AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conomio%…..
-wSta
tistisché
Berichten.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID; FINANCJËNEN VERKEER,
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ËCÔNOMISCH INSTITUUT.
34E
JAARGANG
WOENSDAG 23 MAART 1949
No. 1663
• COMMISSIE VAN. REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VANAD VIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. can Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
/
Gegeoens ooer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde oan dit nummer.
INIIOUI):
Blz.
De artikelen van deze week
.
………
227
Soinmaire,summaries
.. ……………..
227
,,Local currency” en
zijn
besteding
door Prof. Dr C.
Goed hart
-.-
…………………………………
228
–
..(
.
De vrachtenmarkt in
1948door C.
Vermey ……
231
.1
jndia’s voedselprobleem
door ChrLs H. J. Scheffer
234
Éoekhespreking:
-”
–
Jiarbara Ward, The West at bay,
b.npr. deor J.H. Eubbers
230
Aantekeningen:
.
liet tweede verslag van do Nederland8e ‘Reiiing betrof-
îciide do iverkinj van het
E.1I.1′
.
…………………
237.
Pe,staatknndigc zijde van,do Be nelux
door
Prof.
Mr C. W.
–
deVres
……………:-
……………………..
238
Bedrijfseconomische sotities:
Pe komende ssijzigiiig van de omzetbelasting
door J. C.
Rrezet
…………………………………….
)39
Geld- en kapitaalmarkt ……………………
241
Statistieken: –
Bankstaten
………………………………….
241
iiaandeijiers van do grote banken in Nederland
……..
242
Overzicht der laatste vier verkorte balanen van Pa Nader-
landseho :Hank
………………………………
213
DEZER DAGEN
–
–
werd om het Haagse protocol, eerst zo behoedzaam uit-
gebeend, het eerste vlees gelegd. De Nederlandse minister van Financiën toonde de Kamer een stilleven met benzine
en suiker, zout en gedistilléerd; bindmiddel van de com-
positie was de unifiatie ‘van accijnzén, noodzakelijk onder eefi economische unie. -De volksvertegenwoordiging ver-trouwde kennelijk de-oud-i
–
lollandse traditie van meester-schap in dit genre; zij knikte, vrijwel in stiliwijgen, goe&
keurend. -.
,,Stil even” zei daarentegen een gedeelte van de Bel-
gische Kamer; toen dezelfde stof daar werd voorgelegd.;
Een rustpoos van een dag bleek nodig om de gelegenheid
te geven dit zware brok te vertéren. Rustpoos, die waar-
schijnlijk binnenkort zal worden verlengd,. daar de huidige
regeringscoajitie teveel doornen in het vlees steken. De
Premier, van mening, dat het met het huidige l(abinet
vlees noch vis is, wenst, door nieuwe verkiezingen, haring of
kuit.
Datzelfde, maar . dan rhetorisch, vraagt ,,The Econo-
mist” van
19
Maart jl. aan de Engelse Regering. Kort vôôr
twee tussentijdse verkiezingen werden bepaalde rantsoene-
ringen opgeheven, kort na een andere de noodzakelijke verlaging van het vleesrantsoen bekend gemaakt. Méer
dan de tijd zal het feit de meeste Engelsen in het vlees
snijden.
Zij ontberen echter voor een gerechte zaak: deviezen-
besparing. De Engelse Regering — waarschijnlijk wel
bewust van de afloop van de twistzaak om Shylock’s
•
,,pound of f1esh’ — verzet zich hardnekkig tegen Argen-
tijnse prijseisen. Doch, voortgezette verschuiving in de
Britse economische structuur, de binnenlandse fokkerij zal
krachtig worden bevorderd. Nog ismen echter niet toe
aan de toestand, toen Wasliington Irving eeli Engels;
Kerstfeest beschreef: ,,an epitome of ciuntry abundance,
in this season of overflowing lardrs”.
.J(omt Nederland weer zover? De minister van Landbouw heeft de opheffing van de vleesrantsoenering op afzienbare
terriiijnaangekondigd, evenals die
an andere voedings-‘
middelen. ,,Gehijk de koeien gaan bij duizenden te weide”,
,schreef Vondel, ,,en groeien bij het gras’: Flij dacht
–
nog
‘niet aan veevoer en vee als geïncarneerde valuta; dat
‘maakt dit beeld te optimistisch.
Te optimistisch is ook President T’urian geweest over
de meerderheid, die hij bij de verkiezingen van November.
jl.
behaalde. 1
–
let gaat hem in Congres en Senaatniet naar
:d
e
n vleze: h
et sociaal-politieke program voor het Zuiden
en ziji voorstellen tot huurbeheersing zijn beide om hais’
gebracht. Doch de buitenlandse politiek gedijt; het Noord-,
Atlantisch pact begint zich le zetten.
Nog wordt gewacht, of dit ook ge1dt voor de opinie van
de Veiligheidsraad over de oplossing in Indonesië. Zolang dit iiog hangt, gedraagt een Nederlander zich het beste als
het vleesgeworden geduld. . –
T1iTTTT.
ASSOCUTIE CASSA
‘
KASSIERSINSTE1.UNG
*
OPGERICHT IN 1806
mom=
HEERENGRACHT 179 S AMSTERDAM-C
ROTTERDAMSCHE
BANK
AFWIKKELING
VAN
NÂLATEN-
SCHAPPEN
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
N.V. KONINKLIJKE
N.EDERLAN DS( H E
Z 0 U TI N D U S T R IE
Boekelo Hengelo
ZOIJTZIEDERIJ
Fabriek van.
zozirzoiur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar ch/oor
ch/oorb/eek/oog
nat ron/oog, caustic joda.
Zflt Otatta
•
ESTABLISHED 1878
t
An Independent Jouinal of Finance
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete xange of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post fre-,
to inciude all supplements) £ 3:2:6
(fi 33,40)
A Special S,tpplement on Econornic Con-
ditions in The ïetherlamLs was publiShed on January 31 1945. A lirnited number
of this Suppiement remain for sale.
• LONDON: 31 JAR.YON STREET, E.C. 4
DISPOSITIE CENTRALE
Kassierskantoor voor Hér-Disposities Amsteistraat 14-18, Amsterdam.
Opgericht 1933.
Abonné’s op van dor
Graaf
& Co’s Ver-
lieeposten -Voorkomend – Systeem kunnen
voor retour-kwitanties, waarvan de hij le-
meer dan 6 maanden is overschreden, ge-
vering vastgestelde betalingsdatum niet
bruik maken van de HER-DISPOSITIE
METHODE DER DISPOSITIE-CENTRALE, dienst II van
het V.V.S.). Hierdoor verkrijgen zij een selectie tussen gpecle en kwade posten.
Vraagt toezending der V.V.S.-brochurc, waarin onze methode
van h6r-4isponerefl nader wordt uiteengezet.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde week worden opgenomen.
0
.
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIR.MAKELAAR5
AMSTERDAW
–
– ROTTERDAM
–
‘
8-GRAVENHAGB
DELFT SCHIEDAM VLAARDINGEN
S
P
Koninklijke
Nederlondsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
MBO
Schiedam
,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
227
DE ARTIKELEN VAN DEZË WEEK.
Prof. Dr C. Goedhart,
,,Local currency” en zijn besteding.
De monetaire drainering van de volkshuishouding, ge-
,yolg van het naar een speciale rekening (,,local currency”-
rekening) overbrengen van de tegenwaarde der Marshall-
schenkingen, heeft een gunstig effect, zolang en voor zover
er infiatoire krachten werkzaam zijn. In zo’n situatie –
en ook bij monetair evenwicht – zijn slechts monetair
indifferente bestedingen der ,,local currency” gewenst.
Voor het toevoeren van geld aan de volkshuishouding
dient de speciale rekening pas te worden gebruikt, wanneer
deflatoire krachten in zodanige mate de overhand krijgen,
dat daardoor duurzame werkloosheid zou dreigen te ont-
staan. Het Marshall-plan zou zijn doel missen, indien op
een bepaald moment de ter beschikking gestelde hulp door
gebrek aan koopkracht niet meer zou kunnen worden op-
genomen of de betaling dér geïmporteerde Marshall-goede-
reh zou bijdragen tot het duurzaam braak liggen van pro-
ductieve krachten.
C.
Verrney,
De Qrachtenmarkt in 1948.
Hoewel voor de scheepvaartinaatschappijen het afge-
lopen jaar, zoals de eerlang te publiceren jaarverslagen
zullen uitwijzen, stellig niet ongunstig is geweest, behoort
de hausse tot het verleden. Tegenover lager vrachten,
d.w.z. geringer bruto inkomsten, staan zware fiscale lasten
en exploitatiekosten, die bovendien – met uitzondering
van de prijzen van bunkerolie – nog steeds een neiging
“tot stijgen vertonen. Ook de exorbitante bouwkosten en
lange levertijden houden risico’s van niet te onderschatten
betekenis in. FIet is overigens niet doenlijk om een ook maar
enigszins betrouwbare prognose van het toekomstig vracht-
verloop te geven; teveel onzekere factoren beheersen de
huidige situatie. Gedurende het eerste kwartaal 1949 zullen
inmiddels de resultaten, te behalen door de rederijen,
die de algemene vrachtvaart uitoefenen, vermoedelijk niet
onbevredigend zijn.
Chris 11. J.
Schoffer,
India’s ooedselpiobleem.
1-let probleem ,,te weinig voedsel voor te veel mensen”
vormt reeds jaren lang een van de meest tragische vraag-
stukken, w’aarmee Azië’orstelt; dit geldt met name –
zoals in dit artikel aan de hand van cijfers wordt aange-
– toond – voor India. Flet valt zelfs te betwijfelen, of voor
India ooit een oplossing zal kunnen worden gevonden,
wanneer het probleem van de zijde der voedselvoorziening
wordt aangepakt. Bevolkingsdeskundigen zijn van mening,
dat men het vraagstuk van de bevolRingszijde ter hand
dient te nemen. 1-let geboorte6ijfer zal moeten dalen. De
moeilijkheid is, dat in India, zoals na uitgebreid onderzoek
is vastgesteld, een verhoging van de levensstandaard het
geboortecijfer omhoog doet gaan. Belangrijkste factor is
dus verhoging van het verantwoordelijkheidsgevoel der
bevolking.
SOMMAIRE.
Prof. Dr C. Goedhart,
Le compi& ,,Local currency” ei son
utilisation.
Le hiocage de la contre-valeur des dons-Marshall en
compte ,,spécial” comporte des suites favorables, lorsque
l’inflation agit dans l’économie nationale. Si au contraire,
la déflation tend è prendre le dessus, et d’une telle manière
quun chômage durable en résulterait, le ,,compte spécial”
devrait être utilisé pour drainer vers l’économie nationale
des moyens de paiement.
C. Vermey,
Le marché dit fret pendant l’année 1948.
Au marché dii fret la hausse appartient au passé. La
baisse du fret se trouve encore aggravée par de lourdes
charges fiscales et des frais d’exploitation élevés. Les frais
excessifs de construction et les longs délais de livraison,
également, comportent des risques qu’on ne doit pas
sousestimer. Par .ailleurs, le premier trimestre de 1949
rapportera encore des résultats satisfaisants aux compag-
nies maritimesl.
Chris H. J. Sehcffer,
Le problèrrte du raQitaillement aux
Indes.
Les Indes se trouvent confrontés avec un manque sérieux
de produits alimentaires. Des experts en matière de démo-
graphie sont d’avis que ce problème doit être attaqué
par une politique démographique appropriée. La seule
solution semble être la baisse de la natalité.
t
‘
SUMMARIES.
Prof. Dr C. Goedhart,
Spending local currency.
The blocking of the local currency value of Marshall
grants on a special account appears to have favourable
effects if there are inflationary tendencies. 1f, on the other
hand, deflationary tendencies are prevailing to such an
extent that a considerable degee of unemployment may
be expected, the’special account has to be used for increas-
ing purchasing power.
C.
Vermey,
Tramp shipping in 1948.
The tramp shipping boom belongs to the past. Lower
freight rates are confronted by heavy taxes and higher
running expenses. Additionally, new ships are very expen-
sive whereas the time of delivery is long. Neverthless,
tramp shipping companies seem to have made satisfactory
profits during the first quarter of 1949.
Chris H. J. Scheffer,
India’s food problern.
India is struggling with a serious food shortage. In the
short run this problem seems to be insoluble. Population
experts are holding the view that this food problem can
be solved only by loworing India’s birth rate. Conse-
quently the case for better education in India appears to
be very strong.
228
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
,LOCAL CURRENCY” EN ZIJN BESTEDING.
Sedert de tweede wéreldoorlog is het internationale
econorriische jargon verrijkt met een term,- w’aavan het
gebruik op duidelijke wijze de Amerikaanse economische
suprematie over een groot deel van de wereld demonstreert.
De geldeenheden dej’ wereld worden .verdeeld in dollars
en ,,hical currency”.- En bijzondere klank en inhoud heeft,
dit begrip gekregen, doordat krachtens de Amerikaansè
Economie Cooperation Act of 1948
1)
en de op grond daar-van niet de MarshaIl-landen gesloten bilaterale overeen-
komsten – de tegenwaarde in ,,local currency” van de
als ,,grants” ontvangen Marshall-hulp moet worden ge-
boekt op speciale rekeningen, die in de wandeling als
,tegenwaarderekeningen” of , ,local currency rekeningen”
plegen te wordéribestempeld. Weliswaar zijn soortgelijké
speciale rekeningen reeds bij vorige gelegenheden, bijv.
voor cie tegenwaarde van UNRRA-leveranties, gecreëerd,
doch eerst het Europese herstel Programma heeft de
vraâgstukken, verband houdende met de totstandkoming
en besteding van tegoeden op local currency rekeningen
in een groot aantal landen, waarönder uiteraard ook ons
land, onder de publieke aandacht gebracht. liet is daarom
wellicht nuttig, in dit tijdschrift zowel aan de financieel-
technische als aan de sociaal-economische aspecten van
de bedoelde vraagstukken enige aanda eb tte wijden.
• Technische aspecten.
–
In de bilateraje overeenkomsten, welke dooi’ de E.hI.P.-
landen zijn gesloten met de Verenigde Staten, hebben de
betrokken regeringen zich tegenover de Amerikaanse
Regering o.a. verplicht
2),
een speciale rekening te opènen
bij de centrale bank en daarop de tegenwaarde – omge-
rekend tgen de met het International Monetary Fund
overeengekomen pariteit.— te storten van de geïndiceerde
dollarkosten voor de Amerikaanse Regering van goederen,
diensten en technische inlichtingen, welke krachtens de
Economie Co-operation Act of 1948 als schenking zijn ver-‘
leend. De betrokken -Europese règeringen zijn verplicht
de stprtingen t6 verrichten zodra van de
Economic Co-
operation Adnzinistration
(E.G.A.) te Wa$hington kennis-
gevingen van de bedoelde dollarkosten zijn ontvangen en
daarmede vast staat, welk deel van de ontvangen bijdra-
gen als schenking kan worden beschouwd. In afw’achting
vaii deze ,,notifications” kunnen voorschotstortingen
worden verricht.
Vijf procent van iedei’e storting dient krachtens de
Foreign Aid Appropriation Act 1949
ter beschikking te
worden gesteld van de Amerikaanse Regering voor dekking
van haar uitgaven in het betrokken land, waaronder de
administratiekosten van de E.C.A.-missie en aankopen van
strategische grondstoffen.
Voorts dienen de binnenlandse transpoi’tkosten van
Amerikaanse reliefgoederen uit de local currency rekening
te worden bestreden. De besteding van het overblijvende,
,grootste gedeelte der local currency rekening vereist steeds
een overeenkomst met de Amerikaanse Regering,waartoe
het betrokken Europese land voorstellen kan -indienen.
Zowel de Economic Co-operation Act of 1948 als de bilate-rale overeenkomsten bevatten richtlijnen voor deze beste-
ding, volgend w’elke de Amerikaanse Regering rekening
zal houden met de behoeften van het begunstigde land aan
het bevorderen of handhaven van binnenlandse monetaire
en financiële stabiliteit, het stimuleren van de bedrijvigheid
en de internationale handel en liet exploreren ‘en ontwik-
-kelen van nieuwe welvaartsbronnen. Als voorbeelden wor-
den in het bijzonder genöemd:
• a. uitgaven voor projecten en programma’s; welke deel
uitmaken van nationale of E.ii.P.-programrna’s voor de
‘)
hoofdstuk T van cle
Foreign Assistance Act
of
x98.
Voor Nederland is deze verplichting vastgelegd in art. IV
van de op 2 Juli 1948 getekende Overeenkomst tot economische
samenwerking tussen de Regeringen van het Koninkrijk (ter Neder-
landen en de Verenigde Staten van Amerika”, – –
ontwikkeling van de productiecapaciteit en uitgaven voor
projecten, waarvan de kosten buitenslands worden gedekt
door E.C.A.-hulp, andere Amerikaanse hulp of door lenin-
gen van de Internatiônal Bank for
–
Reconstruction and
Development;
uitgaven ten behoeve van de additionelé productie
van materialen met het oog op actuele of potentiële tekoi’-
ten in de hulpbronnen van de Verenigde Staten;
doeltreffende vermindering van de nationale schuld,
in het bijzonder schuld ondergebracht bij de centi’ale bank of andei’e bankinstellingen.
De bedragen, welke op de local currency rekeningen wor-
den geboekt, kômen voor de gezamenlijke Marshall-landen
overeen met de tegenwaarde der door deze landen als
schenking ontvangen Amerikaanse dollarhulp. Voor iedei’
land afzonderlijk geldt deze overeenstemming niet, zulks
als gevolg van de inter-Europese herverdeling der Mar-
shall-hulp krachtens de op 16 October 1948 te Parijs ge-
sloten ,,Overeenkomst voor intei’-Europese betalingen en
compensaties”. De Marshall-landen stellen immers, voor
zover zij in het lopende rnnderlinge betalingsverkeer een
bilaterale , ,crediteur”-positie innemen, ,,trekkingsrechten”
in local currency ter beschikking van de ,,debiteuren”.
lIet daartegen validerende gedeelte -der Amerikaanse
schnkingen wordt door de Verenigde Staten als ,,condi-tional aid” verleend, zodat de tegenwaarde in local cur-
réncy van de conditional aid wordt doorgegeven aan de
debiteurlanden. Per saldo ziet elk der betrokken landen op
zijn local currency rekening een bedrag verschijnen, gelijk
aan de tegenwaarde der totale Amerikaanse schenkingen,
verminderd snet de verstrekte trekkingsrechten en ver-
meerderd’ met de tegenwaarde der ,ontvangen trekkings-
rechten. Anders gezegd: in ieder land is de local currency
rekening uiteindelijk gelijk’ aan de totale in schenkingen
ontvangen netto hulp: de tegenwaarde van de
,,uncon-
ditional aid” vermeerderd met de tegenwaarde der ont-
vangen trekkingsrechten
3)
.
–
De boekingen op de local currency rekeningen – inclu-sief de voorrekeningen, waarop de tegenvaarde van ont-vangen ,,grants” tijdelijk wordt gestoit in afwachting van
de ,,notifications” der E.C.A. – komen overeen met de
bedragen, welke de importeurs der aan de betrokken.
landen als schenking geleverde goederen ter betaling aan-
wenden en daardoor aan de circulatie onttrekken
4).
Vol-
ledigheidshalve moet hieraan worden toegevoegd, dat deze’
overeenstemming alleen geldt voor zover de schenkingen
volledig zijn geëffectueerd. Indien een land Marshall-
goederen moet vcôrfinanciéren uit eigen dollarbezit, vindt
de inkrimping der geldcirculatie reeds plaats ,op het mo-
ment van betaling van de dollars door de importeur,
terwijl de boeking op de local currency rekeningen uiter-
aard eerst kan geschieden, zodra de b’etrokken dollars
door de E.C.A. aan de centrale bank zijn gerembourseerd en daarmede de schenking een feit’ isgevïorden.
Nu is liet in beginel niets bijzonders, dat de betaling
van importen op zichzelf beschouwd gepaard gaat met
inkrimping der geldcirculatie. Dit geldt immers voor, iedere
‘)
De techniek der boeking van de trekkingsrechcen is niet in alle landen gelijk. Zo wordt in Engeland, waar de boekingen op
de local burrency rekening sedert 14 December 1948 wettelijk
zijn geregeld, de tegenwaardc der conditional grants geboekt op
een afzonderlijke ,,Intra European Account”, 1vaarvarL de ter be-
schikking van andere Europese landen gestelde trekkingsrechten
worden afgeboekt. Ook in Nederland wordt de tegenwasrde der
concliiional grants geboekt op de local currency rekeningen, waaruit
(le verleende trekkingsrechten worden afgeboekt. In België, welk
land tot dusver meer trekkingsrechten heeft verleend dan het
aan conclitionai grants heeft ontvangen, zijn op cle local currency
rekeningen hehalvede tegenwaarde der conclitional grants voorlopig
tevens de in voorschot te verlenen trek kingsrech ten geboekt, waar-
tegenover een debetpost in cle balans van de Nationale Bank is
opgenomen. De trekkingsrechten, waarover is beschikt, worden
van . de aldus gecombineerde creditrekening afgeboekt, terwijl
voorts geleidelijk compensatie der debet- en creditrekeningen
plaatsvindt. –
Aan de omstandigheid, dat geen onttrekking van geld aan de
circulatie plaatsvindt, voor zover en voor zolang cle geïmporteerde
goederen met bankcrediet worden gefinancierd, moge in dit verband
voorbij worden gegaan.
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
229
invoer, wiarvoor betaling plaatsvindt aan banken (devie-
zenaankoop) of uiteindelijk – indien de Overheid buiten-
landse credieten of schenkingen heeft ontvangen – aan
de Overheid. Inkrimping van de binnenlandse geldcircu-
latie blijft bij importen voor niet-overheidsgebruik slechts
dan achterwege, wanneer c’f buitenlands crediet wordt
verleend aan de importeur ôf de benodigde deviezen wor-
den verkregen door realisatie van binnenlands particulier
bezit aan deviezen of andere buitenlandse w’aarden. Het
geidvernietigende effect van de import van Ivlarshall-
goederen onder de sdhenkingsregeling verschilt derhalve,
zolang de Overheid de aan de volkshuishouding geschonken
goederen tegen betaling distribueert, niet van het geld-
vernietigende effect van importen waarvoorde benodigde
deviezen uit aan de Overheid verleende credieten stammen.
Voor de overheidsfinanciën maakt het echter uiteraard
wel verschil of – in het geval van credieten – de buiten-
landse Staatsschuld toeneemt onder gelijktijdige en
equivalente verbetering van de binnenlandse netto Staats-
schuld (bruto schuld minus het banktegoed van de Staat)
dan wel – in het geval van schenkingen – noch in de
buitenlndse noch in de totale netto binnenlandse schuld
wijziging komt, zolang de ontvangsten aan local currency
op een speciale rekening zijn gesteriliseerd, liet effect op
de binnenqandse schuidpositie is alleen gelijk, voor zover
de local currency rekening voor schuldaflossing wordt
aangewend, hetgeen zowel kan geschieden door verminde-
van bruto schuld als door overboekingen van de ,,speciale”
naar de gewone” bankrekening van de Overheid.
1
1-let lijkt niet ondienstig op deze vrij eenvoudige samen-
hang nog iets verder in te gaan, vooral omdat vaak, in
het bijzonder in de Engelse pers, een voorstellingswijze
wordt gesuggreerd, volgens welke de stortingen op de
local currency rekening met automatische aflossing van
Staatsschuld gepaard gaan. Men wijst dan op de aflossing
van schatkistpapier, welke haar beslag krijgt ‘doordat de
banken met het oog op de voldoening der stortingen schat-
•
kistpapier laten aflopen. Vond de storting niet op de
,,speciale” doch op de gewone” rekening van de Over’heid plaats, dan zou tegen deze zienswijze niets zijn in te bren-
gen. 1-Jet effect van de importbetalingen zou zich dan kun-
nen beperken tot een inkrimping der.bankbalansen: een
simultane daling van banktegoeden en bij de banken onder-
gebracht schatkistpapier
5),
mogelijkerwijze geheel of ge-
deeltelijk aan het oog onttrokken door een comperiserende
expansie uit anderen hoofde. Nu evenwel de ,,speciale” reke-
ning is vooigeschreven, is er de verdere consequentie dat
de storting op deze rekening, via de aflossing van schat-
kistpapier bij de handelsbanken, èf ten koste gaat van het
,,gewone” banktegoed van’ de Overheid – hetgeen bijv.
in Nederland tot dusvèr het geval is – M noopt tot het
onderbrengen van schatkistpapier hij de centrale bank;
dit laatste bijv. in Engeland, waar schatkistpapier van de
handelsbanken via Egaliatiefonds en Treasury ,,verscho-
ven” wordt naar de Bank of England
6).
In beide gevallen vindt slechts overheveling plaats van
(netto) overheidsschuld van de handelsbanken naar de
centrale bank. 1-let is juist, dat iedere overheidsontvangst
in nationale valuta uit anderen hobfde dan aantrekking
van binnenlands crediet automatisch leidt tot een vermin-dering van de netto binnenlandse overheidsschuld – zoals
het omgekeerde geldt voor overheidsuitgaven in nationale
valuta voor andere doeleindeii dan aflossing van bruto
‘)
Wederom volledigheicishalve zij hieraan toegevoegd, dat, voor
zover de importbetalingen worden geëffectueerd met bankbiljetten
of via vermindering van de tegoeden van de hanclelsbanken bij de
centrale bank, de vermindering der netto schuld in het veronder-
stelde geval tot uiting komt in dc stijging van het overheidstegoed bij dc centrale bank instede van vermindering van de portefeuilles
schatkistpapier der handelsbankan.. –
) De vrij gecompliceerde Engelse techniek komt hierop neer,
dat het Egalisatiefonds dollars verkoopt aan de importeurs, de
opbrengst daarvan belegt in schatkistpapier, dat door de banken
wordt afgestoten, en vervolgens na remboursering van de dollars
het schatkistpapier overdraagt aan de Treasury, die na ontvangst
der E.C.A.-notificaties schatkistpapier ‘plaats bij de Bank of
England tegen ereditering van de local currency rekening.
binnenlandse schuld -, doch zolang de local currency hiet
in de vrij beschikbare ovel’heiclskas vloeit, kan bezwaarlijk
worden gesproken van een ontvangst en derhalve evenmin
van vermindering der netto overheidsschuld.
De dezerzijds voorgestane wijze van voorstellen heeft het
voordeel, dat kan worden gesproken van het gehruiken”
van local currency voor aflossing van Staatsschuld” of,
om nauwkeuriger te zijn, voor vermindering der netto
Staatsschuld”. Het zal de lezer duidelijk zijn, dat de hier
gekozen terminologie het gebruik van het begrip netto
staatsschuld – in de hiervôôr reeds aangeduide zin, van
totale schuld minus tegoeden bij bankinstellingen — vereist.
Het opereren met dit begrip verdient de voorkeur, omdat
juist in deze grootheid en niet in de bruto saliuld de uit
een monetair oogpunt relevante veranderingen van de
Staatsschuld tot .uitdrukking komen.
Sociaal-economische aspecten.
De Marshall-schenkingen kunnen, evenals vele buiten-
landse leningen, worden beschouwd als kapitaalimporten
van dualistisch karakter, waal’bij de realia aan de bedrijfs-
huishoudingen, de geidkapitalen daarentegen (in dollars)
aan de Staat ter beschikking worden gesteld, zodpt ter
verwerving van de voor de invoer der realia benodigde
dollars local cui’rency van de volkshuishouding dient
te worden overgeheveld naar een overheidsrekenïng. Inge-
val de Staat geen dollarverplichtingen op zich neemt, doch
zich een schenking ziet toegemeten, wordt door blokkering
der tegenwaarde-rekening, gepaard arm Anel’ikaanse
bestedingscontrôle, een rem gezet op additionele uitgaven
in local currency, waartoe de Staat door. de bijzondere
ontvangsten zou kunnen wol’den verleid.
De bedoelde monetaire drainering van de volkshuishou-
ding heeft een gunstig effect, zo lang en voor zover er in de
volkshuishouding inflatoire krachten werkzaam zijn,
m.a.w. zo lang d
6
or geldschepping en/of aanwezigheid van
liquide reserves, die de kasbehoefte te bover gaan, voedsel
wordt gegeven aan de aandrang, meer te consum&ren en
te investeren dan de binnen de volkshuishouding beschik-
bare productive krachten aan nationaal product opleveren.
T-let importoverschot, dat de beschikbare middelen doet
stijgen boven het nationale product, vormt een uitlaatklep
voor de bestedingsdrang, een uitlaatklep, die slechts onver-deeld gunstig kan worden geacht, vbor zover zij noch aan-
tasting van de monetaire reserves en buitenlandse beleg-
gingen noch het aangaan van valutaverplichtingen vereist,
doch door schenkingen in werking wordt gezet.
In dit licht moet het vraagstuk der besteding van de
local currency i’ekening wordeh gezien. Het deflatoire
tegeneffect van de schenkingen dient te worden bestendigd,
zo lang inflatoire krachten de boventoon ‘voeren en even-
eens wanneer het monetaire evenwicht is hersteld. In die omstandigheden zijn slechts monetair indifferente beste-
dingen van local currency gewenst. Voor additionele uit-gaven, .m.a.w. voor het toevoereft van geld aan de volks-
huishouding, dient de local currency rekening eel’st te
worden besteed, wanneer deflatoire krachten in zodanige
mate de overhand krijgen, dat de volkshuishouding daar van schade dreigt te ondervinden. Een lichte deflatie kan
ten goede komen aan efficiency en arbeidsproductiviteit
en bovenal bevorderlijk zijn voor de structurele aanpassing
van productiefactoren aan de behoefteschale’n van een
evenwichtige volkshuishouding. Zij leidt tot een welkome
vermindering van de importdrang en van de dl’uk op de
monetaire reserves.Voortijdig conjuncture’èl ingrijpen kan
structurele aanpassingen belemmeren. Voor een welbewust
toevoeren van nieuw geld aan de circulatie is eerst dan
de tijd gekomen, wanneer een voortgezette deflatie een
cumulatief karakter dreigt aan te nemen en dreigt te leiden
tot duurzame werkloosheid van levende en dodeproduc-
tieve krachten en wellicht ook tot belemmering van die importen, die voor de volkswelvaart – direct of via ver-groting van productie- en exportcapaciteit indirect – van’
r
230
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
esentiee1 belang moeten worden geacht. Het Marshall-plan
zou zijn doel missen, indien op een bepaald moment deter
beschikking gestelde hulp door gebrek aan koopkracht
niet meer zou kunnen worden opgenomen of de betaling
der geïmporteerde Marshall-goederen zou bijdragen tot
het duurzaam braak liggen van productieve krachten.
Anderzijds dient steeds in het oog te worden gehouden, dat,
naar gelang de Marshall-hulp wordt verminderd en be-
eindigd, de financiering van investeringen in sterkere mate
zal moeten steunen op besparingen uit het nationale in-komen. Mochten de ,,vrijwïllige” besparingen daarvoor
niet toereikend zijn, dan zouden uit dezen hoofde nieuwe
inflatoire gevaren kunnen ontstaan. Een reden te meei’
voor behoedzaamheid bij de besteding van local currency,
met het oog op het monetaire evenwicht.
Laat ons dus zien, welke bestedingswijzen der local
currency rekeningen al dan niet monetair indifferent moe-
ten worden geacht. 1-let is noodzakelijk, hier de simpele
waarheid voorop te stellen, dat uitsluitend die aanwendingen
van local currency wijziging brengen in het economisch
proces, welke meer geld in het verkeer brengen dan zonder
die aanwendingen het geval zou zijn geweest. Dan blijkt
immer§ onmiddellijk, dat o.a. van een monetair indifferénte
bestedingswijze dient te worden gesproken, indien, bij een
gegeven omvang der lopende staatsinkomsten, staatsuit-
gaven uit local currency worden bestreden, welke ook
zonder het vrijgeven van local currency uit geldcreatie
zouden zijn gedekt. In -hoeverre dit laatste het geval is,
kan door de buitenstaander niet altijd gemakkelijk worden
vastgesteld. Zo zijn op de Franse Staatsbegrotingen voor
de jaren 1948 en 1949, in anticipatie op de goedkeuringen door de E.C.A., bedragen van resp. irs 150 mrd en frs 280
mrd als ontvangsten uit de local currency rekening ge-
raamd, welke zijn bestemd ter financiering van investerin-
gen in het kader van het pian-Ivlonnet. Het is moeilijk te
zeggen, in hoeverre deze investeringen achterwege zouden
zijn gebleven, indien niet de local currency rekening doch
een andere bron van geldschepping zou moeten zijn aan-
geboord
8).
Hetzelfde geldt voor de bedragen, welke in
Italië, Oostenrijk, Triëst en Griekenland reedsuit de local
currency rekeningen zijn vrijgegeven voor investerings-
projecten
9).
Duidelijker is de situatie, wanneer voor reeds
in de Staatsbegroting opgenomen en niet door lopende
ontvangsten gedekte uitgaven achteraf financiering uit
de local currency rekening wordt toegestaan. De’besteding is dan monetair indifferent. Aannemende bijv. dat de geld-
expansie in girale vorm geschiedt, vindt precies dezelfde
compenserende ,,verlenging der hankbalansen” plaats, die
bij finaiiciering uit het ,,gewone” creditsaldo van de Staat
of door vergroting van diens debetsaldo bij de centrale
bank haar beslag zou hebben gekregen. De aanwending
der local currency rekening komt in dit geval overeen met
aanwending voor aflossing van schuld aan de centrale bank.
Uit psychologisch oogpunt kan deze bestedingswijze ir-
tussen aantrekkelijk zijfi, in zoverre deze finâncieringsvorm
namelijk de band tussen Marshall-schenkingen en daardoor
realier
geschapen investeringsmogelijkheden symboliseert.
1-let indifferente karakter van besteding van local cur-
rency voor schuldaflossing bij de centrale bank zal onmid-
dellijk duidelijk ‘zijn. T-let effect dezer operaties is louter
comptabel. Ten hoogste zou er daarnaast ook in dit geval sprake kunnen zijn van een psychologisch gunstig effect,
gezien de omstandigheid, dat het oplopen van de overheids-
schuld aan de centrale bank velen met argwaan jegens het
financiële overheidsbeleid pleegt te vervullen. De Britse
Regering heeft dit laatste blijkbaar beseft; sedert begin
October 1948 lost zij telkenmale, zodra het saldo der local
8)
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt, dat geheel los hiervan
staat, in hoeverre de investeringen
realiler mogelijk zijn gemaakt
door het beschikbaar komen van de
Marshall-schenk.ingen.
) Italië: wederopbouw, landaanwinning en sprinkbanenhestrij-
ding; Oostenrijk: wederopbouw; Triêst: herstel van hasisindustrie0n;
Griekenland: landbouwprojectcn, waterkrachtwerken, exploitatie
van delfstoffen en ontwikkeling van de aluminiumindustrie.
currency rekening £ 20 millioen is gena.derd, met toestem-
ming van de E.C.A. uit dit saldo schatkistpapier af, dat
tevoren ter creditering van de local currency rekening bij
de Bank of England was ondergebracht, zodoende wakende
voor de gemoedsrust harer onderdanen. Een soortgelijk
psychologisch effect kan wellicht worden bereikt door over-
boekingen van local currency naar de Vrije overheidsreke-
ning bij de centrale bank – leidende tot een op zichzelf
evenzeer indifferente vermindering van de netto overheids-
schuld—, hoewél dan anderzijds de vraag rijst, of deze
‘rem op de daling.van het vrij beschikbare overheidssaldo
sommige regeringen niet zou kunnenverleiden tot een alles-
behalve indifferénte uitgavenexpansie. Zolang evenwel
dit laatste niet het gval is, komt ook aan de tweede ge-
noemde vorm van besteding van local currency voor ver-
mindering der netto overheidsschuld slechts comptabele
betekenis toe en wordt het geldvernietigende effect der
importbetalingen bestendigd.
Het voorafgaande doet twee vragen rijzen. In de eerste
plaats, omdat er alleen is gesproken van aflossing van
schuld bij de
centrale
bank. Indien evenwelschuld aan
andere geldscheppende instellingen, bijv. handelsbanken,
wordt afgelost, is dan het effect eveneens indifferent? Men
is wiillicht geneigd deze vraag ontkennend te beantwoor-
den, met het oog op een resulterende verruiming van de
geldmarkt, die misschien een prikkel tot uitbreiding van
het bankcrediet aan het bedrijfsleven zou kunnen opleveren.
Toch is deze conclusie niet zonder meer aanvaardbaar.
Verruiming van de geldmarkt zou immprs uitsluitend het
gevolg kunnen zijn, indien de Overheid welbewust een
1
verdere verschuiving van schuld van de handelsbanken naar de centrale bank zou bewerkstelligen door, in afij-
king van bijv. de hier te lande sedert de tweede wereld-
oorlog gevoerde politiek, de verdere afgifte van schatkist-
papier aan de banken te beperken. Dit resultaat zou dan
echter veeleer moeten worden toegeschreven aan een wij-
ziging van de geld markt-politiek dan aan de besteding
der local currency. Als algemene regel mag daarom worden
geeld, dat ook het gebruik van local currency voor aflos-
sing van vervallend schatkistpapier der handelsbanken
sociaal-economisch indifferent is
10)
en in haar effect iden-
tiek met overboeking van local currency naar de vrije
overheidsrekening bij de centrale bank.
De tweede vraag, die naar het effect van aflossing uit.
local currency van schuld in handen van institutionele en
particuliere beleggers, dient verschillend te worden beant-
woord al naar gelang van de stand der monetaire ontwik-
keling. Zolang in liquide reserves belichaamde geldmidde-len, welke door prijs-, rantsoenerings-, investerings- en de-viezencontrôle zwevende zijn gehouden, boven de kapitaal-
markt hangen, vergroot schuldaflössing uit local currency
de liquiditeit in de vermogenssfeer, met als gevolg een
neerwaartse druk op de rentestand. Zodra evenwel de
,,latent inflatoire” liquiditeiten’ in belangrijke mate door
importbetalingen en vergrote kasbehoeften zijn geabsor-
beerd, kan zich eénsituatie ontwikkelen, waarbij gebrek
aan financieringsbronnen leidt tot het achterwege blijven
van investeringen, die zowel voor de reële kapitaalvorming
als voor de handhaving van het monetaire evenwicht
noodzakelijk kunnen worden geacht.
Dat de aanwending van local currency voor de finan-
ciering van specifieke, additionele projecten een inflatoir
tegeneffect oplevert, behef t wel geen nader betoog. Even-
min behoeft te worden uitgeweid over de verplichte beste-
‘°)
Hetzelfde geldt voor besteding vals local currency voor open-
marktaankopen – of voortijdige aflossing van schalkistpapier – ter
opvanging vansnelle middclenonttrekkingen aan de banken. Er
krijgt dan een verschuiving, van overheidsschuld van de handels-
banken naar de centrale bank haar beslag, waarvan het effect
– afgezien van kleine verschillen in dc rentabiliteit van het bank-
wezen – in niets afwijkt van dat van herdiscontering van schatkist-
papier bij de centrale bank. De besteding van local currency voor
dit doel beïnvloedt slechts de vorm der schuldversclsuiving, die
evenmin als de verschuiving op zichzelf – anders clan cle daar
achter liggende oorzaken – sociaal-economisch van betekenis
kan worden geacht.
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
231
ding van 5 pCt aan local currency voor de dekking van
Amerikaanse administratieve uitgaven.en de aankoop door
de Verenigde Staten van strategische grondstoffen, een
besteding die pro tanto in mindering komt o het defla-
toire tegeneffect der Marshall-schenkingen.
Als conclusie uit het bovenstaande kan worden gesteld,
dat besteding van local currency voor andere doeleinden
dan voor aflossing van schuld hij het bankwezen of het
dekken van intra-hudgetaire uitgaven eerst in overweging
mag worden genomen, wanneer het monetaire evenwicht
is hersteld en een tekort aan financieringsmidde]en tot
ernstige deflatoire verstoringen dreigt te leiden. De geld-
injectie dient in het laatstgenoemde geval zoveel mogelijk
daar te worden gelocaliseerd, waar de tekorten zich doen
gelden.
Toegepast op ons land, waar de kastekorten van de
Overheid nog aanzienlijk zijn, in verschillende sectoren
van het economisch leven nog ,,excess liquidity” aanwezig
is en de geldzuivering in de loop van enige jaren wordt
afgewikkeld,
wil
dit zeggen,at voorshands ten aanzien
van de besteding van local currency behoedzaamheid is
geboden. Slechts indifferente bestedingen komen in de
huidige phase van het herstelproces in aanmerking. Daarbij
ware uiteraard in de eerste plaats të denken aan aflossing
van staatsschuld bij De Nederlandsche Bank, eventueel in
de vorm van overboeking naar de ,,gewone” rekening van
!s Rijks Schatkist, gevolgd door ,,symbolische” financiering
van reeds in de Rijksbegroting opgenomen investerings-
uitgaven, d.w.z. door deze uitgaven budgetair te ,,ear-
marken” als te worden gefinancierd uit local currency.
Voor andere bestedingen van local currency zal eerst
aanleiding zijn, wanneer en voor zover de financiering van
toelaatbare investeringen noch door het aanspreken vn
liquide reserves noch door het afstoten van beleggingen,
noch door het aanbieden van nieuwe effecten op de publieke
of onderhandse kapitaalmarkt mogelijk blijkt. Op welk
moment deze toestand hier te lande zal worden bereikt, is
thans moeilijk te zeggen. 1-let ledrijfsleven blijkt thans nog de financieringsvormen te kunnen vinden ter over-brugging van de dreigende kloof tussen het aanbod van
,,leenkapitaal” en de vraag naar ,,risicodragend” kapitaal. De liquiditeiten, waarover het bedrijfsleven en de institu-
tionele beleggers beschikken – waarbij tevens valt te
denken aan liquiditeiten van de tweede en, wat het be-
drijfsleven betreft, ook van de derde orde – bieden nog
zekere marges, vooral zolang de liquiditeiten van de tweede
orde, de portefeuilles schatkistpapier, nog toereikend zijn
voor een automatisch redres van een kapitaalmarkttekort
door afstoting van papier naar de geldmarkt of heL_niet op de geidmarkt herbeleggen van de opbrengst, van ver-
vallen papier. De in investeringscertificaten belegde ge-
blokkeerde middelen worden geleidelijk verhandelbaar
gesteld, terwijl de mogelijkheid tot het verkrijgen van toe-stemming voor vervroegde verhandeling is geopend. Eerst
w’anneer deze financieringsbronnen opdrogen en het in-
flatoireeffect der kastekorten van het Rijk niet meer op-
weegt tegen het deflatoire tegeneffect der Marshall-schen-
kingen, is het aanspreken van de local currency rekening
voor steun aan de kapitaalmarkt opportuun. Daarbij ware
dan in de eerste plaats te denken aan inkoop van investe-
ringscertificaten, een vorm van schuldaflossing, die recht-
streeks vrije financieringsmiddelen v6rschaft aan die
sectoren van het bedrijfsleven, waar bereidheid tot het
nemen van nieuwe investeringsrisico’s wordt aangetroffen.
Blijkt ook dit niet voldoende en dreigt de investeringsacti-
viteit achter te blijven bij het investeringsvolume, dat
zowel uit structureel als uit conjunctureel oogpunt wenselijk
moet orden geacht, dan eerst kan inschakeling van local
currency in de financiering van een speciaal investerings-
programma in overweging worden genomen. Doch ook dan
dient in beginsel de voorkeur te wörden gegeven aan
investeringen door het bedrijfsleven – en, wanneer op
korte termijn resultaten worden gewenst, in de eerste
plaats uitbrcilïng van productie en productiecapaciteit
in de bestaande bedrijven – boven overheidsinvesteringen,
die buiten het terrein der krachtens hun monopolistischb
aard voor de verheidssfeer bestemde bedrijven liggen. In hoeverre daarmede op de duur, gezien de dreigende
druk van de toeneming der Nederlandse beroepsbevolking
in de komende jaren, zal kunnen w’orden volstaan, is pro-
blematisch. T-her liggen evenwel problemen, die ver uit-
gaan ,boven het naar omvang en tijdsbestek beperkte
vraag
s
tuk der besteding van local currency.
Bussum.
Dr C. &OEDHART.
DE VRACHTENMARKT IN 1948.
Ofschoon de algemene vrachtvaart wederom op een
gunstig jaar kan terugzien, stond 1948 niettemin in het
teken ‘ener toenemende concurrentie, resulterend in een geleidelijke daling van het hoge peil, dat in vorige jaren
‘werd bereikt.
In tegenstelling tot 1947, toen Amerika goeddeels moest
voorzien in de Europese behoefte aan kolen, stelde de
stijgende productie., met name in Polen en (zij het in
mindere mate) in het Ruhrgebied en Engeland, de Euro-
pese consumptielanden in staat voor een aanzienlijk
groter deel dan in 1947 in de behoeften te voorzien.
1-let spreekt vanzelf, dat de sterk gereduceerde aanvoer
van Amerikaanse kolen een terugslag had op de vraag
naar ruimte in de transatlantische sector, waarin gedurende
het gehele jaar 1947 een groot aantal schepen, waaronder tal van Amerikaanse, door ,,operators” op bare boat-basis
van de’Maritime Commission gehuurd, emplooi vond. Op
haar beurt leidde de verminderde vraag naar ruimte voor
kolenvervoer op het transatlantisch traject tot lager
vrachten.
1-let vervoer van graan van Australië, de Laplata-rivier
en – zij het minder geprononceerd – van Noord-Amerika,
werd voor een aanzienlijk gedeelte verzorgd door Engelse
tonnage. Bevracht door de Engelse Regering, die ook thans
nog vasthoudt aan het in de oorlog uiteraard noodzakelijk
systeem van ,,Government bulk buying”, ontvingen de
reders de officieel vastgestelde regeringsschaalvrachten.
Lagen deze in 1947 aanzienlijk beneden het peil, dat op de
open markt gold, geleidelijk werden, naar mate de hausse
op de vrachtenmarkt meer en meer plaats maakte voor
dalende vrachten, de rollen omgekeerd en ontvingen de
Engelse reders vrachten, die niet onbelangrijk hoger waren
dan in vrije concurrentie konden worden bedongen.
In de loop van het jaar werd een aantal trâjecten door
de Engèlse Regering vrijgegeven. Teneinde, de Engelse
reders te compenseren voor de verhoging van de prijs van
bunkerkolen met 25/- per ton,’ werden tussentijds de
schaaivrachten voor graan van Noord-Amerika, Canada
en de Laplata-rivier alsmede voor suiker van Cuba, stuk-
goed van de Westkust van Noord-Anierika en hout van
Canada verhoogd. Op aandrang der Engelse reders en on-
getwijfeld mede met -het oog op de toenemende discrepantie
tussen de officiële schaal- en open marktvrachten, besloot
de Engelse Regering op 1 December jl. alle bestaande
schaalvrachten in te trekken. Een uitzondering werd
slechts gemaakt voor de kustvaart voor zover regerings-
lading wordt vervoerd. Voorlopig voor de duur van zes
maanden zijn de Engelse reders wederom volkomen vrij
hun schepen naar eigen inzicht te bevrachten.
De scherpe teruggang der vrachten, waarop men, in
verband met het besluit der Engelse Regering, in Engeland
was voorbereid, viel betrekkelijk mede. De eerste vracht-
reductie werd gesignaleerd in de graanvaart van Amerika’s
Westkust, vanwaar de vracht van 93/9 per ton – de
tot dusver voor Engelse schepen geldende schaalvracht –
tot 87/6, d.w.z. met 6/3 per ton daalde. Kort daarop
moesten reders. met een verdére reductie van 5/- per ton
232
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
genoegen nemen. De vracht voor stukgoed van-de West-
kust van Noord-Amerika naar Engeland daalde eveneens
met rond 11/- per ton. Voor graan van Noord-Amerika
en van de Golf van Mexico daalden do vrachten met resp.
3 d. en 9 d. per quarter van 480 lbs voor zwaar graan, ter-
wijl de daling der vracht van ,Australië naar Engeland 7/6 en naar India 17/6 per ton bedroeg. Ook van Cuba
moesten reders met een lager vracht, t.w. een reductie van
8/3 per ton, genoegen nemen, terwijl de vracht voor zwavel
van de Golf van Mexico met 2/6 per ton daalde. Uit al
deze verlagingen blijkt duidelijk, dat de regeringsschaal-
vrachten niet langer redei van bestaan hadden.
Hoezeer ook de bruto-inkomsten een daling •te zien
gavei, juichte men het in de kringen van het Engelse
vrachtvaartbedrijf niettemin toe, dat men zijn bewegings-
vrijheid had herkregen. De prijs hiervoor betaalde men
gaarne.
I
–
–
Gedurende het afgelopen jaar spreidden India en –
vooralsnog in mindere mate – ook Japan toenemende
activiteit op de vrachtenmarkt ten toon. Tonnage van
verschillende nationaliteit vond emplooi in het vervoer
van rijst van Egypte en Brazilië, kolen van Zuid-Afrika
en Engeland, zout van Djibouti, Aden, Massowa etc., meel
en graan van de Golf van Mexico, Russische Zwarte Zee,
de Laplata-rivier en de Oost-Westkust van Amerika naar
India. Japan importeerde o.a. mangaanerts van Vïzagapa-
tam, ijzererts van de ‘Westkust van Noord-Amerika, Mar-
magoa en Dungun, potas van Stettin, kolen van de Oost- en
Westkust van Amerika alsmede van Durban.
FIet was intussen minder gemakkelijk voor de in Vrij
grote getale naar het Oosten gedirigeerde scheepsruimte
lonend emplooi terug te vinden. Van Japan bestond de
retourlading aanvankelijk goeddeels uit schroot, dat gerede
afzet in Amerika vond, doch uiteraard, niet in onbeperkte
hoeveelheden ter beschikking kon worden gesteld.
Is enerzijds het E.RP.-programma voor de internatio-
nale scheepvaart een factor van betekenis, anderzijds
betekent de bepaling, krachtens welke de verscheping van
de helft der Marshall-lading van Amerikaanse havens in
schepen _onder Amerikaanse vlag moet worden geëffec-
tueerd, een nadeel dat, indien het thans bij de Senaat aan-
hangig gemaaktd wetsvoorstel een meerderheid in Congres
en Senaat vindt, nog aanzienlijk wordt geaccentueerd. –
Het betreffende wetsontwerp toch beoogt de verplich-
ting om de helft van alle van Amerika uit te verschepen
Marshall-lading onder Amerikaanse vlag te vervoeren, in
die zin uit te breiden, dat
alle
Marshall-goederen, dus niet
slechts, zoals tot dusver, alleen die welke van Amerikaanse
havens uit verscheept worden, hieronder vallen – Voorts dat
de aan Amerikaanse rederijen te betalen dollarvrachten
niet langer worden vastgesteld naar rato van de vrachten welke op de open markt gelden, maar veeleer door de op
de Amerikaanse markt geldende vrachtcijfers. In de prac-tijk zou dit laatste, naar gevreesd moetworden,betekenen,
dat de United Maritime Commission de vrachten voor
Amerikaanse schepen naar eigen goeddunken zou kunnen vaststellen, daar alsdan de remmende invloed van de open
markt wordt uitgeschakeld. Tenslotte zou de bepaling
voor ieder land afzonderlijk toepassing vinden, d.w.z. de
Marshall-landen zouden niet langer onderling de verdeling’ kunnen regelen.
De .voor Amerikaanse bare boats geldende vracht voor
kolenvervoer van Noord-Amerika naar Europa, t.w.
minimum $ 1 beneden en maximum de volle oorspronke-
kelijk . vastgestelde W.S.A.-vracht – niet-Amerikaanse
schepen mochten maximum $ 3 beneden de W.S.A..-
vracht zonder minimum, acôepteren – waren niet onbe-
langrijk lager dan de in 1947 voor kolenvervoer van
Amerika geldende vrachten. De vergelijkende.tabel boven-
aan op nevenstaande kolom geeft hiervan een duidelijk
beeld.
De beperking-der Amerikaanse kolenverschepingen naar
Europa en de geleidelijke hervatting van de Europese i
kolenuitvoer betekent de ‘terugkeer naar meer normale
verhoudingen.
Uitgaande lading.
Naast kolen werden vrij aanzienlijke hoeveelheden klei
en kalk van Engeland geëxporteerd, de beide laatste arti-
kelen voornamelijk naar Amerika. Vdorts werd, zij het
in kleiner hoeveelheden, cement verscheept naar de Mid-
dellancLse Zee – Malta en Cyprus – alsmede naar Cuba,
terwijl van Londen ladingen suiker werden aangeboden
voor
,
vervoer naar Rotterdam, naar de Perzische Golf,
Karachi evenals Griekenland en Turkije. Van Polen even-
als van Nederlandse en Belgische havens werden eveneens
aanzienlijke hoeveelheden kolen verscheept. Ging Enge-
land, dank zij de eigen productie, als afzetgebied voor
Poolse kolen al verloren, in Frankrijk, waarheen tal van
ladingen werdeh verscheept, vond Polen een compensatie. Voorts expoi’leerde Polen vrij grote hoeveelheden cement
naar Zuid-Amerika, voornahielijk naar de Laplata-rivier,
chemicaliën o.a. naar Japan en ‘suiker naar de Straits.
Ook België en, zij het in mindere mate, Nederland expor-
teerden cement naar Zuid-Amerika, Oost-Afrika en Ma-dagascar. De uitvoer van kolen van Nederland naar Java
werd hervat, terwijl ook een aantal ladingen schroot via
Rotterdam naar Noord-Amerika werd verscheept. De
Duitse Noordzee-havens hervatten de uitvoer van kolen
naar Italië, chemicaliën naar Joegôslavië, cement naar
Centraal Amerika en grote ‘hoeveelheden schroot naar
Noord-Amerika. Zo zag het afgelopen jaar een geleidelijke
hervatting van uitgaande ladingen van Europese havens,
een welkome verbetering vergeleken met de beide eerste
jaren na de oorlog, toen de ,,tramp” als regel de uitreis
van. Europa in ballast moest maken,
Algemene Qraag.
–
–
Zowel van de Middellandse Zee als van de Russische
Zwarte Zeehavens bestond regelmatig vraag naar tonnage
voor hot vervoer van erts, phosphaat (Middellandse Zee), zout o.a. van Italië, graan (Russische Zwarte Zee en Roe-
menië). Vermelding verdient de uitvoer van rijst van
Italië naar Ceylon en cement naar Zuid-Amèrika. De uit-
voer van kolen van Zuid-Afrika was gedurende het eerste
halfjaar actief. Daarna trad stagnatie in ten gevolge van
ontoereikend spooi’wegmateriaal. Voorts exporleerde Zuid-
Afrika mais naar Egypte, Spanje en West-Europa. Ge-
durende het tijdvak Januari-Juli exporteerde Caldutta op
vrij grote schaal kolen naar de gebruikelijke bestemmingen
in Burma, Ceylon, India – en wat minder yaak voorkomt
– naar Japan en Nieuw-Zeeland. Merkwaardigerwijze
voerde India kolen uit naar
–
Japan, dat op zijn beurt kolen naar Hongkong verscheepte.
Australië.
Dank zij de zeer gunstige tarwe-oogst – 228 millioen
bushels – was de Australische markt gedurende de eerste
acht maanden zeer actief. Konden de schaalvrachten zich
in de- maand Januari nog zeer w’el handhaven, spoedig
daarna daalde de vracht 7/6 daarbeneden, terwijl bevrach-ters tevens opties voor India en andere Oosterse loshavens
bedongen. In Maart werd in,de verschillende Australische
afscheephavens en in het bijzonder in Queensland ernstige
vertraging-door arbeidsconflicten ondervonden. De ver-
wachting, dat de vrachtén diëntengevolge zouden aantrek-
van
Noord-Amerika
1948
1947
Hoogste
Laagste
Hoogste
Laagste
aal,
vracht
vracht vracht
vracht
$
‘
$
-s
$
Nederlatiti
8.90
5.60
12.15
6.25
Noord-Frankrijk.
11.15
6.—
13.15
7.-
7.75
12.65 6.50
est_Jta1i6
. . .
11.95 7.50
13.95 7.45
Belgie
………..9.50
Lissabon
8.50
5.50
13.—
.
6.20
Lap]ata-rivier
.
9.65
7.75 14,50
8.25
Rio de Janeiro
.
9.60
7.30 14.50
8.25
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
233
ken, werd overigens niet verwezenlijkt. Naar India en
andere loshavens in het Oosten was de vracht in Augustus
eveneens tot 10/- beneden de schaalvracht gedaald. In No-
vember ji. werd voor deze bestemmingen 15/- beneden de
originele schaaivracht geaccepteerd, terwijl de verlaging
thans ca 17/6 bedraagt. Op het effect der intrekking van
alle schaaivrachten door de Engelse ‘Regering met ingang
van December jl. werd door mij reeds in de,aanvang gewe-
zen. De stakingen en daaruit voortvloeiende ernstige ver-
tragingen zijn een schaduwijde van deze markt.
Amerika.
Ook de Verenigde Staten telden in het afgelopen jaar
verschillende arbeidsconflicten. Was de in Maart in de
mijnindustrie uitgebroken staking niet van lange duur,
dit kon helaas niet gezegd Çvorden van het conflict, dat,
begonnen op de ‘Westkust, zich tenslotte uitbreidde tot
een aantal havens op de Oostkust. Met uitzond erin der
Canadese havens, die dan ook van deze uitzonderings
toestand ten volle profijt trokken, lag de arbeid in de ha-vens op de Westkust rnahndenlang stil, met alle voor de
rederijen – en anderen – daaraan vérbonden nadelige
gevolgen.
Via de Canadese havens werden echter tal van ladingen
graan, hout en stukgoederen naar verschillende bestem-
mingen, o.â. India, Australië en Zuid-Afrika, versche&pt.
Van Brits Columbia vond een aantal schepeii emplooi
voor het vervoer van graan, erts en hout naar Engeland.
De uitvoer van graan via de Grote Meren ondervond aan-
vankelijk stagnatie door onvoldoend aanbod van bunker-
kolen. Via de Oostkust-havens werden, evenals van de
Golf van Mexico, gedurende het gehele jaar kolen en graan
op
grote schaal verscheept, terwijl Cuba en San Domingo
een aantal schepen voor het vervoer van suiker bevrachtten.
Zuid-Amerika.
– Rest mij tenslotte nôg een kort overzicht van de Zuid-
Amerikaanse markt.
De Laplata-markt stelde teleur. De averechtse economi,
sche politiek der Argentijnse Regering – de desastreuze
gevolgen dezer politiek voor ‘s lands budgetaire en mone-
taire positie hebben zich inmiddels m’aar al te duidelijk gemanifesteerd – leidde ertoe, dat de uitvoer van graan,
hoewel in grote hoevdelheden ‘beschikbaar, voortdurend stagneerde en periodiek, bijv. in Februari en Mei, geheel,
tot stilstand kwam, zodat een aantal reeds afgesloten
bevrachtingsover’eenkomsten geannuleerd en de schepen
naar elders gedirigeerd moesten worden. Brazilië bevrachtte verschillende schepen voor het ver-
voer van rijst naar Mauritius, India, de Straits, Madagas-
car en Ceylon. Voorts exporteerde Brazilië suiker naar
Karachi evenals naar de Perzische Golf en naar Nederland/
België/Frankrijk en erts naar SydiTey C.B., de Verenigde Staten, Nederland eiiBelgië. Typerend voor de nog steeds
niet herstelde normale verhoudingen was de verscheping
van rijst van Ecuador naar Java!
Ikmoge met, dit globaal en niet op volledigheid aan-
spraakmakend overzicht van de voornaamste markten
volstaan en voor het Verlo6p der vrachten naar onder-
staande tabel verwijzen.
A lge»iene opnwrk in gen.
Ofschoon, zoals de eerlang ‘te publiceren jaarverslagen
onzer scheepaartmaatschappijen zullen uitwijzen, het
afgelopen jaar stellig niet ongunstig is geweest, behoort
de hausse tot het verleden. Tegenover lager vrachten,
d.w.z. geringer bruto-inkomsten, staan zware fiscale lasten
en exploitatiekosten, die niet slechts aanzienlijk boven die
van véér de oorlog uitgaan, maar bovendien – met uit-
zondering van de prijzen der bunkerolie, die met name voor
stookolie sedert het begin van het jaar vrij aanzienlijk zijn
verlaagd – nog steeds een neiging tot stijgen veeleer dan
.tot dalen tonen. Dit geldt niet slechts voor enkele posten
op de exploitatierekening, maar is over de gehele linie van
toepassing. –
Veelzeggend is een overzicht waaruit blijkt ,,where
the profit goes” en dat op de in Mei jl gehoudeh jaarver-
gadering van de General Steam Navigation Ltd, die o.a.
een dienst tisssen Londen en Rotterdam onderhoudt, werd
verstrekt:
Percentage
der bruto
Vi
nSt
Arbeidsionen, salarissen en pensioenen
•
813.291
38,01
Scheepsexploitatiekoslen, cxci. gages en
arbeidsionen,
doch
mci.
huur
voor
tijdelijk en in afwachting van cle op-
levering van in aanbouw zijnde tonnage van derden gehuurde schepen
516.993 24,18
Algemene exploitatiekosten
69.566
3,25
330.000
15,44
Belastingen
…………………………..
Reserveringen en afschrijvingen
…….
385.000
18,03
Netto
dividend
…………………………
23.253
9,09
2.138.1031
100,00
Indien een onzer rederijen een soortgelijk analytisch
overzicht in haar eerstvolgend jaarverslag zou verstrekken,
vermoed ik,’ dat het beeld geen fundamentele verschillen
zou tonen en menigeen – fiscus en werknemer incluis –
ad oculum zou doen zien, dat de bruto bedrijfsuitkomsten
voor de grootste helftaan geëmployeerden en fiscus ten
goede komen.
Ook de exorbitante bouwkosten en lange levertijden
vormen een risico van niet te onderschatten betekenis en
weerhouden tal van reders van het plaatsen van opdrach-ten, hoezeer vlootuitbreiding en vooral vlootvernieuwing
in vele gevallen – en dit geldt zeker niet in de laatste plaats
voor de Nederlandse koopvaardijvloot in haar geheel, die
kwantitatief weliswaar goeddeels, maar kwalitatief nog
1948
Vn:
Naar:
Lading
Vrachtbasis
Hoogste vracht
Laagste vracht
Tegenwoordige
vracht
‘
er. Kon.
Westkust N.-Amerika
Rotterdam
graan
‘1.016
kilo
93/9
814.25
82/6
Antwerpen
Middell. Zee
–
Australië
……….
‘Ver. Kon.
–
–
‘
190/-‘
8
16
82/6
Continent
}
erts
–
‘
’42/-
,
35/6
Argentinië
………
Antwerpen
}
graan
‘
–
$
15.25
–
47/6 47/6
Noord-Amerika
–
.
kolen
–
$
9.50
$
5.60
–
Abu
Zenilna
……….
Ver. Kon.
run
ai g
,,
p.
civarter van
11’6
7 6
‘
11/6
(eciuivalent
–
Continent
1480 lbs
–
in dollars)
Brils Co1uinbii
– –
–
’11/9
9/l
916
Russiselie Zwarte Zee
}
graan
1.016
kilo
–
55/-
39/6
–
Huelva
………….
–
.
pyrites
.
–
31/-
.
20/6
.
23/-
234
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
allerminst op peil is – zeker niet geacht kan worden over-
bodig te zijn.
Uiteraard liggen de verhoudingen anders bij de lijn-
dan bij de tramprederijen, waarvan de eerste, willen zij
haar lijnhedrijf in stand houden, veeleer dan laatstgenoem-
de verplicht zijn de door oorlogsgeweld verloren gegane
tonnage te vervangen.
Tankmarkt.
De tankvrachtenmarkt stond het afgelopen jaar in het
teken van zeer ingrijpende wijzigingen. Werd in Januari
voor reischarters nog circa 205 pCt
boven M.O.T.-
en
U.S.C.M.-schaalvrachten voor transatlantische reizen, circa
200 pCt toeslag in de Amerikaanse kustvaart en circa
180 pCt toeslag voor reizen van de Perzische Golf betaald,
kort daarop traj een daling in, die er tenslotte toe leidde,
dat eind Mei niet meer dan schaalvrachten kon worden
bedongen. In September jl. werd het diepste punt bereikt.
Reizen van d6 Golf van Perzië werden met een reductie
van circa 20 pCt
beneden
de schaalvrachten afgesloten,
terwijl dereducties op de schaalvrachten voor transatlan-
tische reizen en in de Amerikaanse kustvaart resp. 25 en
35 pCt bedroegen Een wel zéér ingrijpende wijziging in
korte tijd!
Gedurende het afgelopen jaar werden 580.000 ton
draagvermogen aan de bestaande vloot toegevoegd. Voor
oplevering tot eind 1952 zijn thans nog circa 420 tankers
met een totaal draagvermogen van rond 7.250.000 tons in
aanbouw resp. bestelling. hiervan komen o.o.v. gedurende
de eerste helft van dit jaar schepen met een totaal draag-
vermogen van circa 750.000 ton gereed. De gedurende de
tweede helft van dit jaar gereed komende tonnage zal
vermoedelijk nog groter zijn.
Dat het accent in de wereldscheepsbouw thans wel in
zeer sterke mate op de aanbouw van tankers valt, blijkt
uit de omstandigheid, dat meer dan de helft van alle thans
in Engeland en op het continent in aanbouw zijnde tonnage
uit tankers bestaat. De toekomst zal leren, of de verhou-
dingen in dit opzicht al dan niet zijn scheef getrokken.
Op het ogenblik is de tendentie op de tankvrachtenmarkt
voor reders niet zeer gunstig. De vraag naar scheepsruimte
voor de Amerikaanse kustvaart – een belangrijke sector
der tankvrachtenmarkt —is niet groot en hierin zal, nu de
winter welhaast tot het verleden behoort, voorshands wel geen ingrijpende verandering komen. Met name voor het
vervoer van donkere olie wordt Amerikaanse en Panamese
tonnage dientengevolge grif aangeboden op basis van
10115 pCt beneden schaaivrachten. Het aanbod van schone
tankers is minder groot; voor deze categorie wordt 5 pCt
beneden schaaivrachten gevraagd, lIet is duidelijk dat de
hausse ook op de tankvrachtenmarkt tot het verleden be-
hoort.
Vooruitzichten.
–
Het is niet doenlijk een ook maar enigszins betrouwbare
prognose van het toekomstig marktverloop te geven.
Te veel onzekere factoren beheersen de huidige situatie.
Op verschillende dezer factoren heb ik in vroegere aan de
vrachtenmarkt gewijde beschouwingen reeds gewezen. Zij
zijn, voor zover inmiddels niet reeds in het vrachten-
peil verdisconteerd, nog onverminderd van .kracht.
Enkele toevallige gebeurtenissen – ik denk aan de Fran-
se mijnwerkersstaking, waaruit voor dit land de noodzaak
van aanvoer uit Amerika op grote schaal voortvloeide –
hebben tijdelijk een levendige vraagnaar spoedig beschik-
bare ruimte, in het bijzonder op de transatlantische route,
veroorzaakt en tot betaling van hoger vrachten geleid.
Vermoedelijk zullen de door de rederijen, die de algemene
vrachtvaart uitoefenen, gedurende het eerste kwartaal
van dit jaar te behalen resultaten dan ook niet onbevredi-
gend zijn. Hoe het verder verloop zal zijn dient echter te
worden afgewacht.
Rotterdam.
G.
VERMEY.
INDIA’S VOEDSELPROBLEEM.
Milliôenen in India lijden dit jaar weer honger. Berichten
uit West- en Zuid-India melden, dat het voedseltekort
groot is, dat de mensen op het platteland ei’ uitgeteerd en
ziek uitzien en dat op vele plaatsen het vee sterft. 1-let sur-
plus in de Centrale Provincies, Assam en de Oostelijke
Staten is te gering om de minusgebieden afdoende te helpen.
De Regering stond enkele weken geleden in het parlement
aan ernstige critiek bloot en de uiterst voorzichtige ,,Sta-
tesman” – invloedrijk dâgblad in Calcutta en New Delhi
– schaarde zich aan dezijde der critici. Men meent, dat
de Regering zich te optimistisch heeft uitgelaten t.a.v.
de verwachtingen voor 1949 en dat de Minister voor
Voedsel en Landbouw meer een politieke figuur is dan een
deskundige en ongeschikt moet worden geacht voor zijn
functie. Dit laatste wordt onomwonden toegegeven door
zijn ambtenaren.
En toch is deze situatie niets uitzonderlijks voor dit
subcontinènt. Het probleem ,,te weinig voedsel voor te
veel mensen” datéert al van jaren her en vormt een van
de meest tragische vraagstukken, waarmee Azië kampt.
Reeds vôôr de oorlog voerde Brits-Indië, dus het tegen-
voordige India en Pakistan tezamen, jaarlijks een IJ tot
2 millioen ton rijst in, voornamelijk afkomstig van Burma
en Siam. Voor tarwè werd het land min of meer zelfgènoeg-
zaam geacht.
De val van Burma in de laatste oorlog betekende het
verlies van de belangrijkste bron en de Britsindische Re-gering zag geen kans genoeg voedsel in andere landen te
bemachtigen. Pogingen om het tekort aan te vullen met
tarwe mislukten en India beleefde in 1943 opnieuw een
van zijn vreselijke hongersnoden. In Bengalen alleen stier-
ven een 3 millioen mensen.
De Regering voerde toen een distributiesysteem in, dat
in 1947 een zodanige omvang had aangenomen, dat 170
millioen mensen er onder vielen. In December 1947 gaf
de Regering, evenwel gehoor aan de uitgeoefende drang
om de contrôle op te heffen. Corruptie, zwarte markt en dalende productie – gevolg van het feit, dat de prodicen-
ten niet genoeg tegenwaarde ontvingen in de vorm van
consumptiegoederen – waren factoren, die mede tot Lieze
beslissing leidden.
De toenemende prijsstijgingen (sinds de distributie werd
opgeheven tot 200 pCt toe) en het wegvallen van de twee
surplusgebieden Sind en Punjab, welke tengevolge van de
,,partition” van Brits-Indië in India en Pakistan aan het
laatste land kwamen, noopten de Regering echter reeds
na 8 maanden te besluiten de contrôle weer in te voeren.
Behalve distributie en prijscontrôle bestaat er nu ook
weer de verplichting aan de Regering te leveren.
Eigen productie en inmer te klein.
Men kan zeggen, dat India ruwweg jaarlijks 10 pCt
van de totale consumptie moet invoeien om ,,rond” te
komen.. De vaststelling van de grootte van het tekort
hangt samen met de beslissing wat men de bevolking
dagelijks aan voedsel wil geven, m.a.w. hoe hoog men het
bestaansminimum wil stellen. Gaat men uit van een distri-
butie, waarbij aan de agrarische bevolking 12,8 ounces
rijst per dag wordt gegeven en aan de niet-agrarische
bevolking 9,6 ounces, dan zou men voor 1949 4,1 millioen
ton rijst uit het buitenland moeten invoeren. Aannemende,
dat de bevolking in dezelfde mâte stijgt, dan zou men
volgens deze schaal van 12,8 en 9,6 ounces in 1958 4,7 millioen ton rijst extra moeteit hebben. Gaat men echter uit van een voedselpakket, dat meer overeenkomt met Europese maatstaven, en men zou 18
ounces per persoon per dag het minimum achten, dan
zou men dit jaar 5,1 millioen ton rijst extra nodig hebben,
in 1958 5,6 millioen ton.
De eigen rijstproductie bedraagt ongeveer 42 millioen
ton. Door aftrek voor afval en zaadbehoeften blijft voor
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
235
consumptie een 36 millioen ton
‘S
jaars over voor een bevol-
king van niet minder dan 330 millioen mensen.
In 1946 voerde de Regering 2 millioen ton in, in 1947
2,3 en in 1948 2,9 millioen ton. Het invoerprogramma
voor 1949 beloopt een 3 millioen ton, dus aanzienlijk min-
der dan men zelfs met lage maatstaven een minimum
moet achten. Het tekort aan ,,hard currency” speelt een
rol bij het vaststellen van deze hoeveelheid. –
De Regering poogt op drieërlei wijze de voedselsituatie
te verbeteren. In de eerste plaats tracht men door een
verbouw meer voedsel”-campagne de productie in één
seizoen te verhbgen. Gezien de critiek in het parlement en
in de kranten kan men zeggen, dat de campagne algemeen
wordt geacht tot dusver niet erg geslaagd te zijn.
In de tweede plaats heeft de Regering plannen gemaakt,
die over enkele jaren de voedselsituatie moeten verbeteren.
Hieronder vallen de vier- en vijf-jaren plannen voor irri-
gatieverbeteringen op kleine schaal, het in cultuur brengen
van woeste gronden en het gebruik van kunstmest. Men
hoopt in 19527odoende een productiestijging van 3 mil-
lioen ton ‘s jaars te hebben.
Tenslotte zijn er de projecten, die een 10
bL
15 jaar zullen
kosten, voordat zij resultaat zullen afwerpen. Als zodanig
moeten worden genoemd het bouwen van hyd.ro-electrische
installaties voor irrigati op grote schaal. Men heeft 25
van deze projecten ontwikkeld, het grootste 4 millioen
acres land omvattend, het kleinste 15.000 acres. Men denkt
hiermede de productie met een’4.â 5 millioen ton per jaar
omhoog te brengen.
Zoals men ziet, zal het vele jarên duren vôôrdat deze
plannen werkelijkheid kunnen zijn en in die tussentijd zal
er geen merkbare verbetering intreden voor millioenen
ondervoede en hongerlijdende Indiërs.
De groei der beQolking.
Het valt zelfs te.betwijfelen, of er wel ooit op deze manier een oplossing kan worden gevonden of zelfs een verbetering
zal intreden. Het zijn niet de voedselexperts, maar de be-
volkingsdeskundigen, die zich hierover het hoofd breken.
Men meent namelijk, dat het probleem ,,te weinig voedsel
voor te veel mensen” nimmer alleen van de voedselzijde
kan worden opgelost, maar in de eerste plaats dient te
worden aangepakt van de bevolkingszijde. Om dit duidelijk
te maken, zullen wij ingaan op enkele aspecten van h&t
bevolkingsvraagstuk in India.
Men heeft uitgerekend, dat in India elke 3 seconden een
baby wordt geboren. Ondanks de formidabele kindersterfte
stijgt de bevolking jaarlijks met niet minder dan 5 mii-
lioen, dank zij het zeei’ hoge geboortecijfer. Bevolkings-
theoretici geloven, dat de toeneming van de bevolking
jaarlijks’ zô groot zal blijven, dat de voedselproductie
nimmer een zodanige omvang kan aannemen, dat aan alle
mensen een bevredigend bestaansminimum kan worden
gegeven. Tenzij er een stérke daling in het geboortecijfer intreedt, zo redeneert men, zal er geen oplossing zijn van
India’s voedselprobleem.
Geboorte en sterfte in Jn?lia en Pakistan per duizend mensen.
Cijfers tussen ( )
Groot-Brittanniê.
Jaren
Geboortecijfer
Sterftecij fcr
1896-1905 ‘)
36,6
(28,7) 32,3
(16,9)
1906-1915
1)
37,6
(24,9)
31,8
(14,9)
1916-1925 ‘)
34,0
(20,0)
32,3
(13,3)
1926-1935 ‘)
34,1
(15,9) 24,0
(12,1)
1936-1945
1)
30,4
(15,3)
22,2
(12,7)
1940
32,0
(14,5)
21,1
(14,4)
1941
32,1
(14,1) 21,8
(13,5)
1942
29,3
(15,6)
21,3
(12,3)
1943
25,9
(16,2)
23,6
(13,0)
1944
25,4
(17,5)
24,1
(12,7)
1945
27,3′
(16,1)
21,5
(12,6)
–
9946
28,3
(19,1)
18,3
(11,5)
1947
‘
26,6
2
)
(20,5)
19,7
2
)
))
‘)
Gemiddeld per jaar.
2) Exclusief Pakistan.
‘)
Onbekend. (Samengesteld
uit gegevens
beschikbaar
gesteld door Ministry
of Health, New Delhi).
Het toekomstbeeld is des te grimmiger, als men zich reali-
seert, dat door de daling van het sterftecijfer in het alge-
meen, en van de kindersterfte en de sterfte van moeders
gedurende de bevalling in het bijzonder, de bevolkingstoe-
neming jaarlijks nog groter is dan het hoge aantal geboorten
op zich zelf veroorzaakt. De daling van het sterftecijfer
zette omstreeks 1920 in; dit cijfer is sindsdien gezakt van
ongeveer 32 op ongeveer 20 per 1.000.
De kindersterfte daalde van 195 per 1.000 in 19,20 tot
160 in 1940. M. W. M. Yeats, een Engelse bevolkingsdeskun-
dige, welke voor de Regering van India de volkstelling van
1951 voorbereidt, deelde ons in een onderhoud mede, dat
zijn staf heeft berekend, dat, indien de kindersterfte op 160 zou blijven, de bevolking alleen tengevolge van de
daling der kindersterfte in 1951 met 6J millioen zou zijn
gestegen, in 1961 met 11,1 millioen. Zou de daling van de
kindersterfte in dezelfde mate doorgaan, dan zou de be-
volking alleen tengevolge van de daling van deze sterfte
in 1951 met 7 millioen zijn toegeiomen en in 1961 met 13,4
millioen. De kindersterfte is nu ongeveer 146; men trekke
zijn conclusies.
Op overeénkomstige wijze werd berekend, dat, als de
sterfte van moeders gedurende de bevalling met 10 pCt
zou dalen, de bevolking in 10 jaar alleen tengevolge van
déze daling met 6 millioen zou toenemen. En ook deze
sterfte neemt af.
Wat ht geboortecijfer betreft, moet worden toegegeven,
dat het van 1900-1920 min of meer constant op ongeveer
36 per 1.000 bleef, sinds 1920 een heel langzaam dalende
tendenste zien geeft en op het ogenblik een kleine 30 per
1.000 beloopt. Men acht deze daling het gevolg van de
trek van het platteland naar de stad, de zgn. urbanisatie.
Zij is echter gering en bepaald minder dan cle daling van
het sterftecijfer.
Hoe nu tot een lager geboortecijfer te komen? Stemmen
zijn opgegaan om de huwbare leeftijd te verhogen. Inder-
daad zal een dergelijke maatregel een daling in de geboorten
te zien geven, maar dezelfde maatregel zal ook de levens-
kans van de pasgeborenen vergroten. Meer kinderen zullen
in leven blijven, indien de gemiddelde leeftijd van dé
moeders hoger. is. Het is moeilijk te zeggen, w’elk effect
de overhand zal hebben en of er een netto toe- of afneihing
van het aantal kinderen zal intreden.
Dan .zijn er degenen – en deze groep is groot – die
beweren, dat een verhoging van de levensstandaard de
oplossing zal brengen, omdat de praktijk in West-Europa
leert, dat een hogere levensstandaard een geringer aantal
geboorten met zich brengt. Wij twijfelen aan de juistheid
van deze stelling, althans in de
ze vorm. Heel vaak leidt
juist een verbetering van de levensstandaard tot een stij-
ging van het kindertal, zo kan men in talrijke gevallen
vaststellen. –
Wij vonden een bevestiging van deze gedachte in de
studie van S. P. Jam, welke in 1939, na een uitgebreid
onderzoek in de Punjab, vaststelde, dat, wanneer het
economisch niveau waarop de bevolking leeft stijgt, ook
het geboortecijfer omhoog gaat en dat bij de bevolkings-groepen, die in de moeilijkste omstandigheden leven, het
aantal kinderen het geringste is. Echter, Jain stelde nog
iets anders vast: indien de sociale status stijgt, dan neemt
het aantal kinderen per familie af. Als gevolg van zijn
onderzoekingen komt hij tot de conclusie, dat het geboorte-
cijfer in India wordt beheerst door zowel de
economische
als
sociale
status van de bevolking. Binnen dezelfde sociale
groep leidt verbetering van de economische omstandig-
heden tot stijging van het geboortecijfer, maar stijgt de
sociale status, dan daalt dit cijfer.
De onderzoekingen van Jain leiden tot dezelfde conclusies,
waartoe ook andere onderzoekers zijn gekomen, namelijk
dat het geboortecijfel’ slechts kan worden vermindeid
indien de mensen de behoefte gaan gevoelen minder kiii-
deren te hebben, bïjv. omdat men de verantwoordelijkheid
rr
236
ECONOMISCH-STATSTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
gaat beseffen het nageslacht een menswaardig bestaan te
moeten verschaffen; m.a.w. wanneer men
welbewust
het
kindertal gaat beperken.
Dit sluit in opvoeding en ontwikkeling. Verhoging van
de levensstandaard op zich zelf is niet voldoende. Aan de
andere kant is grotere ontwikkeling moeilijk denkbaar
zonder een hogei’e levensstandaard, wanneer deze beneden
of vlak bij het bestaansminimum ligt. Het kan waarschijn-
lijk zelfs een voorwaarde hiertoe worden genoemd.
/
Conclusie.
Komen wij terug op het uitgangspunt, dan zien wij, dat
India kampt met een zeer ernstig voedseltekort, dat op
het ogenblik alleen kan worden verbeterd door verhoogde
invoer uit het buitenland. Vergroting dr eigen productie
zal geen oplossing geven, ten eerste omdat dit pas in de
toekomst mogelijk zal blijken te zijn, ten tweede omdat de
bevolking steeds verder stijgt, gevolg van het hoge geboor-
tecijfer, de daling van de sterfte en tenslotte omdat meer
voedsel op zich zelf een stimulans zal zijn het kindertal
uit te breiden. De laatste factor is wel de meest tragische.
Zij wordt beheerst door een mentaliteit, welke duidelijk
blijkt uit het volgende gesprek met een Indiase hoeren-
vrouw, geciteerd inde meer genoemde studie van Jam.
,,I-loeveel kinderen denk je dat een vrouw behoort te
hebben?”
,,Moeder aarde is niet tevreden met de hoeveelheid
regen die zij ontvangt. Noch is een vrouw tevreden met
het aantal kinderen dat zij bezit. Een braak veld en een
vrouw die geen kinderen heeft, wie wil ze hebben?”.
,,Maar kan een vrouw niet tevéél kinderen hebben?”
hoe kunnen wij zonder kinderen mannen hebben, en
wie zal voor. Gods schepselen zorgen en de waterputten
graven zonder mannen?”
,,Maar als er veel kinderen zijn, zullen ze dan niet arm
zijn?”
,,In deze wereld zijn zowel rijken- als armen nodig.
‘Wie zal het gras snijden voor het paard als iedereen rijk is?”
,,Hoe zal je véél kinderen kunnen voeden”?
–
,,Dat is niet de zorg van de vrouw. Haar taak is hen voort
te brengen en bp te voeden, voor de rest zorgt God”.
Zolang India, en dit geldt in het algemeen voor geheel
Azië, niet met rasse sprongen in ontwikkeling omhoog
gaat, zal er geen oplossing zijn voor zijn meest urgente
problemen, het voedsel- en bevolkingsvraagstuk. Hongprs-
nood, oorlog, misdaad en ellende zullen voorlopig de
enige remmen zijn, die het hevolkingstal op het niveau
van de beschikbare hoeveelheid voedsel zullen houden.
Komt het er boven, dan is het ovrschot noodzake-
lijkerwijze gedoemd .te verdwijnen.
New Delhi,
Drs CHRIS 1-t .J. SCHEFFER.
Begin Maart 1949.
BOEKBESPREKING..,
Baibara Ward, The t Vest at bay.
Allen and Unwin, Londen
1948, 2e druk.
– Er zijn op economisch gebied niet veel boeken, die men
in één adem uilleest, maar dit is er één van. De mededeling
van de schrijfster – die ,,assïstant editor” van het Engelse
weekblad ,,The Economist” is -, dat het hier ,,a hasty attempt” betreft, geschreven tussen 20 Jafluari en 15
Maart 1948, getuigt van bescheidenheid; de lezer bemerkt
echter spoedig, dat hij een bi’illiante uiteenzetting in han-
den heeft over de vraagstukken, waarmede het Westen
thans worstelt. Belangwekkend lijkt mij vooral de wijze, waarop de schrijfster het Marshafl-plan perspectief heeft
gegeven.
Zij doet dit in de eerste plaats historisch. Haar schets
van de gebeurtenissen zowel in Europa als de Verenigde
Staten tussen 5 Juni 1947, de dag van Marshall’s rede te
Flarvard, en 22 September 1947, de dag van publicatie
– van het Parijse rappoi’t der 16 Europese lajden, wordt
voorafgegaan door een levendige schildering van de poli-
tieke en economische ontwikkeling van het Westen sinds
de,tweede helft van de 19e eeuw. Europa’s huidige proble-men blijken meer dan enkel na-oorlogse herstelproblemen
te zijn, immers: de Verenigde Staten hebben de politieke
en economische suprematie, die Europa in de vorige eeuw
bezat, overgenomen; de volkeren van het Verre Oosten
hebben zich thans openlijk tegen het Westen gekeerd;
Oost-Europa tenslotte wordt beheerst door het Communis-
me, dat in zijn dogmatiek welhaast een religie is te noemen.
Om kort te gaan: de 19e eeuwse politieke en economische
constellatie heeft afgedaan en keert niet terug.
Vervolgens plaatst schrijfster het Marshall-plan in een
actueel perspectief door op grond van haar historische
analyse de noodzaak van ‘Westerse samenwerking te be-
plpiten. 1-let doet er niet toe, dat de bestaanhaarheid van
een dergelijke samenwerking a priori niet te bewijzen is;
vereist is een ,,act of faith” – de schrijfster neemt hier
Benelux als voorbeeld -‘ al was het alleen al omdat de
Europese dollarcrisis van 1947 heeft bewezen, dat een eng
nationale politiek tot nationaal bankroet leidt. De nood-
zaak van Westerse samenwerking, en dan met name wat
de Marshall-landen betreft, ‘ordt nog versterkt door de
verwachting, dat de Westeuropese betalingsbalans ook
in 1951/’52 nog niet in evenwicht zal zijn; ook d4n zal er
nog een dollarprobleem bestaan. Positieve actie is geboden:
West-Europa moet komen tot een gezamenlijke Jotal
dollar saving strategy”, tot een soort Economische Gene-
rale Staf. ,,Western Europe must unite in order to survive”;
er is geen aanvaardbaar alternatief. Nu het na afloop van het E.R.P. •te verwachten dollar-
deficit van West-Europa inderdaad in steeds sterkere –
mate de aandacht van de O.E.E.C. te Parijs opeist, lijkt
mij er niets tegen om de schrijfster ook te volgen in haar
betoog, dat Westerse samenwerking mogelijk is. Aange-
stipt diene, dat zij – ook al acht zij het ,,laisser faire”
fossiel – niet de gehele Westeuropese economie centraal
geregeld wil zien; de planning kan tot essentiële sectoren
worden beperkt. Starre schema’s zijn uit den boze. Speciale
aandacht verdient de conjunctuurpolitiek, die de ,,most
momentous economie test of the Western conception of
free society” zal vormen. VoorooFlogse voorbeelden van
internationale kartelles’ing en bijv. het werk van de
E.C.I.T.O. (uropean Central Inland Transport Organi-
zation) en van de E.C.O. (European Coal Oi’ganization)
bewijzen volgens schrijfster, dat organisatorisch het vraag-
stuk van internationale samenwerking reeds vrijwel is
opgelost.
De samenwerkende Staten zullen niet kunnen’ verhin-
deren, dat hun politieke en economische souvereiniteit in
zekei’e mate moet worden -opgeofferd; vele moeilijkheden
– o.a. de Ottawa preferenties, en daarmede..Engelands
positie in een Westerse unie! – vragen nog om oplossing.
De belangrijkste voorwaarde voor welslagen der samen-
werking is echter ,,….vision ….a certain greatness . . a
great and overriding purpose”. En hiermede komt de
schrijfster tot het laatste en mi. tevens het meest klem-
mende gedeelte van haar boek: ,,where there is no vision,
the people perish and with them all the plans and policies
and projects ever drawn up in their name”. De enige
kans tegenover het Communisme, dat – aldus schrijfster
– broederschap en een klasseloze maatschappij, gebaseerd
niet op exploitatie maar op i’echtvardigheid zegt te
zullen brengen, is dat het Westen geestelijk houvast terug-
vindt. De lezer vergeve mij een laatlte citaat: ,,Unless
the pursuit of justice and the practice of brothrhood are
the first purposes of the men of the new union, they w’ill
fail to build their city, just as, for all their material
prosperity, their grandfathers failed before them”. Roepen
‘in de woestijn? Mi. heeft Barbara Ward verstaan wat
men de tekenen des tijds pleegt te noemen, en dat geeft
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237
1
haar ,,haastige poging”, met name nu het Noord-Atlan-
tisch pact een feit zal worden, blijvende waarde.
.J.ILL.
AANTEKENING.
HET TWEEDE VERSLAG VAN DE NEDERLANDSE REGERING
BETREFFENDE DE WERKING VAN lIET E.R.P.
–
De bilaterale overeenkomst tussen Nederland en de
Verenigde Staten, gesloten op basis van de ,,Foreign
Assistance Act of 1948″, verplicht Nederland o.a. om regel-
matig rapporten uit te brengen over de werkzaamheden, in het kader van het E.R.P. verricht, en over de onder dit
E.R.P. gemaakte vorderingen. Het eerste ,,Progress Re-
port” van de Nederlandse Regering verscheen op 15 No-
vember 1948; het bestreek het tweede en derde kwartaal
van dat jaar
1).
Kortgeleden is het tweede ,,Progress Re-
port” verschenen, gedateerd 15 Februari 1949- 1-let be-
strijkt het laatste kwartaal van 1948, geeft ook een over-
zicht van de economische ontwikkeling’van Nederland in
het gehele afgelopen jaar, en be’at voorts, in tegenstelling
tot het vorige rapport, een uitgebreid overzicht betreffende
Indonesië.
liet verslag vangt aan met een overzicht van hetgeen
in het laatste kwartaal van 1948 in de O.E.E.C. te Parijs
werd bereikt. Genoemd worden:
le. de integratie van de door de deelnemende landen
ingediende ,,long term”-programma’s, gericht op het her-
stel van de onafhankelijkheid van deze landen t.a.v.
bijzondere buitenlandse hulpverlening na afloop van
het E.RP.;
2e. de voorbereiding van het jaarprogramma 1949/’50
en de aanbieding aan de heer 1-larriman, speciaal vertegen-
woordiger van deE.C.A., van een herzien programma
over 1948/’49;
3e. het tekenen van de overeeiikomst inzake het inter-
Europese betalingsverkeer. Dit accoord beoogt te getaken
tot een verhoging van het niveau der goederenuitwisseling
tussen de E.R.P.-landen onderling. 1-let verslag juicht de
overeenkomst toe; zij kan een eerste stap betekenen op
de weg naar de volledige multilateralisering van het Euro-
pese handeisverkeer, welke door de Nederlandse Regering
noodzakelijk wordt geacht.
1-let tweede hoofdstuk van het verslag geeft o.a. een
beeld van de in het jaar 1948 onder het E.R.P. gereali-
seerde invoeren en de in deze periode vanwege de E.C.A.
uitbetaalde doilarbedragen. In de laatste drie kwartalen
van 1948 blijkt voor ca S 200 mln aan goederen en diensten
onder liet E.R.P. te zijn ontvangen, terwijl in dezelfde
periode voor een bedrag van rond $ 130 min definitief
aan Nederland werd uitbetaald. De toewijzingen van de
hulp aan Nederland bedroegen voor 1948 $ 330 mln, aan
Indonsië $ 65 mln. Tussen de toewijzingen en de feitelijk
ontvangen hulp bestaat een verschil, dat, naast de aan-
looptijd, welke bij een dergelijke grootscheepse onderne-
ming in aanmerking moet worden genomen, moet worden
toegeschreven aan intussen vrijwel tot oplossing gekomen
proceduremoeilijkheden. Het verslag wijst erop, dat deze
moeilijkheden, vat Nederland betreft, nog steeds de ern-
stigste bedreiging voor het welslagen van het E.R.P.
vormen.
Indonesië.
Voldoende gegevens bleken bij de voorbereiding van dit
rapport beschikbaar te zijn om een beeld te kunnen geven
van de consequenties van het E.R.P. voor de economische
toestand van Indonesië. Uitvoerig wordt ingegaan op de
gevolgen, welke de oorlog en de daarop gevolgde periode
van politieke onrust voor het land hebben gehad. Bij het
‘) Een overzicht van cle inhoud van dit rapport vindt men in
,,E.-S.B.” van 29 December 1948, bie. 1035.
ter hand nemen van het economische herste1 direct na
de Japanse capitulatie, werd getracht, bij de gebrekkige
exportcapaciteit, de geweldige invoerbehoefte te dekken
door het opnemen van credieten in Nederland en elders
en door het uitputten van de deviezenreserves. Niettemin
bleek het noodzakelijk, de importen te beperken tot minder
dan 50 pCt van de omvang, welke nodig werd geacht om
een snel en gezond economisch herstel te verzekeren. Dien-
tengevolge ondervond het herstel vertraging; werkelijke
wederopbouw en uitbreiding van het productie-apparaat
bleek practisch een onmogelijkheid.
Begin Juli 1948 werd in het kader. van het E.R.P. aan
Indonesië een eerste toewijzing van $ 10 mln verstrekt.
In de deviezensituatie ontstond hierdoor een zekere mate•
van bewegingsvrijheid; de verleende hulp was echter on-
voldoende om de invoeren tot het vereiste niveau op te
voeren. Pas in het vierde kwartaal van 1948 gaf de invoer
een stijging te zien, waarvan de gevolgen zich reeds spoedi
in een verhoging van de exporten begonnen af te tekenen.
Op 22 December 1948 kondigde echter Paul Hoffman,
de administrateur van de E.C.A., aan, dat de hulp aan In-
donesië zou moeten worden opgeschort. Gevreesd moet
worden, dat onder deze omstandigheden het economisch
herstel minder voorspoedig zal verlopen dan aanvankelijk
werd voorzien. 1-let verslag wijst erop, dat de natuurlijke
productiemogelijkheden en rijkdommen van Indonesië nog
steeds aanwezig zijn. Mits de noodzakelijke verdere buiten-
landse hulp in voldoende mate en zonder uitstel wordt
verleend, behoort een snel en volledig herstel in een be-
trekkelijk gering aantal jaren ongetwijfeld tot de mogelijk-
heden, zodat een hersteld Indonesië ook zijn natuurlijke
en hoogst belangrijke rol zal kunnen spelen bij de verwe-
zenlijking van het E.R.P. ,Nïet alleen als producent van
grondstoffen en voedingsmiddelen is Indonesië steeds van groot belang geweest voor Nederland en de overige Euro-
pese landen, doch ook, en zulks tengevolge van zijn merk-
yaardige
2)
driehoekshandel met Europa en het Westelijk
Halfrond, als dollarontvanger. Indonesië draagt nog steeds
de mogelijkheid in zich, deze tweeledige taak weer op zich
te nemen.” ..
De betekenis oan het E.R.P. 000r Nederland.
Aan de hand Van een uitgebreid feitelijk overzicht van
Nederlands economische ontwikkeling gedurende 1948
illustreert het verslag vervolgens de stelling, dat het E.R.P.
ons land in staat heeft gesteld het sinds de bevrijding tot
stand gebrachte herstel ook voor de periode, waarin de
eigen deviezenreserves daartoe niet meer toereikend waren,
voort te zetten. Productie, verkeer en vervoer, in- en uit-
voer, bouwnijverheid, bevolking en arbeidsmarkt, consump-
tie en sociale toestand worden uitvoerig belicht. Bij het
overzicht van de monetaire situatie wordt gewezen op het
in 1948 geleidelijk sterker worden vdn deflatoire tendenties,
waardoor de verhouding tussen de nog bestaande infiatoire
spanningen en de tegenwerkende deflatoire factoren zich
in gunstige zin heeft gewijzigd. ,,Over het algemeen wordt
van deskundige zijde verwacht, dat de deflatoire tendenties
zich in 1949 in versterkte mate zullen doen gelden, zonder
dat evenwel direct gevreesd behoeft te worden, dat deze
deflatoire tendenties op hun beurt een gevaarlijke vorm
zullen gaan aannemen.” Zo zal de deflatoire invloed van
het invoersaldo zich in afnemende mate doen gevoelen,
naar gelang dit saldo – en dit was in 1948 reeds merkbaar
– geringer w’ordt.
‘fenslotte verstrekt het verslag enkele gegevens tav.
het verschil in .ontwikkeling van de voornaamste econo-
mische grootheden, zoals deze, op basis van voorlopige
gegevens, door het Centraal Plan Bureau zijn geraamd, en van het verloop, dat deze grootheden te zien zouden
hebben gegeven in ‘het geval dat de hulpverlening ‘geheel
achterwege zou zijn gebleven. Het resultaat van de voor-
‘) Waarom merkwaardig? Een wel wat merkwaardige vertaling
van het Engelse woord ,,characteristic”.
F
“,
238
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
lopige berekening is geweest, dat, vergeleken bij het ver-
ioop, dat onvermijdelijk zou zijn geweest bij het achterwege
blijven van Amerikaanse hulpverlening, de feitelijke ont-
wikkeling na raming een verschil ten gunste te zien heeft
gegeven, wat betreft de totale consumptie, ter grootte van
ca 10 pCt; wat de netto-investeringen betreft, bedraagt
het verschil ongeveer de helft.
I’Iierbij dient intussen te worden opgemerkt, dat dit
laatste verschil niet uitsluitend op rekening moet worden
geschreven van de uitbreiding van de voorraad kapitaal-
goederen, doch dat een belangi’ijk deel moet worden toe-
gerekend aan het op peil brengen of ook houden van voo-
raden grond- en hulpstoffen en eindfabrikaten bij het be-
drijfsleven, welke, zo de hulp niet ware verleënd, welhaast
geheel zou zijn ingeteerd.
vergeleken bij de situatie, welke bij achterwege blijven
van de hulpverlening zou zijn ontstaan, zijn de middelen,
die voor dekking van bovengenoemde behoeften, t.w.con-
sumptie en investeringen, zijn aangewend, met niet minder
dan circa f 1,7 mrd toegenömen. Dit betekent derhalve,
dat de S 330 mln,’welke Nederland voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 1948 zijn toegewezen, door Neder-
landse krachtsinspanning in het productieproces ongeveer
verdubbeld zijn. In feite moet het resultaat evenwel nog
veel gunstiger worden geacht. In de eerste plaats hadden
per 1 Januari 1949 nog niet alle goederen, welke binnén
deze toewijzingen kunnen worden geïmporteerd, ons
–
land
bereikt,’terwijl voorts op de genoemde datum nog niet alle
grond- en huipstoffen, die onder het E.R.P. werden ‘ge-
importeerd, verwerkt waren. Bovendien zullen de geïm-
porteerde kapitaalgoederen nog jai’en lang voortgaan met
een reeks prestaties ten bate van de Nederlandse volkshuis-
houding af te werpen.
Zoals reeds eerder werd opgemerkt, bedragen, de onder het E.R.P. gerealiseerde invoeren per 1 Januari 1949 dirca
$ 200 mln dollar
(f
530rnln). Gezien het feit, dat, vergeleken
hij de situatie, welke zonder Marshall-hulp zou zijn ontstaan,
de voor consumptie en investeringen beschikbare middelen
met circa
f
1,7 mrd zijn toegenomen, kan hieruit volgen,
dat door Nederlandse krachtsinspanning de E.R.P.-invoer
in het producfieproces reeds thans meer dan de drievoudige
waarde heeft verkregen.
Het verslag geeft echter de voorkeui’ aan een conserva–
tieve raming, in welk
–
geval eenvertvee- of drievoudiging
van de hulp reedseen bevredigend resultaat mag worden
genoemd.
Nederland, zo wordt geconcludeerd, heeft de ontvangen
hulp op zeer verantwoorde wijze besteed en deze heeft
aanleiding’ gegeven tot aanzienlijke verbeteringen in
s lands economische positie. –
DE STAATKUNDIGE ZIJDE VAN DE BENELUX.
Op het ogenblik, dat dit nummer ter perse gaat, is niet
anders bekend, dan dat het Belgische Huis van Volks-
vertegenwoordigers het wetsontwei’p tot goedkeuring
van het Verdrag van December 1948 tot unificatie van
enkele accijnzen in Beneluxverband wel aan de orde heeft
gesteld, maar dat de vorige week is besloten de behande-
ling uit te stellen. De gedrukte staatsstukken omtrent
het gevoerde debat zijn in Nederland nog niet verkrijg-
baar, zodat de preciese woorden, welke zijn gebruikt,
niet kunnen worden geciteerd. 1-let schijnt, dat de Mi-
nister van Handel op het socialistisch voorstel, om het
wetsontwerp niet in behandeling te nemen, maar, zonder
enige bepaling van een nader vast te stellen dag, het
debat te verdagen, heeft gereageerd met de opmerking,
dat tegen het uitstel van regeringszijde geen bezwaar
zoude worden gemaakt, indien slechts een kort uitstel
werd bedoeld. –
Sedertdien is in het openbaar niets meer vernomen.
Ook de Belgische pers zwijgt tot heden. Alleen moet
worden aangenomen, dat aan het einde van deze week
zal bekend zijn, wanneer het parlement wordt ontbonden.
1-Jet is dus zeer kdrt dag voor een beslissing omtrent
het aanvaarden van de beginselen van het Verdrag van
December. Blijft deze beslissing uit, dan kan het Verdrag,
ondanks de eventueel verkregen goedkeuring van onze
Staten-Generaal, niet woden geratificeerd. Onze Senaat
heeft deze week de tijd om haar standpunt te bepalen.
De regeringen moèten dan nog op de beslissing in België
wachten.
**
*
De ontbinding van het parlement in België geeft de
tijdsruimte om nog in het algemeen na -te denken over
de staatkundige zijde van de Benelux. In de Tweede
Kamer vroeg de heer Flofstra hiervoor de aandacht.
Hij zeide:
,,Ten slotte moge ik nog een enkel woord zeggen over
de mate, waarin, en de wijze, waarop de Staten-Generaal
bij de totstandkoming van de Benelux worden betrokken.
Sinds het begin van de discussies over de Benelux is hier
en aan de overzijde van het Binnenhof bezwaar gemaakt
tegen het al te veel trekken van deze vraagstukken binnen
de ambtelijke sfeer. Dat betrof niet alleen belastingvraag-
stukken, maar ook de andere begrotingshoofdstukken.
Ongetwijfeld is de Regering enigermate aan deze wensen
tegemoet gekomen. Er zijn hier en daar niet-ambtelijke
personen hij het overleg ingeschakeld. Wij hebben voorts
in de courant kunnen lezen, dat ei’ thans onder ardere
voor de havens een commissie van deskundigen wordt ingesteld. Niettemin blijven dit alles echter nog onder-
onsjes. Ook het inschakelen van de vaste Commissie voor
de Belastingen, voor zovei’ het belastingvraagstukken be-
treft, bevindt zich pas in een zeer aanvankelijk, en nog
niet geheel, bevredigend, stadium. Wij verheugen ons
over de besprekingen, die wij de vorige week ovei deze
vraagstukken met de Minister hebben mogen hebben.
Ik men echter, dat dit instituut aanmerkelijk verder uit-
gebouwd zal moeten worden ei’i dat middelen dienen
te worden gevonden om een zodanig overleg nog doel-
treffender te doen zijn. Belangrijk w’ordt het vraagstdk
van de besluitvorming in Benelux-verband – en mede is
het van zoveel betekenis -, in het bijzonder ook, indien
wij zouden moeten overgaan tot wijzigingen in regelingen,
die wij thans hebben getroffen”.
,,’7Vij zullen een stukje van onze souvereiniteit moeten
opgeven, ook in deze zin, dat wij bovenstaatse, super-
nationale organen vormen, waaraan wij aanvankelijk
misschien slechts een adviserende bevoegdheid, – maar later wellicht ook een beslissende bevoegdheid moeten
geven. De Regering heeft in de Memorie van Antwoord
opgemerkt, dat dit vraagstuk in studie is. Wij zijn thans echter ruim drie en een half, bijna vier jaar bevrijd, ter-
wijl de aanvankelijke overeenkomst reeds – in Londen
werd gesloten. Ik zou er daarom wei zeer sterk op willen
aandringen, dat deze studie enigszins wordt versneld,
opdat wij ook binnen afzienbare tijd tot resultaten zullen
mogen komen”.
Minister Lieftinck moest de staatkundige zijde van
de Benelux laten liggen. Zij is tot nu toe veel te weinig als afzonderlijk vraagstuk aan de orde gesteld. En toch
moet ‘het recht om in de volksgemeensch’ap te leven,
door de volken worden erkend: Zonder dat worden ver-,
dragen ,,vodjes papier”.
Rotterdam.
–
C. W. DE VRIES.
S
-.
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
239
BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.
DE KOMENDE WIJZIOINO VAN DE OMZETBELASTING.
Inleiding.
De omzetbelasting heeft zich in onderneinerskringen
nooit mogen verheugen in een dergelijke mate van belang-
stelling als aan cle belastingen op winst, inkomen en ver-
mogen is ten deel gevallen. De ingewikkelde regeling dezer
belasting, met haar vele speciale bepalingen, resoluties,
beschikkingen enz. en anderzijds het op het eerste gezicht
lage heffingspercentage zijn waarschijnlijk factoren ge-
wees t, die een rol speelden bij deze ,,verwaarlozing”. Voorts
heeft hier vermoedelijk toe bijgedragen de mening, als
zou de omzetbelasting toch steeds ten volle kunnen worden
doorberekend (afgezien natuurlijk van prijsbeheersings-
maatregelen die zulks uit andere hoofde verhinderen).
Thans vindt edhter een ontwikkeling plaats, welle een ruimer belangstelling voor de omzetbelasting wettigt. In
de naaste toekomst zullen nl. in Nederland èn het
heffings-
percentage
èn het
stelsel
van de omzetbelasting zekere
wijzigingen ondergaan in verband met de Benelux-samen-
werking..
Tot dusver bestonden er tussen België en Nederland
diepgaande verschillen zowel t.a.v. de opbrengst als t.av.
het systeem van heffing. Reeds enige tijd geleden had in
Nederland een zekere verhoging plaats gevonden, waardoor
de opbrengst verder tot het hogere Belgische niveau was genaderd. Bij de thans afgesloten Benelux-besprekingen
is men nog verder gegaan en is ook over de onderlinge aan-
passing der beide stelsels overeenstemming bereikt.
In het onderstaande zal op deze beide stelsels en hun
economische achtergrond nader worden ingegaan.
Ontwikkeling aan de stelsels aan omzetbelasting.
Zelfs als men zich niet a priori op het standpunt stelt,
dat alle belastingheffing een kwaad” is, verkrijgt men
toch bij de bestudering van de geschiedenisdikwijls het
gevoel, dat sommige belastingen meer uit overwegingen
gegrond op de gemakkelijke inbaarheid of contrôle, dan
01) rechtvaardigheid gebaseerd, werden ingesteld. Een dergelijk gevoel krijgt men wel in zeer sterke mate
bij de omzetbelastingen. Deze bloeiden in de oudheid,
verdwenen toen weer voor eeuwen en hun impopulariteit
bij onze voorouders kan niet beter worden gedemonstreerd
dan door het noemen van de woorden ,,tiende penning”.
Ook bij de theorie vond zij véér 1920 weinig verdedi-
ging – in tegenstelling bijr. met de inkomsten- en ver-
mogensbelasting, waar het begrip ,,draagkracht” een
hechte defensie voor de fiscus mogelijk maakte. –
Dit alles leidde ertoe, dat de omzetbelasting véér 1914
vrijwel was uitgestorven en dat er in later jaren, toen zij
weer wasgeïntroduceerd, toch in vele landen geruime tijd
een tendentie bestond, mede i.v.m. algemene bezwaren
tegen indirecte belasting, haar niet al te hoog op te voeren.
De nieuwe bloei van de omzetbelasting dateerde van
de jaren tijdens en na de vorige Wereldoorlog. Duitsland
gaf het ,,goede” voorbeeld in 1916. Frankrijk volgde in
1917; ook België ging in het begin der twintiger jaren tot
instelling van een ,,overdrachtstaxe” over (1921). Deze
ornzetbelastingen kwamen als ,,Kinder der Not” en
slechts Engeland, Zwitserland en Nederland, m.a.w. juist
de landen, waar een relatief gezonde financiële situatie
heerste, gingen toen niet tot invoering over. De nood der
schatkist gaf ook Nederland later aanleiding tot invoering
van een omzetbelasting, echter eerst in de hevigste de-
pressietijd (1983). Engeland ging pas in 1940 tot invoering
over.
Zoals hij de meeste belastingen het geval is, vond af-
schaffing nimmer plaats, ook niet toen in vele der betref-fende landen de financiële toestand gunstiger werd (m.n.
de periode 1927-1929). Wel ging men daarentegen dikwijls
tot verhoging over.
Het Nederlandse en het Belgische systeem aan heffing.
De twee systemen, welke tegenover elkaar staan, zijn
het stelsel van de eenmalige heffing en het cascade-
stelsel. Bij liet laâtste wordt in principe omzetbelasting
geheven bij elke eigendomsoverdracht onverschillig of liet
goed (of een deel ervan) wellicht van te voren reeds één
of meerdere malen door omzetbelasting is getroffen. Bij
liet eerstgenoemde systeem daarentegen vindt heffing
slechts in ééh bepaalde fase van de ,,bedrijfskolom” plaats,
bijv. alleen bij de fabrikant resp. importeur.
België kent het cascadestelsel. In Nederland werd in
1933 het stelsel van eenmalige heffing ingevoerd. Aanvan-
kelijk was bij het wetsontwerp een cascadesysteem voorge-
steld, doch na ampele overweging werd het andere stelsel
gekozen. Gedurende de bezetting echter werd dit systeem
verlaten en ook hier, werd vooral naar Duits voorbeeld
de meermalige heffing bij het Besluit Omzetbelasting 1940
ingevoerd; dit bleef ria de bevrijding gehandhaafd en geldt
tot op de dag van heden.
Dit alles betekent echter geenszins, dat het Belgische
en het Nederlandse cascadesysteem grote overeenkomst
vertonen. Enige van de belangrijkste verschillen zijn de
volgende
1
): –
le. in België worden alle trappen met 41 pCt belast; in
Nederland is éénbepaalde trede lager dan de andere,
nl. die van de groothandel, welke pGt betaalt, tegen-
over een algemeen percentage van thans 3 pCt;
2e. in België zijn leveringen aan particulieren vrij, in
Nederland zijn deze (gewoon, dus met 3 pCt) belast;
3e. in België wordt de belasting voldaan door het plakken
van zegels op facturen; in Nederland door betaling bij of aan de ontvangers, nadat de ondernemer zelf
zijn omzet per kwartaal aangeeft.
1-let onder le genoemde punt heeft belangrijke econo-
mische repercussies, waarop wij hieronder terugkomen. De onder 2e en 3e genoemde regeling zal mede gebaseerd, zijn
op contrôle-overwegingen. Over het algemeen is cle naleving
van de Belgische belastingvoorschriften enigszins losser te
noemen dan in Nederland. Vandaar dus de belastingvrij-
dom van
leveringen
aan particulieren, welke moeilijker
zijn na te gaan dan de transacties binnen het bedrijfsleven.
Vandaar ook de regeling van de afzonderlijke facturen,
waarop de contrôle toch altijd enigszins concreter van aard
is dan de contrôle van een totaal omzet, zoals in
Nederland.
Economische repercussies van de omzetbelasting.
Zoals reeds boven werd opgemerkt spelen de indirecte
belastingen en daaronder speciaal de omzetbelasting een zeer belangrijke rol in het Belgische belastingstelsel, liet
percentage van de indirecte belastingen in de totale be-
lastingen bedroeg tot voor kort in België 67 pCt tegenover
in Nederland 44 pCt. Prof. Coppé noemt de overdrachtstax
dan ook de hoeksteen van het Belgisch hscale stelsel
2)
Het volgend aan het artikel van Mr Tuk ontleende
staatje illustreert dit alles nog eens duidelijk.
• Oj,brengst omzetbelasting.
•
xflmln.
Nederland België
1939
……………………..
88
142
1946
………………………
340
846
1947
……………………..
520
1.125
1948
………………………
730
1.125
Uiteraard zijn hoge indirecte belastingen ook uit sociaal
oogpunt van betekenis. De verhouding tussen directe en
indirecte belastingheffing zal met name moeten worden
‘)
Voor een uitvoerige behandeling van het systeem der Belgische
omzetbelasting zij verwezen naar:’ De omzetbelasting in BelgiO”
door Mr C. P. Tuk in ,,Weekblad der Belastingen” van
16
en 30
October en 6 November 1948.
‘) ,,l3enelux”, Officieel Orgaan van het Cornit4 voor B.N.L.-
samenwerking, Augustus 1948 (No. 2).
–
240
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
It
beoordeeld vanuit het standpunt van ,,sociale rechtvaar-
digheid” en het stimuleren der prestaties.
In een tijd, dat produceren en nog eens produceren
levensvoorwaarde voor het Nederlandse volk is, is het
waarschijnlijk uit algemeen economisch oogpunt juist, dat
aan de steeds verdere verhoging der directe belastingen
een einde wordt gemaakt, en is enige ombuiging naar de
indirecte belastingen vermoedelijk niet onwenselijk.
Anderzijds moet er echter op worden gewezen, dat de
omzetbelasting ongemerkt door geleidelijke verhogingen
een zodanig peil kan bereiken, dat gevaren, die bij een
matig heffingspercentage niet acuut zijn, thans oneven-
redig zwaar sommige groepen kunnen treffen.
In zulk een sterke mate wordt bij de belastingen tegen-
woordig met hoge percentages gewerkt: een vermogens-
aanwasbelasting van 50 pCt, inkomstenbelasting
–
van
(marginaal) 75 pCt in de ‘hoogste ‘inkomensklassen, dat
het gevoel dreigtte worden afgestompt en een omzethe
lasting van 3 of 4 pCt niet erg meer spreekt. Men vergeet
daarbij dan dat men niet wel vergelijkbare grootheden
tegenover elkaar stelt. Een percentage van 3 of 41 pCt
van het omzetcijfer is uiteraard ten opzichte van het aan
die omzet gebonden netto winstcijfer al gauw 5 â 10
maal hoger!
Deze lage percentages, zelfs al zijn ze een veelvoud van
de oorspronkelijke (zo begon België in 1921 met een per-
centage van 1 pCt), zijn echter slechts in schijn laag.
Rekening houdend met een normaal” aantal tussen-
schakels en een ,,normaal” winstpercentage komt men
voor België bij bovengenoemde tarieven tot 11,8 en voor
Nederland tot 7,4 pCt van de kleinhandelsprijs
1).
Dit
laatste percentage dreigt dus nog te worden verhoogd hij
de a.s. nivelleringsmaatregelen.
Fouten en onrechtvaardigheden kunnen bij de huidige
heffingshoogte tot grote proporties uitdijen. Dit gevaar
treedt vooral op bij de verwringing van de econo-
mishe verhoudingen, die de heffing van omzetbelasting
meebrengt. Deze vindt speciaal plaats via de integratie
van het bedrijfsleven. 1-let cascadestelsel brengt belasting
van elke trap mede en geeft dus een relatief voordeel aan
geïntegreerde ondernemingen boven die waar het productie-
proces in losstaande ondernemingen is gedifferentieerd.
In uitzonderlijk sterke mate maakt dit uiteraai’d ver-
schil uit voor de groothandel; bij een extra heffing van
4j pct,, zoals tot dusverre in België geschiedt, is het zelfs
mogelijk, dat deze geheel wordt uitgeschakeld ten bate
der geïntegreerde oridern’emingen.
Hoe sterk dit effect is blijkt wel hieruit, dat, indien in
boventaand geval de groothandelsschakels niet aanwezig
zijn, de percentages aldus worden
1
):
België 5,6 pCt
Nederland 6,7 pCt.
In Nederland is deze uitschakelingstendentie derhalve
relatief vrij zwak. hetgeen het gevolg is van de lage ,,trede”
van de cascade van slechts
‘-}
pCt voor de groothandel.
Het voorkèmen van deze economische verwringing heeft
steeds een zeer belangrijke rol gespeeld bij de totstând-
koming van en de wijzigingen in de Nederlandse omzet-
belasting-wetgeving sinds 1933. Zoals reeds vermeld, sneefde
vnl. op deze grond het oorspronkelijke in 1933 voorgestelde
cascadestelsel en werd toen eenmalige heffing ingevoerd.
Ook verdën op deze grond de grond- en hulpstoffen vrij-gelaten; het werd daardoor immers onverschillig of deze
reeds vôôr de fabrikant al dan niet handelsschakels hadden
doorlopen.
Hetzelfde principe gold bij de grote herziening van de
omzetbelasting in 1938. Om de concurrentievoorwaarden
gelijk te maken, werden toen bepaalde handelingen met
levering gelijk gesteld.
In 1940, bij de invoering van het Duitse stelsel van om-
zetbelasting hier te lande, slaagde men erin ditzelfde ele-ment op verschillende punten te behouden. Met name het
differentiërén van het heffingspercentage: lager voor de
groothandel, hoger dan -het normale tarief
–
bij verkoop
van fabrikant aan particulieren, werkte in deze richting.
Ook in België is wel iets gedaan, om de uitschakeling
van de groothandel tegen te gaan. Na goedkeuring door
de ficsus is het daar nl. mogelijk de cascadeheffing voor een
bepaald artikel als
–
het ware in éénmaal af te kopen door
een zgn. forfaitaire heffing van 9 pCt bij de fabrikant (bij
verdere overdrachten blijft dan nog wel een zgn. factuur-
tax te betalen, welke echter slechts 0,45 pCt bedraagt).
1-let bezwaar van het forfaitaire systeem is, dat het
slechts bepaalde artikelen omvat en dat telkens een strijd
tussen fiscus en belanghebbenden en vaak ook tussen be-langhebbenden onderling ontstaat, wanneer het tot andere
goederen moet worden uitgebreid.
Beoordeling r’an het Belgische en Nederlandse stelsel.
Het Belgische systeem streeft naar eên hoge opbrengst
én anderzijds belast het uit contrôle’-èv_erwegingen de
consument niet. Téneinde de druk op elke schakel afzon-
derlijk toch zo laag mogelijk te houden – hoe hoger deze
druk, hoe groter de neiging tot ontduiking – komt men
er echter toe zoveel mogelijk schakels te belasten; vandaar ook de volle belasting van de groothandel. Ook de geringe
geneigdheid van de Staat om forfaits te verlenen past in
deze gedachtengang.
Dit stelsel geeft in de practijk inmiddels tot grote onte-
vredenheid in Belgische handelskringen aanleiding. De
groothandel met name voelt daar aan de lijve dat de fabri-
kanten op veel groter schaal in direct contact treden met
de detailhandel dan bij afwezigheid van deze fiscale dis-
öriminatie het geval zou zijn. In vele gevallen wordt de
groothandel alleen nog tusseneschakeld voor zeer kleine
orders yan de detailhandel, een belangrijk deel van de
functie van de groothandel: het maken van assortirnenten,
is hiermede verloren ‘gegaan.
Het Nederlandse stelsel heeft deze tendentie verre van
zich we’cen te houden, dank zij het begrip dat de Neder-
landse belastingwetgever in dezen heeft getoond. Factoreii,
die bijdroegen tot de uitvoerbaarheid hiervan, waren ener-
zijds de steviger fiscale contrôle, w’aardoor niet behoefde
te worden teruggedeinsd voor het belasten ook van de
leveringen aan de consumenten, en anderzijds de omstan-
digheid, dat de opbrengsten in het verleden niet tot het
uiterste behoefden te worden opgevoerd. liet bestaande
stelsel heeft hier te lande geen aanleiding gegeven tot
ernstige klachten over het verstoren der economische ver-
houdingen. –
De komende unificatié oan de omzetblasting in de Benelux.
Uit hTet bovenstaande volgt, dat, toen er een keuze moest
worden gedaan tussen het Belgische en het Nederlandse
stelsel, het laatste verj’eweg de voorkeur verdiende. Eigen-
lijk had een derde alternatief wellicht nog meer aanbeveling
verdiend, nl. het stelsel van eenmalige heffing, zoals bijv.
in Nederland ook vôôr 1940 had gegolden.
Inmiddels is de beslissing reeds gevallen. Zoals de Maas-
bode van 17 Maart
3)
mededeelt, zal het komende stelsel
een compromis vormen tussen de heide huidige stelsels der
beide landen. Met het Nederlandse zal het gemeen hebben
dat de groothandelsleveranties slechts met
f
pCt worden
belast, terwijl de overeenkomst met het Belgische systeem
hierin bestaat, dat de heffing van omzetbelasting bij leve-
ranties door de detailhandel in de toekomst achterwege
zal blijven.
Deze beide omstandigheden brengen mede, dat het nieu-
we’stelsel’dat van de eenmalige heffing, dat door het be-drijfsleven steeds als het geringste kwaad is beschouwd,
in sterker mate benadert dan hij de beide oude stelsels
afzonderlijk het geval is. Het verschilt daarvan nog slechts
door de heffing van j pCt bij de groothandelsschakels en
3)
,,Econornische Unie Benelux. Gevolgen voor de belastingen”
,,Maasbode” van
17
Maart
1919.
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
241
de lierh_aalde heffing hij leveringen van fabrikanten on-
derling 4)
.
–
Er moet op worden gewezen, dat het heffingspercentage
bij de fabrikant aanmerkelijk zal moeten worden verhoogd.
De totale opbrengst in Nederland zal immers moeten toe-
nemen, en bovendien valt de heffing weg bij juist die
schakel, waar de prijs door de ophoping -van alle winst-
marges het hoogst is.
De gekozen vorm lijkt wel in staat oii de nadelen, welke
van het tot dusverre in België geldende cascadestelsel voor
de handel uitgingen, weg te nemen. In principe, lijkt dit
juist; het op onbedoelde wijze treffen van bepaalde groepen
door de neveneffecten van belastingmaatregelen moet in
het algemeen w’orden afgekeurd.
De vraag komt echter op, of het nieuw’e stelsel voor de
industrie geen gevaren zal meebrengen.
Bij de. in Nederland voorziene industrialisatie zal de
nieuwe industrie, indien zij op de duur wil kunnen concur-
reren, in sterke mate het karakter moeten dragen van
-gespecialiseerd grootbedrijf. Het aantal gevallen, waarin
het in Nederland mogelijk is gebleken het gehele productie-
proces van bepaalde artikelen van grondstof tot eindpro-
duct in een enkele onderneming te concentreren (verticale
concentratie), is tot enkele uitzonderingen teperkt geble-
ven. Hierdoor ontstaat de Nvaarschijnlijkheid,dat het aantal
eigendomsbverdrachten, dat elk product gedurende zijn
gang door de bedrijfskolom ondergaat, groter wordt. Het
belasten van deze overdrachten hij de op dit punt gehand-
haafde cascade zal voor de betreffende industrieën een be-
lemmering kunnen blijken.-
Behoudens dit bezwaar bestaat er echter aanleidink tot
tevredenheid over het gekozen stelsel van omzetbelasting,
dat na aanvaarding…door de heide volksvertegenwoordi-
gingen in de toekomst in de Benelux zal gelden.
J. C. BREZET.
) Bij het oude Nederlandse stelsel van vOör 1940 konden fabri-
kanten hun grond- en hulpstoffen (wo. haiffabrikaten) belasting
vrij inslaan resp. belasting hierover terugkrijgen.
GELD- ÉN KAPITAALMARKT.
In de afgèlopen week is de geldmarkt aanmerkelijk
ruimer geworden, enerzijds door een voortgaande toe-
stroming van bankpapier, anderzijds door het aflopen
van schatkïstpromessen. Op 16 Maart werd de callgeld-
rente dan ook verlaagd tot 1 pCt, terwijl op 17 Maart een
verdere verlaging tot pCt werd doorgevoerd. Op dit
niveau kan alle aanbod ian caligeld geen plaatsing vinden.
Ook de marktdisconto’s gaven een daling te zien.- Mei-
en Junipromessen waren tegen
1
/16
pCt aangeboden, tegen
welk niveau Julipapier werd gevraagd. September t/m
Decemberpromessen, welke de voorgaande week nog tegen
1
7
/
16
pCt waren aangeboden, waren aan het inde der ver-
slagperiocle tegen 1/ pCt verkrijgbaar. Overigens- waren
de omzetten in dit papier met middelmatige looptijd ge-
ring. Gezien de grote bedragen aan shatkistpromessen,
welke in de komende w’eken tot verval komen, moet het
niet uitgesloten worden geacht, dat de marktdisconto’s een
verdere daling ondergaan, zij het wellichtthet een onder-
breking tijdens de maândwisseling.
De koersstijging op’de staatsfondsenmarkt zette zich in
de afgelopen week voort. De 3-3k pCt staatsleniiig 1947
bereikte het niveau van 97 pCt, waarop, zoals bekend, geen
inkoop meer door de Overheid behoeft plaats te vinden.
Ook de 3 pCt Groothoekschuld bereikte een hoger niveau,
nl. 96/1
6
pCt. 1-let schijnt, dat de rust op de beleggings-
markt weer is teruggekeerd, nadat sederti Maart een zeer
groot aanbod in 3 pCt Grootboekschuld is verwerkt. Op 1
April a.s. wordt de tweede tranche van de 3 pCt investe-
ririgscertificaten verhandelbaar, zodat dan vermoedelijk
een grot aanbod van deze stukken ter markt komt. Afge-
wacht moet worden, in hoeverre dit de koersen en daarmede
de rentestand dûurzaam zal beïnvloeden.
Overigens zullen weer nieuwe middelen aan de effecten-
markt kunnen worden toégevoerd door de uitbetaling van
de Amerikaanse diviclenden sedert 1947, hetgeen door het
tot stand komen van een overeenkomst betreffende de
belastingheffing mogelijk is geworden. De aandelenmarkt gaf in de afgelopen week slechts zeer
bescheiden koersschommelingen te zien. Vaneen algemene
beweging in een bepaalde richting was nauwelijks sprake.
Een zéker rustpunt §éhijnt te zijn bereikt, doch er zijn
nauwelijks objectief aanwijsbare factoren aanwezig, welke
een koersstijging zouden kunnen rechtvaardigen, of het
– moest zijn de bovenhedoeld.e uitbetaling van Amerikaanse
dividenden. 1-her staat echter tegenover, dat iog vele
emissies op een iets gunstiger marktsituatie wachten om
te kunnen worçlen uitgebracht.
11 Maart 18 Maart
1949
1949
A.K.0.
………………….
155
156k
v. Berkel’s Patent …………..108
109
Lever Bros. Unilever C. v. A…..230
228e
Philips G. b. v. A. …………….
217
220
Koninklijke Petroleum ………..283k
2871
l-I.A.L. …………………….
159k
158
N.S.0 .
……………………
160
166
H.V.A ……………………..
153
150k
Deli Mij C. v. A.
……………
136k –
133
Amsterdam Rubhei
.
………….
143
142
InternatiQ
…………………165
171
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
–
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
–
/
.o
01
4
.
t.ii
‘.)
.
,
0
cd
30 Dec.
’46
700.876
6.434.786
100.186 153.109 2.744.151
7 Febr. ’40
443.415
247.181
153.508
143.841
3.009.603
14 Febr. ’49
443.463
225.785
164.771
147.086 2.991.031
21 Febr. ’49
443.605
206.090
195.492
144.114
2.979.172
28 Febr. ’49
443.739 204.283
136.864
164.626 3.045.226
7 Mrt
’49
443.891
177.982
155.906 160.180
3.018.755
14 Mrt
’49
444.073
148.575
174.823 146.877 2.984.341
21 Mrt
’49 444.228
–
130.972 213.930
143.146
2.956.056
Saldi in rekening courant
.,..-0c
L
(1)
30 Dec.
’46
7 Febr. ’49
225.644
214.012
3.971
40.306
336.697 357.264
14 Febr. ’49
239.584
214.012
4.102 52.895
347.723
338.505
21 Febr. ’49
232.108
214.012
4.173 58.580
331.626
382.418
28 Febr. ’49
173.806
250.497
4.031
38.663
328.482
332.552
7 3f
’49
19-1.379
250.497
–
3.961
33.169
344.568 318.649
14 Mrt
’49
190.775 250.497
3.879
31.387 349.774
329.021
21 Mrt
’49
220.240
250.497
11.815 46.588
333.893
390.425
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
–
Metaalvoorraad
–
Data
Other U.S. Govt
[
Totaal
Goudcer-
cash
securities
tificaten
31 Dec.
1946
18.381
17.587
268
t
23.350
24 Febr. 1940
23.046
22.428
335
22.358′
3 Mrt
1949
23.045
22.428
358
1
21.837
10 Mrt
1949
23.047 22.433
347
j
21.529
Deposito’s
F.R.
–
bil–
Member-
Data
–
jetten
in
circulatie
Totaal
&ovt
banks
31 Dec.
1946
1
24.945
17.353
393
23.35,0
24 Febr. 1949
1
23.528
22.225
1.591
1
19.441
3 Mrt
1949-1
23.524
21.794
,
877
19.684
10 Mrt
1949
23.528
2
–
1.357
711
19.424
r
242
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Maart 1949
DE NEDERLÂNDSCIIE
BANK.
Vekorte balans op 21 Maart 1949
Activa.
Hoofd bank
f
–
1)
schulclhrieven
Bijbank
,,
–
in disconto
1
Agentseb.,,
–
–
Wissels,
schat.kistpapicr
en
schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 40,
van
do
Bankwet
1948)
…………..
..-
Scliatkistpapier, door dc Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……
I.800.000.000,-
orschotten
Iloofdbank t 138.485.666,39 ‘)
in rek.-crt
op onderpand
Bijbank
,,
342.468,10
(mcl.
belenin-
gen)
Agentsch.,,
4.317.508,19
143.445.642,68
Op
effeclen
en7 ………
..142.426.419,39
)
Op goederen en ce]en
..,,
719.223,29
–
,,
143.145.642,68
2)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
………………….
..
–
I3oekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947
…………………………..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
.
Gouden munt en gouden.
muntmateriaal ……f
439.144.833,80
Zilveren munt enz……5.082.767,63
444.227.601,43
Papier op het buitenland
f
130.972.080,-
Tegoed bij correspondenten
in
het buitenland
….
..
207.943.825,58
Buitenlandse betaal-
middelen
…………
..
5.986.255,52
344.902.161,10
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
….
..
186.085.229,95
Belegging van
kapitaal, reserves, pensioen- fonds en
voorzieningsfonds
…………
..
107.908.538,26
Gebouwen
en
invgntaris
…………….
..
2.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
‘6.58O.O99,89
4.575.349.273,31
Passiva.
Kapitaal
…………………………
t
20.000.000,-
Iteservefonds
………………………..
12.759.703,05
Bijzondere
reserves
………………..
..
54.447.566,03
Pensioenfonds
……………………….
20.108.972,21
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
…………………………..
1
.500.000,-
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..
107.580.075,-
13ankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
,, 2.956.055.845,-
Bankassignaties
in
omloop
…………….
398.118,07
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist……f
220.240.325,42
‘S
Rijks
Schatkist
bij-
zondere
rekening……250.497.115,51
Geblokkeerde saldo’s
..,,
41.815.236,64
Saldo’s
van
banken in
Nederland
……….
..
45.588.124,80
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijke instellingen ,,
333.892.925,31
Andere vrije saldo’s……390.425.405,57
11
1.253.459.133,25
Crediteuren in vreemde geldsoort
……..
53.305.229,79
Diverse
rekeningen
………………….
95.734.630,91 4.575.349.273,31
°) Waarvan
schatkistpapier
rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
….
t
–
)
Waarvan aan IndonesiO (Wet van _15
Maart
1933, Staatsblad no.
99)
……..
..
36.894.550,-r-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in bet verkeergebrachtemuntbiljetten
,,
136.823.1 34,50
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
–
.
Voorschotten
aan
de Staat
Data
10
3
0
e
W
–
cc
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900
426.000
24 Febr.
1949
52.817
335.828 125.042
454.100
426.000
3 Mrt
1949
52.817 350.470
125.042
165.800
426.000
10 Mrt
4949
52.817
367.082 125.042
147.700
426.000
Bankbil-
Deposito’s
Data
jetten
in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
26 Dec.
1946
721.865 63.455
765
62.693
24 Febr.1949
991.334
172.686
765
170.181
3 Mrt
1949
1.024.814
165.103 837- 162.984
10 Mrt
1949
1.019.189
165.754
860
163.391
0,
o.
c
2)
z•8
m
2)
‘5
o
as-,,,
o-
e
,
L50
.E.6
.0oi
r
Id
2)
C
o
rA
0
0)
1-‘
16 Sept.
1948
28.136
11.042
427
9.986
303 414
3 Febr.
1949
27.726 12.329 1.048
9,023
534
582
10 Febr.
1949
27.825
12.373
1.085
8.566
533 597
17 Febr.
1949
27.849
12.316,
1.243 7.876 612
626
24 Febr.
1949
27817
12.077 2.143
8.037
765
–
644
3 Mrt
1949
27.873
12.246
2.874
8.066
718
629
10 Mrt
1949
27.929 11.826
2.865
8.892
318
642
Rekening-courant
saldi
2)
–
2)
cd
*2)
ct
co
1
‘5
‘2)
1
t
0
Id
1
.
ria
i
16 Sept.
1948
657
91.729
81.568
22
1
2.425
6.251
3 Febr.
1949
900
98.018
84068
405
1
1.830
5.297
10
Febr.
1949
914
92.732
83.533
633 1.737
5.470
17 Febr.
4949 915
92.313 82.779
401
2.047
–
5.808
24 Febr.
1949
915
9 3.24 2
82.810
1.045
1
1.965
6.548
3 Mrt
1949
915
94.693 84.368
1.202
1
1.760
6.455
10
Mrt
1949 915
94.029
83.941
1.166
1.801
6.161
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste nnsten in mil!inp.npn frans)
Data
2)0
–
cc
4
.’
5
0
0
31
Dec. 1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.113,7
28 Febr. 1949
5.848,0
276,4
169,2 47,5
4.290,7
1.602,3
7 Mrt
1949
5.849,4
280,7 150,5
47,5
4.233,7
1.652,0
15 Mrt
1949
5.853,3
297,6
151,5
47,5
4.178,8
1.734,2
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN lIET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VA.N DE NEDERLANDSC}IE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederi.
Banken Banken
en Ned.
(In millioenen guldens)
Handel-Mij.
31
31
31
31
Dec.
Jan.
Dec.
Jan.
,
1948
1949
1948 1949
Aetiva:
Kas, kassiers en daggeldleningen
93
54
117 73
Ned.
schatkistpapier ……….
.216
2089
2684
2642
Ander overheldspapier
Bankiers in binnen-en buitenland
Prolong.en voorsch.tegen effecten
–
30
–
105
.
34
29
3
96
35
133
5
144
45
128
.
5
131
45
172.
163
327
-309
452
461
.546
560
Wissels
…………………3
Effecten en syndicaten
15
15 19
19
Deelnemingen (mncl.voorschotten)
27 27
37 37
ebiteuren
………………..
616
494
503
602
9
11
15
17
Gebouwen
………………..
Diverse rekeningen
……….-
–
–
– –
Belegde bestemmingsreserven
. .
1
1
1 1
2885
1 2821
1
37461 3658
Passiva:
2398
2268 3045
2894
1
–
1
–
Deposito’s op termijn
226
228
346
346
Crediteuren
………………
Kassiers en genom. daggeldl.
–
5
–
6
Diverse rekeningen
25 87
50
110
‘wissels
………………….
Bestemmingsreserven
1
1
t
1
2651
2589
3443
3357
Aandelenkapitaal
………….
157
158
207
208
Reserve’
…………………
77 74
96 93
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste Oosten in millinenen franns
23 Maart 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
243
OVERZICflT 1ER L4ATSTE VIER VERKORTE BÂLA.NSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK.
•
,
(in millioenen guldens).
Actief,,
data
F28_2_’49
7-3-49
14-3-’49
21-3-‘4Ô
Passief
data
28-2:’49
14_3_’49:L21_3_’49
Wissels,
promessen
en
Kapitaal
……………
.20,0
20,0
20,0
20,0
schulcibrieven in disconto
-“.’)
. –
)
–
–
‘)’
Reservefonds ……•.:
. . .
12,8.
12,8
12,8
12,8
Vissels, schatkistpapier en•
Bijzondere reserves
……
54,4
.
54,4
54,4 54,4
door
de
,schuldbrieven,
..
.
08,2
20,1
20,1
20,1
Bank gekocht
–
– –
– ,
Voorzieningsforids
perso-
.
Schatkistpapier,
door
de
.
.
.
‘
neel
in
tijdelijke
dienst
1,5
1,5 1,5
1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
cle
Staat
der
Neder-
.
.
(oude uitgiften)
…….
108,2
108,0
107,6
landen
ingevolge
over-
–
Bankbiljetten
in
omloop
eenkomst van 26 Febru-
.
,.
(nieuwe uitgifte)
3.045,2
3.018,7
2.984,3
2.956,1
cr1
1947
…………..
1.800,0 1.800,0
1.800,0
1.800,0
Bankassignaties in omloop
0,2
0,1
–
0,4
Voorschotten in rekening-
Rekening-courant saldo’s:.
173.8 191,4
190,8
220,2
courant
op
onderpand
(mcl.
beleningen)
164,62)
160,22)
146,9′)
143,1
2
)
‘s Rijks Schatkist
‘s Rijks Schatkist,
bij-
Voorschotten aan het Rijk
–
–
–
—
zondere rekening
250,5 250,5
250,5 250,5
Boekvordering
01)
de Staat
.
Pensioenfonds
………..20,1
Geblokkeerde saldo’s
4,0
.
4,0
3,9
11,8
der
Nederlanden
inge-
Saldo’s
van
banken
in
volge overeenkomst van
Nederland
……….
38,7 33,2
31,4
46,6
26 Februari
1947 ……
1.500,0
..
1.500,0
1.500,0
1.500,0
Vrije saldo’s van vreemde
..
Munt en inuntmateriaal:
.
circulatiebanken
en
Gouden munt en gouden
.
soortgelijkeinstellingen
328,5
344,6 349,8
333,9
muntmateriaal
439,2
439,1
439,1
439,1
Andere vrije saldo’s
.
332,6 318,6
329,0.,
390,4
Zilveren munt, enz.
.
4,6
4,7′
4,9
5,1
Crediteuren
in
veende
Papier op het buitenland
.
204,3
178,0
148,6
131,0
geldsoort …………..
102,0
102,5 102,4 53,3
Tegoed bij correspondenten
..
Diverse rekeningen
94,6
..
94,6 94,8
95,7
in het buitenland
. . .
130,6
149,7
168,7 207,9
Buitenl. hetaalmiddelen
.
6,2 6,2
6,1
6,0
Vorderingen in guldens op
vreemde
circulatieban-
ken
en
soortgelijke
in-
stellingen
…………
179,4 482,4 183,3
186,1
Belegging van kapitaal, re- serves, pensioenfonds en
..
voorzieningsfonds
107,9 108,4
107,9
107,9
Gebouwen en inventaris
.
2,5
..
.2,5
2,5 2,5
Diverse rekeningen
47,8
44,0 45,7
46,6
4.587,1
4.575,2
4.553,7
4.575,3
4.587,1
4.575,2 4.553,7
4.575,3
‘Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks
door
de
Bank in
disconto
ge-
– –
–
–
nomen
Circulatie der door de Bank
Waarvan aan Indonesië
.
namens de Staat in het
(‘Wet
van
1 5-3-1933
verkeer gebrachte munt- Staatsblad no. 99)
. .
36,9
‘
36,9
36,9
36,9
•
biljetten
139,0
138,6
137,7
136,8
Te koop aangeboden
Moderne Fabrieksgebouwen en Kantoren
annex meerdere woningen, gelegen aan vaarwater,
bebouwd oppervlak ± 3.000 M
2
.
Enkele woningen direct leeg te aanvaarden.
Fabriek en kantoren in onderling overleg op nader
te bepalén datum.
Br. ond. lett. L.
H4 Adv. Kant. Janssens & Co, Spul I5-19, A’dam.
e wex1eoc4Ieid in .fBdqië
Zie hiervoor het Maart-nummer van het
‘Economisch
Statistisch
Kwartaalbericht’
Research uitgave van
het Nederlandsch Economisch Instituut
Jaarabonnementen f6,50
voor abonné’s E.-S.B.
f
5,-
Telefoon 38040, Rotterdam
Giro no. 8408
0
– Doorde
Algemené
Kunstzijde Unie N.V.
te Arnhem worden gevraagd
enige bekwame
krachten
voor
t
het verrichten van admini-
stratief -organisatorische werkzaam-
heden.
Vereist wordt: Middelbare Schoolopleiding en
ruime ervaring op het gebied van bedrijfsadmini-
stratie.
Leeftijd niet beneden 30 jaar.
Zij, die in het bezit zijn van het diploma Moderne
Bedrijfsadministratie van de Maatschappij voor
Nijverheid en Handel, het Diploma MO. Handels-
wetenschappen of vergevorderd zijn in de Ac-
countantsstudie genieien de voorkeur.
Soll. met uitvoerige gegevens en voorzien van
pasfoto worden ingewacht aan het adres: Velper-
weg 76, Arnhem.
AccountantsassociaUe
KLIJNVELD, KRAAVENHOF
&
Co.
vraagt voor haar kantoren te Amsterdam
en Groningen:
–
ACCOUNTANTS
–
lid N. t.
v.
A. of V.A.G.A.
en voor haar kantoor te Amsterdam:
le, 2e en 3e ASSISTENTEN
Sollicitaties te richten aan het kantooradres:
Tesselschadestraal
18, Amsterdam (W.).
–
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof.,, H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof.. J. Tinbergen,
Prof.
G. M.
-Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.. –
Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ER-VEN F.BOHN TE HAARLEM
DE JAVASCIIE BANK
–
vraagt voor onmiddellijke indiensttreding op
cle afdeling Directie-Secretarie van haar kan-
toor te Amsterdam
• een vrouwelijke werkkracht
niet ouder dan 25 jaar.
Minimum vereisten: Einddiploma H.B.S.-5 j.
of daarmee gelijkwaardige opleiding.
Vlot en accuraat kunnen typen en stenogra-
feren, behoorlijke kennis van de moderne
talen, in het bijzonder Engels.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen om-
trent genoten opleiding, eventuele vroegere
en- tegenwoordige betrekking, practische er-
varing .enz., uitsluitend schriftelijk aan het
adres: Keizersgracht ‘666-668, Amsterdam-C.
EiET FINANCIEELE DAGBLAD zoekt een
dr. of -drs. in dé ecoiiomie
die. in, staat is artikelen te schrijven over de
economische en fisianciële problemen van de dag.
Brieven aan de Directie van Het Financieele
Dagblad, postbus 216, Amsterdam.
Annoflces voor het voigend nummér’
dienen uiterlijk Maandag 28 Maart a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141. Schiedam
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economioch-Statistische Berichten” de aa1gewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
Economisch – Statistische.
flerich’en
. -.
Adres voor Nederland: Pieter de T-Ioochstraat
5,
Rotterdam (IT.). Telefoon ‘Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408,
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Boltérdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
1
4, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Coromerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26
-per jaar,
voor Betgië/f.uxernburg
/
28
per jaar, te voldoen dooi storting van de
tegenwaarde in franco bij de Etanque de Commerce te Brusoel. Overzeese gebiedsdelen (per zeepost.) /
s6,
overige landen
/
28
per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëilidigd
per uttimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzes-dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.’
Alle correspondentie
betreffende’
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelanls, Lange Haven
rr,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
.4dvertentie-taref t
0.40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,.. Beschikbare Krachten”
f
o.6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht –
voor om advertenties zonder opgaaf van rédenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, reap. 12 B. francs.