19 JULI 1989
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economi”sch-wStatistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECcNOMLSCH INSTITUUT
24E JAARGANG
WOENSDAG
19JULI 1939
No.
1229
COMMISSIE VAN REDACTIE:
P. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F de Vries.
Al. F. J. Gooi – $acrctaris van da Redactie.
Redactie-adres: Pieter da Hochwag 122, Rotterdam.
Aangetaekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnamént volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
jTijg7 & van Ditnsar NV., Uitgevers, Rotterdam, – Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchè qua- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnemantsprijs voor hat weekblad franco P. p. in
Nederland f 16,—. Abonnamentsprijs Economisch-8ta tis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenlaid en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f23,— per jaar. Losse 1iunsiners 50 cent. Dona-
teurs en laden van het Nederlandsch Economisch, Instituut
ontvangen het weekblad en het Maand bericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD:
BIz.
Enkele actueele middenstaudsragen do6r
Prof. 21! r.
P.
Lieftinck ………………………………556
De internationale aspecten van het goudprobleern van
de Vereenigde Staten door
Prof. John T. Madden.. 559
Relatieve achtrstaiid in cle welvaart van Nederland?
door
Dr. J.
G.
$tricliron ……………………..562
Het tiende
Congres
der
Internationale Kamer van
Koophandel te Kopenhagen,
26
Juni-1 Juli
1939
II
(Slot)
door
Mr.
J.
Milius………………….
564
Recente
verschuivingen
in
den
wereldhandel
door
R
.
W.
Lambers…………………………….
568
De Rijksmiddelen
over Juni ……………………
569
AtNTEEKENINGEN:
Debewapening
ter
zee ………………………
.570
Wijziging van den benzineprijs ………………
571
MAANDOIJFERS:
Overzicht van den stand van de Rijksmiddelen.
.
..
572
De zichtbare suikervoorraden in de wereld………..
Statistieken:
Verkorte opgave der Groothaide1sprijzen ……………….
573
Oeldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten ………………
573, 574
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
In de afgeloopen weel viel er voor het erst sedert
geruimen tijd een duidelijke ontspanning op de wis-
selmarkt te onderkennen, waartoe de hernieuwde op
clracht aan Dr. Oolijn tot vorming van een ministe-
rie wel den grootsten stoot heeft gegeven. Men zag
hierdoor cle kans niet weinig vergroot, dat de heer
Colijn ditmaal zou slagen, waardoor de verwaUigen
van hen, clie het einde van de tot nu toe door de
Regeering gevolgde conservatieve politiek reeds in
zicht zagen, de bodem werd ingeslagen. Op Donder-
dag jl. nam de druk op het Guldendevies dan ook
aanmerkelijk af, zoodat het Egalisatiefonds de markt
rustig aan zichzelf kon overlaten, terwijl de notee-
ring
0
1) f
1.88 voor Dollars en
f
8.80 voor Ponden
kwam. Het lijkt-dan ook niet waarschijnlijk; dat de
Bank, resp. het Egalisatiefonds, in dien omvang goud
zal hebben verloren als in de afgeloopen weken
het geval is geweest. Overigens behoefde men zich
om deze verliezen nog allerminst ongerust te maken,
aangezien de verplichte metaaldekking nog steeds een
zeer aanzienlijk percentage uitmaakt, terwijl men mag
aannemen, dat, wanneer de technische positie zoozeer
zou verslechteren, dat het dekkingspercentage in de
knel zou komen, de nog steeds niet plaats gevonden
herwaardeering van den goudvoorraad van de Bank
ongetwijfeld• een zeer belangrijken steun zou kunnen
vormen om dit op te voeren. Het spreekt vanzelf, dat
de hoopvollere aspecten met betrekking tot de twee-
de opdracht aan Dr. Colijn de speculatie tot twijfel
brachten, zoodat deze het veiliger vond haar aanzien-
lijke, tegen den Gulden opgebouwde, posities, af te
wikkelen, hetgeen haar, voor zoover deze tegen de zeer
hooge agio’s voor Termijn dollars varen aangegaan, op
gevoelige verliezen zal zijn komen te staan. Overigens
viel het op, dat de ontspanning op cle termijnmarkt
niet zoo krachtig was als op de contante markt. Wel
daalde het driemaands agio voor Dollars van
7/
tot
%,
doch reeds op Vrijdag jl. werd. alweer, niettegen-
staande de contante Dollarkoers eerder een flauwe
tendens aan den dag legde, % geboden, zoodat rente-
arbitrage vooralsnog zeer attractief blijft. Waar ach-
ter geidgevers momenteel vrij terughoudend zijn, kan
men waarnemen, dat de affaires op de termijnmarkt
betrekkelijk bescheiden in omvang blijven. Een ana-
loge outwilckeling iie] ten aanzien van het Pond waar
te nemen; het geringe termijn-agio, hetwelk Termijn-
konden de vorige week wisten te behalen, ging een
oogeublik teloor om daarna opnieuw naar voren te
komen.
Analoog met de stemming op de wisselmarkt was
de ontwikkeling op de geidmarkt, alwaar de notee-
ring voor 3-maands papier terugliep van % tot
pOt., terwijl het 8-inaands papier, dat voorheen 1 pOt.
noteerde, tegen X pCt. van de hand ging.
556
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
ENKELE ACTUEELE MIDDENSTANDS-
VRAGEN.’)
01) liet 8ste Christelijk-Sociaal Congres, in 1897 ge-
houden te Leipzig, heeft de groote leider van de Duit-
sche historische school, Gustav Schmoller, de opmer-
king gemaakt, dat het beeld der maatschappij in de
West-Europeesche cultuurlanden de laatste eeuwen
door twee tegengestelde bewegingstendenzen be-
heerscht wordt.
De eene vloeit voort uit den snellen vooruitgang
op tecimisch en commercieel gebied; zij vormt een
voortdurende bedreiging van den ouden middenstand
en van de oude aristocratie, omdat zij de strekking
heeft een breede arbeiderskiasse en een nieuwe aris-
tocratie (van grootondernemers en grootkapitalisten)
te scheppen, waartusschen de oude standen, tenzij
een tijdige aanpassing plaats vindt, economisch en
sociaal op den achtergrond raken.
De andere wortelt in de physieke, moreele en gees-
telijke kracht, de toenemende intellectueele ontwik-
keling en vakkundigheid van de lagere standen; zij
houdt breede middenstandsgroepen intact, roept nieu-
we in het leven, die voor een deel uit de arbeiders-
klasse worden gerecruteerd; doet naast de oude, nieu-
we bedrijfsvormen ontstaan en overbrugt door aller-lei overgangsvormen de maatschappelijke tegenstel-
lingen.
In de brandiug van deze beide historische stroo-
mingen, die elkaar kruisen en op elkaar botsen, be-
vindt zich bij voortduring de z.g. zelfstandige mid-denstand en de problemen, waarmede, in de vorige
eeuw vooral de industrieele, en in deze eeuw vooral de
commercieele middenstand te kampen heeft, ontieenen
aan dit krachtendiagram voornamelijk hun inhoud.
Hoog rijst de nood van den zelfstandigen midden-
stand – het is in dit schema begrijpelijk – vooral
in tijden van versnelden technischen en bedrjfseco-
nomischen vooruitgang en heftige conjunctuurbewe-
ging, met name wanneer deze in nederwaartsche rich-
ting gaat, en het is dan ook niet verwonderlijk, dat
in het tijdvak, dat wij thans beleven, het midden-
staudsvraagstuk weer een acute phase doormaakt.
Een nadere analyse van het karakter, hetweik de
zelfstandige middenstand thans vertoont en van de
maatschappelijke omstandigheden, welke op zijn posi-
tie van invloed zijn, kan ons inzicht in dat vraagstuk
wellicht iets verhelderen.
Gedifferentieerdheid van den zelfstandigen m.id-
dens tand.
Ieder, die met het middenstandsvraagstuk in aan-
raking is gekomen, weet welk een
moeilijkheid
het
baart, indien men dezen stand tracht te omlijnen. Als uitgangspunt voor een karakteriseering van den zelf-
standigen middenstand kies ik de definitie, die men vindt in het Handboek voor den Middenstand, waar
onder middenstanders wordt verstaan: ,,de dragers
van het ondernemersrisico in het kleinbedrijf op het
terrein van handel, nijverheid en verkeer”. Deze om-
schrijving blijft echter min of meer vaag, zoolang het
begrip ,,kleinbedrijf” niet nader wordt afgebakend.
Tusschen de onzeifstandige arbeiders, resp. lagere
beambten eenerzijds en de grootondernemers ander-
zijds liggen zooveel verschillende ,,standen”, dat een
samenvatting daarvan in één begrip mij nauwelijks
toelaatbaar voorkomt. Een deskundige als Alfred
Meusel, de schrijver van het artikel ,,Middle Class”
in de Encyclopaedia of the Social Sciences, onder-
scheidt dan ook naast de middenstanders in engeren
zin de kapitalistische klein ondernemers, die, wat hun
opvattingen van bedrijfsuitoefening en hun maat-
schappelijke idealen betref t, aan de grootondernemers
na verwant zijn. En de heer Van der Linde, de Voor-
zitter van den Nederlandschen Kruideniersbond,
maakt in zijn branche naar de andere zijde de onder-
1)
Rede, gehouden op het Congres van dan Christelijkan
Ii.ddensbandsbond, 12 Juli 1939.
scheiding tussehen handeidrijvende middenstanders en
kleine neringdoenden, van welke laatsten hij zegt, dat
hun inkomen gewoonlijk lager is dan dat van ecu
arbeider, en dat zij niet kunnen worden gerekend tot
wat men, z.i. terecht,
den
handeldrijvenden midden-
stand pleegt te noemen
2).
Het is trouwens bekend,
dat vele van deze kleine neringdoenden, ook wat
mentaliteit betreft, de arbeiderskiasse zeer na staan.
Tussohen arbeiders en grootondernemers op het
gebied van handel, nijverheid en verkeer vindt men
dus minstens drie middenstandsgroepen: de kleine
neringdoenden en eigen-baasjes, de middenstanders in
engeren zin en de kapitalistische kleinondernemers.
Het karakteristieke van den middenstander in engeren
zin ligt dan, naar mijn meening, hierin, dat hij, on-
danks de technische en commercieele veranderingen, die zijn bedrijf mogen ondergaan, sterk onder den in-
vloed blijft staan van de v66r-kapitalistische traditie
en vasthoudt aan die economische en sociale idealen,
waarbij het zich geven aan de eigen zaak en het he-
houd van een onafhankelijke levenspositie hooger ge-
waardeerd worden dan winst- en machtsvorming. Deze
geestelijke instelling van het bedrijfshoofd, die ge-
paard gaat met een afkeer van speculatie en het dra-
gen van onnoodige risico’s, drukt haar stempel op
het eigenlijke middenstandsbedrijf, méér dan het be-
drag aan geïnvesteerd kapitaal of het aantal gezellen, resp. bedienden. Deze laatste maatstaven zullen trou-
wens van bedrijfstak tot
bedrijfstak
sterk uiteenloopen.
Beteelcenis der gemaakte onderscheiding.
Ik vestig hierop de aandacht niet zoozeer om der
wille van het belang van een zuivere definitie van
het begrip ,,middenstand”, maar omdat ik zoodoende
het licht kan doen vallen op een feit, dat voor de
beoordeeling van de meer actueele middenstandsvra-
gen van centrale beteekenis is te achten, ni. de hori-
zontaal sterk gedifferentieerde structuur van den
modernen zelfstandigen middenstand, het verschijnsel
dus, dat wij hier te doen hebben met een aantal
maatschappeljke lagen, die sociaal-psychologisch on-
derling aanmerkelijk verschillen, ofschoon zij econo-
misch gezien geleidelijk in elkaar overgaan. Dit feit
is natuurlijk allang bekend, maar ik vraag mij af,
of het niet méér nadruk verdient dan er gewoonlijk
aan gegeven wordt.
In de eerste plaats is het van belang in verband
met de sociale waardeering van het behoud van een
zelfstandigen middenstand. Ik stel dit punt uitdruk-
kelijk voorop, omdat ik het eens ben met diegenen, die
van meening
zijn,
dat bij de beoordeeling der mid-
denstandsvraagstukken aan sociale overwegingen min-
stens evenveel – zoo niet grootere – beteekenis toe-
komt als aan economische. Onderzoekt men nu de
argumenten, die van de zijde van de pleitbezorgers
van den middenstand ten betooge van zijn sociale
waarde worden aangevoerd, dan mist men daarhi.j
meestal elke differentiatie naar de zoo juist onder-
scheiden groepen en wordt
het
kleinbedrijf zonder
meer gelijk gesteld met den middenstand in engeren
zin. Het duideljkste voorbeeld daarvan is de studie
van Dr. Van Beurden in Bouwen en Streven van 10
December 1936 ‘), waarin bovendien de kleine onder-
nemers bijkans worden geïdentificeerd met de dragers
van de meest waardevolle sociale en ethische eigen-
schappen, welke in onze maatschappij zijn te vinden.
Ik wil in dit gezelschap daarop niet te veel beknib-
balen, maar toch veroorloof ik mij de vraag te stellen,
of dit alles in gelijke mate geldt voor de kapitalis-
tische kleinondernemers, bij wie de typische midden-
standsdeugden meestal geheel ontbreken, en voor de
kleine neringdoenden, resp. de eigen-baasjes, die
dikwijls sterk proletarisch georiënteerd zijn (waar-
mede ik geenszins wil hebben gezegd, dat ,,kapitalis-
P.
van der Liede, De verhoud.ing tussohen groot- en
kleïnbedrijf in den levensmiddalenihaude1.
Dr. J. van, Beurdan. Wettelijke bescherming van het
k1eiawiuke1bedrjf tegen het grootwinkelbedrijf.
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
.
57
ten” en ,,proletariërs” geen eigen deugden bezitten).
Ook in middenstandskringen wordt hierover verschil-
land gedacht, getuige het feit, dat de heer Van der
Linda verklaart: ,,Met het beschermen van deze
groep
(d.w.z.
de kleine neringdoenden, wier aantal hij
op 50 pOt. van het totaal aantal kruidenierszaken
schat) bewijzen wij de gemeenschap geen dienst.”
4)
In de tweede plaats is de gemaakte onderscheiding
van belang in verband met de strategische positie,
welke cle middenstand hezet. Op sociaal-economisch
terrein bezet de middenstand een strategische positie
in dezen zin, dat hij een strijd heeft te voeren op twee
fronten, ni. eenerzijds tegen den toenemenden druk,
die, dank zij kartelleering en vertrusting, door de
grootindustrie op hem wordt uitgeoefend, een druk,
die zooal niet zijn bestaan dan toch zijn zelfstandig-
heid in gevaar doet verkeeren; anderzijds tegen de
toenemende eischen, welke door de georganiseerde
arbeiders op het gebied van bonen en arbeidsvoor-
waarden gesteld worden.
In dezen strijd om bestaan en zelfstandigheid, die
thans vooral gestreden wordt op het front tegenover
de industrieele kartels en trusts, staan den zelfstan-
digen middenstand slechts twee middelen ten dienste:
5f krachtige frontvorming zijnerzijds en daarna con-
tractueele regeling van de verhouding tot de indus-
trieele formaties, dus het middel van ,,self help”, 5f
het inroepen van- verschillende vormen van ordening
van overheidswege, waarbij dan zijn belangen kunnen
worden te berde gebracht en verdedigd. Voorwaarde
voor een welslagen in beide richtingen is prijsgeven
van het economisch individualisme en bereidheid tot
samenwerking. Ten opzichte hiervan speelt nu de
gedifferentieerde samenstelling van den middenstand
een voorname rol.
Bij den middenstand in engeren zin is van ouds
– vanuit de gildentraditie – de organische gedachte
levendig gebleven. Nooit heeft hij zich geheel kun-
nen verzoenen met het economisch individualisme en het dogmatisch geloof in de alleenzaligmakende wer-
king der vrije concurrentie heeft op hem nooit vat gehad. En dit niet alleen omdat zijn belangen zich
daartegen verzetten, maar ook, althans bij het beste
deel, omdat veel van hetgeen uit de vrije concurrentie
noodzakelijk voortvloeit voor hem ethisch en sociaal
onaanvaardbaar was. Ook niet het beginsel der staats-
onthouding op sociaal-economisch gebied heeft hij zich mede om der gerechtigheidswille nooit geheel
kunnen vereenigen.
Ditzelfde kan niet worden gezegd van de kapitalis-
tische kleinondernemers. Deze hebben zich veel meer
vereenzelvigd met de maatschappelijke en staatkun-
dige ideologie van de grootkapitalisten en grooton-
clernemers. Individualisme en vrije concurrentie von-
den bij hen een krachtigen aanhang en de leer van
cle staatsonthouding ijverige verdedigers. Met de
groeiende macht van de trusts en kartels in de groot-
industrie zijn de kapitalistische kleinondernemers
echter voor een moeilijk dilemma komen te staan. De
vrije concurrentie, die zij voorstaan, leidt onvermij-
delijk tot de moderne combinatievormen, welke de
grootindustrie te zien geeft. Anderzijds vormen deze
trusts en kartels voor hen al evenzeer een bedreiging
als voor de middenstanders in engeren zin. Het een
zonder het ander kunnen zij echter niet krijgen en
zoo worstelen zij met een innerlijke tegenstrijdigheid,
die nu eens beslist wordt in den zin van een deelne-ming aan kartelformaties aan hun kant, dan weer in
den tegengestelden zin van een verwoeden strijd voor
behoud van vrijheid en vrije concurrentie. En evenzoo
is het gesteld met hun bereidheid om steun te verlee-
nen aan ordeningspogingen van de overheid: in het
eene geval daarvoor warni pleitend, in een ander ge-val zich opzwepend tot fel verzet, openbaren zij een
schrijnend conflict in hun ziel tusschen onverzoen-
bare idealen. De strategische positie van den midden-
stand, die door de tot hem behoorende groep der
4)
P. van der Linda, ta.p.
kapitalistische kleinondernemers in den strijd tegen
een te grooten druk van de zijde van trusts en kar-
tels en voor een goede bedrijfsordening zeer versterkt
zou kunnen worden, wordt door deze tweeslachtige
houding noodeboos verzwakt.
Iets dergelijks kan worden gezegd met betrekking
tot de kleine neringdoenden en cle eigen-baasjes. Zijn
de kapitalistische klein-ondernemers aan de midden-
standstraditie ontgroeid, de hier bedoelde groep –
meestal opgekomen uit de arbeiderskringen – staat
daar nog vreemd en onwennig tegenover. Ook zij vor-
men in den strijd tegen kapitalistische overmacht en
gezonde ordeningspogingen allerminst een verster-
king, omdat zij voor het behoud van hun eigen wan-
kel bestaan tot vrijbuiterij worden, gedwongen. In de
beslotenheid van het middenstandsfront zijn zij
zwakke pleicken.
Dit brengt mij vanzelf tot de derde reden, waarom
ik meen, dat de horizontale onderscheiding in den
middenstand, die ik maakte, voor een bespreking van actueele vraagstukken van beteekenis is. Ik acht haar
mii. in de derde plaats van belang in verband met de
bijzondere moeilijkheden, welke uit de bestaande dif-
ferentiatie voortvloeien voor een goede middenstands-politiek. Onder een goede middenstandspolitiek versta
ik ni. een zoodanige, die niet alleen voor de gevestig-
de middenstanders de onder gegeven onistandigheden
zoo gunstig mogelijke bestaansvoorwaarden schept,
maar een, die tevens de mogelijkheid van een voort-
durend
opstijgen
van de lagere naar de hoogere stan-
den niet alleen open laat, maar dit opstijgen als het
kan bevordert. De mogelijkheid om op te klimmen is
niet alleen prikkelend voor de persoonlijke energie en
weldadig vanuit het oogpunt van maatschappelijke groei en vernieuwing, ik zie haar ook als een eisch
van sociale gerechtigheid, die op dit punt privileges
bezwaarlijk toelaat.
De moeilijkheid nu, dlie voor een middenstandspo-
hitiek, welke dit hoofdbeginsel in acht neemt, voort-
vloeit uit het bestaan der verschillende middenstands-
groepen, komt hierop neer, dat de maatregelen, die
cle Overheid ten gunste van den middenstand neemt,
niet een eenzijdig voordeel mogen beteekenen voor
Sén dier groepen ten koste van de andere. Bijzon-
clere steun echter aan de kleine neringdoenden kan
vooral in een overbezet bedrijf aan den middenstand
in engeren zin ernstige schade beroickenen. Ander-
zi.jds zal bescherming van deze laatste groep door ves-
tigings- of uitbreidingsverboden de mogelijkheid tot sociale opdrift blokkeeren ten détrimente van de on-clerste groep. Overeenkomstige moeilijkheden doen
zich voor bij liet algemeen verbindend verklaren van
ondernemersovereenkomsten in de industrie, alsmede
bi.j de toepassing van de Industrie’Testigingswet,
maar dér zijn de practische bezwaren geringer. Om-
dat het terrein overzichtelijker is, zijn speciale toe-wijzingen gemakkelijker te verleenen en weegt het
sociale argument minder zwaar. Ik meen dan ook,
dat het is toe te juichen, dat de Vestigingswet-Klein-
bedrijf zich beperkt tot het openen van de mogelijk-
heid tot het stcllen van minimumeischen van credict-
waardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid, en
het behoefte-element in deze wet geen plaats heeft ge-
kregen. Door het stellen van minimumeischen wordt
in ieder geval de toevboed geb.reideid, beunhazerij in sterice mate beperkt en de zoo gewenschte verheffing
van den middenstand op gelulcicige wijze bevorderd,
zonder den toegang te sluiten.
Bij den overgang van het middenstandshedrijf in
engeren zin naar de kapitalistische Icleinonderneming
en verder naar de grootonderneming kunnen overeen-
komstige maatregelen worden gemist, omdat daarbij
in. veel sterkere mate de natuurlijke selectie als rem
optreedt. Hiermede wil ik echter niet hebben gezegd,
dat een overwoekering van het kleinbedrijf door liet
grootbedrijf daar, waar zullcs dreigt te geschieden,
nooit eenigerlei correctie behoeft. Ik laat dit punt
echter nog even rusten oni er nader op terug te komen.
558
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
Moeilijke omstandigheden.
Heb ik in het voorafgaande gepoogd een, naar het
mij voorkomt, zeer belangrijken, doch in de recente
discussie dikwijls veronachtzaamden karaktertrek
van den middenstand scherp te belichten, ul. de hori-
zontale gedifferentieerdheid en de gevolgen, die
daaruit voortvloeien voor de waardeering van het be-
houd van den middenstand, voor zijn strategische po-
sitie en voor een middenstandspolitiek, die aan de zoo
gewenschte gelegenheid tot sociale opdrift recht doet
wedervaren, thans moge ik iets nader stilstaan
bij
de
omstandigheden, die momenteel op de positie van den
middenstand van overwegenden invloed zijn.
Ik noem dan allereerst de laagconjunctuur, waarin
het Nederlandsch economisch leven thans reeds bijna
tien jaren verkeert. Het is onvermijdelijk, dat de mid-
denstanci daardoor ernstig moest worden getroffen.
iJe koopkracht van groote kringen der bevolking is in
die jaren belangrijk achteruitgegaan. Niet de totale
omgezette hoeveelheden hebben hiervan het meest ge-
leden, wel echter de waarde-omzet. Naast eenige in-
zinking van den afzet had een sterke verschuiving
van het verbruik plaats naar goedkoopere artikelen.
Voor het middenstandsbedrijf, en hier denk ik vooral
aan den hande]drijvenden middenstand, beteekende
dit het intreden van een ernstige wanverhouding tus-
schen waarde-omzet en kosten. Want van een even-
redige kostenverlaging kon in het middenstandsbe-
drjf, met zijn vele vaste kosten, in het algemeen geen
sprake zijn. Voegt men hierbij het herhaaldelijk ge-
leden verlies op voorraden in den tijd der scherpe
prijsdaling, het veelvuldig voorkomen van wanbetaling
onder de afnemers en een dikwijls excessieve uitbrei-
ding van het consumentenerediet, dan is het niet ver-
wonderlijk, dat de winstgevendheid van vele midden-
standszaken catastrophaal heeft geleden. Een verder
gevolg hiervan was, dat de kapitaalvorming, noodig
voor de aanpassing van de bedrijven aan den techni-
schen en commercieelen vooruitgang, meestal ver bij
de behoefte ten achter bleef, waardoor hun concurren-
tiepositie tegenover telkens opkomende nieuwe zaken
en vooral tegenover het groot-winkelbedrijf, dat een
veel grootere kapitaalkracht bezit, uiteraard zeer ver-
zwakt werd. Ik hecht aan dit laatste punt bijzondere
waarde, omdat het mij wil voorkomen, dat in de dis-
cussie over de verhouding tusschen groot- en klein-
winkelbedrijf velen geneigd zijn dat brandende vraag-stuk voornamelijk te zien als een structuurprobieem
5
).
Ik erken uitdrukkelijk, dat het dit ook voor een groot
deel is, maar zulks neemt niet weg, dat de conjunc-tureele omstandigheden van de laatste tien jaren de
zwakte van het kleinwinkelbedrijf tegenover het groot-
bedr.ijf aanmerkelijk geaccentueerd hebben, niet het minst wegens het onvermogen van het eerste om het
kapitaal te vormen, dat voor een aanpassing noodig is.
In de tweede plaats noem ik den verzwaarden druk,
– ik vermeldde hem reeds eerder -, die door de
grootindustrie uitgeoefend wordt op de midden-
standsbedrijven, die haar producten verwerken of
verhandelen. De concentratie in de groot-industrie
heeft de meest kleine afnemers in een zwakkere en
afhankelijke positie gedrongen en door de trust- en
kartelvorming is deze afhankelijkheid nog versterkt.
,,Tevens wist de industrie zich rechtstreeks tot den
consument te wenden, hetzij door eigen distributie-
organen op te richten, hetzij door middel van re-
clame en merkartikelen, waarbij de verdeeling der
goederen wel aan afzonderlijke instanties werd over-
gelaten, doch waarbijl deze geheel aan den leiband
van de industrieele grootmacht werden gelegd.”
6)
Uit de practijk van de toepassing der Ondernemers-
overeenkomsten-Wet is het mij bekend, dat in de
eerste jaren na de depressie de rollen somtijds omge-
keerd waren. Door het plotseling verlies van export
Vgl. Prof. Dr. M. J. H. Cobenhagen versus Prof. Dr.
G. M. Verrijn Stuart in Economie, Juni
1939.
Prof. I)r. J. E. de Quay, De bescherming van Jiet zelf-
standig kleinbedrijf in den detailka.ndel.
en de verscherpte onderlinge concurrentie op de bin-
nenlandsche markt, verleenden fabrikanten, met name
uit niet-gekartelleerde bedrijfstakken, om toch maar
afzet te vinden, menigmaal zeer belangrijke conces-
sies op het gebied van.prijzen, kortingen, cadeaux en credieten aan hun afnemers. Maar meestal hebben zij
spoedig het geëigende middel gevonden, de onder-
nemersconventie, om het verstoorde evenwicht in de
balans te herstellen of weer naar de andere zijde te
doen overslaan, in het algemeen staat de handel, ten-
zij behoorlijk georganiseerd in afnemerskartels of
inkoopcombinaties, hierbij op den duur in het nadeel
en vooral in een tijd van verminderde koopkracht is
het zeer twijfelachtig, of hij er zijnerzijds in slagen zal
den druk, die op hem uitgeoefend wordt, af te
wentelen op de consumenten.
In de derde plaats
wijs
ik op den zeer verscherpten
concurrentiestrijd tusschen de middenstandszaken
onderling en, met name in den detailhandel, tusschen
het klein- en grootbedrijf. De verscherpte onderlinge
concurrentie houdt eenerzij’ds met de verminderde
koopkracht verband, anderzijds is zij vooral het ge-
volg van de voortdurende nieuwe vestiging, welke ge-
durende de laatste 10
a
15 jaren heeft plaats gehad.
De achtergrond daarvan wordt gevormd door het
feit, dat het middenstandsbedrijf tengevolge van
technische en commercieele veranderingen gemakke-
lijker toegankelijk geworden is
7)
en daardoor, mede
onder invloed van de depressie, een stroom van
nieuwkomers ontvangen heeft, die zich dikwijls met
weinig scrupuleuze verkoopmethoden een debiet heb-
ben getracht te verwerven ten koste van bestaande
zaken. De ruineuze gevolgen van een dergelijken niets
ontzienden debietshonger van nieuwe vestigingen
vindt men nergens duidelijker geïllustreerd dan in het
Amsterdainsche broodbakkerijbedrijf, waarvoor kort
geleden eenige regelingen getroffen zijn.
De verhov4ing tusschen groot- en kleinwinkelbe-
drijf.
In verscherpte mate doet zich den laatsten tijd in
den middenstand de concurrentie gevoelen van de
kapitalistische grootbedrijven in den detailhandel (de
warenhuizen, de grootfiliaalondernomingen, de een-
heidsprijsondernemingen en de tot grootonderneming
uitgegroeide speciaalzaak). Deze verscherpen de con-
currentie in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats
trekken zij een gedeelte van den omzet tot zich en in de tweede plaats bedienen zij zich van handels-
methoden, die door het kleinbedrijf of in het geheel
niet of slechts ten deele, maar dan met groote kosten
en inspanning, na te volgen zijn.
Na bestudeering van de uitvoerige litteratuur, die over dit onderwerp is verschenen
8),
ben ik tot de
conclusie gekomen, dat zich ten aanzien van de ver-
schillende vormen van grootbedrijf en het midden-
standsbedrijf in den detailhandel een duidelijke
scheidslijn tusschen de speciale functies, waarvoor
ieder zich het beste leent, nog niet trekken laat.
Alles is nog in beweging. De concentratie van de
massale behoeftenbevrediging bij de warenhuizen; de
op gedecentraliseerden afzet ingestelde grootfiliaal-
ondernemingen, de eenheidsprijswinkels, die uit aller-
lei warengroepen de meest gangbare massa-artikelen
met een snellen omzet vereenigen, de van de ruim-
ste assortimenten rijk voorziene speciaalzaken, – zij
alle stellen het middenstandsbedrijf in den detail-
handel met zijn ouderwetsche organisatie en techniek
voor zware aanpassingsproblemen, die het niet te be-
sparen zijn. Niets wijst er daarentegen op, dat voor
het middenstaudsbedrijf geen eigen plaats en taak
meer zou zijn weggelegd, als de verhoudingen zich
gaan consolideeren.
Vgl. Dr. E. J. Tobi, Groot- en klelabedrjf tin dan de-
tailhandel.
Vgl. de Memoranda van Prof. Dr. G. M. Verrijn
Stuart, Prof. Mr. P. S. Geiibrandy en Prof. Dr. Cassiatnus
Hentzetn, geschreven op verzoek van den Raad voor het
Grootwinkelbedrijf in Nederland.
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
559
Het is evenwel de vraag, of men dit consolidatie-
proces -aan de vrije ontwikkeling kan en mag over-
laten, wegens het gevaar van te groote vernieti-
ging van geestelijke en materieele waarden, nu het
rniddenstandsbedrijf door de langdurige depressie, den
druk van de georganiseerde grootindust’rie en de
scherpe onderlinge concurrentie in een verzwakten
toestand verkeert, waarin het eigenlijk de middelen
ontbreekt om zich technisch-organisatorisch aan te
passen. Ik hen geneigd, uit overwegingen van sociale
rechtvaardigheid, op deze vraag ontkennend te ant-
v;oorclen. Ik geloof
niet,
dat men onder deze omstan-
cligheden het aan den gang der dingen
mag
overlaten.
Mijn slotsom luidt clan ook aldus: tijdelijke, wettelijice
beperking van uitbreiding van de voor den midden-
stand meest schadelijke vormen van grootwinkelbe-
drijf en verbod van enkele sociaal onaanvaardbare
concurreuti emethoden. Tot deze algemeene richtlijnen
moet ik mij beperken, omdat mij de detailkennis ont-
breekt om een en ander nader te preciseeren. Is men
liet over het beginsel eens, dan kan men het aan de
ter zake deskundigen overlaten de juiste grenzen, die
hier getrokken moeten worden, te vinden. Hoe dit zij,
een wettelijke regeling acht ik onmisbaar, want t.a.v.
dit probleem kan ,,self-help” geen oplossing brengen.
Maar ongeacht of deze hulp verleend wordt, zal de
middenstand de vervulling van zijn taak op econo-misch en sociaal terrein met inspanning van al zijn
krachten moeten trachten te verbeterei. Economisch
door interne sarleering, sociaal door zijn beroep te
vervullen in dienst van de gansche volksgemeenschap.
Oonservatisme en zelfgenoegzaamheid zullen moeten
worden uitgebannen. Hier zij nog eens herinnerd aan
de opmerking van Gustav Schmoller, die ik in den
aanvang citeerde, nl. dat het meer nog dan econo-
mische, physieke, zedelijke en geestelijke krachten
zijn geweest, die ondanks de technische omwentelin-gen der laatste eeuwen. breede middenstandsgroepen
in tact hebben gehouden en nieuwe in het leven heb-
ben geroepen. Een ieder is mede de drager dier
historische erfenis. Het is vooral in dezen tijd,
dat die levenversterkende en levenwekkende krachten
tot ontplooiing moeten komen. Niet alleen omdat de
tijden zwaar zijn voor het grootste deel van ons volk,
maar omdat in deze generatie aan de fundamenten
moet worden gebouwd van een nieuwe maatschappe-
lijke orde, waarin naast een hoogere economische doel-
matigheid, meer sociale gerechtigheid dient te worden
gevonden. De christelijke gedachte van organische
samenwerking en saamhoorigheid is van ouds bekend.
Het is een talent allen toevertrouwd. Moge het een
ieder gegeven zijn de kracht dier gedachte te verme-
nigvuldigen en haar op zoodanige wijze uit te dragen,
ook buiten den kring van zijn eigen stand, dat zij
algemeen tot gelding kome en de maatschappelijke
verhoudingen als een zuurdeesem doordringe.
Dan is een ieders bijdrage aan den opbouw van een
nieuwe gemeenschap groot.
LIEFTINOK.
DE INTERNATIONALE ASPECTEN VAN HET
GOUDPRÖBLEEM VAN DE VEREENIGDE
STATEN.’)
Aan het eind van 1939 bedroeg de totale monetaire
goudvoorraad van de Ver. Staten ongeveer 16 mil-
hard, dat is ongeveer 64 pOt. van de totale zichtbare
goudreserves, welke in handen waren van de centrale
banken. De ‘goudkwestie heeft onze regeerings- en
bank autori teiten gedurende de laatste jaren bezig
‘) Dit ai,tikel ts een vertaling van ‘de voordradlzt, geho’u-
clan door Prof. J. T. Madden, Dea.n van de School of Corn-
inerce van NewYork Univensity, in den Zornercursus te
Laiden, georganiseerd door saimenwerlcinzg van de geznmen-
ljlce Nederland sehe Universiteiten en hoogescholen van 13
tot 26 Juli 1939.
gehouden en elke nieuwe goudstroom in onze richting
deed een niet geringe bezorgdheid ontstaan. Sommigen
stellen de vraag, waarom de schatkist zou doorgaan
met het aankoopen van goud, dat met groote moeite
aan de aarde onttrokken is, alleen maar om het on-
middellijk na aankomst weer in kelders te bergen.
In verband met deze vraag rijzen andere: waarom
moeten wij de volmachten van den President om den
Dollar te devalueeren verlengen boven den termijn,
gesteld in de oorspronkelijke wet? Beteekent het
voortzetten van deze volmachten een ondermijning
van het vertrouwen? Enkele onzer economen zijn
thans geheel in verwarring, omdat zij vol vertrouwen
voorspellingen hebben gedaan over een hevige niet
te beheerschen inflatie, welke echter is uitgebleven.
Anderen
zijn
er, die gelooven, dat wij afstand doen
van onze goede fondsen of rechten op Amerikaansche
aandeelen in ruil voor geel metaal, dat tenslotte ge-
heel buiten gebruik zou raken of in elk geval veel
minder waarde zou krijgen.
Oorzaken va.n den goudstroons naar de Ver. Staten.
Laten wij in de eerste plaats de houdbaarheid van
een foutieve, maar niettemin algemeen heerscheude,
opvatting nagaan,
til.
dat goud alleen naar de Ver.
Staten vloeit, omdat de prijs van het goud daar hooger
is dan elders en omdat de Ver. Staten de eenige groo-
te natie zijn, waar de prijs gefixeerd is. Goud vloeit naar de Ver. Staten ul. om
drie redenen:
de gunstige handelsbalans,
repatrieeriug van Amerikaansoh kapitaal,
de vlucht van kapitaal vanuit Europa.
Wanneer wij deze drie punten in bovengenoemde
volgorde bezien, blijkt, dat van het begin van 1934
tot het eind van 1938 de Ver. Staten een uitvoersur-
plus hadden van $ 2.1 milliard. Daarenboven was het
bedrag aan uitgaven door toeristen en geidzendingen
door emigranten in deze periode betrekkelijk klein.
Daar buitenlandsche leeningen ontbraken, konden
buitenlanders dit surplus slechts betalen door goud-
zendingen. Volgens een recente schatting van de auto-
riteiten van het Federal Reserve System, komt van den totalen goudstroom naar de Ver. Staten, welke
$ 7 milliard bedroeg, $ 2.1 milliard voor rekening van
dit uitvoersurplus.
Goud kwam naar de Ver. Staten door de repa-
trieering van Amerikaansch kapitaal. Vele Ameri-
kanen liquideerden hun buitenlandsche beleggingen
tegen eiken prijs en verkochten een deel van hun di-
recte beleggingen vanwege den onzekeren politieken
toestand in Europa. De derde factor was vanzelfsprekend ‘de kapitaal-
vlucht uit Europa. Algemeen gelooft men in bijna
alle Europeesche landen, dat de Ver. Staten de vei-
ligste bewaarplaats zijn in de wereld. De Europeanen,
die hun kapitaal naar de Ver. Staten overbrengen,
hebben kennelijk niet denzelfden twijfel als vele Ame-
rikaansche burgers aangaande de gevolgen van de
geweldige begrootingstekorten van de Federale Re-geering, noch worden zij afgeschrikt door het onge-
woon lage rendement op staatsobligaties. En waar-
schijnlijk zullen. de meesten van ons het er over
eens zijn, dat, gezien de onzekere politieke toestanden
in Europa, de Ver. Staten met hun uitgebreide na-
tuurlijke hulpbronnen een veel veiliger toevluchts-
oord voor kapitaal vormen dan eenig ander land.
Deze drie factoren zijn het dus, die hoofdzakelijk
bijgedragen hebben tot den geweldigen goudstroom
naar de Ver. Staten, en zoolang deze krachten in
werking zijn— een verandering in de omstandighe-
den is momenteel bezwaarlijk aan te nemen – kan
men verwachten, dat de goudstroom zal aanhouden.
Redenen van het aanhouden van den goudstroom.
Het zal nu noodig zijn na te gaan, welke redenen aangevoerd kunnen worden voor de. opvatting, dat
de goudstroom voortgang zal vinden. In de eerste
plaats is het niet waarschijnlijk, dat de handels-
500
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
balans der Ver. Staten in de nabije toekomst veran-
deren zal, in het bijzonder nu zoovele landen bezig
zijn met bewapeningsprogramma’s. Een aanzienlijk deel van het nationale inkomen wordt in vele Euro-
peesche landen aan de militaire uitgaven geofferd.
De staal-, ijzer- en aanverwante industrieën werken
op volle kracht en het is dikwijls onmogelijk buiten-
landsche orders te aanvaarden. Dit geldt voor con-
sumptie-artikelen zoowel als voor kapitaalgoederen.
T-Jet is daarom niet onwaarschijnlijk, dat vele Euro-
peesche alsook overzeesche landen meer en meer in
de Ver. Staten goederen zullen aankoopen, welke zij
niet in hun vroegere markten kunnen verkrijgen.
In de tweede plaats schijnt de liquidatie van Ame-
rikaansche huitenlandsche beleggingen naar haar eind
te loopen. Zooals gezegd, namen de Arnerikaansche
beleggingen in buitenlandsche fondsen gedurende de
laatste jaren aanzienlijk af. Daarenboven is een ver-
dergaande liquidatie in vele gevallen nutteloos, in
het bijzonder in die landen, welke een star devie-
zensysteem hebben ingevoerd, daar de opbrengst van
dergelijke verkoopen niet in Amerikaansche dollars
getransfereerd kan worden. Als bron voor den goud-
toevloed zal deze factor in de toekomst een veel min-
der belangrijke rol spelen.
Tenslotte is de verwachting gewettigd, dat de kapi-
taaivlucht naar Amerika niet een dergelijken omvang
zal vertoonen als tot dusverre. In de eerste plaats
hebben verschillende landen maatregelen genomen
om een verdergaande overbrenging van kapitaal naar
cle Ver. Staten te voorkomen. Een aanzienlijk
deel van de buitenlaudsohe beleggingen, welke in
Engeland aangehouden werden, is reeds naar de Ver.
Staten overgebracht. Daarenboven kan men verwach-
ten, dat, indien de kapitaalviucht wederom groote af-
metingen zou aannemen, andere landen in navolging
van Engeland eveneens maatregelen zouden nemen om
de afvloeiing van kapitaal naar de Ver. Staten te
vertragen. Zoolang de politieke horizon bewolkt blijft en zoolang de oorlogsdreiging over Europa hangt, zal
er altijd Europeesch kapitaal naar de Ver. Staten
overgebracht worden, op welke wijze dan ook.
Maar er is nog een factor in cle goudbeweging, die in dit verband niet over het hoofd gezien mag
worden. De wereldgoudproductie nam de laatste jaren
geweldig toe.
De waarde van het goud, dat over de geheele
wereld werd voortgebracht in
1938,
was ongeveer
$ 1.2 milliard, terwijl een verdere stijging in de
volgende jaren te verwachten valt. De scherpe stij-
ging in den goudprijs ging niet vergezeld van een
stijging in de goederenprijzen, noch leidde zij tot een
stijging in de productiekosten van het gele metaal.
Er is een redelijke verwachting, dat op zijn minst
een aanzienlijk deel van het nieuw-gewonnen goud
naar de Ver. Staten zal komen. Om deze redenen moet
worden aangenomen, dat de gouclstroom naar de Ver.
Staten aanzienlijk zal zijn, hoewel niet zoo groot als
in de laatste twee jaren.
Gevolgen van den enormen go’udvoorraad.
Wij richten nu onze aandacht op het gebruik, dat
de Ver. Staten van dit goud gemaakt hebben. De ge-weldige goudtoevloeiing had een sterken invloed op de geldmarkt. De nooit te voren aanschouwde laagte der geidrente, welke in de Ver. Staten heerscht, is in
de eerste plaats een gevolg van den goudstroom, zoo-
als blijkt uit nevenstaande tabel.
Indien het goud, dat naar de Ver. Staten komt,
niet gesteriliseerd wordt door het Federal Reserve
System of door de schatkist, leidt het tot het schep-
pen van deposito’s, zoowel als van ,,reserves”. Het
gevolg van den goudstroom was ,,excess reserves” van meer dan $ 4 milliard. Deze ,,excess reserves”
‘ertegen woordigen braakliggende fondsen der banken,
op grond waarvan een crediet-expansie ten bedrage
van ongeveer $ 20 milliarci kan plaats vinden. De
Netto
Monetaire
Goudcertif.
0
Reserves”
goudinvoer
goudvoorraad
bil de Fed. Res.
der
Member
Banks
1
)
Banksz)
In
millioenen Dollars
1934
1.132
8.238 5.124
5.037
1935 1.739
10.125
7.553
5.716
1936
1.117 11.258
8.852 6.665
1937
1.585
12.760
9.120
6.879
1938
1.974
14.512 11.788
8.745
1)
Cijfers
per eind December.
2)
Daggemiddelde over De-
cembe i.
monetaire autoriteiten van de Ver. Staten zijn klaar-
blijkelijk bezorgd over deze mogelijkheid, maar bij
nadere beschouwing krijgt men den indruk, dat elk voorgesteld middel erger is dan de kwaal. Daaren-
boven heeft het Federal Reserve System naast deze 4 milliard surplusreserves $ 2.5 milliard gesterili-
seerd door de verhooging van de dekkingspercentages.
Daarbij moeten nog gevoegd worden $2.5 milliard
van de schatkist, waaronder het goudbezit van het
stabilisatiefonds valt, dat tot op heden nog niet in
den credietstroom is opgenomen.
De unieke goudstrooni naar de Vereenigde Staten
en de schepping der ,,excess reserves” gingen verge-zeld van groote begrootingstekorten, welke voor een
groot deel gefinancierd werden door den verkoop
van obligaties aan de banken, die op haar beurt
deposito’s schiepen. De groote omvang der deposito’s,
het geweldige bedrag aan braakliggend kapitaal in
handen der banken en de vooruitzichten van voort-
gezette tekorten vormen tezamen een bedreiging met
inflatie.
Deze inflatiedreiging is daarom des te ernstiger,
doordat de beheersching van de geldmarkt door de
monetaire autoriteiten, in het bijzonder door het
aantreicken der geldrente, voor een groot deel
verloren is gegaan. Het is onder deze omstandig-
lieden niet verwonderlijk te zien, dat de monetaire
autoriteiten ‘zoowel als de zaken- en wetenschappe-lijke wereld een groot deel van haar aandacht gewijd
hebben aan het probleem, hoe goudtoevoer naar de
Vereenigde Staten te voorkomen. Een zorgvuldige
analyse immers zal duidelijk maken, dat de Vereenig-
de Staten niets kunnen doen om den goudtoevoer te
voorkomen, zonder dat zij tezelfder tijd de interna-
tionale waarde van den Dollar in belangrijke mate doen stijgen. Laat ons thans eenige suggesties be-
zien, welke in verband met het belemmeren van den
goudstroom ter tafel zijn gebracht.
Mogelijkheden voor een oplossing.
Het voorstel van een goudembargo is dikwijls ge-
daan. Zulk een wet zou klaarblijkelijk automatisch
den toevloed van goud naar de Vereenigde Staten be-
eindigen, maar de gevolgen zouden niet beperkt blij-
ven binnen onze grenzen. 1-Jet invoeren van een goud-
embargo door de Vereenigde Staten zou in waarheid
de demonetiseering van liet goud beteekenen, en cle
uitwerking op de goud- en wisselmarkten zou fataal
zijn. De goudprjs zou ineenstorten en de Vereenigde
Staten, de grootste goudbezitters, zouden een zwaar
verlies lijden, indien zij trachtten -een deel van den
goudvoorraad aan het buitenland te verkooperi.
In feite zou een embargo de vraag naar Dollars
niet verminderen en aangezien deze vraag niet langer bevredigd zou lcunnen worden door goudverschepin-
gen, zou de Dollarkoers stijgen. De regeering is tegen
een dergelijk plan, daar zij vreest, dat het den Ame-rikaanschen uitvoer zou belemmeren. Dit is een van
de voornaamste redenen, waarom de regeering niet
alleen gehecht is aan het behoud der Dollarvolmach-
ten, maar ook aan de handhaving van het stabilisa-
tiefonds.
Een goudembargo in de Vereenigde Staten is alleen
mogelijk in geval van oorlog. Maar ingeval van oor-
log zouden vele oorlogvoerende Staten, in het bij-
zonder de Westersche democratieën, gedwongen zijn
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
561
groote hoeveelheden goederen in de Vereenigde Sta-
ten te koopen. .Aangezien leeningen verboden zijn
door de Johnson Act en de Neutraliteitswet, zouden
zij verplicht zijn de gekochte goederen in goud te
betalen. In geval van oorlog echter zou de kwestie
van de internationale concurrentie geen rol spelen
hij cle stijging van den Dollarkoers, daar de meeste
industrieele landen hun werkkrachten noodig zouden
hebben voor de oorlogsindustrie en concurrentie on-
mogelijk zou worden.
Van andere zijde is geopperd, dat de Vereenigde
Staten een belasting zouden heffen op buitenland-
sche bezittingen van Amerikaansche effecten evenals
0])
buiteniandsche bankrekeningen. Deze suggestie is
niet practisch uitvoerbaar, daar zij onmiddellijk zou leiden tot vergeldingsmaatregelen in andere landen.
Uit bovenstaande analyse volgt, dat de Vereenigde
Staten weinig kunnen doen tegen den goudstroom
zonder den Dollarkoers op te drijven of maatregelen
ter compensatie van andere zijde te veroorzaken;
hiervan zou niemand voordeel trekken.
Velen in de Vereenigde Staten zoowel als over-
zee, die zich met liet goudprobleem bezighielden, stel-
len zich voor, dat de eenige oplossing gelegen is in
het verleenen van buitenlandsche leeningen of in
z.g. directe of oncierneinersinvesteeringen in liet bui-
tenland. Amerika wordt er vaak van beschuldigd niet
bereid te
zijn
kapitaal in het buitenland uit te zetten.
Bij een bestudeering van het probleem der buiten-
landsche beleggingen blijkt, dat de reden waarom de
Amerikanen afzien van buitenlandsclie credieten niet
hun vrees voor risico’s is, maar de behandeling, die
de Amerikaansche belegger in liet buitenland onder-
vonden heeft. Tegen het eind van 1938 bleef de ren-
tebetaling op 40 pOt. der Amerikaansche buitenland-
sche fondsen in gebreke.
Dit in gebreke blijven kon in de periode 1931—’33
in vele gevallen gerechtvaardigd worden, maar in de
gunstiger periode van 1934—’37 hebben slechts wei-
nig landen een poging gedaan hun schulden in het reine te brengen of althans tot een accoord met de
Amerikaansche crediteuren te komen. Dit geldt zoo-wel voor Europeesche als voor Zuid-Amerikaansche
landen. Bovendien zijn de Amerikanen niet gelukkig
geweest niet hun z.g. directe investeeringen in liet
buitenland. In sommige landen maken de starre de-
viezenhepalingen het genot van liet inkomen uit be-
leggingen onbereikbaar; andere landen hebben Ame-
rikaansche bezittingen kortweg geconfisqueerd, terwijl
een derde groep nog met confiscatie dreigt. Onder
deze omstandigheden kan men het de Amerikanen
niet euvel duiden, dat zij nog liever hun kapitaal
braak laten liggen in het binnenland dan het in het
buitenland in de waagschaal te stellen.
Maar in de eerste plaats mag niet over het hoofd
gezien worden, dat, terwijl de Vereenigde Staten in
een zeer gunstige positie zijn om geld ter beschikking
te stellen, zij anderzijds moeilijkheden hebben met liet
in ontvangst nemen van betalingen. Het economisch
leven der Vereenigde Staten toont een liooge mate
van differentiatie. Niet alleen vormen zij een grooten
landhouwstaat, maar daarnaast zijn zij de leidende
industrieele natie der wereld. Met uitzondering van
eeh gering aantal grondstoffen zijn de Vereenigde
Staten vrijwel in staat zichzelf te voorzien.
Deze omstandigheid heeft een begrijpelijke uitwer-king op de eenig duurzanie hetalingsmogelijkheid, ni.
invoeroverschot van goederen. Het is echter niet uit-gesloten, dat de Arnerikaansche invoer in belangrijke
mate toe zal nemen. Een ontleding der invoercijfers
toont nl. aan, dat de Amerikaarische invoer zich in
sterke mate parallel beweegt met den stand der bedrij-
vigheid. Van 1930 af is de bedrijvigheid in de Vereenig-
de Staten beneden het normale peil gebleven; zoo-
dra echter het vertrouwen in de Vereenigde Staten
zelf hersteld zal zijn, kan een herleving in de indus-
trie van kapitaalgoederen niet uitblijven; het nood-
zakelijke gevolg hiervan zal een verhooging van den
invoer zijn. Dit is echter een toekomstbeeld.
Wanneer wij de toekomst van liet goud bezien, moe-
ten wij ons realiseeren, dat op liet oogenblik de we-
reld, niet de Vereenigde Staten als eenige groote uit-
zondering, den gouden standaard verlaten heeft. In
dit opzicht gelijkt de situatie op dien onmiddellijk volgend op den wereldoorlog; het verschil springt
echter in het oog. Te dien .tijde was het directe ver-
langen van alle leidende persoonlijkheden gericht op een terugkeer naar het goud. Op het oogenblik is liet
een groote vraag, of een werkelijke bereidheid tot
een herstel van den gouden standaard, speciaal hij het
Sterlingblok, bestaat.
Toekomst van het goud.
Hoe staat liet dan niet de toekomst van het goud?
Naar mijn meening zal deze voor een zeer groot deel afhangen van de o:ntwikkeling der politieke omstan-
digheden van Europa. Zou een politiek van ,,appease-
ment” succes hebben, dan is een herleving van den
gouden standaard niet uitgesloten, hoewel zelfs in dit
geval tw’ijfel mogelijk is, of de totalitaire staten hun deviezencontrôle over alle internationale transacties
zouden willen opgeven, daar liet opheffen van een
dergelijke contrôle in belangrijke mate de beheer-
sching van het interne economische leven zou ver-
zwakken. Maar zelfs als men dit in het oog houdt, is
er een kans
01)
herstel van den gouden standaard,
indien een periode van werkelij ken vrede tot stand
gebracht zou kunnen worden. Het probleem, aan
welks oplossing men zich thans zou moeten wijden,
ware de vermindering van de goudproductie. Dit ech-ter is hij samemverking der groote landen geen onop-
loshaar probleem.
Geheel verschillend echter wordt de toestand, in-
dien Europa wederom in een oorlog geraakt; naar
alle waarschijnlijkheid zou dit leiden tot een bijna
volledige beheersching van liet bedrijfsleven door de
Regeeririg. Onafliank
–
elijk van den uitslag van den
oorlog zullen alle helligerenten bankroet gaan. Het is
natuurlijk huitengemeen moeilijk zich voor te stellen,
hoe onder deze omstandigheden de economische- en
sociale structuur der verschillende landen zou zijn.
Naar alle waarschijnlijkheid zou liet resultaat zijn,
dat de internationale handel volkomen onder leiding
van de Regeering gebracht werd, terwijl een stelsel
van clearingverdragen over de geheele wereld tot
stand zou komen. Onder deze omstandigheden zou
liet goud zeker zijn traditioneele rol niet meer spe-len en de mogelijkheid van demonetiseering is dan
niet gering. Doch de gevolgen van een oorlog zullen
zoodanig zijn, dat het goudprobleeni dan niet mecr
tot de wereldp.rohlemen van beteekenis behoeft te
worden gerekend.
Conclusie.
Het goudprohieem is nauw verbonden met de poli-
tieke situatie in Europa en in de wereld als geheel.
Opheffing der politieke spanningen kan zeer goed
leiden tot een herstel in eenigerlei vorm van den gou-
den standaard. Deze heeft een zeer belangrijke rol
gespeeld in den internationalen ruil en tot nu toe
heeft men geen beter werkend vervangingsmiddel ge-
vonden. Onder deze gelukkige omstandigheden zou bovendien een herverdeeling van de goudvoorraden
door middel van huitenlandsche credieten niet tot de
onmogelijkheden hehooren. Daarbij is het mogelijk,
dat de Vereenigde Staten opnieuw gouden munten
in circulatie zouden brengen, hetgeen de hoeveelheid
goud in handen der Overheid zou verminderen.
Blijft de huidige situatie in Europa echter bestaan,
dan geldt deze verwachting vanzelfsprekend niet.
Onder de huidige politieke omstandigheden kan de
eenige belangrijke functie, welke voor het goud weg-
gelegd is, slechts de vergemakkelijking van de kapi.
taaivlucht naar andere landen zijn.
JOHN T. MDOE.
562
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
RELATIEVE ACHTERSTAND IN DE
WELVAART VAN NEDERLAND?
Onder den titel ,,Verkeer en Welvaart” zag einde 1
Mei van dit jaar een brochure van den heer E. J.
Muller, directeur van de N.V. Bataafsche Import Mij.,
het licht, waarin deze tracht aan te toonen, dat het
niet de welvaart in Nederland in vergelijking tot die
in andere landen droevig gesteld is. Men zou mogen verwachten, dat een dergelijke belangrijke uitspraak
gebaseerd zou zijn op een ,,waterdichte” feitenanalyse.
Dit te meer daar de statistische analyse de voor-
naamste steun van de betogen (o.a. inzake het ver-
keersvraagstuk) van den. heer Muller vormt.
Het is de bedoeling van dit artikel om aan te too-
nen, dat de feiten een geheel andere taal spreken
dan de heer
Al.
meent en dat zijn statistische analyse
aan erustige principieele fouten mank gaat. Het is
van algemeen belang, dat de feiten inzake belangrijke
vraagstukken op juiste Avijze worden vastgesteld. Het
geweld aandoen van de werkelijkheid door verkeerde
interpretatie van cijfers zal ons nooit nader tot een
oplossing van de onderzochte vragen brengen.
De methode van internationale welvaartsverge-
lijking, die Hr. M. toepast, komt op het volgende neer.
Gekozen worden als welvaartsindices voor een aan-
tal landen:
het verbruik per hoofd der bevolking van een
aantal artikelen als suiker, boter, enz.
het aantal aanwezige telefoons, radio-apparaten,
bioscopen ed. per hoofd van de bevolking.
Tegen deze methode heb ik de vo].gende bezwaren:
o. de keuze der landen is te willekeurig geschied,
de keuze van een aantal individueele artikelen als
itiaatstaf dcr welvaart is onbruikbaar door de systema-
tische fouten, die hierbij noodzakelijk gemaakt worden,
de gebruikte cijfers zijn niet voldoende onderling
vergelijkbaar.
Ik zal deze bezwaren in het kort toelichten en daar-
na de methode-Muller contrasteeren met een bereke-
ning voJgcns een methode, zooals die ook door liet
Centraal Bureau voo:r de Statistiek is toegepast.
Op blz. 8 van de genoemde brochure wordt een
20-tal landen genoemd, waarvoor de vergelijking
plaats heef t. Een goede methode zou zijn om een be-
perkt aantal landen te kiezen, welke min of meer van
dezelfdr
,
structuur zijn, omdat dit de vergelijkbaar-
heid in belangrijke mate ten goede zou komen. De
beer M. kiest echter kennelijk landen, waarvan statis-
tisclie gegeven beschikbaar zijn. Geheele landen-
groepen ontbreken en ook van de vermelde landen
worden in meerdere gevallen slechts enkele artikelen
genoemd. Door deze beide eigenaardigheden ontstaat
een willekeur, die reeds onmiddellijk de moge-
lijkheid opent om een bepaald land een onjuiste plaats
in dc vergelijking te bezorgen, vooral als van een be-
paald artikel slechts enkele cijfers bekend zijn.
Als typisch voorbeeld van deze willekeur kan hier
aangehaald worden het feit, dat de hçer M. bij België
het verbruik van koffie en bier (nl. de twee voor-
naaniste volksdranken in dit land) wel noemt, doch
hij het verbruik van thee voor dit land geen cijfer op-
geeft. Dit land is dus bij het verbruik van thee bui-
ten beschouwing gelaten. 1-Jet omgekeerde geval doet
zich voor hij Groot-Brittannië, dat, zooais bekend,
een tlieedrinkend land is. Hier wordt geen cijfer voor
het koffie-verbruik genoemd. Daarenboven
rijzen
an-
dere vragen, die wij onder
b.
en
c.
zullen behandelen.
Het tweede bezwaar betreft de keuze van de ar-
t.ikelen. Dit is wel mi,n grootste bezwaar, daar men
een eventueel verschil in verbruik in verschillende
landen niet mag interpreteeren als een overeenkom-stig verschil in welvaart. In veel gevallen moet men
meer denken aan een verschil in gewoonten. Hierdoor
ontstaat de mogelijkheid van een systematische fout in
de vergelijking; dit is dan ook prompt geschied.
Bij ongeveer geljkwaardige, onderling vervangbare
artikelen moet men, zooals bij boter, margarine en an-
dere vetten, niet alleen het boterverbruik, maar het
verbruik van de geheele groep vergelijken. Bij het
verbruik van vleesch, niet alleen rund- en kalfs-
vleesch, maar ook varkensvleesch en andere vleesch-
waren. In dit opzicht geven de volgende cijfers een
duidelijk beeld.
Het ,,verbruik” (productie – export + import
1))
van vleesch bedroeg in:
Argentinie (1936) 25kg2) rundvl. en 5kg varkensvl. p. hoofd. v. d. bev.
Nw.-Zeeland (1936137) 56 ,,
,,
fl
Duitschiand (1937)
23 ,,
,,
,36
Nederland (1936)
16 ,,
20
In landen als Argentinië en Nieuw-Zeeland, welke
volgens de methode-M. op basis van rundvieesch ver-
bruik hoog geklasseerd worden, wordt relatief weinig
varkensvieesch gebruikt, terwijl juist het verbruik
daarvan in Duitschland en Nederland dat van rund-
vleesch overtreft. Eveneens valt, naar gelang de landen, een verschui-
ving tusschen het verbruik van schapenvleesc.h en an-
dere vieeschsoorten te constateeren. Het hooge ver-bruik van een bepaalde vleeschsoort is daarenboven in de eerste plaats het gevolg van een relatief groote
nationale productie (Argentinië en Nieuw Zeeland
zijn producenten van run dvleesch).
Volgens gegevens van het Statistische Jahrbuch des
Deutschen Reichs,. is het verbruik van boter enz. in
Duitschland in 1937 per hoofd van de bevolking:
Boter
Margarine
Andere vetten
3)
8.9 kg
5.4 kg
2.6 kg
Het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft voor
het gemiddelde verbruik in Nederland van boter en
margarine (waarbij de i.n de margarine verinengde
boter onder boter is verrekend) voor 1937:
Boter
Margarine
5.5 kg
6.2 k.g
Het verbruik van andere vetten is te bepalen aan
de hand van gegevens gepubliceerd in ,,Landbouwcri-
sismaatregelen – hunne werking en uitvoering”. In
1937 bedroeg de binnenlandsche consumptie van spijs-
vetten, reuzel, slaoiie en raapolie 39.34 miii. kg
of
ongeveer 4.6 kg per inwoner.
Ook al komt men door keuze van artikelgroepen in plaats van individueele artikelen eenigszins tegemoet
aan gewoonten, toch blijven de principieele bezwaren
nog onverzwakt bestaan. In nog sterker mate is dit
liet geval bij het verbruik van genotmiddelen als kof-
f ie, thee en alcoholica (deze omvatten de
helff
van
het aantal welvaartsindices, dat de heer M. koos!).
Ook economische omstandigheden, welke op zichzelf niets omtrent de hoogte van de welvaart zeggen, kun-
nen het verbruik beïnvloeden; aanwezigheid van wa-
terkracht kan het electriciteitsverhruik stimuleeren,
terwijl aanwezigheid van groote vleeschproductie oor-
zaak zal, zijn van hoog vleeschverbruik.
Als derde voorbeeld mag hier genoemd worden de
index van het aantal radio-apparaten. Hoewel niet
direct een kwestie van ,,gewoonte”, wordt niettemin het aantal radio-apparaten in Nederland beperkt ten-
gevolge van de sterk verbreide radiodistributie.
Rekening houdende met de ,,di stributie-luisteraars”
komt Nederland op de vierde plaats wat aantal luis-
teraars per 100 inwoners betreft, en op de zevende
plaats wat het, aantal luisteraars exclusief distribu-
tie-luisteraars betreft
4)
(vergelijking betreft Euro-
peesche landen).
Het derde bezwaar, dat niet zoozeer aan de me-
thode, als wel aan de gebruikte cijfers kleeft, is het
1)
Cijfers zijn ontleend aan het Annuaire internationale
de Statistique agricole 1937/38.
) Het cijfer, dat de heer M. opgeeft, ni. ,108.4 kg als
‘verbruik van rund- en k’alfsvleesh kan onmogelijk juist zijn.
3)
Kunstspeisefett, unverniiischte Pfla.nzenfetite, Speiiseöl.
) Bij de bepaling der plaats is er rekening mede ge-
houden, ‘dat Nederland een groet contingent luisteraars
telt, dat zich niet als 7.00d.a.n.ig heeft aangemeld.
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
563
feit, dat in veel gevallen de cijfers niet onderling
vergelijkbaar zijn.
Ten eerste zijn de berekeningen van het binnen-
landsch verbruik in het algemeen gebaseerd op pro-
ductiecijfers, welke zijn vermeerderd of verniin-
derd niet het in- resp. uitvoersaldo. ‘Uiteraard omvat-
ten dan de cijfers het industrieel verbruik. In andere
gevallen is het verbruik berekend aan de hand van
gegevens betreffende accijnzen, omzetbelastingen en
ahdere heffingen, in deze gevallen wordt het indus-
trieel verbruik meestal niet geteld.
Ten tweede brengt de wijze van meten verschillen met zich mede. Soms wordt de binnenlandsche pro-
ductie van suiker als ruwe suiker, een andere maal
als geraffineerde opgegeven. De vleeschproductie
biedt hier de bijzondere moeilijkheid, dat slachtge-
wicht en netto opbrengst van vleesch zeer verschillen-
de begrippen zijn.
Daar voor de landen geen uniforme berekenings-
methoden bestaan, is het vaak onmogelijk de opgege-ven cijfers onderling te vergelijken.
Ten derde noem ik nog de onvergelijkbaarheid van de artikelen zelf, kwaliteitsverschillen dus.
Om deze reden is bijv. de reeks betreffende het aan-
tal bioscopen onhoudbaar. In het eene land zijn er ge-
middeld veel meer zitplaatsen per bioscoop dan in een
ander land.. Aan de hand van de in de ,,Review of
Foreign Film Markets 1938
5)
gegeven cijfers bleek,
dat het gemiddelde aantal zitplaatsen per bioscoop in
Nederland ongeveer
500;
in Nieuw-Zeeland, Austra-
lië, Groot-Brittannië daarentegen
900 h 1000
en in
Zweden gemiddeld
250
bedroeg. Zelfs de reeks van
het aantal bioscopen-zitplaatsen geeft nog een ver-
keerd beeld, omdat het aantal uren, dat de bioscopen
in de verschillende landen gemiddeld geopend zijn,
sterk varieert.
Moeilijkheden betreffende meting van de welvaart
van een land.
Alle onder deze 3 punten genoemde bezwaren lei-
den tot de cohclusie, dat de methode-M. onbruikbaar is. Het voornaamste bezwaar, dat deze methode geen
rekening houdt met de verschillen in gewoonten,
maakt, dat de. methode-Muller reeds h priori veroor-
deeld is, zelfs al was de heer Muller in staat verge-
lijkbare cijfers te construeeren.
Bovendien wordt in de gevolgde methode een be-
langrijk e welvaartsfactor genegeerd. Deze betreft de
verdeeling van het totale inkomen over de verschil-
lende bevolkingsgroepen. Een land, waar een deel van
de bevolking nauwelijks een bestaansminimum als in-
komen heeft, terwijl een ander deel zeer hooge inko-
mens geniet, kan moeilijk welvarender genoemd wor-
den .dan een land, waar deze uitersten niet zoo ver
uiteen liggen.
Aangezien het gemiddelde, in casu de gemiddelde
verbruikscijfers van den heer M., niets zeggen omtrent
de spreiding van de verbruikscijfers voor de verschil-
lende bevolkingsgroepen, geven deze de welvaartsver-
houdingen onvoldoende weer.
Hoe moet dan een vergelijking van de welvaart in
de verschillende landen plaats vinden?
De vergelijking van de welvaart in verschillende
landen steltons voor een probleem, dat practisch niet
gemakkelijk is op te lossen. In de eerste plaats wel
daarom, omdat welvaart moeilijk in een getal uit te
drukken is. Welvaart is een niet te ontwarren samen-
stel van meetbare, maar ook van onmeetbare factoren.
Wil men echter, om een of andere reden, toch
over een welvaartsvergelijking beschikken, dan bewan-
delt men, een verkeerden weg, wanneer men te werk
gaat als de heer ‘Muller. Dit hebben wij hierboven
voldoende aangetoond.
Een vergelijking, welke niet of in veel mindere
mate de moeilijkheden ondervindt, wrelke de verge-
5)
U.S.A. Departement of Oommerce;
Zie
voor
Nederland Statistiek van het bioscoopwezen
1937.
Uitgave Centraal Bureau voor de Statiabiek.
li.jking Muller onbruikbaar maakten, is de volgende. Hierbij gaat men uit van de uurloouen van eenzelfde
categorie arbeiders en deze vergelijkt men met de
uitgaven voor een normaal budget (de ,,panier de
provision”), welke berekend zijn door het Bureau In-
ternational du Travail. Hoewel deze budgetten uiter-
aard lang niet alle ,,welvaartsfactoren” omvatten,
bieden zij het voordeel, dat zij behoorlijk vergelijkbare
cijfers geven en de systematische fouten, ontstaan
door verschil in consumptiegewoonten, vermijden.
Door dezelfde categorieën arbeiders te kiezen, ver-
hoogt men de vergelijkbaarheid. Tevens ondervangt
men de
moeilijkheid,
dat de cijfers beïnvloed zouden
worden door de bijzondere hooge inkomens van en-
kele bévoorrechte bevolkingsgroepen. Op deze wijze
krijgt men een betere vergelijking van de welvaart
van de breede lagen van de bevolking.
Men mag’ aannemen, dat de bonen van de gekozen
categorieën arbeiders voldoende representatief zijn
voor het geheele loonniveau, met dien v&rstande, dat
dit slechts geldt voor de onderlinge verhoudingen
tusschen de landen, en niet voor de absolute hoogte.
Voor onze vergelijking is dit echter voldoende. In dit
verband hebben wij onze
vergelijking
ook beperkt tot de Europeesche landen. Landen met een geheel an
dere structuur als Argentinië, Zuid-Afrika hebben
wij buiten beschouwing gelaten.
In bnderstaande tabel hebben wij naast elkaar ge-
geven het (rekenkundig) gemiddelde van de uur-
bonen van 8 categorieën arbeiders en de kosten van een ,,panier de provision” ontleend aan de hand van
gegevens iii de ,,Revue Internationale du Travail”,
(afi. Maart 1939 p. 422 enz.).. Wij ontveinzen ons
niet, dat aan deze methode onvolkomenheden kleven.
Systematische fouten echter zijn vermeden en even-
tueele kleinere afwijkingen zijn van geheel andere orde
dan de principieele onjuistheden, welke inhaerent zijn
aan de berekeningen van den heer Muller. Wij wijzen
er nog op, dat de door ons aangegeven methode in
principe ook gebruikt is door liet C.B.S. in het
Marktanalytisch Handboek- voor Nederland.
Rekenkundig gemiddelde Kosten %
t
Uur-
vjd uurloonen in lands-
vie
ver lens e
a n
valuta (gebaseerd op
,,Panier de
y. en
tariefloonen)
Provision”
België
.
……
Frs.
6.32
46.36
14
Duitschiand
.
Rrn.
_.75
1
)
5.83
13
Denemarken
Kr.
1.33
6.00
22
Estiand
Kr.
-.34
..d.
17.2
3.45
10
Frankrijk ..
Frs.
7.39
51.88
14
Gr. Brittannië
85.2
20
Hongarije
Pengö
_.81
2
)
6.90
12
Lires
3.26
34.97
9
Lats
-.62
4.77
13
Italie ……..
..
Letland …….
Luxemburg
Frs.
5.40
39.78
14
Noorwegen
.
Kr.
1.68 7.17
23
Nederland
F1.
-.56
2.96
19
Roemenië
Lei
13.7
132.95
10
Zweden …….
Kr.
L77′)
7.40
24
Zwitserland
Frs.
1.73
8.26
21
Joegoslavie
Dinar
6.1
….
61.78
10
Cijfers on
leend aan Stat. Jahrb.
f.d. D. Re’ieh.
Werkelijke
verdiensten.
Bovenstaand overzicht geeft wel een geheel ander
beeld van de relatieve welvaart in Nederland.
‘Op dezelfde hoogte of iets hooger ligt het wei-
vaartsniveau in de Scandinavische landen, Groot
Brittannië en Zwitserland.
Kennelijk’ lager liggen België, Luxemburg, Frank-
rijk,. Duitschland, Baltische landen, Balkanlanden en
Zuid-Europeesche landen.
Dit beeld, dat ook geheel past in het algemeen
denkbeeld, dat men heeft van de onderlinge welvaarts-
verhoudingen, lijkt ons veel juister dan het beeld,
dat de heer Muller suggereert.
Onze conclusie moet zijn:
het niveau van de wel-
vaart van het Nederla.ndsche volk ka.n in vergelijking
met de ‘andere Europeesche landen relatief gunstig
genoemd worden.
Dr.
J. G.
STl1UIRON.
564
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
HET TIENDE CONGRES DER INTERNATIO-
NALE KAMER VAN KOOPHANDEL TE
KOPENHAGEN, 26 JUNI-1 JULI 1939.
II (Slot).
Alvorens nader in te gaan
01)
de dpor het Congres
aanvaarde resoluties, van welke naast de reeds ge-noemde van algemeenen aard en die de meer tech-
nische onderwerpen betreffende, vooral de resoluties
inzake valuta-politiek, den invloed van de belastingen
0
1) het bedrijfsleven, douane- en contingeuteerings-
maatregelen en de distributie van verbruiksgoedereu
de meest belangrijke zijn, dient met een enkel woord
aandacht te worden geschonken aan in de plenaire
zittingen behandelde onderwerpen en de daarvoor uit-
gebrachte rapporten.
Rapport van Prof. Conciliffe.
Zooals reeds in een vorig artikel werd opgemerkt,
heeft het rapport van prof. Oondliffe zeer de aan-
dacht getrokken. Niet alleen toch was dit te danken aan het onderwerp zelf ,,Veranderingen in cle eco-
nomische structuur”, dat uit den aard der zaak in
het middelpunt der belangstelling staat, doch ook
aan de wijze, waarop dit onderwerp op klare wijze
behandeling heeft gevonden en aan den weg, welken
de schrijver heeft aangegeven om, rekening houdende
met de tegenwoordige wereidstructuur en de, denk-
beelden, welke deze beheerschen, toch te kunnen ge-
raken tot een vrijer internationaal handeisverkeer,
zonder dat dit zou behoeven te beteekenen een terug-
keer tot de z.g. laissez-faire politiek op economisch
terrein.
In cle eerste hoofdstukken van het uitvoerige
rapport behandelt deze iioogleeraar na de mislukking
van een periode van twintig jaren zoeken naar het
herstel van internationale samenwerking de econo-
mische
cii
sociale belemmeringen, welke tot nu toe
daaraan in den weg hebben gestaan en de moeilijk-
heden van de economische en financieele nieuws or-
dening, zooals deze door de politieke onzekerheid nog
zijn verzwaard. De schrijver toont aan, dat zoowel de
wetenschap als ook de eischen der practijk een beter
internationaal verkeer onvoorwaardelijk noodzakelijk
maken, doch dat een groot deel van den tegenstand
tegen een vrijeren goederenruil en tegen valuta-
stabilisatie terug te brengen is tot overwegingen van algemeen welzijn, waarbij het voornamelijk gaat om
den door de werkloosheid veroorzaakten nood alsook
om den wensch de hevige conjunctuurschommelingen,
die de positie van werkgever en werknemer onzeker
maken, te verminderen en zoo mogelijk uit te scha-
kelen.
Met het oog daarop is het noodig aan te toonen,
dat liet verlangen naar een vrijer ruilverkeer en
valuta-stabiliteit niet den eisch van herstel der vrije
concurrentie inhoudt, welke het gevaar met zich
brengt, dat in moeilijke tijden, wanneer een econo-
mische aanpassing noodzakelijk wordt, de zwakkere
tegen den wand wordt geplaatst. Samenwerking op
internationaal economisch gebied en ,,laissez-faire”
zullen derhalve van elkaar moeten worden geschei-
den en een samengaan aldus dienen te worden ge-
vonden, dat dit in nieuwen vorm en meer onder den
geichtshoek van de zorg voor een grooter mate van
sociale rechtvaardigheid dan onder dien van een her-
stel van het private ondernemen wordt tot stand
gebracht. 1-lieraan dient echter vooraf te gaan, dat
de regeeringsmaatregelen, clie in de laatste jaren in
hoofdzaak van negatief karakter zijn geweest en voor-
nanielijk erop gericht waren om bepaalde groepen te
steunen of in liet leve:n te houden, worden overge-
schakeld in maatregelen, die een positieve politiek
van overvloed beoogen. De eerste toch voeren tot star-
heid, waar aanpassing noodig is, tot het vasthouden
van prijzen, die zouden moeten dalen, tot inkrim-
ping van productie in gebieden met lage productie-
kosten en tot verhooging van productie in die gebie-
den, die met hooge kosten arheiden. De tweede zijn
noodig, niet tot het opwekken van een voorafgaande
verschaffing van koopkracht, hetwelk prof. Condliffe
niet aarzelt een dwaalleer te noemen, waarvan cle
wederopbouw-plannen van de tijden na den oorlog
maar niet konden loskomen, haar tot verhooging van het verbruik in sociaal gewenschte richting.
Na een overzicht over de economische situatie na
den oorlog, waarbij een miskenning van de noodzaak
tot aanpassing van de volkshuislioucling aan de ver-
anderde internationale structuur in vrijwel alle lan-
den kan worden geconstateerd en over de ontwrich-ting, die daarvan het gevolg is geweest, leidende tot
een natioiiaal zelfgenoegzaamheidsstreven, dat vooral
allereerst in een agrarisch protectionisnie uitdruk-
king vond, bespreekt de schrijver vervolgens de mo-netaire anarchie met de daarbij sinds 1931 ingevoer-
cle en nauw verband houdende liandelsbelenimerin-
gen van talloozen aard. Na het verval der wereld-
markten, als gevolg van deviezenmaatregelen, invoer-
beperkingen, vnl. ook de contingenteering van den
invoer, te hebben besproken en de merites van invoer-
rechten tegenover contingenteering te hebben ±ge-
wogen, welke naar zijn nieeni:ag in liet nadeel van de
laatste uitvallen, wijst de schrijver erop, dat de we-
relclniarkt zich heeft opgelost in een reeks van natio-
nale markten, die in velerlei opzicht de tendens heb-ben zich tot niet-concurreerende eenheden te ontwik-
kelen. Wat in de practijk daardoor geschiedt, is cle
bevordering van een locale met hooge kosten arhei-
dende productie zonder dat intusschen, tenminste
voorzoover de agrarische productie betreft, een overeen-
konistige vermindering van de voortbrenging in de
met geringe kosten arheidende gebieden volgt, ter-
wijl voorts de industrielanden van West-Europa een
eigen landbouw .en de agrarische landen een eigen
industrie in het leven roepen., heide echter met hooge
kosten. Aldus ontwikkelen zich achter den hoogen he-
schiuttenden muur der nieuwe monetaire en der tallooze
handelsbelemmeringen steeds weer nieuwe belangen,
waardoor de terzij destel ling van deviezencontrôle en
contingenteering bij voortduring moeilijker wordt en
inmiddels de goederenruil naar waarde nog nieer te-
rugloopt dan die in volumen.
In plaats van een wereldoinvattende Organisatie,
waarbinnen hian dcl, kapitaal en arbeid de doelmatig-
ste combinaties tot liet grootst mogelijke nut voor den
gewonen verbruiker zoeken, ontwikkelt zich aldus ean
rij van elkaar geïsoleerde markten, die toch nooit ge-
heel autarkisch zijn, waarin het levensniveau lager
is dan liet zou behoeven te zijn en waarin de uitvin-
dingen misbruikt worden: de radio voor propaganda,
de chemie voor springstoffen en liet vliegtuig voor
bornmenwerpen.
In liet zesde deel van zijn rapport behandelt de
schrijver vervolgens liet probleem der economische
structuurveranderingen. Daarin neemt hij stelling
tegen het vaak vernonien betoog, dat de economische
ineenstorting slechts het gevolg zou zijn geweest van
een onweerstaanharen druk van een fundamenteele
verandering in de structuur der wereldecon9mie en de
vlucht uit de internationale samenwerking in de na-
tionale zelfgeuoegzaamheid niet zou zijn terug te voe-
ren tot den wil der Regeeringen, doch tot de blinde
krachten der economische wijziging, door erop te wij-
zen, dat in de vijftig jaren vôôr 1914 zich nog veel
ingrijpender en onivangrijker econoniische structuur-
veranderingen hebben voorgedaan, – welke hij nader
omschrijft – zonder dat zich evenwel bijzondere sto-
ringen in de individueele nationale volkshuishou-
dingen hebben voltrokken. Het groote verschil van
thans niet de vroegere verhoudingen ziet de schrij-
ver in het feit, dat de inderdaad ondernomen poging
tot valuta-stabilisatie en herstel van liet wereidverkeer
meer door eenzijdig nationale dan door internationale
gezindheid werd gedragen en mitsdien tot vruchite-
loosheid gedoemd was. Nu echter vele factoren, die
de situatie in de eerste na-oorlogsjaren bijzonder
moeilijk maakten, zijn weggevallen of principieel
.1
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
565
veranderd zijn en nieuwe systemen tot verzekering
van een nationale bescherming tegen een plotselinge
belasting van de betalingsbalans ter beschikking staan,
kan niet meer betoogd worden, dat een gezamenlijke
poging tot herstel van de valuta-stabiliteit en een
vrijeren goederenruil
01)
ondragelijke economische en
sociale moeilijkheden zou stuiten. De schrijver be-
toogt, dat dc restrictieve Regeeringsmaatregelen niet
alleen de beëindiging van het oude wereldhandels-
systeem hebben voltooid, maar ook een serie nieuwe
belangen in het leven hebben geroepen en vraagt
zich daarbij af, of, cle sociale kosten, gepaard gaande
met verzachting en uiteindelijke terzijdestelling van deze belemmeringen wel opwegen tegen die, welke
haar handhaving en versterking meebrengen. Demo-
bilisatie zal ongetwijfeld een reeks nieuwe proble-
men opwerpeo, maar de economische clemobilisatie is
onbestrijdbaar eei evenzeer gehiedende noodzakelijk-
heid als de beperking van cle militaire voorbereiding.
Prof. Conclliffe erkent als de eigenlijke belemme-
ring voor een vrijer vericeer slechts de vrees der
1egeeringen om de logische consequenties uit den
internationalen samenhang te trekken. De moeilijk-
lieden zijn niet van economischen, maar van politie-
ken en sociale.n aard, waarvan de sociale te over-
winnen zijn, indien slechts de wil tot samenwerking
voorhanden is.
In een
01)
stabiliteit der valuta en een relatieve
vrijheid van den huitenlan dschcn handel opgebouwd
economisch systeem zullen de afzonderlijke volks-
huis]iouclingen zich aan het rythme van de interna-
tionale ontwikkeling moeten aanpassen. Dit betee-
kent, dat cle uiteindelijke beslissing in gewichtige
economische vragen niet meer bij den afzonde.riijken
Staat ligt. Samenwerking en wederkeerige afhanke-lijkheid zijn twee zijden van dezelfde ontwikkeling.
Geen wereldomspannende economische samenwerking
is mogelijk zonder
ingrijpen
van den Staat, doch
omgekeerd bestaat in een wereld, waarin de Staats-
macht star gehandhaafd wordt en steeds meer tot
de economische sfeer wordt uitgestrekt, geenerlei
uitzicht op ontwikkeling van een elastisch systeem
van internationaal samengaan.
Het is slechts de politieke ontwikkeling, die als
eigenlijke structuurwijziging aan een vrijeren. goe-
clerenruil in den weg staat.
Prof. Condliffe bespreekt vervolgens nog den sa-menhang en de gevolgen van het hevolkingsvraag-
stuk in verband met deal of niet toeneming van
den goederen.ruil, zoomede den invloed daarop van den huidigen technischen vooruitgang, alsmede bc-
langrijke geografische factoren, die in deze in liet
spel zijn. De schrijver erkent voorts, dat in cle lan-
den, welke een gesloten volkshuishouding nastreven, door een nieuwe concentratie der industrie, door ver-
sterlcing van wetenschappelijk onderzoek, nieuwe
credietmaatregele.0 en de stimuleereude werking van
Staatsuitgaven inderdaad doeltreffende vormen van
georganiseerde productie zich hebben ontwikkeld. Of
echter op den duur de gesloten economische syste-
men zich stabieler zullen toonen, blijft nog af te
wachten. Zekere teekenen wijzen er echter op, dat zij
tegen de schommelingen in de overige wereld zoo weinig beschut zijn, dat zij juist daar, waar zij met
deze in contact komen, kwetsbaar zijn. De noodzaak
tot uitvoer om tot den invoer van de vereischte
grondstoffen te komen, is een zwakke stee in hun
pantser gebleken, terwijl evenmin te meten is, tot
welken prijs liet handhaven en de uitbreiding van
productie en tewerkstelling zijn geschied.
Tenslotte ontwikkelt de schrijver zijn denkbeelden
omtrent een internationale ordening, noodig om het
nog bestaande diepgaande conflict tusschen de Organi-
satie der volkshuishouding in nationalen zin en de
behoefte aan een internationale samenwerking op
economisch gebied te overbruggen.
Schrijver stelt, dat men te kiezen heeft tussehen een
volkshuihouding, die zich de voordeelen der inter-
nationale specialiseering en van den goedereuruih
niet ten nutte maakt om de gevaren van conjunc-
tuurschommelingen te beperken tot clie, welke zich
binnen de landsgrenzen voordoen of een samenwer-
king op wereideconomisch gebied met alle voordeelen
van toegang tot de gespecialiseerde producten der
geheele aarde en de waarschijnlijkheid, dat schom-
melingen binnen een zoo groot gebied gecompenseerd
i’orde ii.
Kiest men dit laatste, dan zal men de vruchtelooze
controverse tusschen laissez-faire en Planwirtschaft
moeten terzijde laten. Prof. Condliffe zoekt de op-
lossing in een min of meer gecentraliseerde organi-
satie van het economisch leven in cle verschillende
landen, waarin de particuliere organisaties met de
overheidsinstanties samenwerken en die in het kader
van een nationale ordening de noodige soepelheid
moet hebben, waardoor een aanpassing aan liet in-
ternationale evenwicht steeds mogelijk is. Naast deze
door hem gedachte centrale diensten, ingericht in
overeenstemming met liet politieke temperament van
het betroklcen land, blijft dan steeds nog een ruim
terrein over, waarop het particuliere ondernemen
het volksweizijn het best zal kunnen dienen. De cen-
trale organisatie is noodzakelijic, ter vaststelling cii
verzekering van de basis van het sociale leven,
welke gericht moet zijn op de zekerheid van een be-
staansminimum voor elken burger en van voorzie-
ning in individueele noodgevallen (ouderdomspen-
sioen, invalid iteits- en werkloosheidsverzekering). Dc
schrijver bepleit om een juiste toepassing van dit
stelsel te kunnen bevorderen, in het nationale kader
onder meer een opvoeding gericht op een hooge mate
van ondernemingsgeest, activiteit en algemeene ont-
wikkeling en in het internationaal kader een samen-
werking tusschen de georganiseerde nationale eenhe-
den, waarbij de instelling van daartoe geschikte or-
ganen in den trant van de Internationale Kamer
van Koophandel, internationale werkgevers- en f i-
naucieele organisaties en de Technische Diensten
van den Volicenbond goede diensten kunnen bewijzen.
De schrijver bespreekt tenslotte in het kort nog
den invloed van de credietpolitiek als mogelijk mid-
del tot verzwakking van conjuuctuurschommelingen
om te eindigen met de uitspraak, dat iedere hoop op
een internationale samenwerking van economischen
aard moet worden opgegeven, zoolang de tegenwoor-
dige politieke spanning en de huidige economische
oorlogstoestand blijven voortduren.
Het is te hopen, dat het belangwekkende betoog
van Prof. Condliffe, hetwelk een zoo duidelijk en
scherp gesteld requisitoir bevat tegen den thans ge-volgden koers op economisch gebied en
zijn
pleit-
rede voor een nieuwe economische wereldorde ook
den weg tot de verantwoordelijke instanties en de
Regeeringen zullen mogen vinden. De Internationale
Kamer van Koophandel heef t in eik geval een goed
werk verricht door deze brandende aangelegenheid
aan de orde te stellen en zij heeft in dezen rappor-
teur wel een uitnemenden greep gedaan.
Rapport van
Prof.
Baudhuin.
Het rapport, uitgebracht door Fernand Baudhuin,
Hoogleeraar aan de Universiteit te Leuven, over
,,Nieuwe stroomingen en methoden in den wereld-
handel” sluit zich bij het betoog van Prof. Condliffe
nauw aan. De schrijver behandelt hierin de voor-
naamste veranderingen, welke zich in de laatste jaren
in de structuur en den samenhang van den wereld-
handel, evenals in de handelspolitiek hebben voor-
gedaan. Hij geeft de oorzaken en de gevolgen aan
van het protectionisme, van de devaluatie van, liet Pond, de imperiale preferentieele politiek, de han-
delsverclragspolitiek der Vereenigde Staten, zoomede
de strooming der economische zelfgenoegzaamheid,
terwijl hij tenslotte de gevolgen van de bewapening
op den handel onderzoekt wat grondstoffen en ka-
566
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
pitaalgoederen betreft. Schrijver komt tot de conclu-
sie, dat de buitenlandsche handel aan de verschillen-
de stroomingen, clie zijn beteekenis hebben willen ver-
minderen, tenslotte toch nog sterker tegenstand heb-
ben geboden, dan men zou hebben vermoed. Intus-
schen hebben deze tendenzen toch, doordat zij in
strijd zijn met den natuurlijken economischen gang
van zaken, de arbeidsverdeeling en den terugkeer tot
welvaart in aanzienlijke mate verzwaard, waardoor
zij oorzaak waren van een verlies aan krachten en
een verlaging van den algem.eenen levensstandaard.
Dit leidt noodzakelijk tot de conclusie, dat de we-
reidhandel, wanneer deze een dergeljken tegenstand kon bieden en aan de mogelijkheden van een herstel zoo’n sterk aandeel kon nemen als in de laatste jaren
het geval was, beantwoorden moet aan voor het leven
noodzakelijke behoeften der moderne wereld. Derhal-
ve kan men aannemen, dat de buitenlandsche handel,
indién vrijer methoden opkomen, de wereld tot ver-
bazing zal brengen, omdat alsdan een goederenruil
tusschen de volkeren zal plaats vinden van onder de
meest gunstige voorwaarden voortgebrachte pro-
clucten.
Besprekingen.
Naast deze pleidooien voor een economische samen-
werking der volken, aan welke ook het betoog van
1)rFentener van Vlissingen in de eerste plenaire
zitting, waarop reeds in het vorig artikel is gewe-
zen, een krachtige en uitdrukkelijk gemotiveerde on-
dersteuning bood, hebben de vertegenwoordigers van
de Italiaansche en Duitsche delegaties, Dr. Alberto
Pirelli en Dr. Karl Lindemanu, gelegenheid gevonden
om de economische politiek van deze landen aan een
bespreking te onderwerpen. Het verheugende daarin was, dat beiden het nut erkenden van uitbreiding der internationale economische betrekkingen. Dr. Pirelli
meent, dat daarbij echter naar middelen en wegen
moet worden gezocht, welke zich kunnen aanpassen
aan de nieuwe structureele omstandigheden van het
economische leven en als eerste voorwaarde voor een
herstel van betere internationale economische ver-
houdingen vooral naar middelen, die een verzachting
kuunen brengen vail de ongelijkheid, die bestaat tus-
schen enkele gepivilegieerde landen en de overwel-
digende meerderheid der overige. Immers, lerwiji de
nationale economische politiek in beslissende mate
wordt beheerscht door een grooter streven naar so-
ciale rechtvaardigheid, bestaat op internationaal ge-
bied nog steeds een afwijzende houding ter verde-
diging van eenmaal verkregen positie. Hier dragen
vooral de groote industrieele crediteurlanden de voor-
ii aamste verantwoordelijkheid.
Staatsraad Dr. Karl Lindemann keerde zich tegen
dc pessiniistische stelling, dat de buitenlandsche han-
dcl, tenzij men terugkeert tot de vroegere handels-
politieke mcthoden, onafwijshaar zou moeten terug-
kopen. Naar zijn mec’ning is het feit, dat eik land
v66r dc crisis door zijn economisch systeem vastge-
koppeld was aan dc internationale conjunctuurge-
meenschap, oorzaak geweest van de gezamenlijke in-
eeustorting, terwijl protectie en autarkie slechts af-
weermaatregelen zijn van de zijde van die landen,
welke niet over voldoende grondstoffen beschikken
en niet van de wereldmarkt kunnen koopen, omdat de
afzet van de tegenwaarcle in den vorm van goederen
en diensten onmogelijk bleek.
Een algemeene internationale conjunctuur-verbon-
denhej d door con automatisch werkend mechanisme,
is thans – zooals vroeger in den gouden standaard
– niet meer aanwezig, terwijl het herstel zich niet
gezamenlijk, maar onderling zeer gedifferentieerd
heeft ingezet, welke ongelijkheid intusschen, inge-
volge totaal verschillende inzichten inzake de nood-
wendigheid der nationale conjunctuurpolitiek, toch
tot hetzelfde resultaat, ni. van invoerbeperking, voert.
Deze tegenstellingen zijn niet op te lossen door terug-
keer tot vroegere methoden. Gestreefd dient te wor-
den naar terzijdestelling van deze differentieering
door een uitbreiding van de productie vaii alle lan-
den tot volle capaciteit, omdat dan de belangen van
de volkshuishoudingen gelijk gericht zullen
zijn.
In
deze gedachte is volgens Dr. Lindemanu de autono-
me conjunctuurpolitiek niet een rem voor den bui-
tenlandschen handel, doch veeleer de motor voor een nieuwe bloeiperiode. Al ligt deze zijns inziens nog in
verre toekomst, zoo is, wat thans gedaan moet wor-
den, een aanzienlijke verhooging van den internatio-
nalen ruil door principieele erkenning van het we-
derkeerigheidsbeginsel in den buitenlandschen han-
del, waardoor de vroeger in het goudmechanisme ge-
legen wederkeerigheidsgarantie vervangen wordt en
waardoor men de basis voor een multilateralen goe-
derenruil zal kunnen bereiken.
Plaatsgebrek noopt de redevoeringen van Eliot
Wadsworth (U.S.A.) eveneens pleitende voor ver-
betering van den wereldhandel volgens een nieuw
systeem aansluitende aan de huidige toestanden, van
René Duchemin over de internationale productie-
kartels en vele anderen voorbij te gaan, zoornede het-
geen in de tweede plenaire zitting, gewijd aan de na-
tionale economie en de verhouding tusschen Staat
en volkshuishouding o.a. door Fred. I. Kent (Ver. St.),
Louis Marlio (Frankrijk), Ettore Conti (Italië),
Alexander Frey (Finland) is betoogd. Prof. Ohlin
(Zweden) was verhinderd ten Congresse te verschij-nen, terwijl evenmin zijn manuscript ter beschikking
was, zoodat de verwachting van een belangwekkende
voordracht over: ,,Een program voor de uitbreiding
van den goederenruil” onvervuld bleef.
Douanetariev en en contingenteeringspolitiek.
Het spreekt wel vanzelf, dat in het kader van de
besprekingen betreffende de uitbreiding van den
wereldhandel ook een ruime plaats was ingeruimd
aan de behandeling van de remmende factoren.
Het terzake uitgebrachte uitvoerige rapport van
Paul Baudin bespreekt de ernstige gevolgen van de quota-regelingen, leidende tot isolatie van de prijs-
vorming op de inheemsche markt, belemmering van
een internationaal economisch herstel, verstarring en
verambteljking van den handel en verlamming van
het initiatief, zoomede de verdere ontplooiing daar-
van. Daar het oorspronkelijk doel van het systeem is hereilct, is er alle aanleiding, dat de Regeeringen tea
spoedigste omtrent het vraagstuk van een – zij het
ook geleidelijke – afschaffing van het quota-stelsel
tot overeenstemming komen.
Omtrent dit vraagstuk heeft het Congres een uit-
voerige resolutie vastgesteld, waarin allereerst, over-
eenkomstig de reeds op het Congres te Berlijn aan-
vaarde en sindsdien herziene en aangevulde richt-
lijnen van de desbetreffende commissie der Interna-
tionale Kamer van Koophandel, wordt aangedrongen
op vereenvoudiging van douane-formaliteiten en
voorts een gansche reeks van aanbevelingen inzake de
toepassing van het contingenteeringssysteem wordt
gegeven, teneinde de schadelijke gevolgen voor den
handel tot zoo gering mogeljken omvang terug te
brengen. Het derde deel der resolutie is tenslotte
gewijd aan de methoden der waardevaststelling hij
heffing van invoerrechten naar de waarde.
De resolutie beperkt zich derhalve vooralsnog tot
de technische zijde van het vraagstuk zonder zich
met zooveel woorden omtrent de noodzaak van een
afschaffing van het quota-systeem uit te spreken,
hoewel in het slot der resolutie inzake verbetering
van den afzet van verbruiksgoederen, opnieuw wordt
aangedrongen op handhaving van de vrijheid van den
nationalen en internationalen handel en belemme-
ringen slechts in zooverre aanvaardbaar worden ge-
oordeeld als zij voor het behoud van de openbare
orde en van gezonde handelszeden noodig zijn.
Distributievraagstukken.
Ook de vraagstukken van de distributie hebben
onderwerp van uitvoerige besprekingen in de
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
567
groepszittingen uitgemaakt, op welker resultaten
vooral ook van Nederlandsche zijde onder leiding
van Prof. Th. Limperg, die zich voor dit vraag-
stuk groote moeite heeft gegeven, invloed is uit-
geoefend. Dientengevolge kon tenslotte de desbe-
treffende resolutie aldus worden gewijzigd en aange-
vuld, dat deze de instemming der Nederlandsche ge-
delegeerden kon• wegdragen. Prof. Limperg heeft zich
in hoofdzaak beziggehouden met de voorstellen inzake
de verzameling van statistisch materiaal, eenerzijds
betreffende de structuur en organisatie en ander-
zijds het functionneeren van de distributie, zoomede
de mogelijkheid van de onderlinge vergelijking van
de in verschillende landen verzamelde gegevens, wel-
ke noodig zijn om zich t.o.v. de distributievraagstuk-
ken juist en vooral tijdig te kunnen oriënteeren en
zich verzet tegen de in het bijzonder van Amerikaan-
sche zijde gepropageerde grootscheepsche periodieke
hedrijfstellingen. Zijn betoog voor een eenvoudiger
opzet, in overeenstemming met hetgeen te. dezen in Nederland bereikt en nagestreefd wordt, . heeft ten-
slotte in deze het pleit gewonnen – zulks in over-
eenstemming met de Engelsche visie ter zake. De desbetreffende resolutie, zooals deze door het
Congres is aanvaard, beveelt dan ook tav. de ver-
zameling. en publicatie van gegevens inzake distribu-
tietellingen en de mogelijkheid, zoomede de doelma-
tigheid van een telling naar de verschillende bran-
ches, een nadere bestudeering op practischen grond-
slag aan, terwijl het zich tevens uitspreekt voor de
noodzaak, het in de verschillende landen eens te wor-
den over den vorm der tellingen en het systeem van
ciassificeering, waardoor een zoo goed mogelijke on-
derlinge vergelijking der verkregen gegevens wordt
gewaarborgd.
Monetaire vraagstukken.
De plenaire zitting gewijd aan het
financie- en
valuta.wezen
werd ingeleid door een interessant rap-
port van Marcus Wallenberg (Zweden) over de ,,In-ternationale valutaproblernen, een overzicht over de
jongste ontwikkeling”. In dit rapport wordt een uit-
eenzetting gegeven van het functionneeren van den
gouden standaard tot 1914 en de ontwikkeling van
het valutawezen in den na-oorlogstijd, terwijl voorts
in het bijzonder de aandacht wordt geschonken aan
het herstel van den gouden deviezenstandaard sinds
zijn invoering van 192e af in de meeste landen en
aan de oorzaken van de uiteindelijke ineenstorting
daarvan. Onderzocht wordt de vraag van de betrek-
king tussehen prijsniveau en den wisselkoers. Aanbe-
volen wordt om de fouten van het verleden te ver-
mijden, zich te vergewissen of een valuta niet over-of ondergewaardeerd is, voordat men tot een de jwe
stabiliseering overgaat, terwijl terugkeer tot een sta-
bilisatie volgens den schrijver echter allereerst af-
hangt van een verbetering in de internationale poli-
tieke verhoudingen.
In dezelfde zitting besprak o.a. Prof. Felix Mlynar-
ski (Polen) nog het oude en nieuwe begrip van deii
gouden standaard. en Kurt Freiherr von Schröder
(Duitschland) deviezencontrôle en betalingsbalans.
In de resolutie omtrent de monetaire politiek aan-
vaard pleit het Congres wederom voor het herstel va
een Vrij
•
internationaal deviezehverkeer tegen vaste
koersen en ter voorbereiding van een de jure stabili-
seering voor een zoo groot mogelijke de facto stabili-satie in een zoo groot mogelijk aantal landen, waarbij
vastgesteld wordt, dat het functionneeren van het drie-
mogendhedenverdrag van September 1936 afhanke-
lijk is van de bereidheid van zekere landen tot, het
voeren van een vrije goudpolitiek.
Technische onderwerpen.
.
. ••.
Wij noemen in deze de
vervoervraagstukkeii
zoowel
wat weg-, spoorweg- en luchtverkeer, zoomede de bin-
nenscheepvaart betreft, het internationaici telefoon-
en telegram- en het luchtpostverkéer. Reeds wezen wij
op het door den heer F. P. J M. Krijnen uitgebraèhte
belangrijke rapport over den geweldigen, vooral ook
technischen, vooruitgang van het berichtenverkeer in
de laatste 20 jaar, welke uitstekende studie, nader
nog in de groepszittingen door den heer Krjnen uit-
voerig toegelicht, zeer de aandacht heeft getrokken.
Voorts hebben van Nederlandsche zijde de heeren
Mr. L. H. Slotemaker en D. J. de Vries der K.L.M.
deelgenomen aan de besprekingen inzake de interna-
tionale luchtverbindingên.
De wenschelijkheid van gelijktijdige invoering van
den
zom.ertijd
in de verschillende landen, inzonder-
heid voor Nederland van belang, werd verdedigd door
Mr. J. G. Koopmans, die de in deze ingediende
resolutie wederom – ook in Berlijn was deze vraag
reeds ter sprake gekomen – aanvaard zag. Ook ten aanzien van de vraagstukken van de
be-
schernsing van den industrieelen eigendom
mocht de
Nederlandsche delegatie succes boeken, doordat de
heeren S. M. R. Davidson en Mr. H. F. van Walsum
bereikten, dat men een aanbeveling betreffende be-
looning van uitvinders in loondienst in cle desbetref-
fende ontwerp-resolutie heeft laten vervallen.
Eenzelfde resultaat mochten de Nederlandsche ge-
delegeerden Mr. H. Oraandijk, Mr. H. J. Knottenbelt
en Mr. J. W. Wijnaendts verkrijgen, die zich iioeite
hebben gegeven, om de resolutie inzake wijziging en
aanvulling van het
arbitragereglement
der Interna-
tionale Kamer van Koophandel, zoomede die inzake de
faillissements- en crediteurenbescherming aldus ver-
anderd te zien, dat deze naar Nederlandsch juridisch
inzicht beteren waarborg bieden.
* *
*
Uit het bovenstaande blijkt, dat de Nederlandsche
Delegatie uit ongeveer 60 vertegenwoordigers be-
staande en dientengevolge in sterkte de vijfde plaats
innemende, na respectievelijk Duitschland, Denemar-
ken, Engeland en Amerika, een aanzienlijk aandeel
aan de besprekingen op het Congres heeft genomen
en op verschillend gebied met haar inzichten instem-
ming heeft mogen vinden, waarvoor alsdan in de des-
betreffende resoluties plaats is ingeruimd. Wij noe-
men in dit verband ook den naam van Mr. W. F.
Lichtenauer, die in de groepszitting voor douane- en
contingenteeringspolitiek met succes een amendement
verdedigde, waardoor enkele onderdeelen der ontwerp-
resolutie, betreffende de technische uitwerking van
het contingenteeringssysteem, waartegen van Neder-
landsche zijde bezwaren bestonden, zijn komen te ver-
vallen of wijziging vonden. Tenslotte mogen wij niet
nalaten met een enkel woord nog te vermelden de
uitstekende rede door Ir. W. H. van Leeuwen, gehou-
den in de groepszitting van 28 Juni, gewijd aan den
wereidhandel, waarin deze aan,bevai ter bevordering
van een internationaal economisch herstel vooral ook
zich te wenden tot de bevolking der verschillende lan-den om deze de oogen te openen voor de groote geva-ren, welke het economische en sociale leven, ondanks
wellicht den schijn van het tegendeel, uit de tegen-
woordige situatie der volkshuishoudingen en de door
de ‘Regeeringen gevolgde, op zelfgenoegzaamheid ge-
richte, politiek dreigen.
De totaal-indruk van dit Congres kan samengevat
worden in de woorden, welke Mr. ‘R. Mees, voorzitter
der Nederlandsche ‘Organisatie der Internationale
Kamer van Koophandel tot de leden der Ned. dele-
gatie richtte in haar laatste gebruikelijke morgenhij-
eenkomst op
Vrijdag
30 Juni:
,,Een goed Congres in ernstigen tijd, waarvan, ook
,,al zouden de gedane economisch gezonde en wen-
,,schelijke aanbevelingen onverhoopt toch geen doel
,,mogen treffen, dit resultaat althans overblijft, dat
,,do delegaties van het bedrijfsleven uit zooveel lan-
,,den in welwillendheid contact hebben gezocht en ge-
,,ijonden en gezamenlijk niet hebben nagelaten te
,,waarschuwen tegen de ernstige gevaren, die de
,,wereld ‘in economisch en politiek opzicht dreigen.”
Mr.
J. MILIUs.
568
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19
Juli 1939
RECENTE VERSCHUIVINGEN IN DEN
WERELDHANDEL.
De interna.tionale ruil in goederen of geld.
De noodzakelijkheid van de internationale uitwisse-
ling van goederen en diensten is, alleen al door de
iclimatologische en geologische verschillen, zoo van-
zelfsprekend, dat een theoretische verdediging hier-
van, zelfs op het huidige oogenblik, water naar zee
dragen zou zijn.
Eenigszins anders staat het met een kwestie,
welke véér den oorlog evenzeer als vanzelfsprekend
gegolden zou hebben, ul. die van den internationalen
ruil met het geld als intermediair.
Onder invloed van de moeilijkheden in het beta-
lingsverkeer, welke slechts symptomen waren van
clieperliggende moeilijkheden, vond de leer van den
diredten goederenruil vooral gedurende de laatste ja-
ren, een aantal verdedigers. Het verminderen van
den ruil door middel van geld heteekent echter even-zeer een verarming en een verlaging van den levens-
standaard als het afnemen van de hoeveelheid goede-
ren, welke internationaal verhandeld werd.
Waardoor immers is het geld in het ruilverkeer
gekomen en gebleven? In beginsel zouden wij hierop
willen antwoorden: omdat het de eenige mogelijkheid
bood te voldoen aan de behoeften van een maat-
schappij, welke in behoeften en bevredigingsmiddelen
toenam. Zoodra twee ruilpartijen niet meer elk één
zeer bepaald ruilobject op het oog hebben, waaraan
voor beide een even intense behoefte bestaat, betee-
kent een ruil, uitsluitend in goederen, althans voor
één van beiden een zekere dwang bij de behoeften-
bovrediging. Deze uitschakeling van de Vrije keus be-
teekent, althans voor ons, maatschappelijk een ver-
arming.
Het tegenargument, dat bij het ontbreken van be-
taalmiddelen, waardoor een ruilovereenkomst de
eenige . overblijvende oplossing zou zijn, een drgeljk
min of meer gebrekkige uitwisseling altijd nog iets
oplevert, gaat o.i. aan de kern van de vraagstelling
voorbij. Ongetwijfeld is een half ei beter dan een leege
dop, doch dat sluit niet uit, dat men zou probeeren
een heel ei te krijgen.
Het uiteen.vallen van den ,wereldhandel”.
Volkomen terecht beschouwt dan ook de Econo-
mische Oommissie uit den Volkenbond
1)
een verder-
gaande scheiding van de handeldrijvende landen in
twee kampen, één met een vrij, een ander met een
gebonden betalingsverkeer, als een ontwikkeling, die
met alle krachtsinspanning voorkomen moet worden.
1
–
let gebonden betalingsverkeer in sommige landen,
voortvloeiende uit het gebrek aan buitenlandsche be-
taalmiddelen, vormt één der ernstigste obstakels voor een verbetering der handelsbetrekkingen. Zou men er
op eenigerlei wijze in kunnen slagen een vrijer inter-
nationaal betalingsverkeer tot stand te brengen, dan
zou dit automatisch leiden tot de verdwijning van
een aantal handelspolitieke methoden, waartoe alleen een gebonden betalingsstelsel de gelegenheid schept.
Inzonderheid geldt dit voor het onder het laatste
stelsel mogelijke systeem van ,,stille” uitvoerpremies
door differentieering van het koerspeil der nationale
geldeenheid.
Het is de monetaire ontwrichting, welke naast an-
dere factoren
2)
een groot aandeel heeft gehad in het
ontstaan van een tweetal tendenzen, welke het zoo-
juist verschenen overzicht van den wereldhandel in
1938 van den Volkenhond karakteriseert als de
dis-
integratie von den wereldha.ndel.
3)
De toeneming van den rechtstreekschen handel tus-schen verschillende overzeesche gebieden is de eerste
‘) Rapport van het Economie Comnrittee of the Lague
of Nations inzake ,,O’bsei-va(bions on the present pi-ospeots
of comnierciaj poiicy’.
)
Zie
ook E.-S.B.
26 April 1939.
3)
Revieu
of
World Trade 1938.
League of Nations; Ge-
nève
1939.
van deze tendenzen geweest, welke na den oorlog een
steeds sterker uitgesproken karakter kreeg. Historisch
gezien beteekent dit, dat wederom een stapelmarkt-
positie verloren gaat, daar vooral Engeland hierdoor getroffen wordt. De cijfers van den Engelschen her-
uitvoer geven het beloop van dit proces duidelijk weer.
Indicos van de uibvoenhoeveel!heden van
Engeland
1).
Totale
Speciale Weder-
uitvoer uitvoer uitvoer
1924 ………….
99.8
97.5
113.1
1929………….
104.0
105.6
95.9
1932………….
68.1
66.4 78.8
1936………….
79.6
80.2 75.8
1937………….
86.4
87.8 78.4
1938………….
77.4
77.9 74.5
t)
Ontleend aan World Trade of
1938.
Basisja.re
.n voor
1923-24 1913; 1925-1930 : 1924; 1931-1935 : 1930;
1936-38 : 1935.
Voor de Engelsche betalingsbalans beteekent dezé
ontwikkeling een verlies op de dienstenrekening,
waardoor de wensoh tot verhooging van den uitvoer des te dringender wordt.
De vorming van complementaire economische
groé pen.
Van nog grooter belang voor den toestand van den
internationalen handel schijnt ons een tweede ont-
wikkeling, welke zich steeds scherper afteekent. De
drijfveer van deze ontwikkeling is o.i. de grootere
drang naar zekerheid, welke de jaren na de depressie
van 1929 kenmerkt. In wezen is deze poging tot het
monopoliseeren van bepaalde markten door het slaan
van vaste verbindingen niet verschillend van die,
waarbij gepoogd werd het interne economische leven
der landen door zeer talrijke regelingen een grootere
mate van stabiliteit te geven. De geweldige groei
van het verzekeringswezen is een verschijnsel van
denzelfden aard, tot uiting komende in de particuliere
huishouding. Het ligt buiten ons bereik van dit vei-
ligheidsstreven een verklaring te geven; a priori kan men de gedachte aan een zekere veroudering echter
moeilijk van zich afzetten.
In elk geval zijn onder invloed hiervan de grond-
slagen gelegd voor een geheel anderen opbouw van
den wereldhandel. Een nieuw imperialisme ontstaat,
waarbij de goederenstroom tusschen de twee samen-
stellende deelen – een sterk geïndustrialiseerd lei-
dend land met een aantal, liefst politiek beheerschte,
grondstoffenlanden – het hoofddoel der vereeniging
vormt. De kenteekenen van deze blokvorming zijn
over de geheele wereld waar te nemen.
Het proeeiitueel aandeel van een verbonden groep in den
totalen bu:iteniandsehen handel van sommige staten
1).
Handel van:
Aandeel van
’29 ’32 ’35 ’38 ’29 ’32 ’35 ’38
Ver. Koninkrijk. Britsch imperium
30.2 36.4 39.0 41.9 44.4 45.4 47.6 49.9
Frankrijk ……. Franschekoloniën
protectoraten,
mandaten……..
12.0 20.9 25.8 27.1 18.8 31.5 31.6 27.5
Japan ……….Yen-blok ……..
26.0 36.9 34.9 45.0 35.0 372 41.1 62.7
Duitschland ….
6 Z.-O.
Eur. land
4.5 5.5 10.1 12.0 5.0 3.9 7.7 13.2
Nederland …… Overz. gewesten.
5.5 5.0 7.2 8.8 9.4 5.9 5.7 10.7
t)
Gegevens ontleend aan ,,Review of World Trade
1938″.
Het Ottawa-verdrag van 1932, dat de economische
banden met de politiek mondig geworden Britsehe
dominions nauwer aanhaalde, is een eerste voorbeeld,
dat bovendien vanuit het oogpunt der verdragslui-
tenden niet zonder resultaat is gebleven. Van 1929
tot 1938 steeg het aandeel van de deelen van het
imperium in den invoer van Groot-Brittannië met
11.7 pOt., terwijl thans de helft van Groot-Brittan-nië’s uitvoer door het imperium wordt opgenomen.
In Frankrijk wordt het imperiale besef eveneens
steeds sterker, hetgeen zich in een verdichting der
handelsbetrekkingen uit.
Van meer recenten datum en door de politieke im-
plicaties meer in het oog vallend, zijn de gelijkge-
richte pogingen van Duitschland om zijn economisch
machtsgebied uit te breiden over Z.O. Europa, ten.-
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCIIE BERICHTEN
569
gevolge waarvan volgens een Duitsche schatting
4)
on-
geveer 46 pCt. van den Z.O. Europeeschen handel
plaats vindt met het Groot-Duitsche rijk, met inbe-
grip van het protectoraat.
De geweldige uitbreiding van het aandeel van het
Yen-blok in Japans buitenlandschen handel, tenslotte,
is voor een groot gedeelte terug te voeren op de in-
eenschrompeling van den handel met de overige lan-
den, waarmee Japan de politieke penetratie van het
Yen-blok betaalt.
In dit verband dient eveneens gewezen te worden
op den expansiedrang van de Vereenigde Staten in de
richting van Zuid-Amerika, welke het laatste jaar
sterk is opgekomen. Ten deele was dit een reactie op
de belangrijke uitbreiding van het aandeel, dat
Dnitschland in den invoer van deze landen had: van
7.8 pCt. in 1929 steeg het percentage van Duitschland
nl. tot 11.5 pCt. in 1938.
Het wil ons dan ook voorkomen, dat de resolutie,
aangenomen op de jongste Pan-Amerikaansche con-
ferentie te Lima, waarin op de verwijdering van de
talrijke handelsbelemmeringen wordt aangedrongen,
vooral gericht is op de integratie van den handel
tusschen Noord- en Zuid-Amerika onderling. De uit-
voering van deze voorstellen, waaraan de Economi-
sche Commissie van den Volkenbond in haar boven-
aangehaald rapport veel waarde blijkt te hechten,
kan zeer goed een verder losmaken van multilaterale
betrekkingen beteekenen, doordat een zeer sterk ver-bonden Pan-Arnerikaansch blok ontstaat.
De bovengeschetste ontwikkeling laat zich in het
volgende beeld samenvatten. Vergelijkt men het net
der internationale handelsbetrekkingen voor 1929
met een spinneweb, dan kan men zeggen, dat in de
laatste jaren verschillende fijnere draden uit dit web
zijn weggevallen. Daar de totale hoeveelheid goede-
ren, welke zich door dit n.et beweegt, niet naar even-
redigheid verminderd is, volgt hieruit, dat de over-
gebleven hechtdraden in omvang moeten zijn toe-
genomen.
De omvang van den wereldhandel in 1938.
Naast de geographische verdeeling is ook de abso- lute omvang van den wereldhandel van belang.
P.rocentueele verandening in de goudwaarde
van den handel ‘).
1929= 100
1937 = 100
invoer
uitvoer
invoer
uitvoer
’37 ’38 ’37 ’38
’38
’38
Sterk geïndustri-
aliseerde landen
46.2 38.6 42.0 37.9
83.4
90.4
waarvan:
Groot-Brittannië.
51.5 45.9 42.9 38.3
89.2
89.2
Ver. Staten…..41.0 26.5 37.8 35.0
64.8
92.7
Duitschiand
2)
. .
40.5 41.1 44.3 33.3
101.5
90.8
Andere landen ..
44.8 42.5 52.7 44.1
94.8
83.8
Totaal alle landen
45.7 40.2 46.5 40.6
87.9
87.2
2)
Ontleend aan Revew M World Trade
1938.
) Duitsh-
land zonder Oostenrijk.
Zooals uit bovenstaande gegevens blijkt, was het jaar 1938 vergeleken bij het voorafgaande jaar niet
gunstig. Zoowel de wereldinvoer als de werelduitvoer
daalde, waarbij de scherpe inzinking in den invoer
van de Vereenigde Staten een zeer belangrijken in- vloed uitoefende. 1-loewel de ,,andere landen” hun
invoer, in vergelijking met 1937, beter op peil hielden
dan de industrieele landen, daalde de uitvoer van
deze laatste landen toch sterk.
De vraag rijst, welke uitwerking deze veranderin-
gen in den omvang en de verdeeling van den interna-
tionalen handel op de handelspolitiek der verschil-
lende landen hebben gehad. Dit probleem zullen wij in
een volgend artikel aan een nadere beschouwing on-
derwerpen. H. W. LAMBERS.
4)
Monatsberichte des Wiener Lnstituts 1 tir Wiirtsehafts-
u nd Konjunktu rfoiisohuivg,
Mei 1939.
DE RIJKSMIDDELEN OVER JUNI.
Algemeen beeld.
De opbrengst der Rijksmiddelen was in de afge-loopen maand niet onbevredigend. De niet-directe
heffingen gaven in totaal een ontvangst van
f
38.914.400. Het stelt eenigszins teleur, dat de op-
brengst van de gelijknamige maand van het vorige jaar niet kon worden gehaald, toen
f
373.500 méér
aan ‘s Rijks schatkist ten goede kwam, doch men ver-
gete niet, dat de ontvangsten van Juni 1938 aan den hoogen kant waren. De dividend- en tantièmebelas-
ting, waarop nimmer peil te trekken valt, gaf toen
f
1.166.300 méér. Voorts vormt de omzetbelasting in
den laatsten tijd een verwarrenden factor; immers
door de jongste wetswijziging is het tijdstip van be-
taling van belasting, clie bij aanslag wordt geïnd,
naar de eerste maand van het kwartaal verschoven,
waardoor de afgeloopen maand als vanzelf ongunstig
afsteekt tegen Juni 1938. Een en ander leidt tot de
conclusie, dat een teruggang van niet meer dan
f
373.500 onder deze omstandigheden bijzonder mee-
valt. Het niet ongunstige eindresultaat werd dan
ook alleen verkregen, doordat verschillende andere
heffingen een belangrijke stijging vertoonden; zoo de
invoerrechten, de gedistilleerdaccijns, de suikeraccijns,
de tabaksaccijns en de successierechten. Daarnaast
wezen ook het statistiekrecht, de zoutaccijus, de ge-
slachtaccijns, de belasting op gouden en zilveren wer-
ken en de loodsgelden een hooger opbrengstcijfer aan.
De gemiddelde maandraming werd in de afgeloopen
maand dan ook overtroffen met
f
2.104.000.
De totale opbrengst van het eerste halfjaar van
dit jaar bedraagt
f
223.999.800 tegen
f
217.234.100
over dezelfde periode van 1938 en bij een evenredige
raming van
f
220.862.500. Het verschil is derhalve
slechts gering. Tot de vermeerdering droegen tien
middelen bij tot een totaal-bedrag van
f
15.453.000;
de overige zeven middelen daalden gezamenlijk met
f
8.687.300. Wat de raming betreft, deze werd door
acht middelen overschreden met
f
9.940.500 in totaal;
de opbrengst der resteerende negen middelen bleef
f
6.803.200 bij de verwachting ten achter.
Dividend- en tantièmebelasting.
Zooals reeds hierboven w’erd opgemerkt, liep de
opbrengst der dividend- en tantièmebelasting met
f
1.166.300 terug. Nu behoeft aan dezen teruggang
niet te veel waarde te worden gehecht. De dividend-en tantièmebelasting wordt grootendeels in de mid-
clelste maanden van het jaar ontvangen. T-let vorige
jaar was de maand Juni reeds uitzonderlijk gunstig.
Het is zeer wel mogelijk, dat dit jaar de meeste ont-
vangsten zich in de maand Juli zullen concentreeren,
gelijk buy, ook in 1937 het geval was. Niettemin
oorspelt het niet veel goèds, dat de in de eerste
maanden van het jaar verkregen voorsprong thans in
een nadeelig saldo van
f
1.130.500 is omgezet; te
minder, indien men bedenkt, dat de ontvangst van
de eerste maanden van het jaar gunstig w’erd be-
invloed door de in Mei 1938 ingevoerde 20 nieuwe opcenten. De vrees is niet ongewettigd, in aanmer-
king genomen mede de dalende ondernemerswinsten,
dat de vergelijking in de eerst komende maanden
nog ongunstiger voor het loopende jaar zal uitvallen.
Invoerrechten.
De met 1 Maart ji. in werking getreden tariefs-
verhooging doet zich bij de invoerrechten sterk ge-
voelen. Ditmaal werd
f
9.735.000 ontvangen, of
f
978.900 meer dan in Juni 1938, toen de opbrengst
al vrij hoog was. Gedurende het eerste halfjaar kwam
reeds
f
9.386.100 meer aan invoerrechten binnen dan
gedurende de eerste zes maanden van 1938. Ook het
statistiekrecht geeft den laatsten tijd stijgende ont-
vangsten te zien; de vooruitgang bedroeg ditmaal
f
1.600, doch over zes maanden reeds
f
43.200. In
deze cijfers manifesteert zich de toeneming van onzen
570
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
geheelen buiténlandschen handel. De voorraadvor-
ming is nog steeds een internationaal verschijnsel.
Accijnzen.
De accijnzen maken over het algemeen een goed
figuur. In de afgeloopen maanden gaven slechts twee
accijnzen een daling te zien, ni. de w’ijnaccijns en de
bieraccijns. Bij beide genoemde middelen werd de
lagere opbrengst echter ruimschoots gecompenseerd
door hoogere ontvangsten in de voorafgaande maan-den. De zoutaccijns ging vooruit met
f
58.500; hier-
bij dient echter te worden bedacht, dat de ontvangst
van Juni 1938 abnorrnaal laag was. De geslacht-
accijns vertoonde een accres van
f
16.600, doch kon
de gemiddelde maandrarning niet halen (tekort
f
15.600). De gedistilleerdaccijns gaf een surplus
van
f
265.400. wat te meer opvalt, daar 1939 ee.n vervaldag van den credietterinijn minder telde. De
suikeraccijns steeg met niet minder dan
f
803.000
en bracht zoodoe.nde de bijzonder mooie opbrengst
van
f
4.976.800 in ‘s Rijks schatkist. Ook de tabaks-
accijns was hoog; de opbrengst beliep
f
3.712.100, d.i.
f
528.200 meer dan in Juni 1938 en
f
712.100
boven de maandraming. De eindindruk kan niet an-
ders dan gunstig luiden; het verbruik weet zich zeer
behoorlijk te handhaven. Deze gunstige indruk wordt
bevestigd, indien men de ontvangsten over de eerste
halfjaren van 1938 en 1939 met elkander vergelijkt.
Slechts twee middelen, t.w. cle zoutaccijns en de ge-slachtaccijus leverden minder op dan in 1938 (terug-
gang in totaal
f
291.200). De overige vijf accijns-
heffingen verschaften eens voordeelig verschil in op-
brengst van
f
2.760.800, waarvan
f
1.265.900 op
rekening komt van den suikeraccijns. Vermoedelijk is de grootere koopkracht voor een deel aan de vele
Regeeringsorders toe te schrijven.
Andere indirecte heffingen.
De belasting op gouden en zilveren werken nam
toe met
f
4.000, dank zij de opleving in het bedrijf.
Over de omzetbelasting spraken wij reeds. Er valt
ditmaal een vermindering van
f
1.695.000 te consta-
teeren, doch dit is louter te wijten aan de gewijzigde
betalingsregeling. Gerekend over zes maanden kwam
in het loopende jaar reeds f
3.038.000 -meer binnen
dan in 1938. Met de couponbelasting gaat het nog
steeds bergafwaarts. Ditmaal was de ontvangst
f
20.600 lager (over het le halfjaar
f
195.800); de
vele conversies hebben een nadeeligen invloed uit-
geoefend.
Ook de z.g. conjunctuurheffingen bewegen zich den
laatsten tijd op een laag peil. Er is weinig bedrijvig-heid in den handel en door de gespannen internatio-
nale verhoudingen gaat er weinig op de beurs om.
De zegelrechten liepen ditmaal terug met
f
349.800,
waarvan
f
86.000 is te
wijten
aan een trager vloeien
van de beursbelasting. Intusschen waren de zegel-rechten in Juni ii. weer iets hooger dan in de beide
daaraan voorafgaande maanden. De registratierech-
ten daalden met
f
159.600 tot het wel zeer lage be-
drag van
f
1.029.600. Gerekend over zes maanden
hebben de zegelrechten en de registratierechten resp.
f
924.100 en
f
732.100 minder voor de schatkist op-
geleverd.
In tegenstelling met de voorafgaande maand gaven
de successierechten ditmaal weer een
stijging
in
opbrengst te zien (van f457.900). Deze ontvangst
was vrij bevredigend, immers
f
537.900 hooger dan
de gemiddelde. maandraming. De in de eerste maan-
den van het jaar ontstane achterstand werd hierdoor echter slechts zeer ten dccle ingehaald; er bestaat te
dezen opzichte nog een tekort van
f
5.413.500, in
hoofdzaak toe te
schrijven
aan de enorm hooge op-
brengst van Mei 1938. Tenslotte trekken de loods-
gelden nog de aandacht, die zich ook nu in stijgende
lijn bewogen (vermeerdering
f
12.500). Over het eer-
ste halfjaar kon in totaal
f
196.200 meer worden
geboekt dan in hetzelfde tijdvak van 1938. Dit voor dit kleine middel niet onbelangrijke bedrag wijst op
meer bedrijvigheid in het scheepvaartverkeer, gevolg
van de opleving van den internationalen handel.
Directe belastingen.
Bij de directe belastingen begint het nieuwe be-
lastingjaar langzamerhand invloed uit te oefenen.
De stand op ultimo Juni ji. is voor 1939 zeer gun-
stig; het totale kohierbedrag beloopt
f
73.786.400
tegen
f
61.665.700 op 30 Juni 1938. Alle middelen staan ditmaal hooger te boek dan in het vorige jaar.
De achterstand in de aanslagregeling bij de grond-
belasting is blijkbaar ingehaald. Het leeuwendeel van
den vooruitgang komt op rekening van de inkom-
steribelasting, waarvan het zuiver kohierbedrag met
niet minder dan
f
11.317.100 toenam. Ongetwijfeld
doet de verbetering van de conjunctuur in 1937 zich
hier nog gevoelen; daarnaast moet aan de verhooging
der opcenten worden gedacht. Bij de vermogeusbe-
lasting bedraagt het verschil in méér
f
694.600. Bij
de nog resteerende middelen is de toeneming van
het kohierbedrag relatief slechts gering.
AANTEEKENINGEN.
De bewapening ter zee.
Sinds het jaar 1933 vertoont de bouw van oorlogs-
schepen in de wereld een snelle uitbreiding, die,
naar men verwachten- kan, in de komende jaren nog
w’el zal voortduren, omdat er, behalve de sterke oor-
logsdreigungen, ook nog een technische reden voor
den vlootbouw aanwezig is, ni. de vervanging van
die categorieën schepen, die tijdens den wereldoorlog gebouwd zijn en thans de leeftijdsgrens bereiken. Het
Institut für Konjunkturforschung wijdt aan dit on-
derwerp een beschouwing, waaraan’ het volgende is
ontleend.
Door de opzegging van het Engelsch-Duitsche
vlootverdrag is de laatste kwantitatieve beperking
van den bewapeningswedloop ter zee weggevallen. De
kwalitatieve beperkingen van het Londensche vloot-
verdrag van 1936, d.w.z.
–
de maximum grenzen voor
de waterverplaatsing en voor het kaliber van het
scheepsgeschut zijn nog steeds van kracht, zij het dan
ook niet meer in haar oorspronkelijken vorm. Enge-
land en de Vereenigde Staten hebben nI., nadat Japan
in 1938 geweigerd had inlichtingen te verstrekken
over de tonnage en de bewapening van zijn op sta-
pel gezette slagschepen, de limiet van deze categorie
verhoogd tot 45.000 ton. Deze grens zal slechts be-
reikt worden door de nieuwe Amerikaansche slag-
schepen. De Engelschen gaan de 40.000 ton nog-niet
te hoven, terwijl Frankrijk 35.000 ton als maximum
zal handhaven, zoolang de andere continentale Euro-
peesche landen deze grens niet zullen passeeren.
Het blijkt echter, dat deze verdragsbepalingen in
geen enkel opzicht in staa.t geweest zijn de uitgaven
voor de oorlogsmarines te beperken. De gecombineer-
de marunebegrootingen van de 5 groote zeemogend-
heden vertoonen sinds 1933 een regelmatige en zeer
sterke stijging; het
cijfer
van 1939 is ongeveer 110
pOt. hooger dan dat van 1933.
De tonnage van de in aanbouw zijnde schepen
stee.g sinds 1933 nog veel sterker danhet cijfer der
totale uitgaven, en vertoonde sinds 1933 een toe-
neming van ruim 230 pOt. Op 1 Februari 1939 stond
in totaal 1.1 millioen .ton op stapel, tegen 1 millioen op het overeenkomstige tijdstiji van -het vorige jaar.
Voor Engeland was dë tonnage van de in aanbouw
zijnde schepen ongeveér even groot als het vorige jaar en bedroeg bijna 440.000 ton. De Vereenigde
Staten vertoonen een belangrijke stijging door de
kiellegging van 5 nieuwe slags.chepen. Hetzelfde geldt
voor Italië, dat met deïi bouw van 2 schepen van dit
19 Juli 1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
571
type een aanvang maakte. Het Duitsche cijfer liep
iets terug t.o.v. het vorige jaar; door het indienst-
nemen van 2 slagkruisers.
Interessant is een vergelijking van de samenstel-
ling van de in aanbouw zijnde tonnage in 1914 en
in 1939. De categorie der slagschepen en slagkrui-
sers geeft een daling te zien van 84.5 pOt. in 1914,
tot 53.1 pOt. in 1939, terwijl het lichtere materiaal
een sterke procentueele stijging vertoont. Het per-centage van de kruisers steeg van 7.8 pOt. op 17.4
pOt., dat van de torpedobootjagers en torpedoboo-
ten van 4.3 pCt. op 11.4 pOt. Bovendien is er sinds
1914 een nieuwe categorie, die door haar groote een-
heden een aanzienlijk deel in de totale tonnage heeft
verkregen, aan de samenstelling der oorlogsvloten
toegevoegd, en wel de vliegtuigmoederschepen, die
13.3 pOt. van de op stapel staande tonnage uitmaken.
Men moet zich echter wel bewust zijn, dat het
cijfer van de op stapel staande tonnage niet repre-
sentatief is voor het tempo van de oorlogsvoorberei-ding ter zee, omdat rekening gehouden moet worden
met den
tijd,
die verloopt tussehen de kiellegging en
cle indienstneming. Is dit tijdsverloop lang, dan stijgt de in aanbouw zijnde tonnage bij een versnelling van
de vlootuitbreidingen veel sterker dan in het geval
van een korten bouwtijd.
In Engeland is men van plan om de, in 1937 op
stapel gezette, slagschepen binnen den
tijd van 3
Y2
jaar
af te leveren, hetgeen een bijzondere prestatie ge-
noemd mag worden, aangezien de bouw van slagsche-
pen tot nu toe 4 â 5 jaar vorderde. De bouw van het
kleinere materiaal kost gewoonlijk il4 2% jaar, doch
Italië doet het tegenwoordig, althans voor jagers en
duikbooten, aanmerkelijk sneller.
De gereedgekomen tonnage bedroeg in 1938
325.000 ton en overtrof hiermede die van 1937 met
80.000 ton. Aangezien er in 1938 ongeveer 90.000 ton
de leeftijdsgrens bereikte, bedroeg de netto-groei van
de oorlogsvloten ongeveer 235.000 ton. Duitschiand,
dat in 1937, wat het indienstuemen van nieuwe een-
heden betreft, nog de laatste plaats innam, stond in
1938 op de derde plaats.
Hoewel de Britsche vloot nog steeds de grootste ter
wereld is, heeft deze sinds 1914 een belangrijk deel
Gereedgekomen oorlogsschepen va.n de le orde
t)
1937
1938
Landen
1000 t.I in
0
/0
1000 t.I in
0
/0
Engeland ………………
67
21.6
79
24.3
Ver. Staten ……………
.45
18.5
116
35.7
Japan …………………
50
20.6
16
4.9
Frankrijk ………………
35
144
8
2.5
Italië …………………
.
32
13.2
33
10.1
Duitschland ……………
14
5.7
73
22.5
Totaal …………….
1
243
1100.0
1
325
1100.0
1)
Slagsehepen, slagkru’isers, vliegtu ig-moedersohepen,
kruisers, 4orpedojagers, torpedobooten en duikbooten.
VeranderIngen in de verhoudingen van •de oorlogmarines
der groote mogendheden.
Groo-
bltannlen
328
VesSt.v.
Amwike.
2.09
Iepen
DeutsdIand
29
,
Çrenk-
rekh
ftailsn
___
II
‘4)
‘4.
II
L
ti’
A
1914
38
3
e
14
3B39
143s
1439
1439
1439
van haar overmacht ingeboet ten koste van de Ver-
eenigde Staten.
Duitschland, dat in 1914 de tweede oorlogsmarine ter wereld bezat, sluit thans de iij der groote zeemo-
geudheden, terwijl Italië en Japan hun aandeel sinds 1914 meer dan verdubbeld hebben en Frankrijk zijn
positie ongeveer gehandhaafd heeft.
Het grootste deel van de tonnage der oorlogsma-
rines wordt nog steeds ingenomen door de slagsche-
pen, hoewel hun aandeel in het totaal sinds 1914
sterk is afgenomen. De oorzaak hiervan dient niet
gezocht te worden in het feit, dat de tactische waarde
van dit scheepstype, door veranderingen in de techniek
van den zee-oorlog zou zijn afgenomen, doch veeleer
in het feit, dat het verdrag van Washington, van
1922, den bouw van slagschepen tot 1936 verbood. Door een sterke uitbreiding der lichtere categorieën
heeft men getracht dit tekort zooveel mogelijk te
compenseeren. De torpedoboojager heeft zijn aandeel
in de totale tonnage sinds 1914 verdubbeld, de duik-
boot verzesvoudigd, terwijl de, in 1914 nog onbeken-
de vliegtuigmoederschepen, ongeveer 10 pOt. van het totaal uitmaken.
De kleine staten hebben tot nu toe vrijwel nog niet
deelgenomen aan den bewapeningswedloop ter zee. Slechts Nederland, dat, in verband met zijn speciale
positie als groote koloniale mogendheid, een uitzon-
dering vormt, is op bescheiden schaal bezig zijn ach-
terstand op dit punt in te loopen. De totale in aan-
bouw zijnde tonnage van de kleine staten bedroeg in 1938 ongeveer 116.000 ton, hetgeen neerkomt op 10
pOt. van dat der groote mogendheden. Ongeveer 30
pOt. van deze schepen wordt op Engelsche-, Fran-
sche-, Duitsche- of Italiaansche werven gebouwd.
In den laatsten tijd heeft men veel interesse ge-
toond voor een nieuw scheepstype, de z.g. matartorpe-
doboot, dat door zijn speciale geschiktheid voor kust-
verdedigingsdoeleinden en zijn geringe bouwkosten
een uitnemend wapen schijnt te zijn voor de kleinere
nogendheden. Deze scheepjes, die een waterverplaat-
sing van 20 â 60 ton hebben, zijn doorgaans bewa-
pend met 2 torpedolanceerbuizen en eenige mitrail-
leurs, terwijl zij door het meevoeren van dieptebom-
men tevens als duikbootjager dienst kunnen doen. Zij
kunnen een enorme snelheid van 40
t
50 mijl ontwik-
kelen, en daar zij tevens over geruislooze motoren
beschikken, wordt hun waarde in een onverwacht ge-
vecht zeer hoog aangeslagen.
Ondanks de geweldige opofferingen, die de groote
mogendheden zich getroosten om haar oorlogsvloten
op peil te brengen, is de grens van het prestatiever-
mogen nog niet bereikt, omdat er nog steeds vrije
hellingen aanwezig zijn. Slechts Frankrijk maakt
hierop een uitzondering; men heeft zich hier ver-
plicht gezien om vervangingen van de handeismarine
op buitenlandsche werven te laten uitvoeren.
Wijziging van den benzineprijs.
Tot eind Juni namen wij voor den prijs van ben-
zine 64/66° 375 EP de f.o.b.-noteering van de Gulf-
markten op. Daar de benzineprijzen van de Amen-
kaansche exportmarkten voortaan slechts op basis
van de octaanwaarde worden berekend, zullen wij in
het vervolg in onze prijsstatistiek vermelden de no-
teering voor benzine 60-62° 65
OZ.
Daar de prij-
zen van genoemde soorten weinig uiteenloopen, heb-
ben wij besloten de oude prjsreeks voort te zetten
niet de noteeringen van de nieuwe soort.
52
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. Juni 1939 (in Guldens)
A1″DIEL1N(*Ja
Dir. belatingev
Kohieren
voor den dienst
Bedragen,
welke zijn
1939
1
)
…_____I
1
Benaming der
terugge-
geven of
middelen
Totaal
bedrag
anders dan
Zuiver
bedrag
u
o
.a o
wegens
betaling
opdekoh.
afgeschr.
Grondbelast. a)
10.496.985
–
10.496.985
10.464.243
Inkomst.bel. b)
47.098.463 837.099
46.261.363
34.944.225
Vermogensb. c)j
10.172.895
75.665
10.097,230
9.402.602
Verdedig.bel. T
5.513.572
48.357
5.465.215 5.454.205
Bel.v.d.doodehd.
1.465.5711
–
1.465.571
1.400.430
Totaal
1
74.747.4861 961.1211 73.786.3641 61.665.705
a)
Y
hoofdsom + 20 opeenten op de hoofdsorn der ge-
bouwde eigendommen. b) ioofdsom + 70-88 opcenten.
c) Hoofdsom + 75 opcenten.
i)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit. % gedeelte van het be-
lastingdienstjaar 1939/1940 en
Y,
gedeelte van het belas-
tingdienstjaar 1938/1939.
2)
Voor de belastingen naar in-
komen en vermogen bestaan de vermelde bedragen uit
% gedeelte van hot belaetingdienstjaar 1938/1939 en
gedeelte van het belas.Lingdien.stjaar 1937/1938.
1
AFDEELING Iö
1
1
Juni
Sedert
Overeen
1Jan.
1
komstige
flverig.s middelen.
1939
1939
1
oerlode
1938
.tsenamlng cier miaaeien
Divid.- en tantièmebel. . 3.490.701
9.611.538 10.742.025
Rechten op den invoer . 9.735.027 56.517.827 47.131.713
Statistiekrecht ………..214.770
1.257.929
1.214.761
Accijns op zout …………172.284
976.060
1.164.484
Accijns op geslacht . . . .
609.448
3.608.346
3.711.140
Accijns op wijn ……….464.423 1.211.537 1.142.972
Accijns op gedistill. . .. 2.573.558 14.237.287 13.572.812
Accijns op bier ………780.848 4.260.294 3.893.376
Accijns op suiker ….. ..
.4.976.843 27.800.403 26.534.532
Accijns op tabak …….3.712.138 18.801.441 18.406.716
Bel, op goüden en zilverw. 48.410 293.757 264.782
Omzetbelasting ………4.806.352 40.621.385) 37.583.382
Couponbelasting ……..304.170 2.551.620 2.747.454
Recht. en boeten v. zegel
1
1.390.181
2
)10.750.291 11.674.369
Recht. en boet. v. registr. 1.029.622 7.785.436 8.517.579
Recht. en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking 4.537.949 23.291.710 28.705.233
Opbrengst d. loodsgelden
67.718
422.952
226.787
Totalen …. 138.914.442,
22
3.999.813! 217.234.117
1)
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
f
228.581
(Beurstel.).
2)
Idem
f
1.922.646.
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.
Dienst l938l939Zuiver bedrag der ko-
Zlver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1937/38 tot en met de-
de maand Juni1939 zelfde maand van 1938
Gemeente.f.belast.. .
67.751.816
60.623.088
Opc. verm. t. get.
v.
50
5.982.205
6.022.790
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.
Dienst 1939
Bedrag van
raming
kohieren tot i’n niet de maand
Juni 1939
Grondbelasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
9.681.000
9.489.797
Personeele belasting (tachtig ten
eigendommen)
…………….
honderd van de hoofdsom naar
.
9.000.000
den eersten, twneden en derden
grondslag)
……………..
19.441.121
3 cmeentefondsbela sting
(vijf
en
twintig opcenten op de hoofd-
15.500.000
..
3.468.882
Vermogensbelasting
(twee
en
twintig opeenten op de hoofd-
som)
…………………….
2.640.000
553.505
Inkomstenbelasting
(thin
opcen-
som)
…………………….
ten op de hoofdsom)
4.800.000
1.165.209
Totalen …….
51.621.000 34.118.514
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1938.
1
Zuivere op-
1
brengstoverhet
Bedrag van de t tijdvak van
1
Benaming der middelen raming 1 Jan. 1938 tot en
1
met de maand
1 Juni 1939
t.
ronal2etastlng.
(3.-
hoofdsom
+
20 opcenten
op de hoofdsom der gebouw-
de eigendommen.)
10.600.000 10.465.561
Inkomstenbelasting
75.000.000 90.695.967
Vermogensbelasting
20.000.000
21.409.728
9.000.000
11.331.914
Belasting v. d. doode hand
. .
1.800.000
2.110.454
Divid.- en tantièmebelasting
21.000.000
25.039.288
98.000.000 99.152.027
Verdedigingsbel.
T
………..
2.500.000
2.459.190
1.981.017
Rechten op den invoer ……..
7.200.000
7.424.848
Accijns op geslacht
……….
2.263.529
Accijns op wijn
…………2.200.000
Accijns op gedistilleerd
28.000.000 28.921.244
Accijns
op
bier
…………..
7.000.000
8.119.599
Accijns
op
suiker
…………
55.000.000 56.853.631
Statistiekrecht
…………..
Accijns op zout
………….2.000.000
35.000.000
36.512.955
Belast, op gouden en zilverw.
575.000
577.096
75.000.000 77.132.031
Accijns
op
tabak
………….
4.996.633
Omzetbelasting
…………..
Couponbelasting
…………8.000.000
Rechten en boeten van zegel
26.000.000
21.112.051
Rechten en boeten v. registr.
17.000.000
16.6056.10
Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij overlij-
den en v. schenking
46.000.000
50.321.940
Opbrengst der loodsgelden
.
750.000
663.225
Totalen …. 1545.625.000
1576.149.538
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS
Juni1939
1
1939
1
1938
A’Iotorrijtuigenbelasting
1.695.001 14.749.869 13.675.324
Rij wielbelasting ……….11.525
96.663
119.923
Totalen ………1.706.526 14.846.532 13.795.247
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
9-15
Juli
Sedert
Overeenk,
9-15
Juli
Sedert Overeenk.
1939
1938 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938
11.776
465.570 563.350
–
44.489 4.295
510.059
567.645
2.908
117.711
84.967
–
1.700
–
119.411
84.967
125
9.544
9.164
– –
–
9.544
9.164
Maîs………………
.
352.261
725.953
2,484
58.167
57.451
410.428 783.404
Gerst
…….
2.315 144.858
266.782
–
10.294
8.876
155.152
215.658
Tarwe
………………
Rogge
………………
Haver
…………..
425
108.165
109.790
–
1.880 7.812
110.025
117.602
Boekweit ………………
15.
.700
2.405 91.275
92.225 4.700 179.200
130.022
270.475 222.247
Lijnkoek ………….-
740
45.422
34.799
–
150
125
45.572
34.924
Lijnzaad
…………….
590
36.076 32.713
35
4.055
7.586
40.131 40.299
Tarwemeel ………….
Andere meelsoorten
85
12.917
18.810
100
3.231
3.355
1
16.148
22.165
19 Juli
1939
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
573
De zichtbare suikervoorraden in de weréld.
De zichtbare voorraden per 1
Juni zijn volgens
C. Czarnikow:
In tons
1939
1938
1937
Duitschiand …………..
1.179.000 1.327.000
966.000
liet vroegere Tsj.-Slow…..
142.000
249.000 277.000
Frankrijk …………….
347.000
499.000
437.000
Nederland…………….
93.000
141.000 166.000
België
………………
106.000 138.000
108.000
Hongarije …………….
69.000 68.000
78.000
Polen
………………
260.000 273.000
218.000
Engeland Geïmp. suiker
311.000 248.000 296.000
Binnenl.
.
111.000 95.000 130.000
Europa……..
2.618.000
3.038.000 2.676.000
V.S. Alle havens
……..
357.000
416.000
295.000
Cuba ………………..
2.252.000
2.289.000
1.801.000
Java ………………..
157.0Ö0
246.000
120.000
Totaal. .. …
5.384.000
5.989.000
4.892.000
Groothandeisprijzen van.belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929
=
100).
Laatste noteeringen (11/18 Juli 1939).
A r t i k e
.
Vreemde
Prijs in Index-
munt
Guldens cijfer
85,50
39,8
81,50
42,4
92,50
43,4
3,85
31,6
.
3,37
1
26,9
I
Tarwe,
Roemeoneche
…
………
3,50 25,9
Rijst
………………………….
sh.
5018
2,54
38,9
Gerst
………………………….
–
CO
Boter
…………………………..
10,50
1
)
–
0,79 38,3
–
16,75
3,50
36,7
43,6
C
Maï,
termijn
…………………..
–
.!
Mais,
Amer.
Mixed
……………..
–
–
65,30 69,0
.
Rogge
…………………………..
–
ij
.
Tarwe,
termn
…………………
–
–
..
.
–
60,40
70,8
Kaas
………………………………
al
Eieren
…………………………….
.
sh. 4161
2,-
67,6
sh. 981-
43,21
64,9
c
Geel,
runderen
…………………….
es
Geel,
varkens
……………………..
sh.
1919
–
8,66
.
23,1
J, Bevr.
Arg.
rundvieesch
…………
0,125
25,5
Im
Bacoo
…………………………..
Cacao
…………………………..
s
Koffie,
Robusta
…………………
o
Koffie.
Sup.
Santos
…………….
–
–
0,14
23,7
50,0
>
Suiker
…………………………..
Thee
……………………………
–
0,505
66,7
£251216
225,76 52,8
$ eis
9,58
0,18
38,2
pence 4,31
0,158
44,0
Jute
…
………………………….
‘
Auatr.
Wol, Croesbr. Col. Carded
pence 19,50
0,716
51,8
Katoen,
Mid.
Upland
…………….
Katoen
,
Sup.
Fine Oomra
……….
pence26,-
0,954
40,8
36,8
$2,50
pe nce 8,37
5
4,71
0,31
46,7
I.
Grenenhout
……………………
187,40
81,5
Im
Austr.
Wol,
Merino
……………..
132,50
86,8
Tap.
Zijde
……………………….
Rubber
…………………………
Koelsuiden
…
……
…….
………
.£21,5/-
17,-
42,4
Vurenhout
………………………
–
c
Copra
………………………….
o
Groodnoten
……………………
.
–
.
–
£
1.10/-
101,06
29,4 40,4
o
Lijnzaad
………………………..
–
.
93,50
1
48,0
Goud
……………………………
sh. 148/6
1
65,25 126,8
£ 42.12
1
6
374,55
47,6
£ 14.1613
130,15
46,9
‘V
Koper
…………………………..
£ 229.17/6
2020.05
69,5
o
Lood
……………………………
0
Tin
…………………………….
sh. 99/-
43,50
103,2
sh.
71
1
–
31,20
78,9
,
IJzer,
Cieveland
………………….
al
Gleterij-Ijzer
……………………..
£ 14.5
1
8
125,50
39,5
Zink
……………………………..
pencel6
3
!4
0,61
46,9
–
10,30
94,3
$
1,02 1,92
62,2
$cts 4,88
0,0919
31,8
Zilver
………………………….
–
5,50
49,2
Steeokolen
………………………..
Petroleum
………………………..
>
Benzine
………………………..
Cement.
c
.
..
–
4,75
12,35
42,6
Kalkealpeter
……………………
…………………………
.
Zwavelz.
ammoniak
……………..
Steenen,
binoenmuur
……………
–
-.
9,50
67,9 72,6
o
Steenen,
buitenmuur
…………..
12,-
64,3
1)
1-telling Crisis Zuivel-Centrale (Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie’
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels.
prijzen.)
Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
middelen en grondstoffen.
,n
‘0
‘0
to
II,,
‘0
a
1.00
.!”
jan.
1939
43,3 40,7
55,1
48,5
46,5
1 45,4
Febr.
,,
41,7
42,1
55,5
49,4 46,4
45,7
Mrt.
•
42,7
43,5
56,5
50,6 47,5
47,8
Apr.
42,9
44,1
56,3
50,7 47,8
48,8
Mei
,,
43,1
45,9
56,9
51,9 48,6
49,9
juni
,,
42,7
47,5
58,0
53,2
49,1
50,0
27 juni
–
4 Juli
.
42,8
47,4 57,6
52,9
49,0
50,0
4 Juii-ll
,,
42,7
47,5 56,4
52,3
48.7 49,7
11
,.
-18
,,
,,
42,6
47,3
56,4
1
52,3
1
48,5
50,0
STATISTIEKEN.
1JAN Ki)iSCONTO’.
Ned
(
Vrsch.inR.C.
Disc.Wissels. 2
3 Dec.’36
Lissabon ….
4
11 Aug.’37
Bk
‘
Bel.Binn.Eff.
2
*
3Dec.’36
Londen ……2
30 Juni’37
2
*
3Dec.’36
Madrid ……
5
15Juli’35
Athene ……….6
4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia ……..3
14Jan.’37
Oslo …….. 3j
5Jan.’38
Belgrado ……..5
1 F’ebr.’35
Parijs ……2
3 Jan.’39
Berlijn ……….4
22sSept.’32
Praag ……3
1Jan.’36
Boekarest ……
*
5Mei’38
Pretoria …. 3j
15Mei’33
Brussel ……..
2*’)6
Ju1i’39
Rome ……..
*
18Mei’36
Boedapest ……4
28Aug.35
Stockholm .. 21
1Dec.’33
Calcutta ……..3
28Nov.’35
Tokio…. 3.46
11 Mrt.’38
Dantzig ……..4
2Jan.’37
Warschau…. 4
j
18Dec.’37
Helsingfors ……4
3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk.
4
25Nov.’36
Kopenhagen ….
322 Feb.’39
l’!l
% bankwisseis i.z. verk. Belgische prod. in het buitenland.
OPEN M2titJiT.
1939
1938
1937~I
J9
14
15
10/IS
318
26Juni!
11Ji6
12/17
/24
Juli
Juli
juli
1Juli
Juli
Juliuli
Amsterdam
Partic. disc.
11
1I2-’14
11
2
_11/
1
12
114
1/
4
33J
4
_431
4
Prolong.
–
3
14
3
14
811_11
1/
1
3_4114
Londen
Daggeld.
. .
11_
‘/,-1
‘I,-i
‘I,-1
‘/,-1
’12-1
1
12
-1
Partic. disc. 25/32_0116 25/
32
..131
14
131_7J
11/1_71
‘132
–
‘/,6
‘tIn-‘Iis
5115_3(4
Berlijn
Daggeld
.
2
5
18-
7
/8
2
1
1
2
-71
2
1
12-7Js 2
5
18-3
1
14
231
4
311
4
211
2
_71
8
/s-3
1
/e
Maandeid 2
3
1-
5
1e
231
s
–
51
8
2
3
18-
5
/8 2
3
/8-
5
/8
2
3
14-3
2
1
1-
7
1
2
1
12-/
Part, disc.
2
3
14
2314
2
3
14
2
3
/4
27/p
2
7
/s
2
71
9
Warenw…
4
1
/1
4-
1
!
2
4
1
12
4.1
12
4.
1
/
2
4..I/4
4_1
1
4
lVew
York
Daggeld
1)
1
1
1
1
1
1
‘(,
Partic.disc.
2
1
1
1
1
1
2
1
1
11
1
12
1
Koers van 14 juii en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
New
Londen Berlijn Parijs Brussel Rat avia
Data
York
)
)
1
0)
S)
S)
1)
11 Juli 1939 1.88%
8.82
75.62* 4.99%
32.01*
1003
12
1939 1.88% 8.81%
75.56 4.99
32.01 100%
13
,,
1939 1.88% 8.81
75.50 4.98%
31.98*
100%
14
1939 1.88
8.80%
75.471 4.98% 31.9i 100%
15
1939 1.87%
8.79%
75.42*
4.98
31.92*
100%
17
,,
1939 1.87% 8.78%
75.32*
4.97% 31.89 10054′
Laagste d.wl)l 1.87% 8.77% 75.22* 4.96% 31.83 100
Hoogste d.w’) 11.88% 8.82%
75.62*
4.99% 32.04 1009
Muutpariteit 1.469 12.1071 59.263 9.747 24.906 100
Zwit
–
Praat Boeka- Milaan
Madrid
Data
serlan
1
I
rest
1)
)
11 Juli 1939 42.49
–
–
–
12
1939 42.46%
–
–
–
–
13
,,
1939 42.47
–
–
–
14
1939 42.42%
–
–
–
–
15
1939 42.374
–
–
–
–
17
,,
1939 42.33
–
–
–
–
Laagste d.wl) 42.25
–
–
9.92%
–
Hoogste d.wl) 42.50
–
1.40
9.95
–
Muntpariteit 48.003
7.371
1.488 13.094
48.52
D t
Stock- Kopen-
•,
Hel
–
Buenos- Mon-
01
a
holm) hagen5)
° ‘
Aires’)
treat’)
11 Jul
i
1939
45.45 39.371
44.32* 3.89
43%
1.87%
12
1939 45.45 39.371
44.32*
3.89
43%
1.87%
13
,,
1939 45.40 39.35
44.27*
3.88
43%
1.87%
14
1939 45.37k 39.3
2
* 44.
2
7* 3.88
43%
1.87%
15
,,
1939 45.35 39.30 44.25
3.87
43k
1.87%
17
,,
1939 45.27* 39.2
2
* 44.15
3.87
43%
1.87%
Laagste d.wl) 45.20 39.15 44.05
3.84
43
1.87
Hoogste d.w’1
39.40 44.35
3.92
44
1.88%
Muntpariteit 66.871 66.671 66.671 6.2661 95%
2.1878
t)
Noteering
te
Amsterdani.
*5)
Not.
te
Rotterdam.
1)
Part,
opgave.
In ‘t ls’te of 2de No. van iedere maand komt
een
overzichl
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
Data
1
($pe)
I($
OYifr.)l(S
p.io8
Mk.)I
(
5
i’O”I)
11
Juli.
1939
4.68%
2.641
40,13 53,09
12
1939
4,68%
2,65
40,13
53,10%
13
1939
4,68%
2,65 40,13
53,22
14
1939
4,68% 2,65
40,13
53,21
15
1939
17
,,
1939
4,68%
2,6419
.40,13
53,36
18 Juli
1938
4,92%
2,7694
e
40,17%
55,01
{untpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40Ks
574
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 Juli 1939
J0ERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en Noteerings- 1Juli
8Juli 110julij
l5juliI9391 15
Juli
Landen
eenheden
1939
1939
I
LaagstelHoogstel
1939
Alexandrië.. Piast.p. X,
97X
97%
97%
97% 97%
Athene
….
Dr. p. y
,
547%
547%
540
555 547%
Bangkok…. Sh.p.tical 1/10
l/lO
1/10
1/10
1/10
Budape8t
.. Pen. p.
£
24
24
23%
24%
24
BuenosAires’ p. peso p.X 20.171 20.19k
20.17
20.31
20.251
Calcutta …. Sh. p. rup. 1/5
29
/
82
1/5
29
/
32
1
/
57
/
8
1/5
1
%
1/5
29/
32
Hongkong ..
Sh. p.
$
1/2%
1/2%
1/2%
1/2% 1/2%
Istanbul
.. Piast. p.
£
583
583
583
583 583
Kobe
…….Sh. p. yen
1/2
1/2
1
/
1%
2%
1/2
Lissabon…. Escu.p.
110%
110%
110
110%
110%,
Montevideo
.
d.perg
18
18
17%
18%
18%
Montreal
..
$
per
£
4.69% 4.69%
4.68% 4.69%
4.68U
Rio d. Janeiro d. per Mii.
25
2% 2%
2%
Shanghai
..
d. p.
$
6%
6%
6
7%
63i
Singapore ..
Sh. p.
$
2/3%,
2/4%
2
1
1
4
214%
214%
Valparaisol).
$perg
117
117
117
117
117
Warschau ..
Zl. p.
£
24%
24%
24%
25%
24%
1
)0ffic. not. 15laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2
)
90 dg. Vanaf 13 Dec.1937 laatste
export” noteering. ZILVERPRIJS
.
GOUDPRIJS
Londenl) N.York2)
A’dam’)
Londen4
11 Juli
1939.. 16%
34%
11 Juli
1939.. 2125
148/6
12
,,
1939..
16%,
34%
12
1939.. 2125
148/6
13
,,
1939..
16%
34%
13
1939.. 2125
148/6
14
1939.. 16%
34%
14
1939.. 2125
148/5k
15
1939.. 16%
–
15
,,
1939.. 2125
148/51
17
1939..
16%
34
17
1939.. 2120
148/6
18 Juli
1938..
191%,
42%
18 Juli
1938.. 2055
141/3
27 Juli
1914.. 24% 159
27 Juli
1914.. 1648
84/101
1)
in pence p. oz. stand.
2)
Foreign silver in $c.p. oz. fine.
3)
In guldens
per Kg.
100011000.
4)
in 5h. p. os. fine.
STAND VAN ‘s RIJKS
KAS.
Vorderingen.
1
7Juli1939
1
15
luli 1939
Saldo van ‘5 Rijks Schatkist bij De Ne-
f
38.775.139,55
f
38.355.422,64
Saldo b. d. BankvoorNed.Gemeenten
,,
1.604.859,62
•
295.244,21
Voorschotten
op
ultimo
Mei
1939
derlandsche Bank ………………
a(d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. In
de hoofds. der grondbei. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op dle belas-
tingen en op de vermogensbelasting
–
–
45.155.011,19
•
45.640.631,50
Idem aan Suriname ………………
10.570.825.11
,,
10.567.577,07
Kasvord.weg. credietverst. ajh. buitenl.
,, 97.697.230,52
•
96.442.795,31
Voorschotten aan Ned.-indië …………
Daggeldleeningen tegen onderpand
Saldo der
v. Rijkscomptabelen
postrek.
–
…39.143.582,46
–
42.409.515,88
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)
–
,,
–
Vord. op andere Staatsbedrijven’)
14.774.594,17
.
13.153.947.61
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt
–
–
Schatkistbiljetten in omloop ………
1155.402.000,-
1 155.341.000,-
Schatkistpromessen in omloop ……
64.000.000,-
,,
64.000.000,-
1.070.737,50
,,
1.070.675,50
Schuld
op
uitimo
Mei
1939
a/d. gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds.d.
.
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
….
Zilverbons in omloop ………………
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting
,
8.474.998,62
•
5.529.175,05
,,
1.917.835,33
,,
1.746.911,32
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.i)
Id.
h. Staatsbedr. der
,,
6.254.721,67
,,
6.284.080,65
Schuld aan Curaçao’) …
…………..
a.
P.T. en T.’) …
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
,, 198.950.388,77
13.500.000,-
,, 189.003.019,34
,,
13500.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ………..
….
334.342.551,33
,,336.329.221,83
‘s
‘) In relcg.-crt. met
Rijks
Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
1
8 Juli 1939
1
IS Juli
1939
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 17 Juli 1939.
Activa.
Binneni. Wis- (JEfdbk.
f
8.659.055,69
sels, Prom., Bijbnk.
907.539,13
enz.in disc. Ag.sch.
,,
843.849,40
f
10.410.444,22
Papier o. ii. Buitenl.
f
2.250.000,-
Af: Verkocht maar voor
debk.nognietaïgel.
–
. ,,
2.250.000,
Beleeningen
I
Hfdbk.
f
191.376.840,961)
mci. vrsch.:
Bijbuk. ,,
4.674.586,69
in rek.-crt.l
1
Ag.sch.
25.90o.,,46 44
op onderp.i.
f
221.956.974,09
Op Effecten enz. ..
f
221.069.431,111)
OpGoederenenCeei.
887.542,98
221.956.974,001)
Voorschott. a. h. Rijk …………….
Munt, Goud ……
f
106.597.555,–
Muntmat., Goud .. ,,1.022.859.846,26
f
l.l29.457.40l,26
Munt, Zilver, enz.
22.627.870,31
Muntmat. Zilver..
–
1.152.085.271,57
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………………,,
43.525.150,90
Gebouwen en Meub. der Bank …….. ,,
4.580.000,-
J)iverse rekeningen ………………,,
12 380.655,66
Staat d. Nederl. (Wetv. 275/’32, S. No. 221) ,,
7.629.955,16
f
Passiva
___ 1.455.218.451,60
Kapitaal ……………….
………
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………
……… ,,
4.277.243,54
Bijzondere reserve ……… …. ….. ,,
7.756.940,37
Pensioenfonds …………. . …….. ,,
11.944.600,12
Bankbiljetten in omloop ………….. ,, 1.013 916.135,-
Bankassignatiën in omloop ……….,, 24.853,53
Rek..Cour.
J
liet Rijk
f
39.007.206,15
saldo’s:
Anderen ,,354.950.511,67 ,,
393.957.717,82
Diverse rekeningen ………………,,3.340.961,22
f
1.455.218.451,60
Beschikbaar metaalsaldo …………
f
588.833.065,32
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de bank gerechtigd is
1.472.082.660,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..
1)
Waarvan aan Neder1ndsch-lndjë
(Wet van 15 Maart 1933, Staâtsblad No. 99) ……..
f
60.612.475,-
Voornaainsxte posten in duisenden guldens.
Goud
Andere Beschikb. Dek-
Data
Circulalie opeischb. Metaal- kings
Munt Muntmaf. schulden saldo perc.
17 Juli ’39 106598 1.022.860 1013.916 393.982 588.833 82
10 .,, ’39 106608 1.022.890 1025.032 381.946 588.165 82
25 Juli ’14 65.703 96.410 310.437 6.198 43.521 54
Totaal Schatkist-
–
Papier
Diverse
Data
bedrag promessen
•eee
op het
reke-
discon to’s
_
rechtstreeks_
n__
g
_’
buitenl. ningen
5
)
17 Juli 1939 10.410
–
221.957
2.250
12.381
10 ,, 1939 10.073
–
222.680
2.250
12.213
25 Juli 1914 417.947
–
61.686 20.188
509
1)
Onder de activa.
–
1
1.116.000,-
Saldo b. d. Postchèque- en Girodiensi
/
296.000,-
•
160.000,-
Verplichtingen: Voorschot’s Rijks kas
Rijksinstell
e.a.
45.159.000,-
Saldo Javasche Bank
…………….
Schatkistpromessen in omloop …….
,,
,,
33.000.000,-
45.641.000,-
•
33.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
–
–
Schuld a.d.lndische Pensioenfondsen
,,
20.000.000,-
•
20.000.000
1
–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
•
1.475.000,-
..
•
1.475.000,-
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
946.000,-
1.116.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen
•
995.000,-
,,
995.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
…
,,
3.103.000,-
1
–
‘) Betaaimiddelen in ‘s Lands Kas
f
39.770.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
M etaal
Circa-
latie
Andere
opelschb.
schulden
Discont.
10 Juni
1939..
796
1
1.215 653
527
1.307
3
,,
1939.
.
790
1
1.235 730 517
1.321
27 Mei
1939..
819
1.232
637 516 1.283
20
1939..
820
1.121
861
516
1.299
13
1939..
811
1.130
730
526
1.317
1 Juli
1914..
645
1.100
1
560
735
396
.3IUJtJ. UCI
JILLIVit.
JAVASCHE BANK.
Data
Goud
I
Zilver
I
Clrculatie
opeischb.
I
metaal-
schulden
saldo
15Juli ‘392)
135.680 204.420 61.580
29.280
8
,,
1
39
2
)
136.110
206.250
63.870
28.062
10Juni1939
116.886
17.879
201.114
71.198
25.840
3
,,
1939
116.886
18.836 197.836
74.582
26.754
25Juli 1914
22.057
31.907
110.172 12.634
4.842
Data
1
huilen’
1
Des-
1
Betee-
Diverse
1
reke-
kings-
N.-Ind.
1
conto’s
1
niagen
nlngen’) Ipercen-
1
betoalb
1
Iae
15 Juli 1392)
13.710
70.500
58.330
51
8
,,
‘392
12.640 76.120
57.390
50
10Juni1939
13.591
61.638
49
3
,,
1939 13.811
14.415
49.075
57.506
50
25 Juli 1914
6.395
7.259 75.541
2.228
44
1)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.