AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Beri”chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 29 DECEMBER 1948
No. 1651
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry;J. oa,i Tichelen; R. Vandeputte;
F. Veriich’elen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
–
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week ……..1023
Sommaire, suinmaries
…………….1023
Zeifgericht
door Prof. S. Posthunza . ………..104
Nog steeds bilateralisme buiten Europa
door Dr
Th. H. Mulders
……………………….
1025
De Britse krachtsinspanning in Afrika
door II. de Vos
1028
De – toénemende betekenis van vervangingiezls
–
voor
jute
…………………………….
1030
Ingezonden
stukken:
De
Nederia,idsr
scheepsbouw vul Hoogovens.
ingezonden
dOor de Koninklijke Xcderlandsche !Ioogoiens en Staal-
fabrieken
N. V.
…………………..’.
…..
.
.
.
.
1032
Mn:. eens. ule te verwachteus bevolkingsgroei van iie stad
(rouuiuugen door Prof. Dr K. W. Ilofstee,
met naschrift
van
11.
II
5(I11
Dongen
Torrnan.
………………
:1033
I)e
l,ruifo.wln$tunarges
in
de
detailliauitlel
iii
kruldeniers-
vareuu
door J. Alers,
met naschrift van
A. A. C.
T?eedijh
1034
Aintekening:
–
ilet eerste verslag vaii de Nederlandse I{egeriiig betreffeuide
de
werkiuig
van
liet -E.R.P
….. ………………
1035
Intei’nationale notities:
l)u’ inflatie iii l3razllie tijdens de oorlogsjaren
……..
1037
l)e tu’xtiei;iositle
in
Fi nia uid
……………………
1037
Geld- en kapitaalmarkt …………………….1038
S t a t i s t i e k e n:
-.
DanIstaten
………………………………….
1038
Verkeer en vervoej’ In Nederland
………………
1039
DEZER DAGEN
onverflauwde belangstelling voor het gebeuren in Indo-
nesië, ook internationaal. De Veiligheidsraad heeft niet
getaimd, toen zij eenmaal bijeen was. Zonder pauze zijn
van vele zijden.harde woorden op de Nederlandse hoofden
.neergedaald. De Engelse ,,Economist” van 25 dezer geeft daar voor Nederland een kalm antwdord op: ,,the defence
of national freedom itself, will be better preserved hy
contributions in Lhought and wealth and manpower –
.which demand sacrifices – than l)y speeches in the Se-
curity Council – which lo not”. –
Bif
cle besluiten ding he’t kalmer toe, wellicht
,
mede door
de Gallische ‘klaarheid van ‘de Franse afgevaardigde, die
scheidsrechterlijk optrad. Aan beide partijen werd verzocht
het vuren. te staken; materieel betekende dit, gezien de
omvang van de georganiseerde Republikeinse weerstand,’
een verzbek aan Nederland •om de actie stil te zetten.
De Nederlandse Regering heeft zich hiertegenover niet
in gevechtshouding geplaatst. Wel ontkende zij rustig
,opnieuw de bevoegdheid van de volgens haar eigenmachtig
optiedende arbitei’; de mogelijkheid tot inwilliging van het
verzoek werd echter als uitvloeisel van de bereidheid tot
samenwerking onmiddellijk in overweging genomen. De
Veiligheidsraad wenst geen ,,Eile mit Weile”, een Neder-
lands spreekwoord keurt haastige spoed zelden goed:
Zo ziet Sir Stafford Cripps het ook voor Groot-Brit-
tannië’s economische pr.oblemen. 1-Jij heeft zijn landgenoten
als Kerstverrassing een vierjarenplan doen kennen. Aange-toond wordt, dat voor een verhoogd welvaartspeil ,,staying
power” essentieel is. De soberheid, die hij in de trainings-
periode wil opleggen, doët menig Engelsman zuchten, en
niet van verlichting.
Dat laatste doet de boei’ Queuille, nog Frans minister-
president. Met een eens ondenkbaar geacht uithoudings-
vermogen is zijn Regering weer door een-worsteling, dit-
maal over de begroting, heengekomen. Schaduwboksen is
het voor hem stellig niet, al spreekt men in Frankrijk nog
steeds, en naar inhoud niet ten onrechte, van het inflatie-
spook.
Inflati’e; een oude’ wonde. Zoals ook verder deze week
oude vonden opengingen. De wapenstilstand in Palestina
blijkt een kortstondige vrëugde te zijn geweest; vijande, lijkheden zijn weei’ aan de gang. rrenzij men het eens is
met de opvatting van een achttiende-eeuws Amerikaans
satyricus
:,,
There is no war, each mortal knows, when
one side only gives the blows”. De nieuwe Chinese Regering,
hoezeer geprangd van gemoed, heeft verklaard dit nog niet
te onderschrijven.
Oud, alles oud. Maar in Rotterdam althans een nieuwe
stal) ten behoeve van de internationale wederopbouw.
1-let internationale bouvcentrum begon zijn werk, in een
nieuw huis.
-1F-
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
DE VIEZEN BAN K-
Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzelstraat 32
Meer dan 100
kantoren
in
Nederland,
Azië en Afrika.
Londen en New York
ALLE BANK-, EFFECTEN-
EN
ASSIJRANTIEZAKEN
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthart,
Prof. J. Tinbergen, Prof. H. M. H. A. van der
Valk, Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr.
F. de Vries.
Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.30:
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
19.80.
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
SSO€IATIEIASSA
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHt IN 1806
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N DSC H E
ZOUT IN D U STR) E
Boekelo . Hengelo
ZOIJTZIEDERIJ
Fabriek van.
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vlot/baar chloor
chloorbleekloog
natronloog, causric soda.
I
I
,
ROTTERDAMSCHE
BANK
FINANCIERING
VAN IMPORT.
EN EXPORT-
TRANSACTIES
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
–
/
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEEAS & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM
– ROTTERDAM .
DELFT
.
SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
Ems
Cl&, il
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij’
H. A.
M.
Roelants
Schiedam
HEERENGRACIIT 179 • AMSTERDAM-C
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 3 Jan. a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
• ,,HOLLANDIA’.
HOLLANDSCHE FABRIEK -VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
–
HOOFDKANTOOR TE
–
VLAARDNEN –
29 Decernber 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1023
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. S. Posthuma,
Zei/gericht.
Nederland’s herstel sinds de bevrijding mag de ogen
niet doen sluiten voor het feit, dat dit herstel slechts
mogelijk was door liquidaties van buitenlands bezit en
goud, buitenlandse credieten en Marshall-hulp. Zab het
herstel kunnçn doorgaan, als tenslotte de laatste steun,
de Marshall-hulp, wegvalt? Geconstateerd nioet worden,
dat, zelfs bij de gunstigst denkbare wederontplooiing van
onze economische activiteit in Indonesië en eei krachtig
herstel van de West-Duitse economie, de nog restrende
jaren van Marshall-hulp het evenwicht niet zullen brengen.
In 1949 zal de, volle druk van de thans onvermijdelijk ge-
wÖrden economische moeilijkheden nog niet voelbaar
worden. Thans komen echter de jaren, waarin de Neder-
landers hun bestaansrecht in een nieuwe en in vele op-
zichten blijvend veranderde samenleving zullen moeten
gaan bewijzen. –
Dr Th. H.
Muldors,
Nog steeds bilateralisme buiten Europa.
Terwijl in Europa voortdurend over multilateraal han-
deisverkeer wordt• gesproken, wordt elders in de wereld weer meer de weg van het bilateraal verkeer bewandeld.
In feite is dit een heroriëntering van markten, een correctie
op de tijdens en na de oorlog geforceerde gerichtheid van
de landen buiten Europa op de Verenigde Staten. Merk-
waardig is, dat deze handelswijze helpt het vrije handels-
en betalingsverkeer na 1952 te herstellen. Door hergroepe-
ring van mrkten (vermindering van dollaraankopen en
stimulering van aankopen in die gebieden, waarmede de
desbetreffende landen een actieve handelsbalans hebben)
ontstaat na verloop van tijd wellicht een nieuw evenwicht.
Wil dit echter werkelijkheid worden, dan zullen de Euro-
pese landen ervoor moeten zorgen, dat zij straks op velerlei
gebied met de Verenigde Staten kunnen concurreren.
H. de Vos,’
De Britse krachtsinspanning in Afrika.
V66r 1940 was voor Groot-Brittannië het deel van zijn
Empire, dat ten Oosten van de Rode Zee gelegen is, be-
langrijker dan het deel, dat ten Westen daarvan is gelegen,
in het bijzonder belangrijker dan. de bezittingen in Afrika.
De laatste oorlog heeft hierin grote wijzigingen gebracht.
Na afloop der vijandelijkheden bleek, dat het hier niet een
tijdelijke opleving betrof; vooral Groot-Brittannië is zich bew’ust geworden van de schier onmetelijke hulpbronnen
van Afrika. Moeilijkj’ieden, die aan de economische ontslui-
ting van Afrika nog in de weg staan, zijn: een tekort aan
arbeidskrachten, een tekort aan verkeersmiddele en haven-
outillage en het vraagstuk der gronderosie. Inmiddels
worden ook andere Europese landen zich van Afrika’s
mogelijkheden bewust; er liggen hier kansen om zich’
enigermate uit de huidige dollargreep van het Westelijk
halfrond los te maken.
De toenemende betekenis ean n-‘ern’angings.’ezels eoor jute.
In tegenstelling tot véôr de oorlog zijn de voorraden
jute bij de fabrikanten thans zeer klein. Gezien deze
schaarste hebben de berichten over overstromingen in de
jute-aanplantingen in Pakistan een ernstige bezorgdheid
verwekt. Pakistan is ‘s werelds voornaamste juteproducent.
1-Jet laat India, belangrijke afnemer, een hoog uitvoerrecht
betalen; voorts heeft het de exportquota naar ,,hard-
currency”
;
landen opgeheven,doch die naar ,,soft currency”-
landen gehandhaafd. Deze restrictiemaatregelen, en de
hoge juteprijzen, hebben het zoeken naar concurrerende vezels sterk gestimuleerd. Het zal van het beste procédé
afhangen, aan welke van deze vezels (sisal bijv.) de voor-keur zal worden gegeven.
–
”
SOMMAIRE.
Prof: S. Posthuma,
Autocritique.
Les Pays-Bas se trou’ent actuellement confrontés avec
une idiportante question notamment le point de savoir si
le redressernent économique se ,prolongera lorsque dans
quelques atinées l’aide Marshall aui’a cessé. 1I6me si l’Jn-
donésie et l’échange commercial avec l’Allemagne occi-
dentale commenceront â fournir de nouveau des profits,
l’on put affirmer, dès maintenarit, qu’après les années-
Marshal], l’équilibre économïque no sera pas encore rétabli.
Dr Th. H.
Mulders,
Toujours des accords bilatéraux hors de
l’Europe.
Les accords bilatéraux cohclus hors de l’Europe sont
la cause d’un regroupement des marchés; et d’une correc-
tion de la dépendance considérable des pays hors de l’Eu-
rope de la zône dollar. A la fin un nouvel équilibre pour
:
rait vraisembiablement se produire la suite de ce regrou-
pement. 11 faut cependant, et c’estuneconditionimpérieuse,
que l’Europe soit hientôt k méme de concurrencer les Etats Unis dans différents secteurs.
H. de
Vos,.L’e/fort britannique en Afrigue.
Différents pays en Europe, mais surtout le Royaume
Uni, se sont rendus compte des ressources presque iné-
puisables de l’Afrique. Ce ‘cobtinent offre des possibilités
pour se libérer, plus ou moins, de l’emprise du dollar.
L’inzportance croissante de la libre arti/icielle en re,hplace-
ment de jute.
A cause de la politique de restriction du Pakistan, le
jute est actuellement’assez rare; les prix sont élevés. C’est
pourquoi on s’est appliqué rechercher des fibres artifi-
cielles et de meilleurs procédés pour les y substituer.
SUMMARIES.
Prof. S. .Posthuma,
The Net herlands at the crossrodds.
At present the Netherlands is facing the important
question whether economie recovery will continue after
the end of Marshall aid. As matter 0t
tact, even if reco-
very in Indonesia and Western Germany inakes as good
a progress as possible, equi1ibrhnm after 19C2 will be very
diffïcult to obtain. In the years to come the Netherlands will have to fight for its existence.
Dr Th. H.
Mulders,
Bilateralism zn non-European parts of
– the world.
Bilateralism outside Europe means a regrouping of
markets and a correction of being extremely dependent
on the dollar, area. In the long run this regrouping might
perhaps cause a new international equilibrium. An impor-
tant condition is that Europe must be able to compete
with the United States in varioj.is fields.
H.
do Vos,
The British ef/ort in Africa.
Several European countries, especially Great Britain,
have become aware of fhe importance of Africa’s enormous
resources. Africa offers various chances to ease the present
dependency on the dollar area.
The increasing significance of substitutes for jute.
o
In conséquence of Pakistaii’s restrictive policy jute is
very scarce, pricës are high. Therefore much research is
done to find substitutes.
1024
”
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
ZELFGERICHT.
1948 loopt ten einde. Het is ah meer dan drie jaren
geleden sedert de ineenstorling van Duitsland en de be
vrijding van ons land. Wanneer we ons afvragen, inhoe-
verre deze jaren, jaren van opbouw zijn geweest en welke
vraagstukken nog voor ‘ons liggen, is het goed alle zelf-
vei’heerlijking .terzijde, te stellen en ons niet
m?t
,een al
te gemakkelijk optimisme in slaap te wiegen.
Niet te ontkennen valt, dat er in deze jaren veel van
hetgeen vernield was, is hersteld; .dat de gezondheids-
toestand na de beproevingen van de oorlogswinter in het
algemeen gesproken uiterst gunstig is en dat de arbeids-
irede op een bewonderenswaardige wijze is bewaard.
Door grote delen van mis volk is in deze jaren gewerkt
met een intensiteit en zelfopoffering, die de hoogste lie
–
wondering wekt, al moet daarnaast helaas worden gecon-
stateerd, dat dit bepaaldelijk
niet
voor allen geldt. In het
bijzonder is de productiviteit in een sleute1ndustrie als
het mij nbedrijf beneden de rechtvaardigerwijze te stellen
verwachtingen gebleven.
Financieel zijn belangrijke stappen gedaan op de weg
naar een sanering, .al blijft. – onvermijdelijkerwijze –
nog altijd eep gedeelte van de tijdens de oorlog geschapen
geidhoeveelheid een lâtente bedreiging voor ons economisch
evenwicht, in het bijzonder voor onze betalingsbalans.
Al dit goede mag ons elitcr niet blind maken voor het
feit, dt déze ontwikkeling slechts mogelijk was:
in de eerste plaats door, opoffering van onze buitenlandse
banksaldi en een zeer be1angijk gedeelte van, ons goud,
en in de tweede plaats van een groot deel van ons buiten-
landse effectenbezit. Van de hanksaldi kan men misschien
zeggen, dat deze in ons economisch bestel geen onmisbare
rol vervuiden; een groot deel ervan vloeide voort uit voor-‘
oorlogs vluchtkapitaal, dat men met een zeker recht als
,,een appeltje voor de dorst” .kon beschouwen. Voor de
rest omvatten zij de tijdens de oorlog geaccumuleerde
opbrengsten van coupons en dividenden. Niettemin is
het een verlies aan deiezenreserve, een . verlies waarvan
de betekenis wel eens wordt ‘onderschat, omdat in een
periode, waarin vrijwel overal terwereld deviezenrestricties
bestaai, de waarde van een liquide reserve niet duidelijk
aan het licht treedt. Dit zal echter in toenemende mate
het geval worden, naarm5te men er uit andere h6ofde aan
zou kunnen gaan denken, die beperkingen prijs te geven.
Er komt dan vroeg of laat een ogenhlik waarop juist het
gemis aan liquide middelen de laatste en zeer wezenlijke
hinderpaal zal blijken voor de overgang naar een vrijere
economie. Mm. geldt zulk voor het goud, de liquide reserve
bij uitstek. –
Het verlies aan buitenlands effectenbezit betekent het
verlies van een inkomstenbron, die tot’ grotere ddgelijkse
prestaties of het aanvaarden van een lager levenspeil rioet
leiden.
In de derde plaatshebben wij voor aanzienlijke bedragen
buitenlandse crédieten moeten opnemen, hetgeen ons in
de toekomst eveneens voor de taak stelt de rente en de aflos,
sing door harder werken of grotere zuinigheid te verdienen.
In de vierde plaats heeft de Marshall-hulp, toen al onze
reserves practisch waren geliquideerd, van het Ameri-
kaanse effectenbezit onge’eer de helft was verdwenen en
de hestande credietbronden uitgeput raakten, ons in staat gesteld nog een tijd lang’op de ingeslagen weg
voort te gaan. Afgezien van het feit, dat, wie giften aan-
vaardt, daarmee al spoedig iets ,’an zijn zelfstandigheid
prijs geeft, is dit nooit meer dan een tijdelijke steun, die
snel zal verminderen en waarvan het, einde reeds bij
voorbaat vaststaat.
Ruw gesproken kunnen wij zeggen, dat 15 ‘tot – later
– 12 pCt van hetgeen een ieder onzer in de jaren na dè
bevrijding heeft gemeend als inkomen te hebben verdiend;
in wezen heeft bestaan en nog bestaat uit kapitaals-
intering, aangaan van schuidverplichtingen’ of cadeaux.
Wanneer wij ons dit voor ogen stellen, blijkt de wankele
basis van alle in de aanhef genoemde herstelverschijnselen
maar al te duidelijk.
Beklemmend ‘rijdt de vraag, welk gedeelte van dit herstel
gehandhaafd zal kunnen blijven, wanneer tenslotte de
laatste steun, de Marshall-hulp, wegvalt.
Zo gezien vervult de overgang van 1948 op 1949 ons
niet alleen mt dankbaarheid, maar ook met zorg. Immers,
wij staan thans onmiskenbaar voor een keerpunt. Voort-
leven zoals in de afgelopen drie jaren’is niet langer mogelijk.
We staan voor de onafwendbare noodzakelijkheid om in
een korte spanne Ujds de maatregelen te treffei, nodig
om een anders onvermijdelijke ifieenstorting van ons
economisch leven te verhinderen.
‘Welke zijn die mogelijkheden? Erger nog, zijn dezenio-
gelijkheden er? Kunnen wij redelijkerwijze verwachten
‘bij handhaving van het bestaande Ievensniveau ons pro-
ductie-apparaat’ in de eerstvolgende paar jaren zozeer te
versterken, dat de inkomsten daarvan het wegvallen van
de ,hierboven genoemde bronnen kan compenseren?
Een uiterst pijnlijke omstandigheid is, dat wij voor een
zo groot gedeelte vôor onze meest noodzakelijke invoeren
zijn en zullen blijven aangewezen op het dollargebied.
Onze dollarbehoefte is in de eers’e plaats een behoefte
aan voedsel en in de tweede plaats een behoefte aan grond-
stoffen en uitrusting voor onze industrie.
Onze uitvoer naai’ het dollargehied zal zelfs bij de meest
spectaculaire vérgroting 11et bestaande peil van de dollar-
invoeren nimmer kunnen dekken.
liet is derhalve niet alleen noodzakelijk te komen tot
een vergioting van de productiviteit in het algemeen,
maar meer in het bijzonder zal deze productiviteit zich
moeten richten op een vermindering van het dollartekort.
De – o’mstandigheid, dat bij het bestaande en vooreerst
onmisbare stelsel ian dwangkoersen de dollar internatio-
naal, ver is ondergewaardeerd, maakt het onvermijdelijk,
dat de Overheid in dit opzicht compenserende maatregelen
zal moeten treffen: Dit betekent, dat alle, nieuwe investe-
ringen sterk eenzijdig gericht zullen moeten worden, op’
alles ‘wat dollarverdienend of -besparehd kan zijn, en dat
zelfs een gedeelte van het reeds bestaande productie-appa-
raat geleidelijk anders zal moeten worden gericht. Zovel
het een als het ander zal slechts met een belangrijke vermin-
dering van de bestaande rendementen mogelijk zijn. Door-
dat West-Europa als geheel ôp dit punt in een zelfde itua-
tie verkeert, dreigt he’t gevaar, dat zonder een tijdige en
voor velén pijnlijke verzetting van de bakens de West-
Europese landn voor het feit komen te staan, dat ze wel
in staat zijn elkaar ondei’ling van luxe producten te voor-
zien, maar dat ze gezamenlijk aan een gebrek aan essen-
tialia tegronde gaan. Nederland neemt in dit opzicht, helaas,
een zeer kwetsbare plaats in.
Verdere ingrijpende veranderingen zijn dan ook onmisbaar.
Zij liggen, voor zover het ons land betreft – het is reeds
bij herhaling betoogd -, in de eerste plaats in Indonesië
en in de tweede plaats bij de vederinschake1ing van West-Duitsland in het ‘West-Europese economische leven.
Slechts inschakeling van de driehoekshandel met Indo-
nesië maakt het mogej,ijk bij een uitbreiding van de’pro-
ductiviteit de mai’ginale nuttighe’id van de te leveren
prestaties althans enigszins op peil te houden. Iedere
politiek, die niet door het inzicht in de waarheid van deze
stelling wordt gedragen, is destructief.
De wederinschakeling van West-Duitsland heeft in
wezen een zelfde effect. In Nederland hestdat op dit punt, ondanks dé nog schrijnende wonden van de bezetting, een
grote mate van’realiteitszin. Maar nog sterker dan ten aan-
zien van Indonesië is het niet alleen Nederland en zelfs
niet in de eerste plaats Nederland, dat op dit punt heeft
te beslissen.
Zonder af te dalen in kwantitatieve beschouwingen
moet echter worden geconstateerd, dat zelfs bij de gunstigst
denkbare wed ei’ontplooiing van onze economische activiteit
7
.
9 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISdiE’BE,ICHTEN
1.02
in .Indonesië en een krachtig herstel van de West-Duitse
economie, de resultateti in de enkele jaren van de Marshall-
hulp, ‘did ons, naar we hopen, gegeven zullen zijn, hel
evenwicht niet zullen hengen. Dit betekent, dat de vraag
onder ogen zal moeten worden gezien, of de verhoging
van het: levenspeil, die in het bijzonder sedert de opheffing
van distributieriaatregelen ‘leeft plaatsgevond en, niet op
de een of andere wijze weer gedeeltelijk’zal moeten w’orden
te niet gedaan. Zal liet Nederlandse volkiiiortoe de nodige
morele kracht’ bezitten? Men kan gemakkelijk clecreteren, dat aan het bestaande levenspeil niet mag worden getornd,
maar men kan niet decreteren, datAmerika zijn hulpver-
lening maar moet voortzetten, wanneer mocht blijken dat
de Nederlandse economie ditlevenspeil niet kan opbrengen:
Wat dan dreigt is, dat terwille van een olang mogelijk
hand haven van het hds taande levenspeil, de investeringen
tot een dusdanig minimum worden beperkt, dat voor het
opgroeiend geslacht geen voldoendé kapitaalsuitrusting
aanwezig zal zijn en een cumi1aLidf proces van afbraak
wordt ingeluid. –
Een ander gevaar is, dat men, vasthoudend aan cle ge-
dachte, dat de bestaande minimuminkomens onder geen
enkele omstandigheid, mogen worden verlaagd, de last
geheel tracht te leggen op de hogere inkomens door een
steeds kleinei’ wordende differentiatie in de reële belo-
ningen. liet moge waar zijn, dat diegenen, die het meeste
krijgen, ook het meeste kunnen missen, maar toch mogen hierbij twee dingen niet uit het oog wordenverloren.
In de eerste plaats wordt het cultuurpeil van een volk
niet gedragen door de inassa van de minimum inkomen-
trekkers: ‘Wanneer grote categorieën van gestudeerden op
een inkomen vorden aangewezen, dat het hen steeds
moeilijker maakt de opvoeding van hun kinderen te ver-
zorgen en eenstudie te bekotigen,’die hen bij hun intrede
in de maatschappij op een zelfde wetenschappelijk en cul-
tureel niveau brengt als dat van hun ouders, gaan we on
herroepolijk berg af. Er zijn sectoren van onze samenleving,
waar dit gevaar daadwerkelijk dreigt.
Een tweede opmerking
N
,
an min of meer gelijke strekking
moet worden gemaakt t.a.v. het noodzakelijke verschil
in beloning tussen prestties Van meer of minder economi-
sche betekenis. 1
–
Jet mag nog wel eens uitdrukkelijk ge’zegd
worden, dat de inkomensverschillen een economische
functie hebben, in zoverre zij de prikkel vormen tot grotere
prestaties. Daarbij gaat het zowel om de directe reactie
van degene, die’ dooi’ de kans op een groter inkomen w’ordt
geprikkeld tot harder werken ‘en tot het ontplooien van
ondernemersactiviteit, als t,a.v. de prikkel tot het verwef-
ven van groter vakmanschap door de opgroeiende generatie.
Wanneei’ hei verschil in inkomens tussen ongeschoolden,
geschoolden en’ specialisten te klein wordt, heeft dit vroëg of laat, en waarschijnlijk vroeger dan men zich wilrealise-
ren, invloed op de gehele opbouw van onzeeconomische
samenleving. rregeno,er een té brede basis komt een te
kleine top en hef zijn juist de mensen aan de top, die hel
cultuurpeil dragen. Zij ook zijn degenen, die de wegen
moeten vinden tot handhaving en vergi’oting van de
productiviteit, die tenslotte evenzeer aan de minder be-
gaafden ten deel zal konen te vallen.
lIet eerste Marshall-jaar eindigt pei’ 8 April 1949. ‘Ver-
moedelijk zal daarop een interim-allocatie vlgen voor de
maanden April tot en met Juni, terwijl daarna de toewijzin-
gen vor het tweede,Marshall-jaar tegemoet mogen worden
gezien.
Aannemende, dat deze toew’ijzingen inderdaad door het
Congres zullen worden aangeitomen, staat het vast, dat e
niet onbelangrijk lager zullen zijn dan die van het eerste
Marshall-jaai’. Niettemin zullen zij nog belangrijk hoger
zijn dan die van het derde en’ vierde jaar, terwijl na het
einde van het vierde jaar nauwelijks op verdere hulpver-
lening anders’ dan in de vorm van zakelijke crediete’n ge-
rekendmag worden.
Zo gezien zullen de thans onvermijdelijk geworden ecô-
nomische moeilijkheden in 1949 eerst geleidelijk voel-
baar gaan worden:
De volle druk kan in 1949 nog nauwelijks worden ver-
wacht. Niettemin zal 1949 ,vooi ons land belangrijk zijn,
‘doordat de richtlijnen voor het te voeren beleid zullen
moeten.worden gelegd’ en de bereidheid van ons volk, zich
daaraan aah te passen, althans in beginsel zal dienen t
blijken.
1
–
let ware, onhillijk en overdreven te heweren,’dat wij
drie jaar lang de bevrijding ‘hebben gevierd.’ Men zal
echter evenmin kunnen ontkennen, dat wat wij tot
op heden hebben bereikt, slechts mogelijk is geweest
door intering van ons buitenlands vermogen en
steun _van derden. Thans komen de jaren, waarin, wij
dooi’ een meer resolute coördinatie van de beschikbare
productieve krachten, een grotere soberheid hij alle vormen
‘van dienstverlening door overheids- en semi-overheids-
instanties – in het bijzonder wanneer daarvoor investerin-
gen noodzakelijk zijn –, en tenslotte door een wederver-
sterking van de remmen op het verbruik – waarbij ik
in het bijzonder’denk aan de algemene rem van een vrijere
prijsvorming – ons bestaansrecht in een nieuwe én in
vele opzichten blijvend ‘veianderde sameiileving zullen
moeten gaan bewijzen.
Amsterdam.
.
.
S. PQST1IUMA.
NOG STEEDS BILATERALISME
BUITEN EUROPA.
Om ‘het herstel in het zich ontwikkelende tempo
‘
to
kunnen voortzetten en de. consumptie, op het bestaande
peil te handhaven, zou het importsurplu van Europa
t.a.v.’het Westelijk,halfrond, .dat in 1947 S 8 mrd bedroeg,
in 1948 ongeveer .5 6 mrd hebben moeten.hedrögen. Aan-
gezien de valutareserves van de Europese landen uitgeput
dreigden te geraken, de meeste, landen buiten de Ver-enigde Staten geen crediet meer konden of w’ensten te
verstrekk’en en het tenlotte ook dé Eui’opese staten – in
‘verband met hun toekomstige hetahingsbalanspositie
ongeyenst leek om nog omvangrijke verplichtingen aan
te gaan, dreigde een ineenstorting van de wereldhandel.
1)e Marshall-hulp heeft dit , veihinderd. Het gat van
S 6 mrd
iS
met de kleine $ 5 mrd, die Europa’ krijgt,
bijna gedicht.’ De Amerikaanse hulpverlening heeft der-
halve met betrekking tot de w’ereldhandel deze betekenis,
dat de handel tussen het Westelijk halfrond en Europa
(mèt uitzondering dan van hét Oostelijk deel) op ongeveer
het bestaande niveau wordtbgehandhaafd.
Daarenboven is de Marshall-hulp dienstbaar gemaakt
aan de bevordering vanhet inter-Europese handelsverkeer,
dat in 1947 slechts een derde van de totale handel van de
Europese landen omvatte, tegenover meer dan de helft
vôôr dé oorlog. Bepaalde landen zijn nl. verplicht om het
– equivalent van een deel der Marshall-dollars aanandere
Europese landen ,door te geven, waartegenover de door-
gevende landen dan de zgn. ,,conditional grants” ontvangen.
Een ve1-uiming van het inter-Europees ‘handelsverkeer
ontstaat voorts uit de Parijse betalingsovereenkomst van
16 Octöber ji., gesloten tussen de Marshall-landen. De landen. ‘besluiten hierbij om maandelijks automatisch,’
d.w.z. zonder dat toestemming van partijen nodig is,
debet- en creditsaldi uit het betalings”erkeer van de
landen tegen elkaar weg te schrappen, voor zover daar-
door saldi worden verminderd. Ook zal ‘compensatie ge-schieden, wanneer hierbij een nieuw.saldo vooi’ een land
ontstaat of een bestaand saldo wordt verhoogd; dit is
evenwel slechts mogelijk als ‘partijen er mee instemmen.
Vij Europese burgers, zijn zo zeer betrokken hij en
geïmponeerd door de bovengenoemde drieërlei gebied be-
strijkende maatregelen, waarbij de eerste groep dealgemene
1026
ECONOMISCH-TATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
voorwaarde tot hërstel van een ,,vrij verkeer” aangeeft,
doch.de tweede en derde categorie reeds een,eerste begin
van multilateraal handels- en betalings’erkeer betekenen,
dat het de meesten van ons dreigt te ontgaan, dat ondanks
het Marshall-plan zich elders een ontwikkeling aftekent,
die tegengesteld is aan de bovenbédoelde. –
S
–
.,’
Canada.
• Bezien we vooreerst het Noordelijk deel van het Weste-
lijk halfrdnd, met name Canada. Van oudsher heeft Canada
een actieve handelsbalans met Engeland, doch een passieve
met de Verenigde Staten. I-loofdzakelijk door het ont
breken van de convertihiliteit kon het saldo uit de export
naar Engeland gedurende.de
laatste jaren niet ter .afdek-
king van het negatief saldo t.o.v. de Tcranigde Staten
worden gebruikt. Teneinde het wegvloien van goud en
dollars tegen te gaan, dat uit dien hoofde ontstond de
valutareserve daalde van $1,5 mrd ultimo 1945 tot S 0
1
5
mrd op liet einde van 1947 – stelde Canada reeds in
November 1947 een aantal invoercontingenten vast.
Hoewel hierbij niet naar landen is gédiscrimineerd, zijn
de goederencategorieën en de contingenten dusdanig
bepaald, dat speciaal de importn uit de Verenigde Staten
worden geremd. Ter compensatie van dè aldus afgesneden
invoer dienden de importen uit de landen, waarmede
Canada een actieve balans heeft, te worden gestimuleerd.
Daarom is een onderscheid gemaakt tussen de dollararme
en de niet-dollararme gebieden., De dollararme gebieden
zijn vrijgesteld van liet vragen van een invoervergunning,
aangezien zij aanvankelijk onder hun contingent bleven.
We constateren hier derhalve een streven om de on-
evenwichtigheid in de handelsbalans met de afzonderlijke
partners weg te nemen.
Momenteel pi’ofiteei’t de Canadese export sterk van de
zgn. ,,off-shore purchases”. Gedurende’ het eerste halfjaar
ian de Marshall-hulp werd meer dan 40 pCt van de aan-
kopen buiten de Verenigde Staten in Canada besteed.
De met dit bedrag gekochte goederen gingen practisch
geheel naar Engeland: De waarde hiervan komt ten naaste
bij overeen met het betalingsbalanstekort van dit’ land
t.a.v. Canada, zodat dit tekort door Marshafl-dollars
wordt gedekt. Zolang de besteding van dë ,,off-shore”-
dollars in Canada in de huidige omvang blijft gehandhaafd
– en er wordt verwacht, dat dit, voorlopig het geval xal
zijn – worden de nadelige gevolgen van de niet-omwissel-
baarheid van het pond sterling voor Canada grotendeels
weggenomen.
Toch is er reden om aan te nemen, dat Canada, ondanks
de gunstige ontwikkeling vah de deviezenreserve ingevolge
het bovenstaande, . aan de than’s bestaande politiek zal
vasthouden. Sir Stafford Cripps heeft nl. enige, tijd geleden
in Ottawa doen uitkomen, dat Engeland weliswaar er
naar streeft om in 1952 weer een ‘evenwichtige betalings-
balans te verkrijgen, doch, dat, het, zijns inziens, dan nog,
niet een volledige convertibiliteit van het pond stei’ling
kan gai’and’eren. Voor Canada betekent dit,- dat de oude
driehoeksverhouding in het betalingsverkeer waarchijn-
lijk over enige jaren niet in zijn vroegere vorm wordt
hersteld, en het is daarom zaak voor het land nu ree’ds
door het verwrven van nieuwe afzetmarkten, résp.
door het verlaten van. momentele aankoopmarkten ‘en
door het stimuleren van de eigen industrie zich op de na
1952 geldende verhoudingen in te stellen. Een verzachting
van de handelspolitieke bepalingen t.a.v. de Verenigde
Staten wegens de verbeterde valutapositie is dan ook
voorlopig niet te verwachten, daar dee bepalingen in de
naaste toekomst medë-zullen moeten dienen om een struc-
tuui’verandering van de buitenlandse handel van het
land voor te bereiden.
Zuid-Amerika.
In het Zuidelijk deel van hèt Westelijk halfrond liggen,
de kaarten niet veel anders. Practisch alle landen hebben
hier in de oorlog goedezaken gemaakt. De goud- en dollar-
saldi van deze gebieden stegen dan ook tot ongekende
hoogte. Toen de Verenigde Staten geheel voor vredes-
doeleinden gingen produceren, vond evenwel een sterke –
weg’loeiing van dollars plaats. De Latijns-Amerikaanse
‘staten hebben dit aanvankelijk gaarne toegestaan, daar
men doQr ‘de ruime goederenvoorziening de inflatoire
tendenties hoapte te bedwingen, iets waarin men tot dan
toe. niet was geslaagd. In ‘feite. zijn de valutareserves
daardoor inefficiënt aangew’end voor allerlei onnodige
consump tiegoedei’en. Thans, nu de Latijns-Amerikaanse
staten serieus aan industrialisatie willen beginnen, zijn de
deviezen, die voor de aankooj van kapitaalgoederen in het
buitenland nodig zijn, niet of maar gedeeltelijk aanwezig.
In ‘diverse landen hebben de de’iezenreserves de critieke
grens bereikt. De goudvoorraad van Argentinië liep van
$ 1.176 mln (op 31 December 1945) terug tot S 200 mln
in Juli 1948. In Mexico viel de laatste twee en een half
jaar een vermindering van
5
292 mln tot ‘$ 70 mln te
constateren. De goud- -en deviezenreserves van .Chili en
Colombia namen in twee jaar tijds met de helft af. Op
grond van een en ander zijn in de loop van 1947 reeds ëen
aantal maatregelefi getroffen, die in 1948 nog verder werden
uitgebreid en die vooral de importen uit de Verenigde
Staten bebgen te weren. Ter compensatie van de aldus
afgesneden invoer dienden de importen uit Europa te
worden gestimuleerd. Dit verklaart de toegestane ver-
ruiming van de handelsmogelijkheden binnen de bestaande
handelsverdragen en het sluiten van nieuwe handels- en
betalingsovereenkomsten met Europese landen.
De Marshall-hulpverlening heeft,. ondanks de hoge ver-
wachtingen, die de Zuid-Amerikanen hadden, .geen vel’-
betering gebracht. Weliswaar ligt in de doelstelling van de
Marshall-h’ulp opgesloten, dat de Zuid-Amerikaanse landen niet in eerstë instantie wordén geholpen’; het doel is immers
niet, dat het verelddollartekort wordt opgeheven, maar
slechts dat het gebrek aan dollars in Europa voor een groot
deel uit de wereld wordt geholpen. Nochtans kunnen de
landen van Latijns-Amerika zonder zelf ,,grants” ‘of
,,credits” te ontvangen, op directe en op indirecte wijze
van de Marshall-hulp profiteren. Op directe wijze door de
,,dff-shore purchases”; op indirecte wijze door de aan-
kopen tegen betaling in harde valuta van Europese larden,
die doOr de Marshall-hulp ruimer in hun dollars zitten.
WTat het directe voordeel betreft, dit’ is tot dusverre
zeer beperkt gebleven. De toewijzingen waren tot 15
October jl. namelijk voor de volgende landen: Chili $ 31
mln, Brazilië $ 19 mln, Mexico $ 15 mln, Uruguay $ 4
mln, Argentinië $ 2 mln. Deze cijfers; herleid op jaarbasis,
komen overeen’ met de volgende percentages vn de
totale export van de genoemde landen in 1947: Chili
’21 pCt, Brazilië 3 pCt, Mexico 7 pCt, Uruguay 4 pCt,
Argentinië 0,4 pCt. Met uitzondering van Chili hebben deze ldnden derhalve slechts .weinig van’ de Marshall-
dollars gezien. Het aandeel van de genoemde landen zal
in de toekomst, naar wordt verwachtvaarschijnlijk echter
iets toenemen.
Deze toewijzingen betekenen ‘niet, dat voor een gelijk
bediag méér ‘dollars dan voorheen in Latijns-Amerika
worden besteed; met name geldt dit niet voor de mijnbouw-
producten, die thans nog zeer sterk zijn. Voor deze goederen
is in tegenstelling bijv. tot de agrarische producten, in
dè Verenigde Staten een ruime markt; practisch de gehele
productie werd in het jongste verleden tegen dollars af-
g’ezet. ,,Off-shore purchases” van sterke goederen verhogen
dan ook niet de’ dollarontvangsten. Alleen door de leve-
ring van agrarisphe producten binnen het Marshall-plan kunnen additionele dollars binnenkomen. Mede door de
grote oogsten in de Verenigde Staten zijn de ,,authori-
zations” voor deze goederen evenwel minimaal geweest.
De indirecte ‘voordelen zijn nog geringer en waarschijn-
lijk zelfs negatief. De finaneieriimg van tekorten op de
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1027
Europese betalingsbalans, welke tot April 1948 gedeeltelijk
‘door andere landei dan de Verenigde Stateh geschiedde, is
thans grotendeels door de Noord-Amerikanen .oyergeno-
men. Hierdoor, komen additionele, dollars ter beschikking
Dezé worden echter mede gebruikt voor, aankopen in de
States ter vervanging van importen uit Latijns-Amerika,
die voorheen gedeeltelijk op crediet, doch tegen prijzen
plaatsvonden, die, ver boven het wereldprijsniveau lagen.
We zien derhalve geringe aankopen binnen het kader
van de ,,off-shore purchases” in Latijns-Amerika; hiervan
nog weer een deel (mijnbouwproducten), dat ook ionder
Marshll-hulp în harde valuta zou zijn betaald, terwijl
alleen voor agrarische producten de Amerikaanse toewij-
zingen uiteindelijk meer dollars zouden kunnen binnen-
brengen. Dit laatste voordeel wordt nog weer voor een deel
weggenomen door versterkte aankopen van sommige Euro-
pese landen in de Verenigde Staten.
De Marshall-hulp bewijst dus als tegenstroor’i, die de
wegvloiing van goud eh dollars in Latijns-Amerika tegen-
houdt, slechts een beperkte dienst. handhaving van de
bestaande handelsbeji’ërkingen en uitbreiding van de
bilaterale verdragen liggen dan ook in het verschiet.
liet steiling-gebied.
Bij het nagaan van de ontwikkeling buiten Europa’ en
het Westelijk halfrond volstaan wij met een beoordeling
van het handels- en betalingsverkeer binnen de sterling
area. Tot de zgn. ,,scheduled ‘countries” (sterling bloc)
behoren immers de’ belangrijkste economische gebieden
elders in de wereld.
Zoals bekend, heeft Engeland op 21 Augustus 1947
na een periode van 5weken, waarin volledige convertibi-
liteit gold, voor de zgn. ,,transferable account”-landen
de mogelijkheid opgeheven om sterling naar de ,,American
account”-gebie’den over te’maken. Dit betekende tevens,
dat de ,,dollar-pool” weer werd ingesteld voor’de landen
van het sterlinggebied omvattende Engeland, de Domi-
nions (zonder Canada), de koloni’ën, protectoraten en
mandaten.- In beginsel hebben de landen vn 4e sterling
area, met uitzondering van Zuid-Afrika, dat zijn eigen
dev,iezen beheert, het recht om op de gemeenschppelijke deviezenpool te trekken.
Aangezien de sterling area als geheel practisch ‘gehand-
haafd is gebleven (alleen Egypte en de Faroër-eilanden
vielen af) en overmakingen binnen deze groep autoïia-
tisch plaatsvinden, zou men geneigd ‘kunnen zijn te con-
cluderen, dat hier van een streven naar bilaterale ver-houdingen geen sprake is. Toch blijkt de discrepantie.
tussen de invoer van’ oh de uitvoer naar de belangrijkste
handelspartner, Engeland, veel geringer dan vroeger te zijn.
Voor een deel is dit het automatisch gevolg van de ver-
betering van de schuldenpositie van deze. landen t.o.v.
het moederland, waardoor derhalve het actieve saldo van
de handelsbalans van bedolde landen t.o.v. Engeland
kleiner kon worden, hetzij door vermindering van de
rentelasten, hetzij door gedeeltelijke deblokkering van
tijdens de oorlog te Londen gekweekte saldi. Doch voorts.
is dit veroörzaakt door de tactiek van de Dominions om
Engelse goederen toe te laten teneinde aldus de noodzaak
om uit de deviezenpool te trekken, zoveel mogelijk te be-
perken. Dit is weer gdeelt,elijk pen gevolg van geitlemen
agreements en geheime afspraken om de practische ge-
volgen van de trekkingsrechten te verkleinen. lIet dohlar
tekort leidt derhalve ook hier weer tot’ hilatôrale verhou-
dingen. Dit geldt te meer waar de automatische transfera-
hiliteit binnen de sterling area in hoofdzaak van belang is
voor de betalingen tussen moederland n Dominion ‘ en
minder voor verrekeningen tussen de Dominions enz.
onderling, gezien de gelijke economische (vroeg-kapitalisti-
sche) structuur en de daaruit voortspruitende geringe
handel’ tussen. deze gebieden.
Aangaande de invloed van de Marshall-hulp aan Enge-
land zij ‘er aan herinnerd, dat.het’tekort op de Engelse
betalinsbalans in 1946.en 1947 gemiddeld £ 500 mln be-
droeg, Dit werd grotendeels door Canadese en Amerikaanse
credieten gefinancierd. Als gevolg hiervan en Mede dank
zij de activiteit van de andere sterlinglanden onderging
de dollrpool een naar verhouding geringe vermindering.
Zij liep terug van £ 581 mln op 31 December 1945 tot
£ 468 mln ultimo 1947. Aangezien diverse Dominions
voortaan wel niet veel meer zullen inbrengen dan uit
de Pool trekken (als men het verzoek van Engeland om
niet meer op t nemen dan in te brengen, zo mag inter-
preteren), betekent de Marshall-hulp aan Engelarid, die
het eerste jaar £ 315 mln,bedraagt, slechts, dat een snelle afbrokkeling van de valutareserve, die mode door de uit-
putting van de buitenlandse credieten dreigde, wordt
vermeden: Een sterke verandering van de bestaande
verhoudingen kan uit dien hoofde dan ook niet worden
verwacht. Deze verhoudingen kenmerken zich wliswaar
niet door bilaterale verdragen maar wel dooi het streven
naar partiële evenwichten, vatgelegd in al of niet stil-
zwijgende overeenkomsten, een en ander tot steunver-
lening aan het moederland.
Besluit.
.-Op het ogenblik,’ waarop ‘in Euroa voortdurend over
multilateraal handelsverkeer wordt gesproken, gaat men
elders in de wereld derhalve weer meer de weg van het
bilateraal verkeer bewandelen. Dit openbaart zich voor-
eerst in liandelsverdragen tuss&n de landen buiten de Verenigde Staten onderling, waarbij niet, in de laatste
lilaatsook aan’de verdragen tussen niet-Europese en Eu-
ropese landen moet worden gedacht. In feite is dit een
herQniëntering van markten, die een correctie voimt op
de tijdens en na de oorlog geforceerde gerichtheid van de
landen buiten Europa op de Yerenigde Staten. Uiteraard
komt dit verschijnsel het duidelijkst tot uiting bij de
landen, die en sterk autonome binnen-en buitenlandse
politiek volgen (speciaal’ in het Westelijk halfrond). In
mindere mate en ook in andere vorm, bijv. door afspraken
en s tilzwijgende overeenkomsten, manifes Leert zich het
streven om in- en uitvoer met elke handelspartner meer in
evenwicht te doen zijn bij die ‘gebieden, wartussen een
‘solïdaniteitsgevoel bestond en die op ,grond daar’an nnit zo snel door tijdelijk economisch vooi’deel van afnemer
resp. van leverancier verwisselden.
Het merkwaardige van deze handelwijze is, dat zij
helpt het vrije handels- en, betalingsverkeer na 1952 te
herstellen. Wanneer men er nl. van uitgaat, dat het inter-
nationale handels-en betalingsevenwicht alléén met
.de Marshall-hulp er over vier jaren niet zal zijn, bwerkt een hergroepering van markten door vermindering van
aankopen in de Verenigde Staten en stimulering va’n de
aankopen in ‘de gebieden, waarmede de desbetreffende
landen een actieve landelbal.iS hebben, dat na ‘verloop
van enig,e tijd wellicht een nieuw evenwicht ontstaat of
tenminste het verkrijgen van een evenwicht wordt be-
vorderd. 1-lierdoor wordt hetzelfde doel gediend als waar-
naar de Marshall-hulp streeft: vrijheid van het handels-
verkeer na beëindiging van de periode van hulpverlening;
de middelen zijn échter, zoals bleek, geheel verschillend. Willen echter de hier bedoelde middelen effectief zijn,
dan zullen de landen buiten de Verenigde Staten, dus ook deEuropese, er voor moeten zorgen, dat zij tegen het tijd-
stip, dat het multilaterale handels- en betalingsverkeer
wordt hersteld – gesteld dat dit ondanks deonwennigheid
van de Verenigde Staten om als crediteurnatie op te treden’
mogelijk is – op velerlei gebied elders in de wereld met de
States kunnen çoncurreren. Alleeh dan zullen de in het bilaterale raam en min of meer onder dwang geopende
handelskanalen ,niet leeglopen.
Het gevaar, ‘dat men van de huidige belemmeringen
vreest, nl dat zij niet meer zullen worden afgeschaft,is
slechts ten dele reëel, omdat men met de gevolgde handel-
wijze o.a. oude verbindingen wil herstellen, waarvan in het
1028
ECONOMISCH-STATISTISdHE BERICHTEN
29 December 1948
verleden bleek dat zij, ook onder normale omstandigheden,
de druk van buiten konden weerstaan. Voor’een ander deel
is het evenwel vaar,. dat na verloöp van tijd zal blijken,
dat de omstandigheden pêrmanent zijn gèwijzigd ten
nadele van een aantal landen buiten de Verenigde Staten,
en met name’ van vele Europese landen. De grote beteke-
nis van het Marshall-plan is, dat het deze wijzigingen
– naar we hopen – binden de perken houdt.’ Voor de
bevordering van het multilateraal verkeer buiten Europa
is het plan echter vooralsnog winig effectief, ondanks het
feit, dat tot nog toe bijna de helft van de.Marshall-dollars
buiten de Verenigde Staten (off-shore) werd besteed.
Zoals reeds gezegd, zijn hier eerst op 11ange termijn gezien
resultaten te verwachten. liet is op grond hiervan dan ook
wellicht voorbarig om nu al van ,,growing pains all over
the world”
1)
te spreken. –
Eindhoven.
. –
1)r Th. II. MULDERS.
‘)’Marshall Plan Letler, 25 November 1948.
DE BRITSE KRACHTSINSPANNING
IN AFRIKA.
– Vôôr de laatste wereldoorlog was voor Groot-Brittannië
‘het dèel van zijn Empire, dat gelegen is ten. Oosten van
de Rode Zee, belangrijker dan het deel, hetwelk ten Westen
daarvan is gelegen, in het bijzonder belangrijker dan de
Britse bezittingen in Afrika.
De laatste oorlog heet t hierin belangrijke wijzigingen
gebracht. Vooral door de intrede ‘van Japan in de oorlog
u’erden belangrijke delen van het Empire ,door de vijand
bezet of werd een intensief handelsverkeer onmogelijk
gemkhkt. Door deze omstandigheden kwam de grondstof
–
•fenvoorziening van Groot-Brittannië plotseling in ernstig
gevaar te verkeren. Immers, vele waardevolle’grondstoffen
voor de industrie moet Groot-Brittannië uit Zuid-Oost-
Azië betrekken. De aanvoer van tin en rubber uit Malakka
en Nederlands-Indië, evenals sisal, copra, petroleum, kina
en andere waardevolle producten uit onze Oost, de Manilla-
heiinep en copra uit de Philippijnen, al deze producten
gingen
,roor
de geallieerden verloren. In het heetst van de,
strijd
moest Groot-Brittannië gaan uitzien naar andere
grondstoffenleveranciers. Welk gebied kwam hiervoor meer
in aanmerking dan het nog sluimerende werelddeel Afrika?
Opooering oan de productie.
Gedurende de eerste twee jaren van de oorlog hadden’
de göallieerden een groot tekort aan scheepstonnage,_
waardoor een groot deel van de koloniale producten van
Afrika niet kon worden verscheept. Het resultaat was, dat
de productie van een groot aantal goederen sterk werd in-
gekrompen. Om tegemoet te komen aan de ernstige gevolgen
van deze productiebeperking besloot de Britse Regering
door het verlenen-van subsidies de pi’oducenten te steunen.
In 1942 moest de productie plotseling tot het uiterste
worden opgevoerd. Dit zag men bij de sisalcultuur in Oost-
Afrika, de rubber in Belgisch Congo, de cacao en olie-
houdende gewassen in West-Afrika, het koper vai Congo
en Rhodesia enz. D,e Unie van Zuid-Afrika kreeg bovendien
de zware taak toebedeeld om zo veel mogelijk uitrustings-
stukken vooi’ de strijdende geallieerde legers in het Noorden
te vervaardigen. Het spreekt van zelf, dat deze krachts-
inspanning op vele moeilijkheden stuitte.
Alen had in het verleden een dergelijke ontwikkeling niet
kunnen voorzien, zodat er een groot tekort
bestond
aan
goede wegen, voldoende spoorwegmateriaal, geschikte
vliegvelden, geschoolde arbeidskrachten, voldoende energie-
bronnen, landbouwwerktuigen enz. In een koortsachtig
tempo is men toen terstond aan het weï’k gegaan om in
deze leeniten dnigermate te voorziefi. Afrika .sluimei’cle
niet langer, doch werd een van de slagaders van de geal-
lieerde oorlogsbedrijvigheid en een niet te onderschatten
factor in de uiteindelijke nederlaag van onze gemeen-
schappelijke vijanden. Deze krachtsinspanning strekte zich’
niet alleen uit tot de Britse gebieden, doch ook tot Belgisch
Congo
6
in veel
–
nindere mate tot’ekele Franse gebieden
en tot de Portugese bezittingen.
De motor voorde verdere economische ontwikkeling
van Afrika was in werking gesteld, want n,a afloop van de
vijandelijkheden zou al dra blijken, dat het hier niet een
tijdelijke opleving betrof, welke spoedig zou ineenzakken,
wanneer de andere productiegebieden .weer een woordje
gingen meespreken. Integendeel. Door de oorlogsomstan-
digheden is de wereld. zich :enigermate hewust geworden
van de schier onmetelijke natuurlijke hulpbronnen van dit
•
uitgestrekte werelddeel. Vooral in Groot-Brittannië, de
belangrijkste acteur op dit toneel, zag men de toestand
scherp afgetekend tegen een hemel, welké dreigde te wOr-
den verduisterd door ‘sombere wolken, welke eventueel de
ontbinding zouden kunnen inhouden van het eertijds zo
machtige Empire. De Britse positie in Azië in het algemeen
en in Zuid-Oost-Azië in het bijzonder- is al evenmin
sterk te noemen, als de Nederlandse positie in Indonesië.
hoewel Groot-Brittannië in Azië economisch zeker nog.
niet is uitgespeeld, ‘hebben leidende kringen in Londei’i
erkend, dat op politiek gebied de toëstand daar zeer is
veranderd in het nadeel van Groot-Bi’ittannië. liet, is
daardm logisch, dat men zich met alle energie werpt op de
verdere ontwikkeling van de gunstig gelegen Britse ge-
bieden in Afrika. –
Initiatief aan de Oaerheid.
In het hierna volgende zullen wij eeti kort overzicht
geven van de maatregelen, welke zijn getroffen om deze
economische ontsli.iitihg van de Brits-Afrikaanse gebieden
mogelijk te maken. Voor dit doel dienen wij terug te gaan tot 1929. In dat jaar toch werd de ,,Colonial Development
Act” aangenomen, waardoor gelden ter beschikking kwa-
men voor de ontwikkeling van de Britse koloniën. Van
veel belang is deze wet nooit geweest. In 1940 kwam echter
een andere vet tot stand, namelijk
cie
,,Colonial Develop-
ment and Welfare Act”. Bij dëze w’eL’werd een bedrag
van £ 5mln ter beschikking gesteld voor de ontwikkeling
van de koloniën (in 1929 was dit bedrag slechts £ 1 mln),
benevens £ 500.000 per jaar voor researchwerk. De loop
der oorlogsgebeurtenissen heeft de uitvoering van de met deze gelden uit te voeren projecten aanzienlijk vertraagd,
hoewel toch- nog gedurende de oorlog 548 projecten in
uitvoering waren tot een totaal bedrag van £ 16 mln. Naast
•
deze wettëlijke voorziening was het geregeld voo’rgekomen,
‘dat het moederland’ aan enkele koloniale regeringen be-dragen ter beschikking stelde als bijdrage in de dekking
van de financiële lasten.
De volgende vet; nog tijdens de oorlog aangenomen,
was de ,,Colonial Development and Welfare Act 1945″,-
w’elke de duur van de wet van 1940 verlengde tot 1956
en tezelfdertijd het totale toe te kennen bedrag over de
.periode 1946-1956 op niet minder dan £ 120 mln bracht,
waarbij werd vastgesteld, dat hiervan jaarlijks, niet meer dan £ 17,5 mln mocht worden uitgegeven. Het jaarlijkse
maximumbedrag vooi’ researchdoeleinden werd gesteld
op £ 1 mln. ..
Van het totale bedrag van £ 120 mln is voor de kolo-
niën afzonderlijk uitgetrokken £ 85 mln in de vorm van
• tienjarenplannen. Van dit laatste bedrag werd £ 55 mlii
toegekend voor de ontwikkeling van de koloniën in Afrika,
hetgeen neerkomt op ongeveer 65 pCt.
De gelden, ‘welke dooi’ de ,,Colonial Development and
Welfare Act” ter beschikking komen van de koloniën,
zijn voornamelijk bestemd voor de opbouw van het pri-
maire economische, sociale en hestuursapparaat, dat ten
grondslag moet liggen aan een verdere economische ont-
sluiting. In dc meeste gevallen zijn dit werken, waarvan
de uitvoering ligt op het tei’rein van de Overhid. Heronder
kunnen – wij rangschikken het verkeersapparaat, de , ,public
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1029
utilities”, de gezondheidszorg met nauw daaraan’verbon-
den een betere voeding, landbouwvoorlichting, onderwijs
enz. Voor een algehele ontsluiting van deze gebieden is
ëen dergelijke activiteit echter niet voldoende.
,,Colonial DeQelopment Corporation”.
–
Om hierii te voorzien is menin Groot-Brittannië over-
gegaan tot de oprichting van de ,,Colonïal Development
Corporation”, een lichaam, dat ten doel heeft om elk
ondernemen in de koloniën ter ontginning van de natuur-
lijke hulpbronnen te steunen en eventueel te financieren,
mits een gezonde economische opzet aanwezig is. In de
statuten van de Corporatio» is uitdrukkelijk verklaard,
dat zij niet wenst te zijn en vervangei’ van
–
het particuliere
initiatief, doch dat zij alleen dit particuliere initiatief wenst
•aan te vullen, waar dit ndig is.
•De financiële bevoegdheden vân de C.D.C. gaan zeer ver.
Zij is bevoegd om tot een bedrag van £ 100 mln op lange
termijn en tot een bedrag van £ 10 mln op korte termijn
uit te lenen. Deze leningen zullen voornarhelijk de vorm
aannemen van voorschotten door d ,,Secretary of State”,
welke als gevolg hiervan een zekere zeggenschap zal hebben
in de Corporation, welke echter niet bijzonder ver, gaat
en welke alleen zal worden aangeend, wanheer zaken van
algemeen belang in het geding komen. –
Gezien het zeer veelzijdige werkterrein van de Corpora-tion, wordt de nodige elasticiteit-bij de beoordeling van de
piojecten aangehouden: Een van de belangrijkste onder-
delen is wel de landbouw; daarde landbouw, vooral in
tropisch Afrika, een van de v6ornaamste grondslagen is
voor ccii verdere economische öntwikkeling (betere voeding
van de inlandse bevolking, waardoor grQter arbeidsreser-
voir). Vandaar, dat de Corporatiori ook zal beiïiicldelen
hij de modernisering van de inlandse landhouwrnethodes:
Men kan de ,,Colonial Development Corporation” verge-
lijken met de ,,Industrial Development Corporation” in
de Unie van Zuid-Afrika, met dien verstande, dat de I.D.C.
zich uitsluitend bezighoudt men de ontwikkeling van de
industrie.
1
De C.D.C. heeft geen voorkeur voor grote projecten.
Kleinere projecten, mits op gezonde basis, zullen evenzeer
voor steun in aanmerking kunnen komen. Wel zal er in
verband met de prm aire Bits monetaire positie voorkeur
bestaan voor die projecten, welke binnen korte” tijd hun
rendement zullen afwerpen. Van zeer veel belang zal verder
zijn, in hôeverre voor cle verwezenlijking van een pr6j6ct
dollars zijn gemoeid of dollars zullen worden bespaard.
rç
cns
l
o
t(
e
is als derde li’chaam nog opgericht de ,,Overseas
Foodstuffs Corporation” met een totaal kapitaal van £ 55
mln, waaruit onder andere het grote grondnotenplan van de Britse Regering wordt gefinancierd. –
-Naast liet grondnotenplan in Oost-Afrika zijn op het
moment dc volgende uitbreidingsplannea nog in studie of’
verkeren ‘reeds in een stadium van uitvoering: iillhreiding
en mechanisering! van de grondn’otenverbouw in Brits
West-Afrika, uitbreiding va’n de tahakscultuur in Rhodesië
(Rhodesiëtabak wordt hoe langer hoe meer aangewend in
de Britse cigarettenindustrie), de verbouw van Manilla-hennep in Brits Borneo, uitb’reiding van de steenkolen-
productie in Nigeria. In een :beginstadium verkeren voorts
nog de plannen voor de uitbreiding van de tungoliepro-
ductie in Nyasaland, terwijl men in. Kenya binnenkort de
lijnzaadteelt hoopt te introduceren. –
Dit zijn enkele projecten. Welke van deze jrojecten van
blijvende aard zullen zijn, moet de t’oekomst leren. Vaak
staat men voor de meest onwaarschijnlijke verrassingen.
Het tijdstip voor defgelijke grootscheepse projecten is
” echter gunstig, daar er van de meeste grondstoffen nog een
nijpend tekort bestaat, terwijl ‘dc prijzen in de meeste ge-
vallen .nog exorbitant hoog zijn. De merdere kosten van
het Oost-frikaanse grondnotenplan zijn bijvoorbeeld
grotendeels weei gedekt door éen niet verwachte prijsstijging
van de grondnoten op de wereldmarkt. –
Hoewel de ,,Cdlonial Development Corporation” daar
waar nodig zelf de productie ter hand neemt, heeft de
– werkzaamheid van dit lichaam iii de meeste gevallen toch
de goedkeuring kunnen wegdragen van het particulier
ondernemen. In verschillepde gevallen ziet men.zelfs een
hartelijke samenwerking met andere geheel .particuliere
financiële en , ,development corporations”.
Men ziet hiei dus, dat de Overheid door middel van de
,,Colonial Development Corporation” in meerdere of min-
dere mate op het terrein komt van het particulier initiatief.
hiervoor zal men twee belangrijke argumenten kunnen
aanvoeren. In de eerste plaats is het particulier initiatief niet in staat om in een
S
korte tijd de koloniën harmonisch
en op grote schaal tot ontwikkeling te brengen. In de tweede
plaats brengt de uitvoering van bepaalde onderdelen zo-
danige risico’s met zich, dat er slechts weinig particuliere
ondernemingen te vinden zullen zijn, die dergelijke risico’s
ii bout portaift zonder steun zullen aanvaarden. Bovendien
zijn de huidige fiscale lasten -van het grootkapitaal vaal
zo- zwaar, dat dit niet in staat is om de nodige fondsen te
fourneren.
Daar het al of niet slagen van de voorgestelde ontwik-
kelingsplannen van de Britse koloniën een zaâk is, welke
het gehele Britse volk aangaat, ligt het voor de hand,
dat de Regering de niet te ontkennen risico’s loopt. Een goed voorbeeld hie’rvan is het Britse grondnotenplan in
Oost-Afrika, dat reeds zeer veel
–
meer heeft gekost dan
men aanvankelijk had gedacht liet nationaal belang van
Groot-Brittannië ‘eist echter, dat men de risico’s neëmt
en op de ingeslagen weg
zal
vortgaan. Men moet niet
vergeten, dat door de activiteit, welke het gevolg is van
deze regeringsprojecten, het particulier initiatief – zo
mocht blijken, dat er inderdaad goede mbgelijkheden voor
verdere rendabele exploitatie in de koloniën, aanwezig zijn
– toch zal worden geprikkeld om eveneens tot investerin-
gen op grote
–
schaal over te gaan. De Regering fungeert
hier dus als motor voor de verdere economische ontwikke-ling. Wanneer men-de zaak zo beschouwt, dan is het over-
heidsingrijpen zeker te rechtvaardigen, te meer nog, daar
het eerste doel van deze ontwikkelingsplannen is om de
grondstoffenproductie van hetBritse Rijk zo hoog mogelijk
op te voeren;’ teneinde midder afhankelijk te worden van
de Verenigde Staten. hier zijn wij gekomen bij
De rol oan de Afrikaanse koloniën in de Britse econonische
c,
,
isis..
Teneinde de na-oorlogse Britse economie te kunnen
stabiliseren, is men er toe overgegaan om het gehele pro-
bleem van in- en uitvoer opnieuw te bezien. In de eerste
plaats .w’as hiervan het gevolg een restrictie van de importen
uit de dollararea en andere hard currency”landen. In
de tweede plaats moesten echter ook de importen uit
andere sterlinglanden opnieuw worden bestudeerd. Men
moet zich namelijk op het standpunt stellen, dat vele
artikelen, welke thans uit de eigen delen van het Rijk
worden geïmporteerd, wellicht voordeliger naar de dollar-
landen kunnen worden geëxporteerd. De consumptie van
dergelijke artikelen dient in het’ eigen rijk daarom, zo veel
mogelijk te
l
worden beperkt: Consumptierestricties kunnen echter’slechts een tijdelijk karakter hebben. Om deze rede-nen is de uitbreiding van de koloniale productie de belang-
rijkste maatregel op lange termijn om het verstoorde
economische evenwicht in het Britse Rijk te verhelpen.
Hel huidige tekort aan levensmiddelen, voedingsgewassen
en grondstoffen vormt voor de Britse koloniën een unieke
gelegenheid voor een snelle economische ontwikkeling,
waardoor ze tevens het moederland helpen om uit de dal-
larschuld te geraken.
Dit vormt uiteindelijk nog een argument voor liet actief
deelnemen doorde Britse Regering aan de ontwikkeling
van de koloniën door middel van de ,,Colonial Development
Corporation”, welk argument dus is gebaseerd op de hui-
dige benarde konomische en financiële situatie van Groot-
1080
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
Brittannië, terwijl ook de onzekere politieke situatie hier
wel een rol zal spelen.
Problemen.
Tot nu toe hebben wij geyezen op de grote ontwikke-lingsplannen in Afrika, in het bijzonder van Britse kant,
en men zou onwillekeurig de indruk krijgen, dat binnen
afzienbare tijd Afrika andere vooraanstaande productie-
gebieden snel zal overvleugelen. Toch moeten wij hier wijzen
op de vele moeilijkheden en problemen, welke de verdere
economische ontsluiting van Afrika nog in çle weg staan.
De belangrijkste hiervan zijn:
Een tekort aan geschikte arbeidskrachten.
Eeri tekort aan verkeersmiddelen en havenoutillage.
Wanneer men op grote schaal in alle delen van Afrika
de voorgestelde ontwikkelingsplannen tot uitvoering gaat
brengen, dan zal het arbeidsprobleem zeer moeilijk oplos-
baar blijken te zijn. Opvoering van het aantal arbeiders
is noodzakelijk. Immigratie van arbeidskrachten uit andere
wereiddelen komt niet in aanmerking. Eerst op de lange
duur zal door een betere medische verzorging en een betere
voeding het aantal arbeiders kunnen worden opgevoerd.
Voorwaarde voor die betere voeding is een modernisering
van de inlandse landbouw.
Met de verkeersmiddelen is het al niet gunstigei gesteld.
Het verkeersprobleem is echter gemakkelijkei op te lossen
dan het arbeidersprobleem. Afrika heeft een groot aantal
niet met elkaar verbonden poorvegnetten, met de beide
Rhodesia’s en de Unie van Zuid-Afrika als gunstige uit-
zondering. In de meeste gevallen laat de outillage van deze
spoorwegnetten veel te wensen over; zij zijn in ieder geval
in het geheel niet berekend op een toenemend groot ver-
voer. Een zware druk wordt dan ook uitgeoefend op de
lritse zware industrie. In geheel Afrika roept men om loco-
motieven en ander spoorwegmateriaal, terwijl men hierin
slechts voor een gefing deel kân voorzien. Zo mogelijk wil
men deze orders niet plaatsen in de Verenigde Staten, daar
dit de Britse dollarsituatie weer nadelig zou beïnvloeden.
Groot-Brittannië staat voor de keuze van het verlenen van
preferenties voor de levering van materiaal bestemd voor
de koloniën of voor de export naar het buitenland, speciaal
naar die landen, waar het betaling in ,,hard currency”
ontvangt. Daar de kôloniën echter vele producten leveren,
waaraan de Verenigde Staten eveneens een grote behoefte
hebben, geeft men in Londen algemeen de voorkeur aan
de noodzakelijke orders voor de koloniën. De traagheid
van’ de afleeringen is echter’een van de redenen van de
grote tegenslagen, welke worden ondervonden in het
grondnotenplan.
Ernstiger dan het tekort aan spoorwegmateriaal
i5
de
onvoldoende outillage van de Afrikaanse havens. In vele
gevallen duurt het twee tot zelfs drie en vier weken, vöérde
schepen gelost en geladen zijn. Een gevolg hiervan is, dat
verschillende scheepvaartmaatschappijen ertoe moesten
overgaan om de vrachttarieven op bepaalde havens te
verhogen. Voordat de outillage van de meeste Afrikaanse
havens op peil isgebracht, zal er nog een lange tijd moeten
verstrijken.
anneer
het verkeersprobleem is opgelost en er verbete-
ring is gekomen in de arbeidspositie, dan zal een belang-
rijke rem voor de verdere ontwikkeling .van de Afikaanse
gebieden zijn we’ggenomen en zal Afrika werkelijk een groot-
se toekomst tegemoet gaan. Dit wil weer niet zeggen, dat
er geen andere vraagstukken overblijven, welke -‘voprt-
durend aandacht vragen. Altijd dreigt nog op’de achter-
grond het vraagstuk van de gronderosie. Dit in het bijzonder
hij de agrarische productie, daar in bepaalde streken de
erosie een schrikbarende omvang dreigt aan te nemen.
Wij behoeven alleen maar te wijzen op de Unie van Zuid-
Afrika, Belgisch Congo en verschillende strekn in Oost-
Afrika. Nauw verwant hieraan is het vaterprob1eem. Van
de uitspraak, welke men vaak hoort, namelijk dat Zuid-
Afrika opdroogt, is inderdaad iets waar. Grote groene
vruchtbre oppervlakten zijn thans herschapen in trooste-
loze steppen.
De bouw van grote stuwdammen is echter in de ontwik-
kelingsplannen niet vergeten. Veel zal hiermede kunnen
worden bereikt, temeer nog daar de opwekking van elec-
trische energie voor niijnbouw en industrie hand in hand
kunnen gaan met de irrigatie. Afrika beschikt namelijk
in vergelijking tot de andere Mrerelddelen over de grootste
hoeveelheid hydro-electrische energie, en wel 38,2 pCt.
Zo goed als niets wordt van deze energie benut. Wanneer
de stuwdam bij Jinja in de bovenloop van de Nijl en de
dam in de Karibakloof in de Zambezi gereed zijn, zal een
grote hoevçelheid electrische energie over grote afstanden
kuinen worden gedistribueerd.
Naast Groot-Brittannië worden ook de andere Europese
mogendheden, welke bezittingen in Afrika hebben, zich
meer en meer bewust van de grote toekomst, die ook hun
Afrikaanse bezittingen deelachtig kunnen worden. Reeds
sedert verschillende jaren wordt er een steeds nauwer
contact onderhouden ‘tussen de vier belangrijke WT
es
tE
u
ropese landen, die bezittingen hebben in Afrika, namelijk
Groot-Brittannië, Frankrijk, België. en Portupi. Als uit-
vloeisel hiervan zijn er na de oorlog verschillende koloniale
‘conferenties gehouden, waar bepaalde koloniale problemen
werden behandeld. De laatste van deze conferenties werd
van 11 tot en met 13 Juni jl. gehouden in het Indisch
Instituut te Amsterdam. Daar deze confere’htîe niet alleen
beperkt bleef tot Afrika, wag obk Nederland hierbij tegen-
woordig. Bij de volgende Afrikaanse conferentie zal echter
ook Nederland vertegenwooi’digd, zijn, hoewel ons land geen
bezittingen in Afrika heeft.
Wij kühnen hierin een streven zien om de West-Europese
samenwerking ook daadwerkelijk in praktijk te brengen.
Men wordt ‘zich in de hoofdsteden van de verschillende
WestEuropese landen hoe langer hoe meer bewust, dat
een krachtig West-Europa alleen maar mogelijk is, wanneer
het de hulpbronnen: ter beschikking heeft van het uitge-
strekte werelddeel Afrika. De gezamenlijke exploitatie van
Afrika zal het deze landen mogelijk maken om zich eniger-
mate uit de huidige dollargreep van het Westelijk halfrond
los te maken.
s-Gravenhage.
H. DE VOS, ec.drs.
DE TOENEMENDE BETEKENIS VAN
VERVANGINGSVEZEÈS VOOR JUTE:
Een medewerker schrijft ons:
De berichten over overstromingen in de juteaan-
plantingen’ in Pakistan hebben in de juteverwerkende
industrieën van vele landen een ernstige bezorgdheid
verwekt, een bezorgdheid, die zich ook meester zal maken
van allen; die de beschikking moeten hebben ovr ver-
pakkingsmateriaal voor het transport van levensmiddelen
en andere producten. Reeds thans immers kan door export-
quota voor de verschillende landen en de vertraagde
verscheping vaak niet aan de vraag worden ‘voldaan.
In tegenstelling met vroegere jaren zijn de stocks bij
de fabrikanten ôf zeer klein ôf ze bezitten die in het geheel
niet, zodat ze van ,,hand to mouth” moeten werken.
Jute is een gewas, dat vrijwel uitsluitend in Voor-
Indië kan worden verbouwd. Hierdoor is men van de
productie in dit gebied geheel afhankelijk, terwijl ook
soms politieke factoren een rol spelen in de bereidheid
om deze grondstof te leveren. Dit hebben we ten aanzien
van Zuid-Afrika kunnen opmerkën, op welk land, als
gevolg van het naturellenvraagstuk, een boycot is toege-
past.
Gedurende de laatste wereldoorlog heeft de productie van deze vezel een grote wijzigingondrgaan. Als gevolg
van de campagne ,,plant meer voedsel” was’dejute-oogst
in Bengalen, als onverdeelde provincie, van 7.982.000
1
”t.
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1031
balen van 400 ib in 1939/1940 teruggelopen tot 4.481.000
balen in 1946/1947 en in Assam van 746.000 tot 482.000
balen.
Na de deling van Voor-Indië in’twee staten heeft men
de eigenaardige situatie gekregen, dat de jute voor verre-
weg het grootste gedeelte wordt verbouwd in Pakistan,
terwijl . de juteverwerkende industrieën zich vnl. in India
bevinden. –
liet gevolg hiervan is, dat India voor het grootste ge-•
deelte van zijn grondstof van Pakistan afhankelijk is.
Van deze gunstige situatie heeft Pakistan gebruik gemaakt
door een hoog uitvoerrecht op ruwe jute, te heffen, waar-
door de fabrikanten van India een hoge prijs voor de grond-
stof moeten betalen.
Een andere maatregel,’door Pakistan dit jaar getroffen,
was deze, dat de expdrtquota naar landen met ,,hard
cürrency” w’èrden opgeheven, doch voor de landen met ,,soft currency” bleven bestaan. Voor Nederland en ook
,voor Indonesië zâl dus de invoer van ruwe jute en jute-
producten voorlopig gelimiteerd blijven.
Voor Pakistan, dat arm aan delfstoffen is, is liet echter
van groot belang zoveel mogelijk harde valuta te ontvangen
om daarmede eën industrie voor zijn steeds groeiende
bevolking op te bouwen.
hoewel de juteprijzen na de oorlog zeer hoog waren, heeft men aan de aanplant toch niet die uitbreiding ge-
geven, welke men iou verwachten. Zo is voor het seizoen
1948/1949. de uitzaai slechts met.12 pct toegenomen,
waardoor een oogstvermeerdering van 850.000 â 1.000.000
balen zal worden bereikt en de totale productie voor
dit seizoen op ongeveer .9.000.000 balen kan worden ge-
steld; een hoeveelheid, nauwelijks voldoende voor de
wereidbehoefte. Van het aanleggen van stocks ‘van enige’
betekenis zal dan ook geen sprake kunnen zijn.
De gedachte zit hierbij, voor om de jute op een hoog
prijsniveau te houdeil, omdat men in de veronderstelling
leeft, dat de wereld het niet zonder jute kan stellen,
zodat de producenten dus de prijzen kunnen dicteren
zonder rekening te houden met de economische omstandig-
heden.
liet behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat deze
politiek belangrijke schade zal berokkenen aan de jute-
industi’ie zowel van India als die van alle overige landen.
De tegenwoordige wereldvraag
naar
ruwe jute en af-
gewerkte producten is door de sterk toegenomen toepassing
van deze vezel van zo’n omvang, dat een grotere oogst’
zonder een belangrijke val in de prijzen gemakkelijk zou
kunnen worden verkocht.
Een terugval van de raming van 9 mïllioen tot rond
8 millioen balen als gevolg van de plaats gehad hebbende
overstromingen zal zich dan ‘ook sterk-doen gevoelen.
Was aan India in het begin van 1948een.toezegging ge-
daan van 5 millioen balen uit Pakistan, thans is deze geredu-
ceerd tot 3,5.,millio6. Waar in India zelf een productie
van 1.750.000 balen wordt verwacht, heeft het dus vooi’
‘1948/1949 ‘de beschikking over 5.250.000 halen, terwijl
de jaarlijkse behoefte 6.000.000 balen bedraagt. India zal dus in het komende tijdvak zeer weinig ruwe jute kunnen
uitvoeren.
liet gevolg zal zijn, dat de toch reeds hoge prijzen
voor deze- vezel nog. hoger zullen komen te liggen.
Verangingseezels.
Die hoe prijzen en de restrictiemaatregelen van
Pakistan hebben het zoeken naar concurrerende vezels
in sterke mate gestimuleerd. Worden de prijzen nog hoger,
dan worden de pogingen om vervangingsgrondstoffen te
verkrijgen, verdubbeld.
Kenmerkend is het, dat men in Engeland in een lijst van aanbevelingen voor de jute-industrie ,o.a. heft op-
genomen. om
te trachten op de jutemachines ook andere,
vezels te verwerken.
..f –
– V66r de’ Srereldoorlog voelde men in Ned.-Indië, een
grote afnemer van jutezakken, de afhankelijkheid van
Voor-Indië reeds als een bezwaar. Alen vond toen in de
roselle een vezelsoort, die de jute nabijkwam. De Jaanse
bezetting heeft dit werk echter, vernietigd, zodat men
weer opnieuw moet beginnen.
Roselle is een arbeidsintènsieve cultuur, waardoor men
voor het verbouwen van dit gewas op Java is aangewezen,
doch daar de grond op dat eiland zeer nodig is voor de
levensniiddelenvoorziening, zal de aanplant van dit gewas
wel nooit grote afmetingen kunnèn aannemen.
In de ,,Jute and Canvas Review” van Juni 1948 stond
een artikel over het nemen van proeven door de Regering van India met hybicus sabdariffa, een dunstammige plant
met bijna geen takken, afkomstig van Java, waarvan een
mooie vezel wordt verkregen. Naar alle waarschijnlijkheid
is dit dezelfde plant als de roselle.
In Bhodesia heeft men een aanplant van I)eccan-hnnep
in’de grond gebracht om in een deel van de behoefte aan
verpakkingsmateniaal te kunnen voorzien. In verband
met klimatologisdhe en ahdere factoren is ‘het een riskant
–
bedrijf, zodat het de vraag is, of dit voor con particulier
bedrijf lonend zal zijn. –
In de Verenigde Staten van Noord-Amerika is men
reeds enige jaren bezig om sisal soepel te maken,waardoor
ze makkelijker verspinbaar is. .Iioewel door het gebruik
van papieren zakken het verbruik van jute is afgenomen,
hebben de V.S. nog’ een belangrijke import van ruwe jute
en jutefabrikaten.
Ook hier zien we het ‘streven om zich van India en
Pakistan minder afhankelijk te inakeh. Sisalaanplantingen
kdmen in Mexico over ‘zeer grote uitgestrektheden voor.
De kwaliteit van de vezel is echter zeer minderwaardig,
vergeleken bij de sisal uit Indonesië en Oost-Afrika.
Ook sisal ,heeft naast het gebruik als binder-twine
meerdere toepassingen gekregen, niet het minst op het
Amerikaanse continent. –
Nemen we de ‘5 voornaamste landen in beschouwing,
dai zien we, dat het jaarlijkse verbruik van jutefabri-
katen bedraagt in:
Argentinië
……….
64.800 ton
Cuba
…………..’
30.455
Columbia
………..
18.000
Brazilië
…………..
17.600
Mexico
…………..
12.800
Daarnaast wordt nog 37.000 ton aan inheemse harde
vezel verbruikt. Aan het van sisal gemaakte verpakkings-
materiaal Ideven echter enkele bezwaien, waarvan de
voornaamste is het pluizen van de vezel. Kunnen deze
bezwaren worden opgeheven, dan heeft men een vezel, die
in soepelheid de
–
jute nabij komt en veel sterker is dan
laatstgenoemde.
De aanplant van dit gewas is niet aan een bepaald
gebied met bijzondere klimatologische omstandigheden
gebonden. Het groeit in vrijwel alle tropische gebieden
van de wereld, terwijl de cultuur ervan weinig arbeids-
intensief is.
Ook Indonesië, dat, zoals ‘reeds vermeld, ,zeer ?nooie
sisal produceert, zal dan in staat iijn nog een andere
jutevervangende grondstof te leveren. Hierbij is te denken
aan de aanwending van tow, waarvan een belangrijke
hoevëelheid aanwezig is. Bedraagt de opbrengst aan
lange vezel ca 3 pCt van het bladgewicht, de tow maakt
een percentage van ca 2 pCt uit.
Inverschillende’landen bestaat thans een ernstig streven
om zich meer en meer van jute onafhankelijk te makn. Men tracht dit dol met diverse soorten andere vezels te
bereiken en het hangt van het beste procédé af, aan welke
van deze vezels de meeste ioorkeur zal w-orden gegeven.
1032
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
fNGEZONDEN STUKKEN.
DE NEDER.LNI)SE SChEEPSBOUW EN II0000VENS.
Van de zijde van de Koninklijke Nederlandsche Floog-
ovens & Staalfabrieken N.V. wordt ons het volgende
medegedeeld.
In het nummer van 1 Decernbr jI. van dit blad komt
een artikel van Prof. Ir J. W. Bonebakker yoor, getiteld
Kunnen Nederlandse werven concurreren met het buiten-
land”, waarin een aanval op de gestie van hoogovens
wordt gedaan. Naar aanleiding hiervan zouden wij gaarne
in de gelegenheid worden gesteld het volgende• onder de
aandacht Uwer lezers te brengen.
liet betoog van Prof. Bonebakker komt in hoofdzaak
hierop neer.
‘1-hoogovens tracht concurrentie uit te schakelen,
m.a.w. streeft naar een monopoliepositie, hierbij begun-
stigd door de geleide economie van de Nederlandse Re-
gering.
Hoogovens komt haal leveringstoezeggingen resp. –
verplichtingen niet na.
De prijzen van de door hoogovens vervaardigde
platen zijn, tengevolge van het onder 1 genoemde, zO hoog,
dat hierdoor het concurientievermogen van de Nederlandse
scheepsbouw in gevaar wordt gebracht.
Deze beweringen zijn onjuist, even’als verschillende
andere uitlatingen in genoemd artikel, hetgeen uit het
.
volgend i’noge blijken.
Volgens -Prof. B. voert de Nederlandse Regering haar
geleide economie niet ten bate van het algemeen belang,
maar ten bate van hoogovens.
De Regering moge hierop zelf haar, antwoord geven.
Wat echter Hoogovens betreft, zij opgemerkt, dat zij niets
liever ziet dan’ dat alle beperkende regeringsmaatregelen
zo spoedig mogelijk worden opgeheven.
Naast dit verwijt aan de Regering wordt Hoogovens
er van beschuldigd, dat zij ,tracht concurrentie uit te
schakelén.
0
hloögovens heeft echtei’ in het geheel geen invloed op
de vaststelling van overheidswege van de in Nederland
te importeren hoeveelheden waisproducten. Verder ver-
klaren wij nadrukkelijk,
dat
wij met geen enkele produ-
cent van scheepsbouwmateriaal enigerlei afspraak hebben
gemaakt, waardoor zijn bewegingsvrijheid op de Neder-
landse markt ook maar in het minst wordt beïnvloed.
Door de schrijver wordt verder in verband met het
bovenstande de ruiltransactie van ruwijzer van Hodg-
ovens tegenover scheepsbouwprofielen en scheepsplaten
uit Engeland afkeurend beoordeeld.
Opgemerkt zij echter, dat deze transactie door ons geheel
onverplicht en denkende de Nederlandse scheepsbouw,
gezien liet nijpende gebrek aan scheepsprofïelen, te dienen,
werd afgesloten. Wij hebben ons hierbij een opoffering
getrôost, omdat wij het ruwijzer elders tegen een aanmerke-
lijk betere prijs hadden kunnen verkopen en, Engeland
in de toekomst geen afnemer meer zal zijn, omdat het dan
zelf voldoende ruwijzer zal produceren. Toeis bleek, dat de
scheepsbouw garne een deel dezer profielen in platen
omgezet zag, hebben wij ook dit, hoewel met veel moeite,
kunnen bereiken (het contract betreft dus niet alleen de
zwaardere profielen en plâten, zoals Prof. B. abusievelijk
opmerkt). Zouden wij ons, ruwijzer niét ter beschikking
hebben gesteld, dan ‘waren deze profielen en platen hele-maal niet te krijgen ,geweest. Concurrentie-uitschakeling
heeft door deze transactie niet plaats gevonden; integen-
deel, de scheepsbouw wordt geholpen aan de ontbrekende
profielen en platen.
0
De normale handel zou, volgens Prot B., van deze
ti’ansactie uitgesloten zijn.
Dit is -olkomen in tegenspraak met de feiten, omdat de
handel wél ingeschakeld is.
Verderbp in zijn ai’tikel ,ertelt Prof. B., dat de Regering
de toewijzingen voor de door de scheepsbouw beiodigde
platen en profielen verstrekt.
Dit is onjuist, want het Directoraat vooi’ Scheepsbouw en
Reparatie, diit deze toewijzingen verstrekt, is een Organi-
satie van de betrokkenen, in de eerste plaats de scheeps-
bouw, zelf. Alleen het
totale
kwantum platen en profielen,
dat ter beschikking van de scheepsbouw komt, wordt door
de overheidsinstanties vastgesteld.
Deze correctie is nodig voor een beter begrip van de
lezer van ons antwoord op de volgende bewering van Prof.
B., dat niet dooi’ ons nagekomen . leveringstoezeggingen
onderhandelingen over leveringen uithet buitenland zouden
hebben doen afspringen.,
0
Deze lewering is onjuist.
1-loogovens heeft met het Directoraat namens de gehele
Nederlands6 scheepsbouw een overenkomst afgesl&ten
voor de levering van 1 October 1948 tot 1 April 1950
van 100.000 t 1-loogovenplaten en 60.000 t Engels’e pro-
fielen (w’aarvan een deel op wens van da scheepsbouw in
platen kan worden’ omgezet). Deze overeenkomst werd,
begin April 1948 aangegaan, maar de eerste bestellingen
bereikten ons pas medio Juli, bmdat cle betreffende
toewijzingen eerst kort tevoren door het Directoraat werden
verstrekt, met het gevolg, dat zowel Hoogovens , als
Engeland in het 4e kwartaal 1948 minder dan overeenge-
komen zal kunnen leveren. Deze vertraging in de levering
is dus geheel aan het Directoraat te’wijten.
Genoemde onderhandelingen van het Directoraat, die
de afname van scheepsplaten gedurende een groot aantal
jaren voor een hoeveelheid, gelijk aan ongeveer de hLlft
van het Nederlandse verbruik, hetrof.fen, zijndan ook alleen
afgesprongen, omdat
•
de Regering begrijpelijkerwijs niet
bereid was om de zo schaarse dollars ter beschikking te
stellen voor materiaal, dat bij ons in guldens en voo het
ontbrekende via ons in Engeland tegen ruwijzer of, als
men wil, tegen in ruimere mate aan’ezigeponden stei’ling
gekocht kon worden, terwijl bovendien’ de prijs voor
het eerstgenoemde buitenlandse rnatei’iaal aanmerkelijk
hoger w’as
1)
Dan komen wij tot het belangrijke prijsprobleem. hoe is
in de eerste plaats de prijsverhouding in Nederland tusen
de door de Hoogovens gefabriceerde plaat en het ge-
importeerde materiaal?
Volgens Prof. B. zouderrde iloogovenplaten door goed-
kopere geïmpoi’teercle platen kunnen worden vervangen,
indien er geen invoerrestrictie bestond.
Dit is echter, afgezien van een relatief kleine hoeveel-
lieid platen, die van Engeland op het handelsverdrag
kunnen worden betrokken, onjuist. Ziehiei’ de cijfers. De huidige basisprijzen
2)
0
voor scheepsplaten zijn als
volgt (per 1.000 kg franco,res. cif Amsterdam/Rotterdam
en voor het geïmporteerde materiaal excl. de 3 pCt invoer-
rechten, omdat deze voor zeeschepen worden gerestitueerd) –
van
Hoogovens
…………………………….
f
290
van
Engeland
via hoogovens
…………. . ……
..
340,50’l
van Engeland
op het hanclelsvei’di’ag
………….
275
‘)
van
Amerika
(officieel)
…………………..
297
van
Amerika
(practisch)
………………….
367
van
Betgi
………………………………..
394
van
Duitsland
………………………………
344
.1
Yolledigheidshalve zij nog vermeld, dat voor scheeps-
profielen de prijzen bedragen:
.’) Xl. volgens het Directoraat f 333 maar volgens onze inlichtin-
gen 1425 tegenover f 290 voor de Floogovenplaat en f340 voor de
Engelse platen via 1-hoogovens te betrekken.
‘) Deze hasisprijzen moeten nog met de extra’s voor afmetingen
enz. worden verhoogd.
‘) Deze prijs is hoger dan die voor levering op het handels-
verdrag, omdat de laatste gebaseerd is op de gesubsidieerde lage
Engelse ruwijze.rprijs (zie hieronder) en eerstgenoemde op de prijs
voor het ruwijzer van Hoogovens, die echter, zoals hierboven
reeds gezegd aanmerkelijk lager is dan elders had kunnen worden
verkregen. . . –
4)
Dit zijn nominale prijzn, want daadwerkelijk worden be-
rekend de prijzen op dle dag van levering, die dan wel hoger dan
nu zullen zijn, gezien cle voortdurende prijsstijgingen in beide
landen.
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BER
1
ICHTET’f
1Q33
Ioogovens, uit Engeland
3)
f 337,35
Engeland op handelsvcrdrag
3).
,, 268
Anierila (officieel)
……..
a. ,, 290
(
elf A daul/R (lajti
Amerika (practiscli)
….,,,,
350
België
…………………….
350/360 1 franco lichter
Duitsland
…………………..
34
1
1
5
A’dant/t’dam
Maar, zal men vragèn, en dat is de tweede belangrijke
vraag, hoe staat de Nederlandse scheepsbouw, wat de
platenprijs betl’eft, tegenovèr de buitenlandse poncurren-
ten?
Volgens Prof. 8.. kocht de Nederlandse sche’epsbouw
vroeger ijn grondstoffen voör dumpingprijzen (,,minder
dan de afnemers in het land van herkomst”), terwijl nu,
met het oog op de volgens hem hoge prijs voor de l-1oog
ovenplaten, de concurrentiepositie van onze scheeps-
bouwnijverheid’ in het oog dient te worden gehouden.
Wij kmnen ons moeilijk voorstellen, dat het eerstge-
noemde werkelijk een essentiële levensgrondsl$g van de Nederlandse scheepsbouw zou zijn, want dit zöu een o.i.
niet gerechtvaardigd gebrek . aan vertrouwen in diens
prestatievermogen betekenen. Wij geloven dan ook; dat
het juiste uitgangspunt moet zijn, dat de Nederlandse
scheepsbouw op de internationale markt niet meer voor
zijn grondstof betaalt dan zijn concurrenten. Zulks is
op het ogenblik het geval, met uitzondering van Engeland,
waar de staalindustrie, zoals hierboven reedsopgemerkt,
op tal van w’ijzen gesubsidieerd wordt, zodat hier een
onnati.rurlijke bescherming bestaat, waarvan niet kan.
worden verwacht, dat 1-loogovens in staat is die op eigen
ongesubsidieerde kracht te doorbreken. Bovendien zouden
wij er op willen wijzen, dat, ondanks het feit van het
goedkopere materiaal in Engeland, het aandeel van’
dit land in. de wereldscheepsbouw vrijwel constant blijft
(31 Maart 1947: 54,2 pCt, 30 Sept. 1947: 53,2 .pCt,.
31 Dec. 1947: 54,6 pCt, 31 Maart 1948:54,5 pCt, 30 Junh
1948: 55,8 pCt, 30 Sept. 1948: 52,5 pCt).
De scheepswerven in alle andere Europese landen betalên
echter meer voor hun materiaal dan de Nederlandse
scheepsbouw. Zie ook hier de cijfer:
Geïmporteerde platen:
De voorçaamste exporteurs van plen zijn Engeland,
Amerika en België. De eerste twe exportelen naar alle
‘bestemmingen tegen dezelfde fob-prijs, maar de vrachten
naar Nederland zijn het laagste. En Belgie noteert fob-Antwerpen een prijs gelijk aan dé prijs voor Nederland minus ‘de vracht. 1-let is duidelijk, dt deze vracht lager
is dan naar de andere bestemmingen.
Zo bedragen bijv. in Zweden, een der landen door
Prof. B. genoemd, (in. Denemarken is de situatie vrijwel
gelijk), de prijzen als volgt: Engelse platen: Zw. Kr. 383,50 = f284 per t’cif Gothen-
burg t
e
genovefr f275 cif’A’dam/R’dam;
Belgische platen Zw.Kr. 530 = f 392 per t cif Gothen:
burg. tegenover f.364 franco A’dam/R’dam.
Men gebruikt in Zweden ook tamelijk veel rrsjechische
en Duitse platen, die Zw’.Kr. 460 = f 340 kosten.
Binnenlandse platen:
Denemarken produceert nog niet.. In Zwedeti Kr.
398,50 = 1 295 franco Gothenburg en bijv. in Frankrijk
ffrs 25.441 = f 315 af fabriek.. In België bedraagt de
prijs voor schepen voor buitenlandse rekening (en dar
gaat het toch om!) f 331.
Al deze prijzen tegenover 1 290 voor Hodgovenplaten
voor. de Nederlandse scheepsbouw.
Tenslotte vraagt men zich af, wat eigenlijk de klacht
ovei de te hoge 1-foogovenprijs voor inhoud heeft, als
men weet, dat het Directoraat bereid vas-ém bg. contract
met een buitenlandse leverancier af te sluiten tegen een
piijs, die aanmerkelijk boven de prijs van l’loogovens
van f
.
290 lag.
In verband met het concurrentievermogen van de
Nederlandse scheepsbouw wordt door. Prof. B. nog op-
gemerkt, dat de prijs, die de Nederlande werven vooc
‘) Ook hier betreft liet een relatief kleine’hoeveelheid.’
hun schrot krijgen, belangrijk onder het internationale
niveau ligt.
Dit is echter onjuist, want het tegendeel is het geval.
Bijv. in Engelnd ontvangt de schepsbouw ca f 9 per t
minder dan in Nederland en in Frankrijk ca 1 5. Alleen-
in België/Luxemburg, waarop men ,zich blind staart,
bedraagt de schrotprijs meer, maar deze is abnormaal hoog,
zoals iedereen, die in de ijzer- en staalindustrie thuis is,
bekend is. Bovendien zal het voor de verven toch wel
voordeligei zijn een lagere prijs voor de door hen van
Hoogovens betrokken platen, waarin c,a 80 pCt schrot
vererkt is, te betalen dn een hoge prijs voor liet door
hen geproduceerde schrot te verkrijgen, dat nog geen 10
pCt van hun verbruik – aan scheepsbouwmateriaal uit-
maakt.
Tenslotte willen wij naar aanleiding van zijn betoog,
dat de werven het recht hebben om dusdanig te verdienen,
dat zij de nodie kapitaalsinvesteringen kunnen doen om
de door de oorlog ontstane achterstand tegenover hun
concurrenten in te halen, nog opmerken, dat Iloogovens
voör hetzelfde probleem staat.
Samengevat komt het bovenstaande
01)
het volgende neer.
Op de gestie van de Nederlandse Regering betreffende
de import van’walsproducten, du ook van scheepsbouw-
materiaal, heeft Hoogovens in het geheel geen invloed.
1-loogovens streeft geen uitschakeling van concurren-
tie na. Af.praken met andere pro’ucenten betreffende hun
bewegingsvrijheid op de Nederlandse markt hë.staan niet:
De ruilovereenkomst ruwij zer-scheepsbouwmateriaal
van Floogoens met Engeland had ten doel om de Neder-
landse scheepsbouw naast platen ook profielen te leveren.
De normale handel is bij deze transactie niet uitgeschakeld.
Dat lloogovens en ook Engeland met de oorspronke-
lijk toegezegde levering van scheepsplaten en profielen
achtergeraakt zijn, heeft het Directoriiat aan zichzelf te
wijten.
De floogoven-scheepsplaat is, afgezien .na het be-
trekkelijk gringe kwantum Engelse platen, dat, via het
handelsverdrag kan worden betrokken, de goedkoopste
paat in. Nederland.
‘6. Afgezien van de Engelse scheepsbouw, die op allerlei
wijzen, wordt gesubsidieerd, maar wier ‘aandeel in cle wereldscheepsbouw niet toeneemt, beschikt de Neder-
landse scheepsbouw over de goedkoopste scheepspiaten.
7. De schrotprijs voor de weryen ligt niet beneden het
internationale Europese niveau. – –
‘8. Het Directoraat voor Scheepsbouw en Reparatie, dal de toewijzingen van scheepsbouwmateriaal aan de
werven regelt, is geen wezenlijke overheidinstantie, maar
een orgaan; dat door de werven zelf wordt geregeerd.
Wij menen hiermede te hehbn aangetoond, dat liet
betoog van Prof. B waarmede hij degestievaniloogovens
aanvalt en dat wij in het begin van 6ns antwoord op zijn
artikeL in drie punten hebben samengevat, niet op .de
juiste feiten gehaseeid is en dientengevolge ongefundeerd is.
Naschrift.
Ziekte van Prof. Bonebakker vertaagt de mogelijkheid
van publicatie van een naschrift; in o’verleg met Prof.
Bonebakker heeft de redactie besloten liet naschrift bij bovensta9d ingezonden stuk later te ,doen verschijnen.
RED4ICTIE
,,E.-S.B.”
NO0 EENS, I)E TE VERWAChTEN BEVOLIC1NOSGI(OEI VAN DE STAl) c,i(ONINGEN.
Prof. Dr E. W. 1-lofstee te Wageningen schrijft ons:
1-let antwoord vati de heer Van Dongen Torman op mijn bedenkingen tegen zijn-opmerkingen over de be-
volkingsgroei van Groningen, in het nummer van S De-
cember 1948, blz. 971, van ,,Econornïsch-Statistische
Berichten!’, heeft mij op het essentiële pünt – do bereke-
1034
ECONOMISCH-STATISTÏSCHEBERICHTEN
29 December 1948
–
11
ning van de te .verwachten bevolking van Groningen in
het jaar 2000 – allerminst bevredigd. 1-let wil mij voor-
komen, dat zijn beschouwingen een sterke overschatting
inhouden van de mogelijkheid om langs abstract-wiskun-
dige weg voor vraagstukken als deze een oplossing te
vinden en anderzijds een gebrek aan inzicht in de concrete
verhoudingen te zien geven.
Het betoog van de heer Van Dongen Torman komt er
op neer, dat hij, behalve de omvang van de bevolking
in het centrumgebied van Groningen'(P) en de intensiteit
van de betrekking tot het omringende gebied (1), ook
nog een constante (c) in de formule voor het bepalen
van de bevolking van Groningen (G) – introduceert eui dan tracht deze constante te berekenen. Het is mij vol-
komen onduidelijk, waarom schrijver behoefte heeft aan
het introduceren van deze constante. Er is logisch geen
enkele reden om hier een dergelijke constante te vei’wach-
ten. Aannemende; dat cie. bevolking van Groningen
inderdaad haar bestaan vindt in de regionale verzorging
van de noordelijke provincies en aannemende, dat, in
grote lijnen, de bevolkingstoeneming in he’t verzorgiigs-
gebied evenredig over het gebied wordt verspreid, is het
mij niet, mogelijk in te zie’h
, dat hier – wanneer we een
ogenblik de groeiende intensiviteit van de betrekkingen
buiten beschouwing laten – iets anders dan een
rechte even.redigheid tussen bevolkingsgroei in het cen-
trumgebied en bevolkingsgroei (groei van de bestaans-
mogelijkheden) in de stad Groningen kan bestaan. Deze
constante moet toch iets betekenen? Men moet lich ertoch
een voorstelling van kunnen maken, wat de bevolkings-
groep, die door deze constanté wordt aangeduid, is, wat
ze doet? Het zou een bevolkingsgroep moeten zijn, die
onafhankelijk is van de omvang van het aantal kopers,
dat uit de omringende provincies naar Groningen komt
en daar door zijn aankopen, bestellingen,’ pdrachten etc.
de verzorgende bevolking een bestaan verschaft. Wie deze
mensen zouden moeten zijn, kan ik mij niet voorstellen.
Nu kan de heer Van ‘Dongen Torman opmerken, dat dat
misschien een gebrek in mijn voorstellingsvermogen is en
dat het altijd verstandiger is met dergelijke gebreken,
rekening te houden en een constante iii de formule e’
introduceren, die dan, als het gebrek niet aanwezig is,,
vanzeJï
wel zo netjes zal zijn om tot 0 te gaan naderen.
En de berekening wijst dan toch maar uit, dat de constante
hier een allerminst te vervaarlozen betekenis heeft
Hier begint m.i. de overschatting van de betekenis
van de wiskundige behandeling van vraagstukken als het
onderhavige. Naar ik meen zal iedere wiskundige liet
,
met mij eens zijn, wanneer ik beweer, dat het toepassen
van min of meer gecompliceerde wiskundige hewerkingen
op gegevens, ‘als hier ter beschikkimg staan, slechts toe-
laatbaar is, wanneer deze gegevens een hoge mate van
betrouwbaarheid bezitten: Deze hoge graad van betrouw-
baarheid nu, is hij deze bevolkingsgegevens niet aanwezig.
Enkele van de belangrijkste bezwaren in dit opzicht
moge ik hier noemen: le. Vestiging en vertrek worden,
en vooral werden, bij de bevolkingsadministratie onvdl-
doende genoteerd, zodat bij iedere volkstelling verschillen
bleken. Het gevolg hiervan is, dat in de peNode’ tussen
de volkstellingen de bevolking, van gebieden met een
vestigingsoverschot te laag staat opgegeven, die van de
gebieden met een vertrekovers’chot ‘te hoog. Dit verschil
is bovendien niet constant, daar in ‘de loop der tijd de
nauwkeurigheid van de bevolkingsadministratie is toe-
genomen. De verhoudingen zijn hierdoor dermate inge-
wikkeld, dat ze in een wiskundige formule niet te vatten
zijn; 2e. in de onderhavige periode heeft Groningen twee
maal delen van aangrenzende gemeentèn geannexeerd,
waardoor de regelmaat in de ontwikkeling werd verbroken;
3e. in en na de vorige . oorlog hebben zich allerlei on-
regelmatigheclen in de ontwikkeling voorgedaan, door
mobilisatie, demobilisatie, . w’oningtekort, tijdelijke ver-
andering in de aard van het verkeer, tijdelijke structuur-
wijzigingen van het economisch leven enz. Al deze onregel-
mtighe’den maken feitelijk reeds, dat een wiskundige
bewerking van deze gegevens ontoelaatbaar is en slechts
globale berekeningen, zoals ik die heb toegepast, onder
het aanbrengen van verschillende correcties, die slechts,
wanneer men over voldoende pIaatelijke kennis beschikt
en na grondige bestudering van aard e?i herkomst van
liet gebruikte materiaal, kunnen worden aangebracht,
aanvaadbaar ijn.
Bovendien heeft de heer Van Dongen Torman – zoals
)’ij zelf opmerkt – de intensiteit (1), diè uiteraard voor
de bepaling van de constante (c) van bepalende betekenis
is, moeten.schatten, hetgeen ook voor de hand ligt, daar
deze 1 slechts te bepalen is uit de bevoikingstoeneming
van de stad en deze bepaling op losse schroevenkomt te
‘staani, juist wanneer men de constante introduceert.
Al met
al
zegt de berekening van de constante van d
heer Van Dongen Torman mij niets en hoewel hij jammer
‘genoeg niet aangeeft, hoe hij deze precies heeft opgesteld,
maak ik mij sterk,• dat het mogelijk is een andere be-
rekening op te stellen, even betrouwbaar
t
– of onbe-
trouwbaai’ – als die van de schrijver, die tot geheel anaere
resultaten leidt;
Ik blijf clan ook voor liet geval Groningen, en voor
prognoses als deze in het algemeen, de voorkeur geven
aan logische redenering, berustende op een grondige
kennis van de feitelijke verhoudingen, gecombineerd met
eenvoudige berekeningen, warvan men zich de betekenis
en consequenties kan realiseren, boven de schijn-exactheid,
die een wiskundige bewerking, zoals de heer Van Dongei
Torman die. toepast, geeft.
Naschrift.
Het verschil tussen de door Professor Hofstee gevolgde
werkwijze en die yan mij is dit, dat Professor Hofstee de functionele – relaties, welke achter zijn redenering
– althans wanneer deze logisch is – schuil gaan, niet
expliciet in een formule uitdrukt, terwijl dit door mij wèl
wordt gedaan. Vervolgens berust de bepaling van de
kwantitatieve invleden in het veHeden én yan de moge-
lijke toekomstige ontwikkeling bij Professor Hofstee op
veronderstellingen en schattingen en ,,eenvoudige bereke-‘
ningen”, hij mij op gelijksoortige veronderstellingen en
schattingen en een, overigens ook zeer eenvoudige, cor-
relatierekening. Natuurlijk is in beide gevallen kennis
van de plaatselijke omstandigheden vereist. Dit behoeft
toch geen betoog?
De constante terin is door Professor Hofstee niet juist
geïnterpreteeid. Ilem is blijkbaar het minteken ontgaan.
Er is dus geen, sprake van een bevolkingsgroep in Gro-ningen, die onafhankelijk zou zijn van de vraag van het
centrumgebied. De meest eenvoudige interpretatie is deze,
dat er eerst een centrumfunctie to vervullen valt, wanneer
het centrumgebied een zekere minimum bevolkingsom-
vang heeft.
Rotterdam.
D. II. VAN DONGEN TORMAN.
DE IiRUTO.WINSTMARES IN DE DETAILHANDEL
IN KRUIDENIERSWAREN.
De’ heer J. Alers, ec.drs te Rotterdam schrijft ons:
In ,,E.-S.113.” van 29 September jl. verscheen om’ider
bovenstaande titel een artikel van de hand van de heer
A. A. C. Reedijk, naar aanleiding warvan n.m.m. zeker
enige opmerkingen op zijn plaats zijm.
liet adres van de vrije kruideniersvakbrganisaties con-
cludeert ni. op grond van de cijfers, vervat in het ,,Onder-
zoek naar de rentabiliteit van”de detailhandel in kruide-
nierswaren in het le halfjaar 1947″, een publicatie van het
Economisch Instituut voor de Middenstand, dat het bij
de huidige detailhandelsmarges onmogelijk is, ôÔI voor
goed geleide efficiënte ondernemingen, het bedrijf in stand
te houden.
/
20 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1035
Deze conclusie nu wordt door de heer Reedijk kennelijk
niet gedeeld als hij schrijft: ,,dat het economisch resultaat
van het
gemiddelde
kruideniersbedrijf negatief is”, terwijl
,,in het adres van
goed geleide efficiënte
ondernemingen
wordt gesproken”. Laat men echter de cijfers spreken, dan
blijkt, dat bij een gewaardeerd loon van 1 2.500 en,een
omzet van 2
x
f 28.436 = 1 56.872, een economisch resul-
taat van 1,1 pCt wordt, behaald. Dit betekent, dat de
kruidenier voor arbeid en ondernemersrisico per jaar
f 2.500 + f626 = f 3.126 ontvangt.’
Indien men nu bedenkt, dat dit de cijfers zijn,
niet
van
het
gemiddelde,
maar van het
goed geleide
kruideniersbedrijf,
omdat alleen goed geleide bedrijven in staat zijn het voor
dit onderzoek benodigde cijfermateriaal, te verschaffen, en
indien, men dan bovendien nog in aanmerking neemt, dat
de kruideniër van ‘s morgens 8 tot ‘s avonds 6 uur (middag-
sluiting is bij vei’ordening verboden) ‘zijn werkzaamheden
achtér de toonbank verricht, daarbij de stille uren met
étaleren, verzorging van reclamemateriaal en -folders, het
aanvullen der voorraden en met inkopen vullend; dat de
arbeid van vrouw en kinderen in de winkel op drukke
uren ,niet of onvoldoende in de vermelde cijfers is verwerkt
en dat de verregaande sociale vooreieningen voor arbei-
ders, de zelfstandigen in geen enkel opzicht tot steun zijn,
dan is hetgeen hetadres van de kruideniersvakorganisatieS.
ter kennis van enkele ministers
en:
de honderd kamerleden
bracht, toch zeker niet voor bestrijding vatbaar. Dit geldt
in versterkte mate, nu de verschillende prijsverhogingen
voor kruidenierswaren de bi’utowinstmarges omlaag drei-
gen te brengen. Hierbij speelt vooral oDk de omzetbelasting
van 3 pCt over de in geld verhoogde omzet een belangrijk
rol. Juist op dit punt dienen de vrije organisaties’ veer
diligent te zijn, nu aan loontrekkenden met een inkomefi
‘beneden f3.700 per jaar wel een hoger inkomen is toege-
vallen.
Bij de behandeling vai de oorzaak yan de ongunstige
bedrijfstoestand in de kruideniersbranchç legt de heer
Reedijk het accent op de zeer hoge distributiekosten. hierbij dient echter te worden aangetekend,. dat deze
kosten daarom nog niet
te
hoog behoeven te ziji of samen-
hangen met een inefficiënte bedrijfsvoering. Inclien4 de
consument diensten verlangt als thuisbezorging, crediet,
uitgebreid assortiment en watdies meer zij, dan zal.hij
de distributiekosten daardoor vei’hogen zonder dat hier
sprake is valt een inefficiënte organisatie der distributie.
Waar dan ook speciaal de nadruk op moet worden gelegd,
is bet feit, dat de Overheid door het vastleggen van de
bruto -wins tm arges – ee’n zware verantwoordelijkheid op zich laadt. De Overheid bepaalt’hierdoor immers voor een
goed deel de winstinogelijkheden en daarnee het inkomen
van de winkelier.
En zö goed als bij de vaststelling der lonen voor arbei-ders een sociaal verantwoord minimum in het oog wordt
gehouden, zo goed heeft de winkelier, juist door de voor-
geschrevon prijzen, het recht’ op een zodanie prijsvast-
stelling, dat hem een menswaardig bestaan wordt ver-
zekerd. Vooral ook hierom was het beroep van de vak-
organisaties op dë Overheid zo zeer op zijn plaats. Het, is een verblijdend verschijnsel, dat de toegestane
verhoging der suikerprijs unaniem door zelfstandige
winkeliers, coöperaties en grootfilia’albedrijven is aanvaard.
De conclusie is dus gewettigd, dât, zoals in het verleden,
ook in de toekomst het verkopen beneden de toegestane
maximum prijzen in het algemeen slechts als incidentéle
pogingen tot omzetvermeerdering van in nood verkerende
ondernemingen zijn te beschouwen. Zo hadden de reclame acties der grote coöperaties dan ook geen perihanente prijs.
verlagingen ten gevolge. Dit, gevoegd bij de vertrouwen
wekkende regeringsmaatregelen van enige tijd geleder
(verhoging suikerprijs), zal er toe bijdragen de kruidenier
mits de prijsverhogingen zijn brutowinstmarges niet be
knotten, met gematigd optimisme de toekomst tegemoet
te doen gaan.
Naschrift.
Alvorens de heer Alers er toe was oergegaan liovei-
staande opmerkingen te maken, zou het nuttig zijn geweest,
wanieer hij de in mijn artikel genoemde statistiek van’ het
E.I.M. zou hebben geraadpleegd. Daaruit zou dan zijn ge-
bleken, dat bij de publicatie van de resultaten van het door
het E.IM. ingestelde onderzoek uitdrukkelijk
niet
wordt ge-
sproken van goed geleide efficiënte ondernemingen, doch
dat daai’bij – en zeer terecht – alleen sprake is van de
ge-
middelde,
bedrijfskosten en de
gemiddelde
bedrijfsuitkorn-
sten in het kruidenirsbédrijf. De heer Alers gaat dan ook
te ver, wanneer door hem uit het gemaakte onderscheid
tussen het gemiddelde en het goed geleide efficiënte bedrijf wordt geconcludeerd, dat ik mij niet zou kunnen vel”enigen
met de zinsnede uit het adres van de Vrije kruideniers
oi’ganisaties, dat spreekt van de 6nmogelijkheid 66k voor
goed geleide efficiënte ondernemingen om het bedrijf in
stand të houden. Daarover heb ik mij niet uitgesproken.
Wel heb ik er de aanIacht op gevestigd, dat het moeilijk
is vast te stellen, wat onder het goed geleide kruideniers-
bdrijf moet worden verstaan. Dat dit geenszins het
gemiddelde-bedrijf
behoeft te zijn, zal aan duidelijkheid
niets te wensen overlaten. Ook een
bepaalde omzet
per jaar
kan niet als enkele maatstaf worden aangenomen. In geen
geval kan ik mij echter verenigen met de mening van de
heer Alei’s, dat de door het E.I.M. verwerkte gegevens
.alleen van goed geleide kruideniei’sbedi’ijven afkomstig
zouden zijn,
,,onndat
(cursivering van mij, II.) alleen goed
geleide bedrijven ii staat zijn het voor.het onderzoek be-
nodigde cijfermateriaal tè versçhaffen”. 1-let in-staat-zijn
om cijfermateriaal voor statistisch onderzoek te ver-
strekken toch is hoe belangrijk het voor de contrôle op
een efficiënte bedi’ijfsvoering ook is – geen absolute
maatstaf om het goed geleide k’uideniei’sbedrijf te kunnen
vaststellen. Evenmin heeft het feit, dat zeer veel uren per
dag niet alleen door de winkëlier zelf, maar ook door vrouw
en kinderen in de winkel wordt gewerkt – waarvan ik de sociale betekenis niet onderschat – iets te maken met de
efficiency van het bedrijf.
Het is juist, dat ik bij dè behandeling van de oorzaken
van dê ongunstige bedrijfstoestanden in de kruideniers-
branche de nadruk heb gelegd op de zeer hoge distributie-
kosten. De heer .iUeis tekent hierbij aan,dat deze kosten
daarom,no niet
te
hoog behoeven te zijn of behoeven samen
te hangen met een ineffieiënte bedrijfsvoéring. Toegegeven.
Uit het artikel blijlt evenwel duidelijk, dat deze
te
hoge
distributiekosten in het bijzonder betrekking hebben op
de zelfstandige kruideniersbedm’ijven. De bedrijfskosten
toch der zelfstandige kruideniersbedrijven liggen belangrijk
hoger dan die der grootwinkelbedrijven en grote coöpera-
ties. Vandaar ook, dat bij het aangeven van wegen tot
verbetering van de efficiency van het distributie-apparaat
middelen worden aangegeven, die vrijwel uitsluitend be-
trekking hebben op de zelfstandige kruid,eniersbedrijven.
Ik ben het met de heer Alers eens, dat de Overheid
dooi’ het vastleggen van de bruto-winstmarges een grote
verantwoordelijkheid op zich heeft geladen. Dit neemt
echter niet weg, dat vooral de zelfstandige kruideniers-
bedrijven naar een verlaging der distributiekosten zullen
moeten streven teneinde tegen de moeilijke omstandigheden
en misschien op de duur – evenals in vroeger tijd – tegen
de concurrentie van grootwinkelbedrijven en coöperatieve verbruiksverenigingen te zijn opgewassen.
‘s-&râveiihage.
.’
A. A. C. REEDIJK.
AANTEKENING.
HET EERSTE .VE1(SLAc VAN 0E NEDERLANDSE REGERING
JIETREFFENOE DE WERKING VAN HET ER.F.
Op basis vn de ,,Foreign Asistance Act of 1948″,
door President Truman op 3 Apriljl. bekrachtigd, werd
tussen de Verenigde Staten en Nederland een bilaterale
–
,.
1036
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
overeen omst gésloten, welke op 2 Juli jI. werd getekend.
Bij deze overeenkomst heeft Nederland zich o.d. verplicht
‘om regelmatig rapporten uit te brengen over cle werk-
zaamheden, in het kader van het E.R.P. verricht, enover
de onder dit E.R.P. gemaakte vorderingen. lIet eerste
,,Progress’Report”, gedateerd 15 Nov’emher 1948, is thans
gepubliceerd; het bestrijkt liet tweede en dede kwa’-
taal van 1948, de eerste twee ,,Marshall-kwartalen” dus.
• liet rapport geeft in de eerste plaats een overzicht van
de feitelijke gang van zaken tav. het E.R.P. sinds de
bekende rede van Minister Mdrshall op 5 Juni ji., van de
aan beide zijdeii van de Atlantische Oceaan getroffen
organisato’rische maatregelen en van de. procedures, 4lie
– de E.R.P.-kmden kunnen volgen teneinde ovr de toe-
gewezen dollars ook in feite te kunnen beschikken. In
deze procedurekwes ties, zo stelt het rapport vast, worstelt
de Nederlandse’Regering met grote moeilijkheden, die in
twee categorieën zijn te verdelen. In de eerste plaats zijn
er moeilijkheden t.a.v. de programmering, vnl. onistaande
doordat verschepingsprogramma’s moeten worden op-
gesteld, terwijl over leveringstijden vrijwel geen zèkerheid
bestaat. In de tweede plaats rijzen problemen dQordat de
E.C.A. vaak zeer gedetailleerde specificaties vraagt iödr-
dat een ,,procurement authorization” wordt uitgegeven;
op registratie van dc vele en zeer vèrgaande bijzonder-
heden was men van Nederlandse zijde niet ingericht.
Voor het laatste kwartaal van 1948 is de in dit, opzicht
te volgen pi’ocedure vereenvoudigd; de, moeilijkheid, dat
onze rogrammas de leveringskwaralen moeten aan-
geven, blijft ‘echter bestaan. De Nederlandse Regering
spreekt in het rapport het vertrouwen uit, dat alle betrokke-
nen hun best, zullen doen om de proceduremoeilijkl’ieden
te elimineren. In de bijlagen is een circulaire van de
Regeingscommissaris voor liet E.R.P. aan het bedrijfs-
leven opgenomen, waarin op het grote belang van een
juiste documentatie wordt g’ewezen.
De E.C.A.-toewijzingen dan Nederland beliepen in het
tweede kwartaal 1948 $105 mln, in het derde S 95 mln;
de cijfers voor Indonesië zijn r’esp. $ 10 mln en S 25 mln. Opmerking verdient,-dat Nederland voor liet derde kwar-
taal 1948 een aanvullende toewijzing van’ $ 23 mln ver-
kreeg, waarvan $ 20 mlrk voor aankopen in ‘België en
S 3 mln voor aankopen in de Bizône; de vaststelling vaii
deze aanvulling viel echter na het derde kwartaal,,zodat
zij door liet rapport verder
,
buiten beschouwing w’ordt
gelaten.
Aangezien enige tijd verloopt, voordt dollarbedragen,
voorgeschoten door Nederland’ voor bepaalde E.R.P.-,
verschepingen, door de E.C.A. worden gerembourseerd,
vinden de impoi’ten in een bepaalde periode lechts een
gedeeltelijke weerspiegeling in de rembourseringen gedu-‘
” rende die periode. hierdoor, en dooi’ enkele hndere proce-
duremoeilijkheden, is het nigszins lastig oni precies aan
te ‘gevdn, wal
0
feitelijke betekenis’ van de Amerikaanse
hulp in een bepaalde, periode is geweest. lIet i’appoi’t
geeft daarom, om deze betekenis te benaderen, een overzicht
van de ‘werkelijke ii’nporten in heide kwartalen, welke –
naar d.e stellige mening van de Nederlandse Regering,
onder
.
liet E.R.P. zullen worden gefinancierd, zonder
dat overigens voor volledige juistheid van de cijfers wordt
inges laan.
Teneinde de betekenis van de Amerikaanse hulp zo
duidelijk mogelijk te belichten, geeft het rapport vervolgens
een overzicht ,van de gevolgen, die de oorlog voor de
Nederlandse volkshuishou
çi
ing heeft gehad, en van het
herstel sinds de bevrijding; een en ander wordt met uit-
voerig cijferniateriaal toegelicht. Het spreekt vanzelf
dat, behalve op de materiële oorlogsschade, de nddruk
wordt gelegd op de betekenis van Duitsland én Indonesië voor Ônze welvaart. VôÔr de oorlog had 65 pCt van ons havenverkeer betrekking’ op transito van en naai’ Duits-
land. Duitsland nam in 1938 38 pCt van onze eieren-
export, 25 pCt van onze boterexport, 35 pCt van’ onze
kaasexport en 40 pGt van onze groentenexport af; het
was daartegenover een belangrijk leverancier van grond-
stoffen, halffahrikaten en machinerieën. Indonesië ver-
zorgde vdôr de oorlog 9 pCt van ons nationaal inkomen
en bracht dollarinkornsten via liet driehoeksverkeer met
het-Westelijk halfrond. Na de oorlog bleek Nederland in
hoge mate op liet dollargebied te zijn aangewezen. liet
eerste herstel moest gaan ten koste van de deviezenpoitïe;
naast verkregen credieten moesten goud en dollaractiva
woi’den geliquideerd. liet rapport licht çleze ontwikkeling
iiiet cijfers toe en concludeert, dat in het eerste kwai’taal
van 1948 een catastrophale uitputting van dollarmiddelen
merkbaar werd, die nog juist door het in werking treden
van liet E.R.P. kon ‘orden opgevangen. Voor Nederland
is de betekenis van het E.R.T. dus in de eerste plaats,
dat ons land in staat werd gesteld zijn herstel op dezelfde
voet te vervolgen als .vdôr April 1948.
Op het beldop •van dit herstel sinds de bevrijding gaat
liet rapport vervolgens meer gedetailleerd in. Industriële
en agrarische productie, verkeer en vervoer, ‘invoer en
uitvoer – de uitvoer in een interessante tabel regionaal
gegroepeerd -, woningbouw, voedselpositie, sociale èn
financiële gegevens passeren de revue.
Aan Indonesië in het kader van het E.R.P. is een apart
hoofdstuk gewijd. De gegevens zijn hier echter nog zo
schaars, dat er nog niet veel concreets te zeggen valt.
Zo hadden tot1 Octoberjl.
dp
de voor Indonesië verkregén
Hiewij zingen nog geen definitieve rembourseringen plaats
gehad; een beeld van de
directe
gevolgen van de Ameri-
kaanse hulp voor Indonesië is dus nog niet te göven.
indirect kan enige indruk worden verkregen dooi’ een
overzicht van de ,,procurement autlioiizations”, welke
begin October jl. ten behoeve van Indonesië waren ver-
kregen. Deze autorisaties beliepen in totaal $25,7 mln.
De Nederlandse Regering zal nog overwegén, of aan de betekenis van de ‘Amerikaanse hulp voor Indonesië een
speciaal rapport zal worden gewijd ‘of dat,, hiermee tot liet
volgende gewone kwartaalrapport zal worden gewacht.
Vervolgens schetst het rapport de economische politiek,
die Nederland in de toekomst zal voeren. Naakt liet herstel
vari economische relaties met Duitsland en Indonesië
ziet de Regering een krachtige
industrialisatie —
mede
in verband met de snelle stijging yan de bevolking —als
zeer
,
belangrijk’. Industrialisatie is minder een technisch’
dan wel een economisch probleem; vandaar het plan’ om
de fiscale ivinstvaststelling te verlichten en de tareven
van inkomsten- en ‘loonbelasting te verlagen. Gestreefd
wordt naar herstel van meer normalè’verlioudingen op liet
gebied van productie en consumptie; een bijlage geeft
een beeld van de geleidelijke afschaffing der rantsoennering.
De
agi’arische politiek
is gericht op rationalisatie en inten-
sivering van de productie, op bes taanszekerlieid van boeren
‘en tuinders in goed geleide bedrijven; een meer efficiënt
bodemgebruik zal worden, bevorderd. De
woningbouw
zal krachtig worden gestimuleerd; de uitvoei’ing van
p’uhlielce werken zal, gezien de positie van de Schatkist,
tot een minimum worden beperkt; publieke werken worden
bovendien bewaard voor perioden van depressie.
Na een overzicht van de recente maatregelen in ver-
band met de verlaging •der subsidies en de te voei’en
budgetpolitiek volgt een schets van de plannen inzake de
Benelux:
de economische unie per 1 Januari 1950. In
vervolg op de conferentie van Château d’Ai’dennes wordt
een nieuwe ministeriële bijeenkomst in Jaduari a.s. aan-
gekondigd.
Het rapport Xal er ongetwijfeldtoe bijdragen, dat aan
Amerikaanse zijde liet inzicht in Nederland’s na-oorlogse
problemen wordt verdiept. Tévens zal het, zoals wordt
gesteld in de inleiding, voor liet Nederlandse volk
een extra aansporing kunnen vormen om in de reeds
verrichte inspanning te volharden en deze, waar mogelijk, zelfs nog te vergroten.
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1037
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE iNFLATIE IN BRAzILiË TIJDENS DE OORLOGSJAREN.’
In het laatste nummer van ,,Conjuntura Econômica”
i)
is een kôrte beschonwing opgenomen, gewijd aan de plannen
welke men bij het uitbreken van de oorlog in Brazilië koesterde tn aanzien van de financiering der oorlogs-
uitgaven en aan het infiatieproces waartoe het mislukken
dezer plannen heeft geleid. In het hierhijgaande schema 1
2)
SCHEMA T.
Zoals men zich de financiering .00rstelde.
–
6econ4olideeraeI
openbare schuld
1
Herdsscon –
‘
Bankesi
terin9.s kas
wordt weergegeven, hoe men zich aanvankelijk had ge-
dacht in de door de oorlog ontstane behoefte aan bijzonderè
middelen te kunnen voorzien. In de eerste plaitts werd
besloten tot het shiten van een oorlogslening, waarop de
intekening door het publiek (afhankelijk van de hoogte
van het inkomen) verplicht werd gesteld. Deze lening
beliep 3 mrd cruzeiros. Daarnaast zouden, er schatkist-
biljetten *orden uitgegeven tot een bedrag van 1 mrd,
welke voornamelijk zouden worden ondergebracht bij de
particuliere banken. Eventuele herdisconteingen dacht
men op te kurnen vangen uit de opbrengst van de oorlogs-
lening. De geldcreatie zou op deze wijze binnen nauwe
grenzen blijven en ook de vlottende schuld ni’ethelangrijk
toenemen.
Al spoedig bleek echter na de uitgifte der oorlogslening,
dat de behoefte aan geldmiddelen sterk was onderschat.
Men zag
–
zich genoodzaakt over te gaan tot de emissie van een aanvullende lening ten bedrage van 1,4 mrd, waarmee
– tevetis de grens van de opnamecapaciteit van het publiek
en de particuliere banken vrijwel . bereikt bleek. Het
plafond voor de uitgifté van schatkistpapier werd ver-
hoogd van 1 mrd tot 7 rnrd en nieuwe üitgiften lieten niet
• lang op zich wachten. 1-let hoeft geen betoog, dat verreweg
het grootste deel van deze nieuwe uitgiften zijn weg vond
naar de Banco do Brasiel. Reeds na korte tijd begonnen
echter ook hier de liquide middelen tekort te schieteh en debank begon schatkistpapier ter herdisçontering aan de
herdisconteringskas aan te bieden. De uitgifte van nieuw
schatkistpapier vond’ inmiddels voortgang en aldra zag • de herdisconteringskas zich gedwongen ter voldoening
1)
Rio de Janeiro, December 1948.
‘)
Overgenomen uit ,,Conjuntura Econômica”, evenals schema
II.
aan haar verplichtingen een héroep op de schatkist te doei,
welke zich geen andere weg meer öpen zag dan de uit-
gifte van muntbiljetten. Hiermee kwam het inflatieproces
in volle gang’en in de periode van 1942 tot 1946 steeg
als gevolg hiervan de geldcirculatie van, 8,2 mrd tot 20,5
mrd. Uiteraard nam ook de vlottende schuld van de
Overheid op deze wijze enorm toe (zie schema II).
SChEMA
II.
.
Hoe het inflatieproces zich ontwikkelde.
openbare schuld
mnt-i
bankbiij. circulatie
•
‘-
(
1946
p,
(
u.3mrd
vIottendeVcllaW
/
f942
/
8,2mPd
ts
Z.
X.
te
Het beëindigen van de oorlog deed de behoefte aan
geldmiddelen van de Overheid sterk teruglopen, en door de
uitgifte van schatkistpapier drastisch te beperken, slaagde
men erin vrij korte tijd in, de totale geldcirculatie op het
niveau van 20,5 mrd cruzeiros te stabiliseren. Flet gevaar
van een verder voortgaand inflatieproces uit deze richting
was daarna in principe afgewend, ook al bleef nog enige
tijd de uit het exportsaldo’ resulterende toeneming van de
goudvoorraad der – centrale bank een potentieel gevaar
inhouden.
–
DE ¶I’EXTIELPOSITIE IN FINLAND.
De Finse productie van textielgoederen, welke in 198
yooi ongeveer 85 pCt in de binnenlandse behoeften voor-
zag, daalde gedurende de o6rlog, wegens gebrek aan
grondstoffen, tot minder dan de helft van de vooroorlogse.
Sinds 1945 heeft echter een .aanzienlijke verbetering
plaatsgevonden: de productie heeft het vooroorlogse niveau
weer bereikt. Desondanks heeft Finland —- inTiaalvraag! –
nog een groot tekort aan textielgoederen. De mogelijk-
heden om eeh grotere binnenlandse productie te bereiken
en de moeilijkheden, welke daaraan zijn verbonden, werden
besproken door Prof. Dr Jarl A. Wasastj erna in een artikel,
gepubliceerd in het kwartaalbericht – nr 4 van November
1948 — der ,,Nordiska Föreningsbanken’ (Helsinki).
Prof. Wasastjerna brengt hierbij de volgende punten
ter sprake: 1. de grondstoffenpositie’ 2. het arbeids-
vraagstuk;t 3. de toestand van de productie-installaties;
4. het loonniveau i.v.m. de concurrentiepositie en 5. de
vooruitzichten voor de naaste toekomst.
Ad 1.’
Het is duidelijk, dat, wil men de productie-
capaciteit volledig benutten, men moet kunnen beschikken
over voldoende grondstoffen. De minimum voorraden,
1038
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 December 1948
welke hiervoor nodig zijn, komen overeen met, een ver-
bruik van 3 é. 4 maanden. Dank zij het Amerikaanse
katoencrediet beschikt Finland over voldoende ruwe
katoen. De grondstoffen voor de wolindustrie zijn daaren-
tegen slechts voldoende voor 2 a 3 maanden. In het bij-
zonder de verfstoffenpositie is voor de wolindustrie on-
gunstig, daar de benodigde verfstoffen momenteel slechts
kunnen worden gekocht met harde valuta.
1-let arbeidsvraagstuk is speciaal voor de katoen-
industrie het ernstigst. Hdt totaal aantal werknemers
bedroeg voor de oorlog ongeveer 11.000,
tegen in Septem-
ber 1948 slechts 8.250. Vooral het tekort aan vrouwelijke
arbeidskrachten is groot. Bovendien heeft de arbeidspro-
ductiviteit, welke gedurende de oorlog s,terk was gedaald,
de vooroorlogse hoogte nog niet bereikt. Tenslotte stuiten
rationalisatiemaatregelen, zoals minder arbeidskrachten per
machine-eenheid, op verzet van de zijde der werknemers.
De technische outillage is – over het algemeen
genomen sterk verouderd. Wil de voortbrenging, in plaats
van te stijgen, in de naaste toekomst niet dalen, dan is
vervanging en modernisering van het prodpctie-apparaat
beslist noodzakelijk. Verwezenlijking hiervan stuit al direct
op grote moeilijkheden i.v.m. de slechte valutapositie van
het land en de krappe geldmarkt. Finland zal tav. dit
vraagstuk moeten roeien met de riemen, die het heeft.
Desondanks meent Prof. Wasastjerna, dat het mogelijk
is om vooruit te komen.
Zodra de huidige nog grote vraag op de binnen-
landse markt zal zijn bevredigd, zal de Finse textielindus-
trie moeilijkheden ondervinden met betrekking tot de
buitenlandse concurrentie, daar de lonen in Finland relatief
sterker zijn gestegen dan in het buitenland. Daar komt nog
bij, dat de stijging der invoerrechten geen gelijke tred
heeft gehouden met de stijging der groothandelsprijzen.
Er zijn stemmen, vooral uit consumentenkringen,
die verhoging van de invoer van textielgoederen zouden
toejuichen. Prof. Wasastjerna meent echter, dat de Finse
textielindustrie in een betrekkelijk korte periode in staat zal zijn de binnenlandse markt genoegzaam te voorzien,
zodat hij, met het oog op de Finse valutapositie, de im-
port van grondstoffen en machines voor de textielindustrie
prefereert boven de import van afgewerkte textielgoede-
ren. ,,If we neglect this, the development will soon lead to dangers that
are
much greater than the inconveniences
emanating from a temporary s.hortage of textiles, which
we, by our own efforts, could speedily overcome”, aldus
Prof. Wasastjerna.
GELD
–
EN KAPITAALMARKT.
De chartale geldbehoefte, welke zich regelmatig aan het
einde van het jaar doet gevoelen, beïnvloedde ook in cle
afgelopen week de situatie ter geldmarkt. De callgeld-
rente werd verhoogd tot 1 pCt,. terwijl bij overigens
zeer geringe omzetten wegens het vrijwel afwezig zijn
van vraag de marktdisconto’s voor schatkistpromessen
met korte en middelmatige looptijd een verdere stijging
vertoonden t.o.v. de voorgaande week. Twee- en drie-
maandspromesseii noteeiden 1f pCt, Mei- en Junipapier
waren
tegen/
1.6
pCt aangeboden, terwijl de langer
lopende promessen practisch 1f pCt noteerden, behalve
het schaars aanwezige Julipapier, waarvan het markt-
disconto zich op 1/ pCt stelde.
Onder invloed van de opnieuw begonnen politiële actie in Indonesië stegen de Indoisesische fondsen opMaandag
21 December jl. zeer aanzienlijk in koers. Waarschijnlijk
uit psychologische overwegingen nam het bestuur van de
Vereeniging voor den Effectenhandel op verzoek van de
Minister van Financiën het besluit, om op Dinsdag 22
December voor ‘Indonesische fondsen slechts koersstijgin-
gen toe te laten tot ten hoogste 4 punten voor effecten,
welke boven pari noteerden, en maximaal 2 punten voor
fondsen, welke beneden pari noteerden. Voort nocht in
alle fondsen slechts één notering tot stand komen. Reeds
de volgende dag werd laatstgenoemde maatregel weer
ingetrokken, behalve voor Indonesische fondsen, terwijl
ook de stopkoersen voor die effecten van kracht bleven.
Overigens heeft de afkondiging der stopkoersen tot nu
toe weinig effect gesorteerd, daar na de hausse
‘op
Maandag
jl. veer een kleine reactie intrad, zodat in de meerderheid
der gevallen d& stopkoersen niet of nauwelijks werdên
bereikt. De indruk bestaat dan ook, dat de aanvankelijk
sterke koersstijging vooral door de beroepshandel is teweeg-
gebracht.
De binnenlandse aandelenmarkt onderging van de
koersstijging op de Indonesische fondsenmarkt slechts
geringe invloed. De staatsfondsenmarkt onderging weinig
koersveranderingen en was gedurende de gehele weekS
vast gestenid.
17 Dec 23 Dec.
1948
1948
157
158 GB
v.
Berkel’s
Patent
…………..
114 114
Lever Bros, Unilever C. v. A……
265
2721
Philips
G.
b.
v.
A.
………..
..
2231
224fGB
Koninklijke Petroleum
……….
312
315f
F.A.L…………………….
158f
158
N.S.0.
……………………
160
1621
H.V.A.
…………………….
149f
163f
Deli
Mij
C. v. A………
…….
139-}GB
149f
Amsterdam Rubbe
…………
144
161 GB
Internatio
………………..
182
192
STATISTIEKEN.
NATIONALE DANK VAN BEjGIË.
(Voornaamste posten in miuioenen francs).
0.,
0
..
Q)
G)
0
‘.
.0,
0
r.s
G)
‘
.5
00
‘0
°
.5
0
16 Sept.
1948
28.136 11.042
427
9.986
303 414
10 Nov.
1948
27.992
12.769
495
9.174
318 486
18 Nov.
1948
27.805
12.674
451
t,
7.680
296
523
25 Nov.
1948
27.782
12.589
422
1′
7.446
1
308
542
‘Dec
2
1948
27.383
12.650
368
8.392
t
339
531
9 Dec.
1948
27.102
12.829
457
8.094
320
936
16 Dec.
1948
27.094
13.270
659
7.454
p
244
569
Rekening-courant
saldi
0
.5
.z,Ei
5,
0,)
1-4,5
.4
°
loo
‘5
‘5
1
1-
4
•
/
Cat
0
16 Sept.
1948.
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
10 Nov.
1948
795
92.852
82.619
116
‘
2.804 6.258
18 Nov.
1948 804
92.240 81.664
259
3.253 6.558
25 Nov.
1948
814
91.642
81.376
361
–
2.835
6.288
2 Dec.
1948
819
92.893
82.004
423
2.617
6.121
9 Dec.
1978
838
92.880 82.789
491
2.352
5.972
16 Dec.
1948
848
92.987 82.199
534
2.374 6.246
NATIONALE
BANK
VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste
posten in millioenen rrancs).
.;
.2
•
Data
,0
0
0
4
.
0
‘
.
31 Dec
1946
4.949,9
527
.090,7
1.113,7
7 Dec.
1948
5.803,9
=
258,038,7
47,6
.310,0
~4.520,2
1.393,6
15 Dec.
1948
5.806,7
47,4
.337,9
1.353,6
23 Dec,
1948
5.803,1
47,4
1.223,7
29 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
1039
ZWEEDSE
RIJKS1IANK. BANK
VAN
ENGELAND.
(Voornaamste
posten in millioenen kronen).
.
‘Voornaamste
posten in millioenen ponden).
Metaal
Staatsfondsen
,d
.n.
‘
–
Data
‘n
0•
°
h
•’O
.9
n
.
‘
O
31 Dec.
1946 839
532 1.544
504
‘
284
94
182
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
f.428,2
22,1
30 Nov. 1948
178
113
3.115
191
211
–
182
8Dec. ’48
0,2
1.299,2
1.300
1.260,2
40,0
7 Dec.
1948
177
112
3.129
206 220
–
182
15 Dec. ’48
0,2
1.229,3
1.300
1.286,9
13,3
(5 Dec.
1948
177
112
3.171
219 230
–
182
22 Dec. ’48
0,2
1.324,3
1.325
1.296,4
28,8
Deposito’s
Other Securities
Deposits
Direct opvraagbaar
–
j
Data
,
o
2
_
2
s
‘
cd
cd
31 Dec.
1946
2.877
875 706
94
230
174
7
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
15,8
36,5
10,3
278,9
30 Nov. 1948
2.924
975
721
172
187 83
7
8 Dec. ’48
3,2
355,8
17,7
23.9
422,6
9,8
308,7
7 Dec.
1948
2.865 1.080
695
307 188
84
7
15 Dec. ’48
3.5
370,6
21,2 23,9
414,4
8,0
301,1
15 Dec.
1948
2.938 1.122
732
314
189
91
7
22 Dec. ’48
3,8
379,1
14,4
23,1
431,2
14,7
310,0
VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.
Omschrijving
Eenheid
Maand
g
em.1h1aand
gem.
]
Indexctjfor
vervoer wilde binnenvaart
100
129
134
130
‘
138
143
1.000 t
917
1.180
1.231 1.191
1.268 1.314
waarvan
brandstoffen
……… . ……….
,,
260
‘
‘
334 330
‘
357
377
352
‘Wilde binnenvaart,
prestatie
………………
miii. t/km
127 164
179
181
185
201
Vervoer wilde binnenvaart
……………….
Indexcljfer eigen
vervoer
te water
100 105
136
172
121′
”170′
…
..
1.000 t
600
629 819
1.030
731′
1.023′
Eigen vervoer te water
…………………..
Idem,
prestatie
……………………….
mijl. t/km
45
43
61
66
58′ 63′
IndexclJter internat. binnenvaart (laadverm.)
. .
100
35 49
45
44 66
Binnengekomen schepen
………………..
‘
Aantal
6.146
1.860 2.818
2.850 2.960 3.109
Laadvermogen …………………………
1.000 t.
3.572
912
.
1.338
1.319
1.438
1.375
Lading
.
……………………………..
,,
2.092
398
–
765
781
889 917
waarvan onder: Nederlandse vlag
,,
1.566
321
.
648
641
708
722
,,
‘
126
73 94
101 141
165
Vertrokken
schepen
……………………
Aantal
6.082
1.923
2.825 2.906
2.828
3.117
Laadvermogen …………………………
1.000
t.
3.494
957
1.295
1.359
1.323
1.615
,, 2.252
421
629
603
597
663
waarvan onder: Nederlandse vlag
1.559
310
483
.
416.
402
429
‘
229
80 97
103 120
‘130
Schepen in rechtstreekse doorvaart
……….
Aantal
2.144,
1.141
1.635 1.403 1.270
1.379
Laadvermogen …………………………
1.000 t.
1.427
798
1.132
938
.822
943
,,
–
1.051 386
680
512
.
436 535
waarvan onder: Nederlandse vlag
199
122
181
126
103 104
,.
544
196
377 290
241
320
Indexo.jfer
zeevaart
(Inhoud)
..
,
100
42
53.
58
59
59
Binnengekomen zeeschepen ………………
.
….
Aantal
1.758
‘
753
1.005
1.130
1.190
‘1.118
….
1.000 R.T.
4:416
1.852
2.293
2.569
–
2.636
2.562
Belgische vlag
………………
….
,,
3.834
1.702
2.105 2.286 2.335
2.277
Lading
…………………………………
,,
.
907
1.268
1.372
tl.459
1.422
Belgische
vlag
…………….
Belgische vlag ………………
Aantal
1.738
.737
986
1.110
1.117
1.099
….
….
1.000 R.T.
.
4.418
1.854
2.368 2.526 2.570
2.692
Lading
………………………………..
Idem, alleen geladen schepen
………………
…
3.216
.
1.150
1.683 1.774
,
1.880 1.882
waarvan
In lijnvaart
………………….
….
Vertrokken
zeeschepen ………………….
….
911
1.288
1.371 1.401
1.402
Bruto
inhoud
…………………………
Goederenvervoer ter zee:
….
Bruto
inhoud
…………………………
1.000 t.
1.018
984
1.057
957
.
995
1.097 1.738
191
411
370 297
368
.
Idem, alleen geladen schepen
………..
………
–
‘
484
149 280
211
290
232.
waarvan
in
lijnvaart
……………………….
Gelost
–
‘bij
invoer
……………………
‘
1.421
149 253
288
362
425
doorvoer
………………….
Geladen
2)
hij
uitvoer
……………….
doorvoer
…………………
Ln(loxcljfer goederonvervoer Ned. Spoorwegen .
. ,
‘
.
100
111
122
123
112′ 120′
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1000
t.
1.207
1.344 1.487
1.499
1.365′
1.454′
waarvan grensoverschrijdend
….. . ……..
…
‘,,
412
262
308k
274
269′
287′
1 millioen
285
565 580
642
734′
609′
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170..
189 198
202
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
………..
1 millioen
21,2
‘
47,0 40,7 43,0
44,9
44 2
Interioc. autobusdienslen; vervoerde reizigers
. .
,,
5,7
14,9
Tramwegen, vervoerde reizigers ……………..
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
. . . ,
4,4
.
9,8
125
‘
.
100
,
147
‘
171
173
175
178
Slachtoffers verkeerson-.,evallen: Overleden
…………………………
Aantal
–
65
75 66
77 85
79′
Indexeijfer
verkeer
op de rijkswegen ………..
,,’
368
‘
580
–
678
.
764
732
660′
918
550
719
.
852
795
722′
Idem,
Indoxcijters:
..
100
115
102
118
131
122′
Ernstig
gewond
………………………..
100
158
184
208
‘
200
180′
LicJt
gewond
…………………………………
100
60
78
93
86
79′
Overleden
………………………………….
Ernstig gewond
……………………….
Licht gewond
……………………………..
Luchtvaart
(K.L.M.)
‘)
Tonkm (vracht, post en bagage)
1.000
250
2.072
3.397
3.809
3600
3.652
Passagiers
km
………………………
.
1 millioen
4,8
34,8
.
.60,7
‘66,4
65,5
66,0
–
2)
Bunkermateriaal e.d. niet inbegrepen.
2)
Jixcl. het Vest-Indiê bedrijf en het Interiisulair bedrijf in Indonesië.
‘)
Voorlopig ctifer.
Bron:
centraal Bureau voor de Statistiek.
DE NEDERLANDSCH16
DANK.
Verkorte balans op 27 December 1948
Activa.
f
Hoofdbank f
–
sctiuldbrieven ‘ Bijbank
in disconto , Agentsch.
,,
5.000,-
aw
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, sub 4 van de
Bankwet 1948) ……………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge Over-
eenkomst van 26 Februari 1947 …………..
Beleningen: (Hoofdbank 1 146.735.541,05 ‘)
(mci.
voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
1.328.627,08
kening-courant
op onderpand) l Agentsch.
6.802.706,44
154.866.874,57
Op effecten, enz. ………. ..153.833.825,81 ‘)
Op goederen en celen
1.033.048,76
,, 154.866.874,57:)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank-
wet 1948)
…………………………
–
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge Overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Goudenmunt en gouden
muntmateriaal ……..1 438.655.055,55
Zilveren munt, enz ……. ..4.545.841,18
443.200.896,73
Papier op het buitenland . . f 312.782.680,-.
Tegoed hij correspondenten in
het buitenl4nd ………. … 138.986.927,84
Buitenlandse betaalmiddelen.,,
6.099.264,91
457.868.872,75
Belegging van
kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………………………………
Gebouwen
en
inventaris
……………….
..
106.607.985,313
2,500.000,-‘-
Diverse
rekeningen
…………………..
..
206.342.538,71
•
.
f 4.671.452.168,12
Passlva.
–
Kapitaal
…………………………..f
20.000.000,-
Reservefonds
.
……………………….
..
12.759.703,05
Bijzondere reserves
……………………
11
.54.447.566,03
Pensioenfonds
……………………….20.028.420,58
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
…. ..
110.593.790,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
.,,,
3.115.299.330,-
Bankassignaties in
Omloop ………………
..
51.583,15
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks Schatkist
f
178.525.520,95.
Geblokkeerde
saldo’s
van
banken
…………..
..
38.560.152,12
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..
..18.062.374,-
Vrije saldo’s
……….
..
890.339.288,27
1.125.987.335,34
Diverse
rekeningen
………………….
..
212.284.439,97
f 4,671.452.168,12
‘) Waarvan
scbatkistpapier rechtstreeks
door
de Bank in disconto genomen
……….f
–
1)
Waarvan aan Nederlands-Indi6 (Wet van 15
Maart
1933,
Staatsblad
no.
99)
………..
..
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
,..,,,
142.976.316,50
DEZ NELkERLANDSCI:IE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
cc
cd
E.
°
a
-o
–
cs,a
•
‘a-acc:
d’E
6bqtEZ
1i
E
0
cd
0
bs
–
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
15 Nov. ‘4S
454.465
340.178
131.833
6
144.502
22
,,-
’48
29
,,
’48
453.841
452.140
341.049
339.442
126.819
118.401
6 6
145.716
151.228
6 Dec. ’48
442.421
340.399
141.140
6
143.955
13
Dec. ’48
442.755
339.914 138.337
6
143.849
20 Dec. ’48
442.927
318.143
159.603
5
148.614
27 Dec. ’48
443.201
.
312.783
145.086
5
154.867
‘0
Saldi in rekening-ourant
CO
,
“4,5
a
Cz
0
30 hec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706 590.158
15 Nov.’48
3.033.069
331.834
81.791
20.204 798.824
22
,,
’48
3.031.397
362.430
4
61.881
19.104
782.631
29
’48
3.087.707
330271
41.963
17.882 773.756
6 Dec. ’48
3.071.950
312.229
.66.275
19.016
790.544
13 Dec. ’48
3.033.769
.
312.358 52.426
10.571
835.178
20 Dec. ’48
3.054.367. 291.048
46.011
18.670
‘845.060
27 Dec. ’48
3.115.299
178.526
38.56e
18.062
890.839
Ondernemingen, (lie het
beste leidende
personeel zoeken,
speciaal met
economische 8choling, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce in de rubriek ,.Vacaturas”.
Ret aantal
reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er
bijna geen grote ..instelllng le, die dit blad niet regelmatig
ontvangt
en
waar het niet circuleert
Opdrachten voor het
volgend nummer
dienen 3 Jan.
a.s. in ons bezit te zijn.
wei van Piet aanta1 ze’üwnen-
autL’, in JVede’teand
Zie hiervoor het zo juist verschenen
December-nummer van
Economisch-
Statistisch
Kwartaalbericht
=
Research uitgave van
het Nederlandsch Economisch ‘Instituut
Jaarabonnementen f6,50
voor cibonné’s E.-S.B. f5,-
Telefoon 38040, Rotterdam – Giro
no. 8408
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
–
–
Het V.V.S; is een onmisbaar hulpmiddel bij
–
het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der dcbiteuren.administrs
tie, zal het van groote practische waarde blijken
S
te zijn.
Onze V.V.S.-brochurc wordt op aanvragc kosteloos toegezonden
Van der Graaf & Co’s hureaux voorden handel N.V.
Amsteistraat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon 38631 (5 lijnen)
Economisch Statistische
–
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam W.).
Telefoon: Redactie en Administratie 38040. Giro 84 o8.
Bankiers: R. Mees en Zoohen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
_nomie, 14, Universiteitstt’aat, Gent.
Abonnemenlen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W,).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26′ per iaar,
voor Belgid/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door störting van de
tegenwaarde in franc.s bij de Ban qus de Cosnmerce te Brussel. Overzeese.
gebiedsdelen (per zeepost) f26, overige landen
/
28 per jaar. Abonnemen-
ten kun$sen ingaan. met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
A’angetckerde stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie bel ref/er
,
de advertenties te richten aan de
Firma H A. M. Roelants, Lange Haven
zi,
Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6).
5.000,-‘)
1.800.000.000-
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B.
francs.
I
,
/
/
/