderstaand overzicht blijkt:
1938
…………………….
470 mln, ton
–
1950
……………………
550
1951
……………………
640
1952
……………………
660
1953
……………………
670
1954
……………………
710
1955
……………………
820
Vergeleken met het jaar tevoren nam het totale goeeren- –
vervoer over zee in
1955
met niet minder dan 110 mln, ton
toe. De juiste cijfers over het afgelopen jaar zijn nôg niet
bekend, maar
blijkens
het Monthly Bulletin, of Statistics
der Verenigde Naties steeg het totaal van de wereld-
uit voer
van 1955 op 1956 met ruil tien procent..
Tegenover het toenemend goederenvervoer over zee,
waarbij overigens met nadruk dient te worden gewezen
op de belangrijke rol, welke het vervoer van aardoli& en
petroleumprodukten speelt, staat de uitbreiding der
wereldkoopvaardijvloot, nl.:
1900
……………………
24
mln. brt.
1914
……………………
45,4
1939
……………………
68,5 1950
……………………
84,6
medio 1956
……………………
105,2
thans
………………
ca
110
Bij de beoordeling dezer cijfers, waaruit de aanzienlijke
uitbreiding der wereldhandelsvloot sedert het eind van de
oorlog blijkt, dient er rekening mede te worden gehouden,
dat de inhoud der wereldtankvloot thans, vergeleken met
1946, yerdubbeld en vergeleken met 1939 zelfs verdrie-
voudigd is. Naar schatting heeft de wereldtankvloot thans
een inhoud van rond 30 mln. brt., terwijl op 1 januari ii.
rond 18,5 mln, brt. in aanbouw resp. bestelling waren.
De vrachtvloot zal dit jaar met circa 2,5 mln, ton en
in 1958 met ten naaste bij 1,5 mln, ton worden uitgebreid.
Deze cijfers zeggen overigens niet alles omtrent de poten-
tiële vervoerscapaciteit. Immers, de’ schepen, welke de
laatste jaren werden opgeleverd dan wel besteld, en dit
636
verede1ingsve’rkr – hebben alle een logische grond. In de
uitvoeringsbepalingen komen helaas zoveel verschillen vor
dat éen nsla.gwerk onontbeerlijk is als men er min of meer
geregeld mee te maken heeft. Als zodanig is het eerstge-
noemde werk zeer goed te gebruiken.
Waar het doel van de gebruiker is, de fiscaal voordeligste
weg te bewandelen, zou vermelding van de kosten welke
vérbonden zijn aan het verkrijgen van vrijstelling of terug-
gaaf, niet overbodig zijn geweest. Uiteraard kan niet
worden verwacht dat de schrijvers zich wagen aan de kosten
welke in het bedrijf of voor, de diensten van de expediteur 1
moeten worden gemaakt: dit moet in elk bedrijf voor elk
geval of voor elke groep van gevallen worden bezien. Maar
daarnaast liggen,, de kosten voor ,,fiatten”, ,,toezicht”,
,,ondrzoek” ed. welke mede oorzaak kunnen zijn dat het
voordeliger is in bepaalde gevallen van de rechten geen
gebruik te maken.
In de vele bedrijven die aan het internationaal verkeer
deelnemen is het nodig dat men weet welke vrijstellingen –
verkregen kunnen worden en in welke gevallen teruggaaf
van invoerrecht mogelijk is. Dikwijls behoort het tot de.
taak van de bedrijfseconoôm te bezien hoe het cijfer van de
kosten (in ruimste zin) zo laag mogelijk’kan blijven. Hierbij
kan dit boek, mits kosten-minded en niet klakkeloos
gevolgd, hem goede
–
diensten bewijzen, al is de toelichting
voor de niet-insider soms wat summier.
Voor het exporterende bedrijf brengt het vrkrijgen van
de teruggaaf van omzetbelasting wegens uitvoer nbg al wat
beslommeringen en problemen met zich mee. Het tweede
boekwerk kan op zeer vele vragen rond de teruggaaf
antwoord geven: naar volledigheid is gestreefd. Zo is een
belangrijk gedeelte van het Tariefbesluit met de officiële –
aantekeningen, voetnoten en toelichtingen opgenomen:
jaargemiddelde
….
157,0
die posten waarvan men de omschrijving moet weten om
Gedurende de spreekwoordelijk stille zomermaanden het teruggaafpercentage te kunnen bepalen. Voor de gebrui-
lijkt een ommekeer ten gunste weinig waarschijnlijk en – ker zou het een groot gemak betekenen wanneer men de
moet’ veeleer, zoal niet, op een verdere daling, op een ie- lijst i
h die zin had gecompleteerd dat er bovendien de
stendiging van het thans geldend vrachtenpeil worden
statistieknummers uit te halen waren geweest: deze moeten
gerekend.
–
.
–
immers op de uitvoerpapieren worden vermeld. Het zou..-
Rotterdam.
C. VERMEY.
slechts een klein aantal bladzijden neer hebben gekost.
De particulier die na het lezen van dit werk de illusie
*
–
mocht hebben dat hij bij uitvoer van tabaksfabrikaten
restitutie van accijns en omzetbelasting kan verkrijgen
(1,10 blz. 2) houde er rekening mee dat een hier niet ge-.,
noemde voorwaarde voor het verki’ijgen van restitutie is
H. W. Vermeulen en H. G. M. Wardenier: Vrjstellingen en
dat bij uitvoer van medegenomen rookartikelen itaar landen
teruggaaf van invoerrecht
en
Teruggaaf van omzetbelas-
gelegen in Europa of Afrika een bewijs van de douane in
ting bjj uitvoer.
N. Samsom N.V., Alphen a.d. Rijn,
het land van bestemming wordt overgelegd waaruit blijkt
ca. 600 blz., f. 33 resp. ca
. 1.000 blz,, f. 47,50.
–
dat ,de tabaksfabrikaten in één partij zijn aangegeven.
Deze twee losbladige uitgaven, elk in twee banden, be-
Dit om hem de illusie te ortneren dat hij in het buitenland
vatten wettekst, uitvoeringsvoorschriften jurisprudentie
goedkoop zou kunnen roken!
en kqrte toelichtingen. betreffende ‘een niet gemakkelijk
Schoonboven. .
Drs. B. W. BUENK.
toegankelijke – doch voor vele bedrijven belangrijke
materie.
Speciaal het terrein van het invoerrecht is berucht om
zijn voetangels en klemmen. Bij het invoeren van goederen
kan men niet-ambteiijke voorlichting verkrijgen bij de
,,expediteur”: d belastingconsulent voor het invoerrecht
die de douaneformaliteiten verzorgt. Is de invderfase voorbij’
dan vallen de problemen vaak tussen de wal en het schip.
Dit is te meer bezwaarlijk wanneer er belangrijke bedragen
mee gemoeid zijn en het recht hierop’ wordt verspeeld
doordat de belanghebbende de voorgeschreven spelregels
veronachtzaamt. De voorschriften voor de vele soorten
vrij stellingen – bijv.. die voor het actief en ‘het passief
–
1
1
‘
‘
t
geldt zowel voor de vracht- als de tankschepen, ‘hebben
een aanzienlijk groter snelheid dan die, welke v66r of
gedurende de oorlog werden gebouwd, zodat de rondreis
oponthoud in laad- en/of loshavens daargelaten –
minder tijd vordert.
Handhaaft de industriële bedrijvigheid zich op het
huidig peil en worden de oudere schepen geleidelijk van de
– vloot afgevoerd, dan lijkt het gevaar ener te snelle vloot-
uitbreiding met alle gevolgen van dien, minder groot.
– Het is overigens duidelijk, dat de reders van oudere,
niet langer economische, schepen, bij de thans geldende,
sterk verlaagde vrachten eerder de gevolgen van, de baisse
op de vrachtenmarkt ondervinden -dan de rederijen,
welker vloot uit moderne schepen bestaat. Eerstgenoemde
categorie toch ‘vindt geen enkele compensatie voor de
abnormaal hoge exploitatiekosten, die grosso modo
vooralsnog generlei neiging tot dalen tonen, in het huidig
vrachtenpeil, dat thans lager is dan in de beide voor-
gaande-jaren.
Het maandelijks door de Chamber of Shipping gepubli-
ceerd indexcijfer der sterlingvrachten weerspiegelt de
scherpe daling gedurende het achterliggend jaar:,
1956-
1
1957
1952
100
januari
……… ….
144,3
173,7
februari
………..
140.2
167,6
maart
………….
147,2
145,5
april
………….
151,6
134,3
mei
……………
162,2
116,6
•
juni
………….
155,5
109,9
juli
……………
155,2
augustus
………..
157,9
september
………
156,1
oktober
…… . …
.
153,6
november
………
171,4
december
………
1g9.4
De geldmarkt.
De geldmarkt was gedurende de verslagweek een tikkeltje
minder krap dan de vorige week, zij het dat het verschil zo
gering was, dat het praktisch niet tot uiting kwam in
marktdisconto’s en callgeldrente. Terwijl de deviezenpositie
– heil Europa, inlusief Nederland, hamstert momenteel –
Duitse marken, resp. betaalt zijn schulden in deze valuta ii
ijltempo- af, alles i.v.m. de verwachting van een revâluatie
637
dezer valuta – en de bankbiljettencirculatie eerder een
verkrappende invloed uitoefenden, werd dit overschaduwd
door het verruimend éffect van de door de Schatkist toe-
gepaste financieringswijze. De kwartaalbetaling aan de
gemeenten voibracht het Rijk nl. door middel van een fiks
beroep op de tegenwaarderekening; hiervan nam het
f. 214 mln, op, na welke grote opruiming nog slechts een
zielige f. 17 mln, op deze rekening resteerde. Schampe’re
opmerkingen in den lande over deze mflatoire financierings-
wijze in een tijd, dat van overheidswege zo gevoelvol over
bestedingsbeperking wordt gesproken, bleven uiteraard
niet achterwege.
De aan de gemeenten ‘toevloeiende gelden werden, naar
verluidt, voor een deel aangewend voor aflossing van direct
en indirect door deze bij de Centrale Bank opgenomen
krediet; voor het overige kwamen zij aan tie geldmarkt-
instellingen ten goede. Het Rijk was er echter als de kippen
bij om van deze zelf uitgestrooide middelen weer zoveel
mogelijk graantjes mee te pikken. Bij de tender van 30 juli
wees het f. 123 mln. driemaands schatkistpromessen toe
tegen een disconto van
41/s
pCt. per jaar (hetzelfde percen-
tage dus als bij de vorige tender), terwijl het alweer een
nieuwe tender, ni. tegen
5
augustus, uitschreef.
Dat het met de gemeentefinanciering, ondanks boven-
genoemde kwartaalsuitkering, nog maar minnetjes gesteld
blijft, volgt alleen reeds uit het feit, dat er yan deze zijde
voor kasgeldieningen 6 pCt. p.j., door kleinere gemeenten
zelfs 61 Ct., wordt geboden.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt zette het koersniveau zijn ge-
leidelijke daling ook de afgelopen week voort. Behalve de
bekende baisse-motieven der laatste maanden, droegen
hiertoe ditmaal een vrij scherpe inzinking in Wallstreet en
aanzienlijke aankopen van Duitse fondsen door Neder-
lands8 beleggers een extra steentje bij.
Ook op de obligatiemarkt was er, althans voor de
guldensleningen, van een koersafbrokkeling sprake. Ter
beurze wist men hiervait ook precies de oorzaak aan te
wijzen, nl. het beroep van de Schatkist op de tegenwaarde-
rekening, dat het vertrouwen in de gulden weer verder zou
hebben ondermijnd.
De kapitaalnood der gemeenten brengt soms merk-
waardige dingen aan het licht. Zo is thans gemeld dat de
gemeente Venray, om de woningbouw te redden, niet alleen
in haar bezit zijnde percelen woeste grond heeft moeten
verkopen, doch ook een effectenportefeuilletje ter waarde
van ruim f. 300.000, dat blijkbaar enige tientallen jaren in
de gemeentekluizen had gesluimerd.’ Voorts wordt er de
laatste tijd op steeds luider toon gefluisterd over grijze en
zwarte paden, waarlangs sommige gemeenten erin slagen,
ondanks alles’ toch nog kapitaal los te wrikken, officieel
op ganimavoorwaarden, in werkelijkheid, inclusief de
betalingen onder de tafel, echter tegen een veel hoger
rente dan
41/4
pCt., bijv.’ â
5f
pCt.
Voor de in benarde omstandigheden verkerende gemeen-
ten is er de afgelopen week weer enig licht aan de horizon
gaan gloren door de uitspraak van de Minister van Finan-
ciën, dat het toch wel degelijk de bedoeling van de Regering
is om het de gemeenten mogelijk te maken weer op de
kapitaalmarkt .te verschijnen. Het probleem van een verho-
ging van het rentegamma – waarmee men echter uiterst
voorzichtig moet zijn! – is bij de Regering in studie, aldus
de Ministeriële_ mededeling, die vele gemeentebesturen
ongetijfeld een pakvan het hait zal nemen.
Aand.
lndexcijfgrs
A.N.P.-C.B,S
19 juli
26 juli 2 aug.’
(1953
=
100)
1957 1957
1957
Algemeen
………………………………
231,9
‘
229,7
227,7
Internat.
concerns
…………………
Industrie
………
……. ………………..
342,8
341,2
337,1
152,0
149,0
.
148,9
Scheepvaart
…………………………
156,2
154,3 151,0
Banken
………….
……………………..
111,8 110,5 112,9
Indon.
aand .
…………………………
99,2
95,7 95,3
Aandelen
Kon. Petroleum
..
…… ……………
f. 222,10 f. 223,50
f. 220,20
–
Unilever
………………………………
455½
447
3
/2
444%
Philips
…………………………………
294½
290/
288
A.K.0
.
…………………………………
188
182
181
1
/2
Kon.
N.
Hoogovens
……………..
300.
290
298
Van
Gelder Zn .
……………………….
191
184½
187
3
/2
H.A.L.
…………………………………
178½ 174½ 170½
Amsterd.
Bank
………………………
197½
197½
202%
H.V.A
.
…………………………………
116
1
/2
115 116
Staatsfondsen
2%
pCt.
N.W.S
……………………
57½
,
57
55½ 3½
pCt.
1947
…………………………
84%
85
84%
3%
pCt.
1955
1
………………………
81%
81%
81
3 pCt.
Grootboek 1946
……………
84
83%
83
3
pCt.
Dollarlening
………………
91%
93½
93
7
/s
Diverse
obligaties
3% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
85%
83
82½
3
1
A
pCt. Bk.v.Ned.G’em.195411/III
78
76%
75%
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
86% 85%
85
3½
pCt.
Philips 1948
……………….
90%
89%
88½
3% pCt Westi, Hyp. Bank
……
/
8l’/s
81
80
New York
Aandelenkoersgemlddelde
– Dow Jones Industrials
…………
515,7
514,6
505,1
J. C. BREZET.
OPENBARE EMISSIES
1)
EN UITLOTINGEN ‘), JTJNI 1957
4
)
(in duizenden guldens)
Emissies
t
30:
bli-
gt;
Totaal
00,
delen
a
Binnenland:
Staatslepingen
– – – –
–
Provincies,
gemeenten
en
andere
publiekrechtelijke
lichamen
–
–
–
613
–
wo. premieleningen
……
–
–
70
–
Handel, industrieën en di-
2.200
5.460
7.660
191
–
1.700
5.460
7.160
-‘
–
Bank-, krediet- en verzeke-
–
4975
–
4975
960
– –
w.o. bank- en kredietinstel-
w.o.
industrie
…………
lingen
…………….
4.975
–
4.975
– –
ringswezen
…………..
hypotheekbanken
–
‘ –
– –
2.245
N.V. Bank v. Ned. Gemeenten
..
–
–
–
840
–
versen
………………
Kerkelijke en liefdadige in-
stellingen
…………..
3.837
–
3.837
248
– –
11.012
5.460
16.472
1.958
2.245
w.v.
overheidssector
–
..
– –
613
–
Totaal-generaal
…………..
N.V. Bank voor Neder-
landsche Gemeenten
–
–
–
840
–
private sector
………
11.012
5.460
16.472
505
2.245
‘) Reële bedragen volgens stortingsdatum.
‘) De bedragen der niet uitgelote obligaties c.q. pandbrieven, welke aftosbaar
werden gesteld, zijn niet bekend. 3) Volgens datum van betaalbaarstelling.
‘) Bron: Statistisch Bulletin van het C.B.S.
VERKLOOSHEID 1)3)
Maand
Totaal
aantal
waarvan
werklozen
nijverheid
landbouw
arers
30 juni
18.400
2.400 1.100
1.200
31juli
18.800
2.500
2.100
1.200
31 aug.
21.100
4.400
1.700 1.500
30 sept.
20.800
4.200
900
1.300
31 okt.
1956
………..
19.800
3.100
400 900
31 okt.
21.900
3.400
1.000
1.400
30 nov.
1956
…………
28.800
5.900
3.400 1.100
31 dec.
1956
…………
1956
………..
43.700
9.400
8.900
5.100
31jan.
1956
………..
43.200
10.800
6.800
4.530
28 febr.
1956
………..
1956
………..
40.600
10.100
5.700
4.000
30 nut
1956
………..
1957
………..
31.700 6.800
3.100
2.800
29 april
1957
………..
1957
.
………..
29.200
5.700
3.800
.
2.500
31 mei
1957
………..
1957
………..
26.700
5.500
2.600 2.300
)
Ontleend aan het Statistisch
Bulletin
van het
Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘)
Gegevens
van arbeidabureaua;
afgerond
op
honderdtallen.
638
GÉMEENTE UTRECHT
Burgemeester en Wethouders van Utrecht roepen ge-
gadigden op voor de per 1 november a.s. vacant komen-
de betrekking van
ECONOOM
in de rang van rel erendaris B. Salaris grenzen
f
9.767,40
tot
f
12.343,20. Aanstelling boven het _minimupz is
mogelijk.
De te benoemen functionaris zal rechtstreeks
onder de chef van de afdeling Verificatie der
gemeentesecretarie werkzaam zijn. Hij zal in staat
moeten zijn het College van Burgemeester en
Wethouders te adviseren omtrent de door de ge-
meente te volgen economische beleidslijn in aan-
gelegenheden van uiteenlopende aard.
–
Vereist is de opleiding aan een der Nederlandse
economische hogescholen of faculteiten.
Naast wetenschappelijke en praktische vorming
moet deze functionaris beschikken over commer-
ciële aanleg en een diepgaande belangstelling
hebben voor de taak van de gemeentelijke over-
heid.
Belangstelling voor of ervaring in bedrijfs-
efficiency kan tot aanbeveling strekken.
Gegadigden moeten bereid zijn zich zo nodig te
onderwerpen aan een psychotechnisch onderzoek.
De Verplaatsingskostein.’erordening is van toe-
passing.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven met uit-
voerige inlichtingen en vergezeld van een pasfoto, dienen
binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad te wor-den ingezonden aan Burgen-zeester en Wethouders van
Utrecht.
vacatures_c
Bij het
LANDBOUWSCHP
te Den Haag,
kan geplaatst worden een
academisch gevormd
functionaris
(bij voorkeur een doctorandus economie
of landbouwkundig ingenieur, eventueel ook
drs. sociografie).
Deze functionaris zal geplaatst worden op
de studie-afdeling voor sociaal-economische
problemen.
Hij moet door afkomst, studie en/of erva-
ring kennis -bezitten van het agrarisch be-
drijf en van de agrarisch-economische en
-sociale verhoudingen.
Zijn taak zal b,estaan in het bestuderen van
de sociale, eventueel van de sociologische
aspecten der aan de orde zijnde economi-
sche problemen.
Daarnaast moet hij in nauwe samenhang
met de Hoofdafdeling Sociale Zaken van
–
het Landbouwschap sociale en eventueel
sociologische problemen zelfstandig en
diepgaand bestuderen.
Leeftijd bij voorkeur tussen
25
en
35
jaar.
Salariëring geschiedt binnen de groep VI van de salarisverordening van het Land-
bouwschap in overeenstemming met erva-
ring en leeftijd.
–
Sollicitaties te richten tot het Secreta-
“riaat van het Landbouwschap, Raamweg
25/28, Den Haag.
Overweegt U eens ook:
E.-S.B..
in Uw publiciteit te betrekken!!!
–
GROTE BANKINSTELLING
vraagt voor haar
–
–
ECONOMISCH BUREAU
op het hoofdkantoor te Amsterdam
meôeWekei~
De -voorkeur gaat uit naar een econoom met
academische opleiding, die beschikt over een goede
stijl en die reeds research- en redactionele werk-
zaamheden heeft verricht in het bedrijfsleven, bij
een overheidsinstelling of in de journalistiek.
Vereist wordt een ruime en practische belangstelling
voor finahciële en economische vraagstukken van
uiteenlopende aard.
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder opgave
van referenties te richten aan Adv. Bur. de Bussy,
Rokin 62,’Amsterdam-C., onder nr. ‘EO 7373.
Abonneert Ii op
DE EÇONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B Kreukniet,
–
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs 1 22.50;
fr. p. post
f
23.60; voor stu-
denten 1 19.—; fr. per post
120.10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE
ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
S
i
m
PTENS
•
Vs
!i!!IIIt,
BULL NEDERLAND
Dt4INIS1RAT EN STA1STIEKMACHI
Mli. t4.
VLIEGTUIGSIRAbIT 26 AMSTERDAM . WEST
TELEFOON 80303
1
f4444444;
3,
3
,3
,
J33
3333
22
2z22?
S
g
:
5,5 ,5
.
3
3333
99r9999
😮
,.
88
8888
s
,..
7
7,,,
66666
1 t/m ö september
IYDI
LEIPZIGERMESSE
Mustermesse mif Angebof fechnischer Gebrauchsgüfer
•
Graf is Visum
TOEGANGSKAARTEN en NADERE INLICHTINGEN
worden verstrekt door:
NEDERLANDSE KAMER VAN KOOPHANDEL
VOOR DUITSLAND.
Jan van Nasnaustraat 3. ‘s.Gravenhege . te!. 777872
LEIPZIGER MESSEAMY, LEIPZIGC 1 HAINSTRASSE 18
H.,BRONS
Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIN
TELEFOON 1119 80*
MAURITSWEG 23
ROTrERDAM
Moak gebruik van de rubriek
,,VACATUREs”
voor het oproepen von söllicir.anten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben. Is doorgaans uitermate
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote Instelling is, die. dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
SLUITER
Telefoon.
stelt omzetstatistieken, resultaten-
nummere
overzichten etc. samen voor
41331
I
bedrijven, welke niet
over een
en
eigen ponskaarten-jnstallatie
45912
beschikken
NIEUWE HERÉNGRACHT 31, AMSTERDAM-C.