Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1620

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 26 1948

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

Economis

.

chowStatistische

Be
*
~
ri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

33E ARGANG

WOENSDAG 26 MEI 1948

No. 1620

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretari.$).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.


COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:

Bis.

De artikelen van deze week ……..
.
403

Sommaire, summaries ………………403

rr
oe
k
oms
t
as
p
ec
t
en
van de Nederlandse landbouw
door Dt Jr .A. W. G. Koppejan …………..
404

1-let luchthavenvraagstuk
door Ir A. Flats ……
406

liet sociaal-economisch onderzoekingswerk in de

Nederlandse gemeente
door L. H Klaassen ….
410

De verhouding tussen de Verenigde Staten en de
Philinoiinen
door Mr D.
J. Huisholf Pol ……
411

i3oekbesprking:


l’ietro
(1. Solirmami-Liigon, ,,Atzetsystcmen
in
iie Zwitserse
i)uitelilandse liatulel”, hespr.
door

Dr J. van

Rees

….
414

.A
a n t e k e n i n g:
De

Etigelso

antl-monopoliewet

……………………
415

Internationale

notities:
Probleineir rondoin (Ie biilteiilaiidse handel van Duitsland
..
415
De
rubberi)rOdUCtie
en
-consumptit
in de
ïiaaste toekomst
. .
416

Nogmaals liet pondenvraagstimk van Frankrijk

……….
416

Geld-

en

kapitaalmarkt

…………………….
416

Statistieken:

-.
Ramikstaten

………………………………….
417.
Oversiclit
tEer laatste
,
vier verkorte halanseim
van De
Neder-
l*tfl(ISCIIO

flammlc

………………………………

418
De kolemipositle

van

Nederland

…………………….
41S
Indexcijfers van lonen volgens regelingen In Nederland
.
418
tlrootliandelsprijzeri van
grammen,
veldbonen, boter en kaas
in

Neticrlaiitt

………………………………..
418

DEZER DAGEN

,,daar komt de kiel, met goud belaân”. Geen schip met
goederen voor het ,,European Recovery Program”, maar
cle eerste haring. Niet alleen dit befaamde volks’voedsel,
in vroeger eeuwen, gewerd ons. Tegelijk werd officieel de
mogelijkheid bekend gemaakt om wittebrood te verkrijgen,
terwij.l het rantsoèn brood

thans in officiële aanspraak-
tot volkshrood geworden

iets werd vergroot.

t

Ook de Franse Regering gunde haar burgers dagelijks
een extra bete, genomen uit de korven van het E.R.P.

En berichten uit de Verenigde Staten gaven voedse1aan

de hoop, dat ook de nieuwe graanoogst van grote omvang
zal zijn. Maar de broodkruiinels behoeven. West-Europa
nog niet te gaan steken. Sir John Boyd Orr, de afgetreden

leider der wereldvoedselorganisatie, heeft zich zeer ernstig

uitgesproken over de wereldvôedselsituatie op langere
termijn; ook een internationaal landbouwcongres te Parijs
zag een snellere toeneming van monden dan van middeleh.

,,This time is out of joint”. Dat niet vooral door de
voortijdige actualiteit vari haring en wittebrood. Ook niet

door het feit, dat er om de Nederlandse boter een wikkel
van bankpapier moet, om ze tegen valuta te kunnen uit-
voeren. Zelfs niet, omdat Rhodesia heeft besloten de
goudproductie te subsidiëren, daar goud zijn enige middel
is om de vermaarde currency,die houdt tussen de tanden, te verkrijgen. Al evenmin, omdat een Canadees minister,.
die een budgetoverschot van
S
727 millioen en een volledig
bezet economisch leven te rapporteren heeft, zijn blijd-
schap vindt in de verzuchting, dat de dollarpositie ver-
betert. Allerminst in dé Britse ontdekking, dat een geringe
expotvergroting niet voldoende is om de stijging der prij-
zen van ingevoerde goederen bij te houden, zodat het zichtbaar tekort op de handelsbalans in Maart weèr is

toegenomen.

Waarlijk onthualt is men, doordat de ontwikkeling in
het Midden Oosten volgens de nuchtere voorspellingen
gaat. Juist daar, waar ze graag tot de broodetende profeten
hadden gehoord, krijgen de pragmatici gelijk. Boven-
dien wordt het steeds duidelijker, dat President Truman
een flinke hand peper aan deze hutspot heeft toegevoegd
met zijn onverwacht snelle erkenning van Israël. Zij moge
er bij het Amerikaanse publiek, dat deze oorlog van verre
schijnt te romantiseren tot een gladiatorengevecht, in-
gaan als klokspijs, de Veiligheidsraad bleek minder gretig.
1

let van Amerikaanse zijde gewenste besluit tot krachti’g

optrecen tegen degenen, die het w’apengeweld voortzetten,
ie. momenteel nog de Arabische groepen, kwam niet tot
stand. Intussen is hiermede voor de Britten een potje te
vuur gezet, waaraan ook velen van hen vrezen zich de
handen te zullen branden: de correspondentiekolommen
van ,,The Times” bewijzen het. 1-let testimoniurn pauper-
tatis bij uitstek is echter, dat voor de besluiten van de
Verenigde Naties de woorden van de Predikei’ gelden:
gelijk het geluid der doornen onder enen pot”; ijdel.

Toch laat niet elk pogen een bittere nasmaak. De he-
windhebber van het Europese herstelprogram, Iloffman,
heeft zeer duidelijk gemaakt, dat handelsbetrekkingen
met Oost-Europa voor hem een onderdeel hiei’van uit-
maken. En aan de andere zijde van de wereld sloot de
Nederlands-Indische Regering een overeenkomst ten
bedrage van $ 38 millioen met Japan, dat textiel zal
leveren. Tezelfdertijd zijn de berichten bver het op gang
brengen va’n de Indische uitvoer bevredigend. Economie lijkt bij politiek vergeleken eenvoudige kost.

Ir

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

•R. MEES & ZOONE
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKEL.AARS

AMSTERDAM
. ROTTERDAM .

S-GRAVRNHAGE
DELFT – SCHIEDAM

VLAARDINCEN

VAN GEND & LOOS

expedieert van huis tot huis
van dorp naar stad

van land naar land

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Perso neel
S-
Pensioenverzekering’
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

N.V. BRONSWERK

AMERSFOORT
AMSTERDAM

ROTTERDAM

Afd.
Pijpleidingen

V/I-I
BECHT & DYSERINCK

Afd.
Warmtetechniek

V/H HUYGEN &°WESSEL

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHÎ & DYSERINCK

Afd.
Koeltechniek

’11H
HUYGEN &WESSEL

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land- en Scheepsinstallaties

Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde week worden opgenomen.

Nederlandsch Indische Handelsbank, NV.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhago

Alle Bank- en Effectenzaken

Groothandel

Weekblad voor de
internationale
handel

Heeft U al eens

een
proefnummer

aangevraagd?
H. A. M. RoeIants

Schiedam

ZOIJTZIEDERIJ

(.
Fakriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

cbloorbleekloog

natronloo& cau.uic soda.

AT’

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

EMB

S

– /

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

403

1.

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Dr Ir A. W. G.
lioppejan,
Toekomstaspecten oan de Neder-

landse landbouw.

Door de geringere exportgelegenheid en kleinere voeder-

import zal de’ Nederlandse veehouderij’ moeten worden

,ingekrompen, echter niet in die mate, dat de structuur

van onze landbouw ingrijpend dient te worden gewijzigd.
Van de ontwikkeling der prijsverhoudingen behoeven geen

extra belemmeringen voor de export van veeteeliproducten
te worden gevreesd; wel zal het nodig zijn, de export van

boter te wijzigen in die van meer specifieke producten
(kaas en gesuikerde condens). De nadeligd gevolgen van
tb
ovenverme
ld
e
beperking zouden in belangrijke mate

kunnen worden opgevangen door ‘overgang op de teelt ‘van

arbeidsintensieve akkerbouwgwassen. Wat zaai- en poot-
goed betreft dient vooral te worden gelet op instelling op

de wensen der buitenlandse afnemers.

Ir A. Plato,
Het luchthatenoraagstuk.

Ei is dringend bêhoef te aan de spoedige totstandko-

ming van een korteverbindingsweg Rotterdam—Schiphol
(weg Ypenburg—Burgerveen) en aan verbetering van de
vervoersgelegenheid (meer frequentie in de busdienst).
1-let vliegveld Ypenburg worde van §tartbanen voor-
zien en tijdelijkbenut om vooral het goederenvervoer door
de lucht tot ontwikkeling te brengen.
Nauwkeurig worde gelet op de ontwikkelingsmoge-
lijkheid in de naaste toekomst van vliegtoestellen (helicop-
tères), waarmee een snelle passagiersverbinding van de
centra der steden met een centraal vliegveld kan worden,
tot stand gebracht.
Men berame plannen voor de bouw van een lucht-

haven voor vrachtverkeer in het Noord-Westèlijk gedeelte
van Noord-Brabant en voor eén centrale luchthaven vbor
passagiersverkeer, al dan niet annex aan de eerste. De
Benelux-ide worde hierbij in acht genomen.
5.’ Men zij voorzichtig grote bedragen te investeren in
çle uitbreiding van Schiphol en de aanleg van Schieveen.

L. H. IUaassen,
Het sociaiil-economsch ondrzoekingswerk
in de )7ederlandse gemeente.

In onze tijd van kapitaalschaarste is het van groot be-
lang investeringen, die op niet gefundeerde verwachtingen berusten, te vermijden. Daarom dient aan elk gemeentelijk
of gewestelijk uitbreidingsplan een nauwgezet statistisch
en econometrisch onderzoek vooraf te gaan. Eerst de econo-
misch-statistische ontwikkeling, gevolgd door de econo-
misch gefundeerde beoordeling en verwachting, problemen,
welke blijkens de ervaring, door het Nederlandsch Econo-
misch Instituut bij zijn onderzoekingen ten behoeve van
enige gemeenten opgedaan, voldoende geleidelijkheid en
wetmatigheid vertonen om door kwantitatieve analyse
te worden benaderd. Eerst daarna kan het woord zijn aan

de techiiici en aesthetici.

Mr D. J. llulshoff Pol,
De oerhouding tussen de Verenigde
Staten en de Fhilippijnen.

De Amerikanen hebben bij de verlening van onafhanke-
lijkheid aan de Philippijnen vele economische concessies
gedaan. Zij hebben een groot dee vande oorlogsschade
gedragen. Zij zijn er dan,.00k in geslaagd behoorlijke rege
lingen voor zichzelf te bedingen. Zo ten aanzien van de in-
en uitvoerrechten, de .regeling van de invoerquota, het
kapitaalverkeer, de positie der wedei’zijdse burgers. In de
practijk echter ondervinden de Amerikanen toch tegen-
verking. Op verschillende manieren wordt de theoretische
gelijkgerechtigdheid ten nadele van de Amerikanen ont-
doken.

SOMMAIRE.

Dr A. W.
G. Koppejan,
L’a9e.nir de l’Agriculture nécrian-

daise.

La diminution de. l’exportation en général et de l’im-

portation de fourrage nécessitera une réduction du cheptel

néerlandais, toutefois sans que l’agriculture néerlandaise

ne subisse un changement structurel. Les possibilités d’un

accroissement de l’exportation de produits agricoles
doivent être étudiées minutieusement.

Dr
A. Plato,
Les problèmes d’un port aérien.

– Les différents problèmes que la constriiction ou l’exten-

sion de ports aériens font naître, sont discutés. L’auteur
propose la construction d’un aérodrome Benelux dans le

sud des Pays-Bas.

L. H.
Klaassen,
Enquêtes éconorniques et ‘ ‘ sociales dans les
Qilles néerlandaises.

Les projets d’urbanisme et d’extension doivent être
basés sur les enquêtes économiques et statistiques, comme
l’expérince de l’lnstitut Economique Néerlandais l’a
prouvé.

Dr D. J.
Hulshoff Pol,
Les relations entre lés Etats-Unis et les Philippines.

11 a été convenu, A la déclaration de l’indépendance
des Philippines, qu’une grande partie des dommages de

guerre serait payée par les Etats-Unis. A cause de ces
mesures les Etats-Unis se sont assurés une position pri-

vilégiée. 11 paraît’toutefois que les américains rêncontrent
des difficultés dans certains milieux.

SUMMARIES.

Dr A. W.
G. Koppejan,
The future of Dutch agricult ure.

• Decreasing exports and smaller imports of fodder will
necessitate reducing Dutch stockfarming, however, not to
too great an extent. Concentration on agriculture requiring
more labour is recommended. In that case the possible
development of agricultural exports has to be studied
carefully.

Dr
A. Plato,
The airport problem.

• Several problems to which building of new and the
expanding of existing airports give rise are discussed. The
writer proposes to build a Benelux airport in the South
of the Netherlands.

L. H.
Klaasson,
Social econonzic research in Dutch rnunici-
pal ities.

Expansion projects ought to be based on statistical and
econometrical investigations. The fundamental develop-
ments are suited to be analyzed quantitatively, as expe-

rience of the Nelherlands Economic Institute indicates.

Dr D. J.
Hulshoif Pol,
U.S.A .—Philippine relations.

When independence was granted to the Philippines, the
United States paid a large part of the Philippine war
damage, obtaining favorable terms in several fields. It
seems, however, that at present Americans are meeting
opposition in some ways.

vrr’

404

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei
1948

0

TOEKOMSTASPECTEN VAN
DE NEDERLANDSE LANDBOUW.

In hoeverre zal Nederland in staat en in de gelegenheid
zijn agrarische productiemiddelen uit het buitenland te be-

trekken en producteri daarheen af te zetten?

Zoals reeds werd opgemerkt
1
). wordt het antwoord op deze
vragen voor een belangrijk deel bepaald door de ontwik-

keling der internktionale verhoudingen. Ondanks de on-zekerheid, die ten’ aanzien van verschillende dâarbij he

trokken factoren momenteel nog bestaat, zijn er toch

reeds voldoende vaststaande feiten en tendenzen bekend
om ook een objectieve beschouwing mogelijk te maken.

Een scherp in het oog houden van de grens tussen het

trekken van werkelijke conclusies en het weergeven van
persoonlijke inzichten is hier echter dringend noodzakelijk.

Men laat zich zo gauw tot het laatste verleiden.

Welhaast het belangrijkste vraagstuk in deze is de te

verwac,hten ontwikkeling van onze
Ôveeteelt,
in het bij-
zonder voorzover deze gericht is op de voorthrenging van

veredelingsproducten voor de export: zuivelproducten,
bacon en eieren.

Gedurende de oorlog is de, voortbrenging van deze pro-
ducten op. het Westelijk halfrond sterk uitgebreid, deels

ter voorziening in de grote extra behoeften daaraan, voor
de strijdkrachten, deels echter ook ter vervanging van

de weggevallen productie op het vasteland van Europa, die vooral voor Eiïgeland van belang was.
Hoewel deze productiecapaciteit thans
1
weer vermin-
dert, is het wel reeds duidelijk, dat zij aanzienlijk groter
dan voor de oorlog zab blijven.

Een belangrijk deel van de Engelse markt zal dus blij-vend door anderen, vooal de Britse Dominions, veroverd

zijn. Ook ons vroegere tweede ,grol: afzetgebied: Duits-
land, is, althans voor voorlopig onh”pâalde tijd, als af-

neiner van grote hneveelheden uitgev en. 1

Tiertegenover
zullen in de naaste toekomst ongevijfeld nieuwe en/of
ruimere afzetmogelijkheden in andre landen komen te
staan: Zuid-Amerika, Oost-Europa, het Midden-Oosten,

enz. In hoeverre daarmede voldoende compensatie kan
worden bereikt, is echter nog een open vraag. In totaal
moet dus, althans voorlopig, met aanzienlijk geringere
exportgelegenheid worden gerekend.

Echter ook wanneer de wereldconsumptie van veeteelt-
producten gelijkelijk met de productiecapaciteit was
toegenomen en de afzetmogelijkheden voor ons land dus niet ongunstiger waren geworden, zou nog, hoewel mis-
schien in mindere mate, productiebeperking noodzakelijk
zijn.

De uitbreiding van de veehouderij in de grote voeder-
producerende landen heeft een verhoging van het binnen-
landse voedergebruik en dus vermindering an de voor
export beschikbare hoev’eelheden veroorzaakt. Onze vee-
houderij, die voor een zo belangrijk deel op imp9rt van
voedermiddelen was aangewezen en dat vroeger ook
practisch onbelemmercl kon dben, moet thans met een
beperkt aanbod rekening houden, hetgeen ook de te betalen
prijs niet voordeliger maakt.

Bovendien zijn een aantal landen ertoe overgegaan
industrieën te stichten om vroeger in natuurlijke vorm
geëxporteerde voedermiddeleni thans eerst zelf tot half-
fabrikaat of gereed product te maken. Argentinië bijv.
voert nu lijnkôeken in plaats van lijnzaad uit. De aankoop

en het gebruik van krachtvoeder worden daardoor, ook
daar verhouding, aanzienlijk duurder dan voor de
oorlog.

Om deze beide redenen is een zo intensieve aanwending
van buitenlands voeder als toen nu niet meer mogelijk en volgens de wet der verminderende meeropbrengsten 6ok
niet meer verantwoord. 1-Jet peil van de laatste rend4bele

‘)
Zie: ,,De kostprîjsverlaging in de Nederlandse landbouw” in
van 19 Mei j]., blz. 386.

kilo krachtvoeder zal nu veel eerder *oiden bereikt.
De gevolgen hier
an kunnen deels worden gecompen-

seerd, door liet vergroten van de eigen voederproductie.

Door meer intensieve exploitatie van grasland en ver-
schuiving van ‘voeder’productie op grasland naar die op

bouwland kan nog heel wat worden gedan.

In totaal moet echter onze veehouderijproductie gericht
worden op een kleiner voedergebruik dan vroeger. Zowel

voor de gelegenheid tot productie als voor die tot afzet,

nog volkomen onafhankelijk van het prijspeil bezien, zijn

de vooruitzichten dus van die aard, dat beperking der
veehouderij noodzakelijk is.

1-Jet minst ernstig zijn de gevolgen hiervan voor de

rundveehouderij. Reeds voor de oorlog was er een streven
de bedrijfsvorm van de rundveeh6u
denij in het Westen
des lands in extensieve richting te wijzigen. De hogere

melkprijs en het goedkope’ voedei’ waren – echter oorzaak,
dat met dit streven.toen niet veel voordeel viel te bereiken,

behalve dan ‘ de geringere, kwetsbaarheid in oorlogstijd.

Veel succes heeft het daarom toen ook niet gehad.

De situatie is thans echter gans andeï’s. Naast de les
van de oorlog is ook’eigenlijk alles in het nadeel vai de

,,Westelijke” hedrijfsvorm veranderd: gelijke melkprijs,

weinig en duur voeder en bovendien hege prijzen voor het

aan te kopen veë. Om deze redenen is zich in het Westen

een bedrijfsvorm aan het ontwikkelen, Qvereenkomend
met de elders (bijv. Friesland) bestaande, hetgeen een ‘ver-
laging van de veebezettin en daarméde van de productie
medebrengt.

Deze ontwikkeling voltrekt zich zo, dat men de sinds

de oorlog bestaande (lage) veebezetting niet meer tot het
vroegere peil opvoert en de verdere bedrijfsvoering daarbij
aanpast, voorzover dit niet reëds is geschied. Ook blijft
door het geringere krachtvoedergebruik de productie pel’

koe op een lager peil dan voor de oorlog. Daartgenover

wordt, ook al door de hoge veeprijzen, meer aandacht ge-schonken aan de eigen aanfok.

In hoeverre de hieruit voortvloeiende productiebeper-

king voldoende zal zijn, moet nog worden afewacht, maar
een zèer grote stap in de vereiste richting is er al mede

gedaan. Naar uit recente onderzoekingen is gebleken,

kan deze bedrijfsomzetting zonder nadelige invloed op de bedrijfsresultaten worden uitgevoerd. Bedrijven met vroeger een bezétting van
1,5
melkkoe per ha behalen nu met
1,2
melkkoe ‘per ha vergelijkbare inkomsten.
Voor de varkenshouderij ligt de situatie enigszins anders.
Ook hierbij is inkrimping van de productie onvermijdelijk.
Deze wordt echter niet volledig bepaald door de verminde-
ring van voederimport en exportmogelijkheden. –
Voor de oorlog bestond iil. het overgrote deel an onze
export van varkensliouderijproducten uit bacon en spek
(in
1938
ruim
28.000
ton), terwijl daartegènover aanzien-
lijke hoveelheden rundvlees werden ‘ingevoerd (in
1938
bijna 14.000 ton). Onder de huidige omstandigheden zal
door beperking der rundveestapel de binnenlandse vlees-
productie ‘afnemen, terwijl de behoefte door de groei der
bevolking’is gestegen en.dus voor eenzelfde consumptie
per hoofd een veel grotere vleesinvoer nodig wordt. Ge-
ringere export van bacon zou dus volledig kunnen worden

gècompenseerd door verhoogde binnenlandse consumptie van varkensvlees, indien de Nederlatidse varkenshouderij
van de spek- in de vleesrichting wordt gstuurd.
• Op deze wijze zal.het handhaven van onze’varkens-
stapel op, naai’ ‘het aantal, vooroorlogs peil mogelijk zijn, daar voor vleesproductie aanzienlijk minder krachtvoeder
nodig is dan voor die An spek. Bovendien wordt bij deze ontwikkeling een aanzienlijke doviezenbesparing bereikt
door, een zeer grote mate van zelfvoorziening met vlees.
De intensiteit van onze varkenshoudenij wordt bij deze gang
van zaken wel minder, zodat in dit opzicht toch van be-
perking” sprake is. ‘
Het belang van deze zaak is zeer groot. De varkenshou-‘
derij vormt, met d6 pluimveehouderij, de bestaansbasis

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

405

van het kleine zandbedrijf. Aanzienlijke beperking van de
varkensstapel zou voor deze bedrijven zonder meer een
ramp zijn, temeer daar de vooruitzichten van de pluim-

veehouderij weinig gunstig zijn. Noch voor de geringere
exportkansen voor eieren, noch voor het voederverbruik

bestaat gelegenheid tot binnenlandse compensatie. Een

pluimveestapel van ca 10 millioen stuks, d.i.
2/3
van voor

de oorlog, is, voorzover thans te voorzien, wel ongeveer
de grens.

Zowel de geringere exportmogelijkheden als de kleinere
importen van krachtvoeder maken dus reeds, in,welke

vorm dan ook, inkrimping van onze veehouderijproductie
noodzakelijk. .

Er zou echter nog van een derde zijde.gevaar kunnen-

dreigen. Indien nl. de prijzen, waartegen wij onze export-
producten kunnen voortbrengen, zo hoog zijn, dat men
die in het buitenland niet kan of wil betalen, zijn er slechts

twee oplossingen. De ene is: toch &xporteren, maar met
verlies, d.v.z. met toeslagen in welke vorm dan ook, uit

de staatskas; de andere is:topzetten van de export en

beperking der productie tot die voor de binnnlandse

consumptie. Het eerste komt hierop neer, dat een (econo-
misch niet verantwoord) productiepeil kunstmatig wordt
gehandhaafd bij wijze van ,,werkverschaffing op eigen be-drijf”.
Het is duidelijk, dat dit slechts tijdelijk onder bijzondere
omstandigheden, zoals de huidige, uitvoerbaar is. Bij voort-
during van deze toestand blijft slechts de tweede mogelijk-
heid: beperking van de $oortbrenging der betrokken
producten, over. Voorzover de gevolgen daarvan niet
door overgang op de voortbrenging van andere producten
kunnen worden opgeheven, ziet de ,toekomst er dan wel
zeer somber uit.
De huidige situatie beantwoordt aan dit sombere beeld.
De kostprijzen van onze (vroegere) grote exportproducten
liggen van 35 pCt (bacon) tot bijna 100 pCt (boter) boven
de laagste prijzen op de grote markten.
In deze wel zeer ongunstige verhoudingen kan echteF
om versôhillende redenen spoedige verbetering worden
verwacht.

In cle eerste plaats door de thans snel verdwijnende na-
weeën van de oorlog: oâgstdepressies door uitputting van
de bodem en vervuiling, lagere melkproductie door de
gemiddeld jongere leeftijd van het vee en soms nog onvol-
doende voeding, grote onderbezetting bij varkens en
pluimveistapel, enz.

Aan de andere kant vertonen de zeer lage prijzen in
andere landen reeds geruime tijd een neiging tot stijgen,
hetgeen sinds kort ook in verschillende exportcontracten
tot uiting komt. Dit verschijnsel wordt veroorzaakt, door-
dat bij de huidige prijzen de in de oorlog sterk toegenomen
productie, ‘die als een vorm van de algemene oorlogsin-
spanning werd gezien, weer vermindert, terwijl de con-

sumptie toeneemt en vele prijsbeheersende bepalingen
worden opgeheven. De landen met de thans laagste prijzen
staan dus voor de keus, hun prijzen te handhaven en een
deel van de markt aan anderen over te laten of hun pro-
ductie te handhaven (eventueel nog uit te breiden), maar
dan ook hun prijzen te verhogen. In beide gevallen komen
thans duurder producerende landen dan ook aan bod.
De situatie is dus niet zo, dat ieder boven het thans
laagste kostprijspeil producerende land er met zijn export
slecht voor staat, maar alleen die landen, die met hun

kostprijs over enkele jaren nog het verst boven de dan
laagste prijzen zitten.

Naast de beide genoemde factoren kunnen de prijsver-
houdingen voor ons land nog gunstig worden beïnvloed
door toepassing van dé in het voorgaande besproken mid-delen tot kostprijsverlaging door bedrijîsrationalisatie. Op dit gebied stond Nederland vroeger vrijwel vooraan, maar
hebben wij nu een achterstand, die. voor een belangrijk
deel snel kan en dus ook moet worden ingehaald.
Op grond van hetgeen daaromtrent met voldoende

zekerheid kan worden nagegaan, mag worden aangenomen,

dat door het verdwijnen van de naweeën van de bezetting
en door bedrijfsrationalisatie onze kostprijzen in de naaste

toekomst (1948-1949) nog slechts 10 â 25 pCt boven het

thans laagste peil komen te liggen. Gezien verder de in gang

zijnde stijging hiervan, mag dus worden verwacht, dat

binnen enkele jaren onze prijzen die op de wereldmarkt
zullen bereiken of althans benaderen.

Het minst gunstig zijn de vooruitzichten voor onze
zuivelproductie. De kostprijs van onze melk zal altijd vel

zoveel boven die in een aantal andere landen blijven, dat

export van boter tegen lonende prijs moeilijk of onmogelijk
is. De enige oplossing hiervoor is gelegen in (althans ge-

deeltelijke) overgang op de productie van kaas en condens.

Zolang bij deze producten het speciale karakter als kwali-

teitsartikel mede betaald wordt, kan zo nodig boter tot
zekere hoeveelheden benden kostprijs worden geëxpor-
teerd, terwijl in totaal toch een lonende melkprijs ver-
kregen wordt.

Hoewel de ontwikkeling ‘van het prijzenvraagstuk dus
geen dreigend karakter draagt, moet om de eerder ge-

noemde redenen: minder afzetmogelijkheid en minder
voederimport, t9ch met beperking van onze veehouderij-
productie worden gerekend. /
Dit verschijnsel kan niet zonder meer worden aanvaard.
In de eerste plaats wordt de toch al niet stevige bestaans-
basis van het zandbedrijf er door aangetast én verder is

ter dekking van de grote herstelimporten een belangrijke
uitvoer bittere noodzaak, waarbij ook de landbouw haar
taak moet hebben.

De grote vraag, die op het ogenblik in het buitenland
naar onze pootaardappelén bestaat, geeft de richting aan
van de enige op grote schaal bruikbare oplossing,. die
bovendien voor de beide genoemde problemen gezamen-lijk geldt:

Meer dan vroeger zal onze landbouw zich moeten richten

op de voortbrenging van arbeidsintensieve akkerbouv-
producten, bijv. zaaizaad en pootgoed voor export en sui-,
kerbieten ter vermindering van import. In velerlei opzich-ten liggen hier ook en juist voor de zandbedrijven nog be-
langrijke mogelijkheden.
Wat dè export van zaaizaad en pootgoed betreft, in’
tegenstelling tot de veehouderij productie gaat het hierbij
niet in ,de eerste ‘plaats om de prijs, mahr om de kwaliteit.
Vöor prima producten zijn zeer behoorlijke prijzen te be-
dingen, voor minder goede zal het binnen korte tijd moei-
lijk ijn afnemers te vinden, tegen welke prijs dan ook.
De conclusie is duidelijk: voor de Nederlandse kwekers-
arbeid is in deze een belangrijke taak weggelegd, vooral
in oriëntatie bp hetgeen in het buitenland wordt gevraagd.

De in dit en het voorgaande artikel gegeven beschou-
wingen over de toekomst van de Nederlandse Landbouw
kunnen als volgt worden samengevat:
‘V66r alles moet gestreefd worden naar kostprijsver-
laging in de meest uitgebreide zin, niet alleen direct door
kostenbesparing, maar ook indirect en ilatief door ver-
betering van opbrengst en kwaliteit.
Eerste middel hiertoe is toepassing op grote schaal
van uit landbouwkundig’ onderzoek verkregen kennis,
onder te verdelen in die op wetenschappelijk en technisch
gebied voor kostprijsverlaging pereenheid van ieder pro-

duct en die op economisch gebied voor kostprijsverlaging
van de totale productie van ieder bedrijf.

111 De nog zeer onolledige kennis over het laatste
dient op korte termijn te vorden aangevuld door onder-
zoekingen betreffende de meest rationele bedrijfsvorm:
bouwplan, veebezetting, arbeidsbehoef te.

IV. Cultuurtechnische werken en mechanisatie als mid-
delen tot kostprijsverlaging dienen, met het oog op de
rentabiliteit van de daaraan verbonden kosten, met grote

voorzichtigheid te worden gehanteerd. Nauwkeurige grens
waarden hiervoor zijn nog niet bekend, doch liggen aan.

406

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948

zienlijk lager dan op het ogenblik wel wordt aangenomen.

De binnen enkele jare,n te bereiken kostprijsver-

lagingen kunnen worden geschat op 10 â 25 pCt, verschil-

lend naar het bedrijfstype en samngesteld uit 5 10 pCt
door het verdwijnen van de naweeën van de oorlog en 5
15 pCt door de eerste resultaten van bedrijfsrationalisatie.

Door geringere exportgelegenheid en kleinere

voederimport zal onze veehouderij, hetzij in omvang, hetzij
in intensiteit per dier, hetzij in beide, moeten worden in-

gekrompen, echter niet in die mate, dat de structuur van

onze landbouw ingrijpend dient te worden gewijzigd.
De ontwikkeling der prijsverhoudirgen is van die

aard, dat hiervan geen extra belemriieringen voor de export

van veeteeltproducten behoeven te worden gevreesd. Wel

zal het nodig zijn de export van boter te ‘tvijzigen in die

van de meer specifieke producten kaas en gesuikerde con-
dens.

De nadelige gevolgen van de beperking der vee-

houderijproductie, welke vooral de bestaansbasis van dç

zandbedrijven dreigen aan te tasten, zouden in belangrijke

mate kunnen worden opgevangen door overgang op. de
teelt van arbeidsintensieve akkerbouwgewassen: zaai- en pootgoed, suikerbieten, enz. Hieraan dient grote aandacht

te worden besteed, wat zaai- en pootgoed betreft vooral

door instelling op de wensen der buitenlandse afnemers.

-Gravenhage.

Dr Ir A. W. G. JCOPPEJAN.

HET LUCHTHAVENVRAAGSTUK.

De energie, waarmede dadelijk na de b’evrij ding het
herstel en de vergroting van het vliegveld Schiphol is ter

hand genomen, heeft ons land het niet hoog genoeg te
schatten voordeel gebracht, dat het aanstonds zich kon

inschaikelen in het zich zeer snel ontwikkelende vliegver-
keer, dat in een veel groter stijl en tempo dan v66r de oorlog

zich over de wereld uitbreidde.

Tegenover dit grote voordeel bracht de snelle ontwikke-
ling van Schiphol tot een belangrijk internationaal centrum

ongewild het nadeel, dat ze de oplossing van het nationale

vliegterreinvraagstuk, waarvoor wij staan, zeer moeilijk
heeft gemaakt. ,Schiphol toch is in werkelijkheid in de
eerste plaats een ‘vliegveld voor Amsterdam geworden.
De hoofdstad heeft in Schiphol een vliegterrein, dat dicht-

bij gelegen – op den duur misschien te dicht – haar de
gelegenheid biedt op gemakkelijke wijze aan het interna-
tionale vliegverkeer deel te nemen.

Het internationale lïjnverkeer zoekt om voor de hand
liggende redenen kruispunten. Het lokale elment treedt

op de achtergrond. De centrale punten, waar de grote
lijnen elkaar kruisen om overgave van passagiers mogelijk
te maken, zijn in aantal minima. Hun aantal is aan een
minimum gebonden om de voordelen der grote snelheid in

de lucht niet te niet te doen door het tijdverlies, dat uit
landen en opstijgen voortvloeit, en om de onderlinge
contacten zo groot mogelijk te doen zijn.
Van de centrale stations uit worden afgelegen plaatsen
bediend door aanvoerlijnen. Er is overeenkomst met de
ontwikkeling in het spoorwegwezen, dat zijn aantal knoop-
punten tracht te limiteren, zijn aantal sneltreinen ten koste
van stoptreinen opvoert, zijn tussenstations bedient door
middel van bussen.

Om de zin van de centralisatie van het internationale
.lijnverkeer goed en in één oogopslag te vatten, kan men
niet beter doen dan een diagram der luchtlijnen in de wereld

na te gaan. Zo’n diagram zegtmeer dan een lang betoog.
Er blijkt o.a. uit, dat Frankrijk zijn internationaal
luchtverkeer bijna geheel op Parijs concentreert. Het
meest nabije station

van belang is Marseille op 660 km
afstand. Zwitserland concentreert zich op Zürich en Genève
(225 km). In Engeland en Schotland is Londen van over-
wegende betekenis. Het veld van Liverpool ligt op 270 km

en dat van Glasgow op 560 km afstand. België concentreert op Brussel.

Het lijnverkeer voor reizigersvervoer over de wereld

vereist een klein aantal knooppunten met grote kans op aansluiting in alle richtingen. In dit verkeer op lange of
tamelijk

lange afstand kan geen verschil worden gemaakt
tussen intercontinentaal verkeer en continentaal verkeer.

Dat het ene door de lucht gaat over een oceaan en het an-

dere, ook door de lucht, maar over land, kan geen factor zijn,
welke enig gewicht in de schaal legt. Het intercontinentaal

verkeer vindt evenzeer zijn voortzetting in het continen-
tale als omgekeerd. Beide hebben behoefte aan dezelfde
knooppunten
1)

Naast dit reizigersverkeer op lange afstand is en wordt

van het grootste belang: het vrachtvèrkeer, waarbij vooral

aan het tramp- of charterverkeer gedacht moet worden.
Nu in Nederland het luchthavenvraagstuk urgent aan
de
orde is, dient men zich het bovenstaande wel voor ogen

te houden. Twee vraagpunten komen naar voren:
le. Is zodanige uitbreiding
t
van Schiphol, dat het gedu-

– reiide jaren het enige grote vliegveldcentrum van
Nederland zal worden, gewenst en verantwoord of
moet naar een andere oplossing worden uitgezien?

2e. Floe wordt Rotterdam, voor hetwelk inschakeling

in het grote luchtverkeer (zowel vracht- als reizigers-
verkeer) een levenskwestie is, het best en het snelst
geholpen?

De beantwoording van deze vragen is – het werd in

de aanvang van dit artikel gezegd – moeilijk geworden
door de ontwikkeling, welke nu eenmaal sedert Mei 1945

in Nederland plaatsvond. Temeer, daar elke Oplossing
kostbaar is en spaarzaamheid, zowel bij de exploitatie
der vliegterreinen als bij de aanleg, geboden is.

Dat bij een dergelijke ingewikkelde situatie een strijd van meningen is ontstaan, spreekt vanzelf, evenzeer als
dat elke aanbevolen oplossing zwakke kanten heeft.

Schiphol heeft de situatie nu eenmaal scheefgetrokken.

Beide bovengestelde vragen een ogenblik samenvattend

moet met nadruk het volgende worden voorop gesteld.-

Er zijn een tweetal soorten motieven, welke bij de keuze

van goede oplossingen in de regel hun invloed doen gelden.
De eerste zou men zuiver sentimentsoverwegingen
kunnen noemen en wel, sentimentsoverwegingen, welke
voortspruiten uit een warm stadschauvinisme. Veel goeds
is in de loop der eeuwen hieruit voortgekomen. Dit uit een
zekere beperkte belangensfeer voortspruitende geoel voor de waarde van het eigen gebied heeft de stoot gegeven tot
menige krachtige actie, waarvan indirect ook andere ge-

bieden, ja, het hele land de voordelen wisten te trekken.
Daarvoor is dan vereiste, dat de uit het plaatselijk belang
voortspruitende.eisen niet in botsing komen met algemene
economische tendenties. De zeehavens van Amsterdam en Rotterdam geven hiervan goede, de havens van Vlis-

singen en Dordrecht slechte vobeelden. . Bij de laatste
lette het stedelijk chauvinisme niet intijds op ecônomische
factoren, die ongunstig lagen. Waarschuwende voorbeelden!
Indien de ontwikkeling van het verkeer ertoe leidt, dat
de luchtlijnen weinige centrale knooppunten van node
hebben om redenen van techniek en economie, verliest het
argument van heit grote lokale belang aan kracht. De
techniek ging en gaat nog steeds in de richting van groter
vliegsnelheid en van het gebruik van zwaarder toestellen.
Als gevolg hiervan wordt de nabijheid van een stedelijke conglomeratie bij het vliegveld een gevaar. De eisen, aan
ligging en constructie van het grote vliegveld te stellen,

‘)
In de overigens knappe brochure van de beer Kreiken wordt
gesproken van een positief aanwijsbare tendenz naar decentra1isatie
en dienovereenkomstig scheiding van het intercontinentaal en
continentaal verkeer. Deze tendenz zou zijn af te leiden uit buiten-
landse voorbeelden. Men zij met zon conclusie voorzichtig. In
Londen buy, wordt Northolt gebruikt voor het transatlantisch ver-
keer zolang Heathrow niet voltooid is. Het ligt – blijkens een infor-
inatie bij het ,,iIinistry of Civil Aviation” – in de bedoeling zoveel
mogelijk verkeer te concentreren in the ,,Capital Airport” (Heatli-
row).
Ook bij het gebruik van Orly inplaats van Le Bourget
spelen speciale factoren een rol.

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

407

veranderen snel. Al mag aan stedelijk chauvinistische ge-

voelens, ook bij het zoeken naar de oplossing van 1iging
van nieuws terreinen, zeker niet alle betekenis worden
ontzegd, zo zij men toch in hoge mate voorzichtig aan

deze meer waarde toe te kennen dan aan die van het

koisde, rationele argument.

Doet men dit niet, danis het gevaar zeer groot, dat een

te kort zicht het ruime gebied, waarop de vliegtechniek haar nut kan afwerpen, niet doet onderkennen, dat men

voorbij ziet de tendenz, welke op velerlei gebied in deze tijd valt waar te nemen, om tot coördinatie van belangen

te komen, dat men tenslotte, om het ‘op de gebruikelijke
manier te zeggen; door de bomen het bos niet ziet. Het halsstarrig pleiten voor een eigeb lokaal vliegveld, niet
zoals Beek, Enschede, Eelde voor de behandeling van een

toevoerlijn, maar voor een groot veld met internationaal
verkeer, kan tot gevolg hebben: het verkrijgen van een

station, dat de eigen naam der gemeente draagt, dat stede-
lijke toeschouwers trekt, maar tegelijk het achterblijven
1

bij de deelneming in het grote luchtverkeer, dat nu eenmaal

zijn eigen ontwikkelingslijn volgt.

Van Amsterdam en Rotterdam beide mag de nodige
zelfbeperking bij de eisen, welke zij momenteel menen te

moeten stellen, worden gevergd, direct ten bate van het
land, indirect ten bate van de gemeenten zelf.
Dit vooropstellend komt eerst beantwoording van de
vraag of Schiphol moet worden uitgebreid.

De kosten voor
uitbreiding
Schiphol, hetgeen practisch
neerkomt op de stichting van een groot in totaal 1.200 ha
beslaand nieuw vliegterrein, zullen omstreeks 130 millioen
gulden bedragen
2).
Wordt dit bedrag verwerkt, dan blijft
er geen sterk steekhoudend argument over om elders in
het westen van ons land een tweede veld aan te legg&i en
te exploiteren. Schiphol, het vliegveld van Amsterdam,
zal dan het grote centrale luchtvaartcentrum worden, ja,

het
moet
dat worden om zoveel mogelijk profijt te’trekken van de luchtverkeersfrequentie naar alle richtingen, welke
voor het reizend publiek zo voordelig is.
Economisch bezien ook zou groot-Schiphol tot het uiter-,
ste moeten worden benut. De 8 geprojeöteerde banen zou-
den hun rendement moeten opleveren. Dè 1otstandkoming
van het grootse plan der uitbreidingvan Schiphol zou

automatisch betekenen – bij de huidige financiële positie van ons land zeker – dat elders in Nederland geen vlieg-
veld van enig formhat, of het moest zijn voor andere doel-
einden, bijv. uitsluitend vrachtverkeer, vooieerst tot stand

kan worden gebracht. –
Het centrale knooppunt van luchtverkeer, dat Neder-land bedient, blijft,dan excentrisch gelegen ten opzichte
van het gebied, hetwelk het moet verzorgen, het verkeer
wordt blijvend scheefgetrokken en er komen geen sanerende
krachten op uit andere, meer centraal gelegen punten,
daar deze in hun ontwikkeling van meet af aan worden
belemmerd. Op de ontwikkeling van een centraal gelegen
punt zij van meet af aan de aandacht gevestigd.Zolang
hieromtrent nog niets is vastgesteld, breide men Schiphol
niet uit tot de centrale luchthaven der toekomst.
De luchthaven der toekomst moet een centraler ligging
hebben. En de ontwikkeling der dingen noopt ons, het
verband groter te zien dan tot dusverre. Een vliegveld
,,Stad 1-lolland” iou v66r de oorlQg veel aantrekkelijks hebben geboden. De destijds gepiojecteerde luchthaven
Leidschendam had het voordeel geboden tamelijk wel
in het economisch-geographisch centrum van de vierhoek
Amsterdam—Den Haag—Rotterdam—-Utrecht te liggen. Ware het thans, inplaats van Schiphol, tot belangrijk snij-
punt van luchtlijnen geworden, dan zou uitbreiding ervan
– gelijk thans voor Schiphol gedacht – de overweging waard zijn. Nu de ontwikkeling echter in een andere,
meer lokaal eenzijdige richting is geschied en het gebied in
Zuid-Holland boven de rivieren nauwelijks enig geschikt

) Deze en de volgende cijfers werden overgenomen uit het rap-
port inzake de centrale luchthaven van de K.L.M. (Februari 1948).

terrein, schijnt te bevatten (ook Leidschendam wordt nu

niet meer gunstig beoordeeld) om er startbanen voor zware

vliegtuigen op aan te leggen – tenzij met onevenredig
hdge kosten -, moet de gedachte aan de oprichting van
een luchthaven ,Stad Holland” op zij worden gezet.

Het is nu echter gewenst, het luchtverkeer voor reizigers
op lange afstand ruimer te bezien dan men doet, wanneer

men het centrum van Holland en Utrecht zoekt. De be-

tekenis van het overige Nederland en vooral ook van de

Benelux dient voor de bepaling van het knooppunt van

het wereidverkeer in het oog te worden gevat.

Vermoedelijk zal grote béhoefte ontstaan aan een ont-
wïkkeijg van een zeer groot luchtcentrum in de noord-
westelijke hoek van Europa, waar o.a. de vlieglijnen van

het transatlantisch verkeer, alvorens in oostelijke (groot

centrum Frankfort) zuid-oostelijke, noord-oostelijke rich-

ting zich te verlengen, hun eerste landingspunt vinden..
Daarvoor een luchthaven in Noord-Brabant te stichten

lijkt van belang.

1
De lokale belangen, d.w.z. die van Rotterdam, Den Haag

en Amsterdam, voor zover dit niet door het dfsn meer

locaal georiënteerde Schiphol bediend wordtr zullen, voor
zover de’ afstand per auto, bus of trein te groot bevonden
wordt, door luchtverbinding – ik denk aan de helicoptère,
waarover later meer – kunnen worden gediend.
En niet alleen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag,
ook Antwerpen n Brussel zijn met zulk een centraal ge-

legen knooppunt, dat talrijke verbindingen met grote
frequentie en dus grote kans op vlotte aansluiting kan heb-
ben, alleszins gebaat. & ontstaat er een luchthaven Bene-

lux, een poôrt voor het transoceanische luchtverkeer op
het Europese continent.
Thans onze tweede vraag: hoe wordt Rotterdam ge-
holpen, zowel voor de tijd, zolang het bedoelde grote
luchtcentrum er nog niet is en het verkeer door Schiphol
wordt scheefgetrokken, alsook voor de verdere toekomst?
Deze zaak heeft veel kanten. Alvorens nader erop in te
gaan lijkt het goed zich een klaar beeld te vormen

van de betekenis, welke de afstand van een vliegterrein
tot een bepaald gebied voor het daar wonend reizend pu-
bliek heeft. Men hoort allerwegen de klacht, dat het voor-deel van de luchtsnelheid zo verkleind wordt door het tijd-,
verlies ondervonden te land. Met name zou een wat grote
afstand van het vliegveld van de woonplaats niet tolerabel zijn. Is de vliegtijd groot (Indië of Amerika), dan betekent
tijdverlies te land weinig. Is de vliegtijd kort, dan wordt
bedoeld tijdverlies een groot, soms overwegend bezwaar

om de reis door de lucht te maken. De klacht is juist,
maar wordt te algemeen gesteld.
De tijd, welke verstrijkt véÔr de opstijging resp. na
de
landing, kan in drie, van elkaar onafhankelijke delen
worden gesplitst, t.w.:

ae rijtijd per auto of bus van de woonplaats naar het
vliegveld of omgekeerd);

de tijd op het vliegstation dooiv te brengen voor het vervullen van de nodige formaliteiten (in hoofdzaak
douane- en deviezencontrôle;

de tijd, welke verstrijkt van het ogenblik af, dat de
reiziger ,,uitgeklaard” is, tot het moment van starten
(bij aankomst wachten op de bus).

De drie tezamen kunnen bij korte afstand verkeer (Ne-
derland—Brussel of Nederland—Parijs) in verhouding tot
de hele reisduur groot, te groot zijn. Indien
Scbiphol
de
grote centrale luchthaven (dus ook voör Rotterdam) blijft,
zal in, de eerste plaats het tijdverlies onder a. genoemd,

moeten en kunnen worden gereduceerd. Dit tijdverlies is
ontegenzeglijk nodeloos groot. Het aandoen van Den
Haag met het gebruikelijke overstappen bij vervoer in de
K.L.M.-bus kan en moet worden vermeden. Voltooiing

van de afkortingsweg Ypenhurg—Burgerveen kan de rij-tijd bekorten.
Aan het tijdverlies, dat uit de spitsroedengang door

4
408

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948

douane en deviezencontrôle voortvloeit, zal – vrezen wij
– ook bij de meest ‘gunstige ontwikkeling van de grootse

internationale coöperatieplannen wel niet veel te verbete-

ren vallen. In de practijk is tot dusver van groter be-

tekenis het verlies onder c. genoemd. •Bij vertrek duurt
hèt vaak lang, soms zeer lang véÔr men in Schibhol

‘de wachtkamer kan verlaten. Hierbij treedt in het licht

de betekenis der frequentie van de verkeersgelegenheid.

Indien men uit een reeks opnamen zou kunnen vaststellen,

hoelang de Rotterdamse en ook de 1-laagse reizigers ge-

middeld in het restaurant van Schiphol zich moeten bezig-

houden alvorens de loudspeaker de bevrijdende klanken

doet horen, dat zij zich naar hun vliegluig kunnen begeven,

zal men waarschijnlijk tot de slotsom komen, dat in dit

wachten vooral het tijdverlies schuilt, dat de reiziger op
zijn reis te land ondervindt.
t

Afgezien van dit alles moet in het oog worden gehouden,

dat het in de aard van het luchtvaartverkeer ligt, dat bij

groter snelheid in de lucht het oponthoud te land relatief

meer gaat spreken. Elke snelheidsvergroting in de lucht

maakt relatief het tijdverlies te land ongunstiger. Ja, het ofroeren van de luchtsnelheid brengt mede, dat
de eisen van veiligheid meer geïsoleerdheid van het vlieg-
terrein gaat vergen, hetgeen kan betekenen: groter afstand

van de steden. En totale verkorting van reistijd van de
stad van inwoning naar het einddoel kan samengaan en

zal in veel gevallen samengaan met verlenging van het

tijdverlies, dat voortvloeit uit de reis van huis tot vlieg-veld, waar men opstijgt. Dit alles ligt – het zij nog eens

herhaald – in de aard van het vliegverkéer.

Verkorting van de reis van de woonplaats naar het vliegveld vormt intussen —het spreekt vanzelf – een

probleem, dat in elk voorkomend geval volle aandacht

vraagt. Deze verkorting wordt – het volgt uit de hiervoor
gemaakte opmerkingen – vooral in de hand gewerkt door
een veelvuldige frequentie van de reisgelegenheid te land.

Hoe groter deze is, hoe geringer de kans op tijdverlies door
wachten in het vliegstation.

De mogelijkheid het aahtal gelegenheden per bus (even-
tueel per trein) te vergroten hangt nauw samen met het

aantal vliegtuigen, dat dagelijks op het vliegveld opstijgt
i en neerdaalt. Immers, van het aantal passagiers, dat van
het wegvervoer gebruik zal maken, hangt af het aantal
vervoergelegenheden, dat te land kan worden geboden. Ook zo gezien kan voor een grote stad de aanwezigheid
van een groot vliegveld door veel toestellen daags te be-

nutten voordeliger zijn dan de aanwezigheid van en
‘dichterbij gelegen veld met belangrijk minder vlieg-

gelegenheid. De drukte op het vliegterrein, d.w.z. het
aantal gelegenheden tot reizen, vergroot de betekenis
ervan, ook voor reizigers van afgelegen plaatsen, in hoge
mate.
O
Een voorbeeld van bijzondere aard moge dit no’g ver-

duidelijken. Grote lijnrederijen zoeken nauw contact met de luchtvaartlijnen.Jk doel hierbij niet op het streven van grote rederijen zowel bij ons als in andere landen om zelf

aan de exploitatie van het luchtvaartverkeer deel te nemen.
Ik doel op het belang, dat een grote rederij erbij kan heb-‘
ben, zijn passagiers een gemakkelijke aansluiting op het
luchtverkeer te bezorgen.

Indi€n een.mailschip van de H.A.L. in Rotterdam aan-
komt, zal – zo stel ik mij voor – de directie verder reizen-
de passagiers een goede aansluiting per vliegtuig naar
verschillende landen in Europa willen geven. Reizigers nu,
die de reis over de Oceaan per Nieuw-Amsterdam prefe-

reren boven de zoveel snellere door de lucht (er zullen er
nog heel wat zijn), maaj die eênmaal in Rotterdam aange-

komen zo snel mogelijk naar Brussel, Parijs, of Kopen-hagen wensen door te gaan, zullen meer prijs stellen op
goede aansluiting dan op, nabijheid van de luchthaven.
Het aankornstuur van een oceaanschip is niet op een
uur na bij voorbaat vast te stellen. Het aantalmalen daags, dat mén .van het, vligveld af in een bepaalde richting’ kan

starten, is daarom van het grootste bélang. Men heeft meer

kans op het laatste moment nog een plaats geboekt te krij-

gen bij vertrek van 6, 8 of 10 vliegtuigen op eenzelfde route
welke kans een groot centraal vliegveld biedt, dan wanneer

het vertrek moet plaatsvinden van een vliegstation, dat

maar een bescheiden aantal reisgelegenheden daags door de
lucht biedt.

inmiddels moet er rekening mee worden gehouden, dat,

ingeval Schiphol niet wordt uitgebreid – zoals hiervoor

bepleit -, op andere wijze het accrès moet worden opge-
vangen. Al zal – neem ik aan – nog wel enige toeneming

van het aantal opstijgingen en landingen in Schiphol mo-

gelijk zijn, zo moet toch worden aangenomen, dat op spits-

uren – vooral bij ongunstig weer – de capaciteit te klein
wordt:

Een beslissing in het vliegveldvraagstuk van Nederland

moet worden genomen op een tijdstip, waarop de vlieg-

techniek wederom in een nieuwé baan ontwikkelingsmoge-
lijkheden gaat bieden. Daarop vooruitlopen is riskant,

daarop te wachten ret het nemen van beslissingen kan ons
achterop brengen.

De nieuwe ontwikkelingsmogelijkheid ligt in de helicop-

tère. Uit het stadium van proefneming nog niet geheel
uitgetreden, schijnt een snelle ontwikkeling voor de practijk
toch tot de zeer waarschijnlijke mogelijkheden te behoren.

In ons land rekenen o.a. Post en A.T.O. daarop. Komt de

helicoptèr’e in de naaste toekomst in aanmerking voor een,

zij het beperkt, passagiersvervoer (10 personen per vlieg-

tuig) en voor licht vrachtverkeer, dan zal dat op slag de

inzichten omtrent de plaats, waar een of meer nieuwe
vliegvelden moeten worden aangelegd, wijzigen. Indien
zowel van Rotterdam-Zuid als van de Rechter Maasoever

af per helicoptère vêrvoer kan plaatsvinden, zal de be-
hoefte een’ eigen vliegveld voor reizigersverkeer in de

nabijheid der stad aan, te leggen, verflauwen.
Vervoer uit de stadscentra naar een centraal vliegveld,

waar ‘een groot aantal luchtlijnen samenkomen, zou een

oplossing brengen, welke op geen andere wijze beter te

verkrijgen valt. Zo gezien beheerst de verwachting, welke
men al dan niet van een spoedige dntwikkeling der heli-
coptère kan koesteren, voor het moment de keuze van op-

lossing van het vliegveldvraagstuk.
Een toevallige gelukkige omstandigheid is, dat Ypenburg
een tijdelijke oplossing kan brengen. Voor een gering
bedrag aan investering (het cijfer van f 2 millioen wordt
genoemd) kan hier tijdelijk leen belangrijke uitbreiding
aan het reeds van het terrein gebruik makende vliegverkeer
worden verkregen. De verken, daar door de Duitsers
tijdens de bezetting uitgevoerd, schappen dez mogelijk-
heid. Reeds nu wordt van Ypenburg gebruik gemaakt,
buiten de lichtere toestellen, door Dakota’s, zowel voor
vrachtverkeer (wilde vaart) als voor charter-passagiers-
verkeer bestemd.

Op dit zogenaamde’E-veld, dat met een uitbreiding van nog geel. 10 ha, twee betonnen startbanen kan verkrijgen
van resp. 900 en 1080 meter lengte, welke laatste nog langer

geniaakt kan worden, kunnen toestellen van 27 ton gewicht
orden toegelaten. Voor een derde startbaan is ruimte
anwezig. De aanleg ervan zou echter in het belang van
de amateurs en lesvliegtuigen niet worden ondernomen.
Het bezwaar van de nabijheid van bebouwing en van
een grote verkeersweg geldt voor Ypenburg evenzeer als
voor Schieveen. Maar gezien het tijdelijk karakter, dat aan
eerstgenoemd terrein behoeft te worden toegekend, en de
lage kosten, zijn genoemde bezwaren niet hoog aan te slaan.
Met de aanleg van Schieven daarentegen zullen tien-
tallen millioenen gemoeid zijn, hij zal tijd vorderen en de

bezwaren, welke uit de exploitatie voortvloeien, zullen
zich met de toeneming der reisb’ehoeften sterker doen
gevoelen’. De bezwaren van Schieveen betreffen niét in
de laatste plaats de belangen der stadsuitbreiding’.
Rotterdam ,is zo gelukkkig geweest uit de nood,.dooi de
verwoesting ontstaan, een deugd te maken door een zeer

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

409

schoon ontwerp voor w’ederopbouw tot stand te brengen.
i)it ontwerp dreigt bij de uitwerking ernstig geschaad te

worden, als het vliegveld Schieveen tot stand komt.
Reeds nu werpt dit zijn schaduwen vooruit. Een mooi

partieel iithreidingsplan moest drie maanden na de vast-

stelling ervan worden gewijzigd en van zijn meest markante
details worden beroofd; hetvoornemen het nieuwe centrale
ziekenhuis in een noord-westelijk stadskwartier te bouwen

moest worden prijsgegeven. Door een gelckkig’ toeval

koh ‘een meer centraal gelegen tçrrein gekozen worden.
De in de Spaanse polder te vestigen industrieën lopen

gevaar h’i de knel te raken.
De moderne eisen aan vliegvelden gesteld zijn nu een-
maal zo – wij constateerden het reeds -, dat stad en veld

op behoorlijke afstand van elkaar moeten liggen.
Nie’t genoemd nog is de onrust; welke menig stedelijk
bewoner, vooral des nachts, door het geronk van de moto-

ren zal ondervinden, een bezwaar, dat zich ook in Amster-
dam doet gevoelen. Hetgevaar van neerstorting wordt

buiten beschouwing gelaten.

Onder de plannen, die het allereerst opgzet zullen noe
ten worden, v1ilt in de eerste plaats dat van een vliegveld

bestemd vooral voor goederenvervoer, het charterveî’voer
in het bijzonder. Dat dij een grote toekomst te verwachten
heeft, staat vast. Wil men een aanwijzing inplaats van cij-
fers, dan mag in herinnering w’orden gebraëht, dat hij een
officiële telling, in 1944 in Noord-Amerika gehouden,
bleek, dat de ,aircargo-freighters” een groter aantal toe-
stellen exploiteerden dan .de geregelde luchtlijnen tezaiiien.
De elasticiteit, van de vraag naar luchtvèrvoer, van

vracht evenzeer als van reizigers,
is
groot. Het scheppen
van verkeersgelegenheid, welke er voor het vrachtverkeer
in Nederland nauwelijks is, kan een ontwikkeling te zien
geven, waarvan wij ons thans auwelijks een voorstelling
maken. In Rotterdam hebben reeds verschillende zaken
zich toegelegd op de expeditie van het vrachtverkeer door
de lucht. Ook de Maatschappij Nederland is, zoals bekend,
op dit punt zeer actief geweest door met de N.V. Frits
Diepen Vliegtuigen in November 1947 een luchtverkeer-
maatschappij op te richten, die, als ik mij niet vergis,
wel niet alleen het vervoer van ‘goederen nastreeft, maar
toch in ieder geval het vrachtverkeer wil dienen. De
Nederland sloot een soortgelijke overeenkomst met een
Engelse Maatschappij.
Rotterdam komt wel het allereerst in aanmerking zich
de gelegenheid tot dit soort vervoer te zien geopend. De
wilde vaart heeft zijn zeehavens groöt gemaakt, hij zal

dit ook zijn luchthavens ,kunnen doen. Maar niet alleen
Rotterdam, ook voor andere gebieden is de totstandkoming
van een luchthaven voor het vrachtvervoer van erninent
belang. –
Hoe groot het lokale belang ook moge zijn, bij de op-
lossing moet boven het lokale worden uitgezien. De Rotter-
damse zeehavens strekken zich sedert lang •buiten het
gemeentelijk gebied uit, niet alleen geographisch, ook eco-
nomisch. Bij de voorzieningen, welke getroffen moeten
worden om Rotterdam een grote luchthaven voor vracht-
verkeer te bezorgen, zal in meerdere mate nog de blik
buiten het eng lokale gericht noeten worden. Streekbe-
langen treden naar voren. 1-loe groter het gebied, hoe’
sterker ontwikkelingsmogelijkheid. Hoe meer belanen de
toekomstige luchthaven dient, hoe meer stimulans tot
snelle ontwikkeling.
Behalve de bezwaren: hieivooi’ uiteengezet tegen een te
dicht op een stad gebouwde luch€haven, weegt nog het
groter bezwaar van een te eng getrokken belangencirkel. -in hoofdzaak in twee richtingen, wat de geographische
,sitnatie.betreft, kan een oplossing worden gezocht; naar
de.noordzijde ‘en. naar de. zuidzijde.
-:.Aa’..de noordaijde yan Rotterdaiïi is de keuze door ter-

xeingesteldheidzeer -beperkt..Men schijnt dan als’ vanzelf
op. S.chieveen’ aangeWezen

te worden. Deze oplossing is te

eng, te klein gezien. Komt men et tôt de aanleg van een

veld met zes banen, dan ligt het geheel te bekneld, te dicht

bij bebouwingen en grote verkeerswegen; spoorwegaan-
sluiting zal er moeilijk, zo niet onmogelijk blijken, uitbrei-

dingen ian het terrein eveneens: De kliinatologische om-
standigheden, factor van groot belang, zijn erniet gunstig,

ja, vermoedelijk in sommige jaargetijden. slecht.
liet enig wezenlijk voordeel van een terrein ten noorden

van Rotterdam zou zijn de gunstige ligging ten opzichte

van het Westlancl, dat zeker graag zijn hoogwaardige
producten snel door cle lucht naar de buitenlandse markt

zal willen exporteren, terwijl Den. Haag tav. zijn reizigers-
verkeer wat gunstiger zou komen te liggen dan tav.
Schiphol, een voordeel, dat om vooraf aangegegéven redp-

nen meer schijn dan werkelijkheid is.
Aangezien het transport vanaf ‘t Westlancl pr vracht-

auto zal geschieden, geldt hierbij echter hetzefde als hier-

vddr voor het reizigersverkeei- is geconstateerd. De los-
en laadtijd evenals de wachttijd zijn van meei’ betekenis
dan de grootte van cle afstand van plaats van lading tot
vliegvld. Ook veelvuldigheid van ve’rvoergelegen heid door

de lucht zal in veel gevallen een rol spelen. Een op groter

afstand gelegen luchthaven met groter oi3twikkelingsmo-
gelijkheid zal in de aanvang Inisschien minder, maar op
den duur meer voordelen bieden dan de meer nabije haven
met beperkte ontwikkelingsmogelijkheid.
Zo richt als vanzelf de blik zich op gebieden ten zuiden
van Rotterdam. De keus is ei’ ruimer: Zoekt men in het
gebied van de zandgronden in Noord-West Noord-Brabant,
dan heeft men in cultuurtechnische zi’n het voordeel, dat

geen beslag, v,’ordt gelegd op agrarische grond van hoge
waarde, hetgeen thans meer dan ooit,nu Nederland lijdt

aan tekort aan goede grond, .een factor van grote bete-

kenis is.
Een luchthaven in de Noord-West kop van Noord-Bra-
bant kan centrum worden van een uiterst belangrijk
economisch gebied. l3Ahalve voor het grote havengebied
van Rotterdam, waarvan het ruwweg 80-40 km verwijderd
zal liggen, kan het vervoei- trekken van de Zuid-Hollandse
eilanden, een deel van Zeeland, de Betuwe, Noord-Brabant.
De Zuid-Hollandse eilanden kunnen technisch bezien nu
reeds voor een belangrijk gebied hun landbouw intensive-
ren. Komt het vijf-eilandenplan .tot stand, waarmede de
invloed van het zoute w’ater wordt teruggedrongen, dan zal

dit gebied zich westwaarts nog belangrijk kunnen vergroten.
Grote belangen kunnen hiermede gediend zijn. Mogen
,voor het momént de uitvoermogelijkheden van hoogwaar:
dige tuinbouwproducten gering zijn, zo zal voor de toekomst

dit geval toch optimistischer mogen wordeti beschouwd.
Steeds is het verkeerde politiek, geweest zulke gevallen
naar de toestaiid van vandaag te beoordelen. Er is geen
reden om niet in de verdere otwikkelingsmogelijkheid
van onze tuinbouw te geloven, tenzij mén de toekomst van
het hele economische leven in West-Europa somber ge-
kleurdwil zien, in welk geval men beter doet zich ook niet
in plannen voor grote ontwikkeling van onze luchtvaartte

begeyen.

T-let is zelfs de vraag of een intensivering van de land-
bouw op de Zuid-Flollandse n voor zover mogelijk ook
op een deel der Zeeuwse eilanden niet een levenslc’estie
is voor de daar wonende en werkende bevolking.- En of
daarmede niet enige tegemoetkoming wordt geboden aan
het jaarlijks toenemend tekort aan landbouwgrond.
Behalve deze belangrijke landbouwgebieden, waarbij ook

gedeelten van NoordBrabant gevoegd kunnen worden.
zal dan door een deel van de industrie in die provincie
het profijt getrokken kunnen worden ‘ande aanwezigheid
van een grote luchthaven voor vrachtvervoer binnen zijn

ressort; ‘
Behalve door een net van goede wegen (deels reeds aan-
wëzig) zal op Biet te kostbare wijzç spoor
;
en tramaanslui-
ting kunnen worden verkregen; voor het havengebied van
Rotterdam oa. een niet te onderschatten voordeel..

410

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948

Nog méér perspectieven opent de keuze van een lucht-

haven ten Zuiden van Rotterdam. De idee der Benelux,

waarachter heel België en Nederland zich eendrachtig
stellen
3),
kan er sterk door bevorderd worden; een gemeen-
schappelijk belang zowel van Antwerpen als van Rotter-

dam kan worden gediend: Waar juist de tegenstelling tussen.

de havens telkens en telkens weer tot moeilijkheden aan-

leiding geeft en de oude rivaliteit telkens en telkens (na-

tuurlijk) aan de dag treedt, zou de exploitatie van een

grote luchthaven, die beider belangen dient, bijzonder

gunstig kunnen werken, belangen van bevrachters in beide

plaatsen dooreen kunnen strengelen. Welnu, als men het
meest noordelijk gedeelte van de zandgronden kiest, zal

de afstand tot Antwerpen niet meer dan rond 50 km be-

dragen, een afstand, welke per spoor of vrachtauto (hij

eerste klas wegen) niet te groot mag worden geacht.

Conclusies.

Bovenstaande beschouwingen leiden, kort samengèvat,

tot de volgende conclusies:

Er is dringend behoefte aan de spoedige totstand-

komingvan een korte verbindingsweg Rotterdam—Schip-hol (weg Ypenburg—Burgerveen) en aan verbetering van
de vervoersgelegenheid (meer frequentie in de busaienst).

Het vliegveld Ypenburg worde van startbanen voor-
zien en tijdelijk benut omvodral het goederenvervoer door
de lucht tot ontwikkeling te brengen.

Nauwkeurig worde gelet op de ontwikkelingsmoge-

lijkheid in de naaste toekomst van vliegtoestellen (helicop-
tères), waarmee ee’ri snelle passagiersverbinding van de

centra der steden net een cèntraal vliegveld kan worden

tot stand gebracht.
Men berame plannen voor de bouw van een lucht-

haven voor vrachtverkeer in het Noord-Westelijk gedeelte

vanNoord-Brabant en voor een centrale luchthaven voor

passagiersverkeer, al dan niet annex aan de eerste. De
Benelux-idee worde hierbij in acht genomen.

Men zij voorzichtig grote bedragen te investeren

in de uitbreiding van Schiphol en de aanleg van Schieveen.

Rotterdam.

Ir A. PLATE.

) Dr H. C.
Kuiler schreef twee laren geleden reeds in de
NRC.
over de wenselijkheid van de bouw van een Nederlands-Belgisch
vliegveld.

HET SOCIAAL-ECONOMISCH

ONDERZOEKINGSWERK IN DE NEDER-

LANDSE GEMEENTE.

Met de groei van de economische wetenschap begint
meer en meer bij de openbare en semi-openbare instanties
begrip te ontstaan voor de mogelijkheden welke het
practisch economisch onderzoekingswerk biedt. Niet in

de laatste.plaats hebben hiertoe dé recente oorlogsgebeurte-
nissen en de vernieling en ontwrichting, welke deze aller-
wegen met zich meehrachten, bijgedragen. Men zag in,
dat kennis van zeer vele onderwerpen .en heersende ten-

denties van het allergrootste belang is om te kunnen komen
tot een juiste beoordeling van de ontstane situatie en

mogelijke wijzigingen hierin voor de toekomst. Het valt
dan ook niet te verwonderen, dat o.a. vele gemeenten
belangstelling zijn gaan tonen voor het sociaal-economisch
onderzoekingswerk. De huidige problemen van hijv.
volkshuisvesting en industrialisatie eisen alle kennis van

de structuur en tendenties van de oitwikkeling op velerlei
gebied, waaraan men ‘vroeger betrekkelijk weinig aandacht
heeft geschonken. Alen wenst meer geïnformeerd te zijn
over de positie, die de gemeente in kwestie inneemt ten
‘opzichte van de omliggende gemeenten, van gemeenten
van gelijke grootte en van het Rijk, men wenst een ge-
fundeerd oordeel over de waarschijnlijke toekomstige be-
volkingsontwikkeling, de ontwikkeling van de industrie
en de handel, het aantal woningen benodigd en de ver-

deling hiervan over huurklassen en grootte enz. enz.

Al deze, in wezen zuiver economische problemen zijn
voor vele gemeenten tengevolge van de omstandigheden

belangrijk geworden. Ook in het algemeen is het echter duidelijk geworden, dat, al zijn ‘er géén bijzondere om-

standigheden, quantitatieve kennis van al wat op dit

gebied in de gemeente leeft een noodzakelijke voorwaarde
voor een vooruitstrevend gemeentebeleid is.

In vschillende gemeenten in ons land is men er op

bovenstaande overwegingen toe overgegaan onderzoekin-

gen, al of niet op grote schaal, te laten instellen naar de

..economische en sociale structuur van de gemeente en haar

onmiddellijke omgeving. Een moeilijkheid, waarmee de

onderzoeker echter blijkens de ervaring vrijwel overal te

kampen heeft, is het ontbreken van statistisch materiaal.

Zo er in het verleden van het verzamelen van statistische

gegevens sprake is geweest, geschiedde dit niet met een

bepaalde verwerking van de cijfers voor ogen. Het gevolg

is dan ook, dat deze cijfers voor cljrecte verwerking dikwijls

volkomen ongeschikt zijn. Steeds dient men zich hij het
samenstellen van ,,statistieken” duidelijk voor ogen te

stellen, met wélk doel dit samenstellen geschiedt. De vorm’
en wijze van verzamelen moeten en mogen slechts vanuit
dit gezichtspunt worden vastgesteld.

De consequentie hiervan is, dat op de onderzoeker de’

eerste plicht rust de bestaande gegevens zoveel mogelijk

om te werken tot een voor het doel geëigende vorm en

daarnaast te zorgen, dat tot het verzamelen van nieuwe
gegevens wordt overgegaan. T

let behoeft weinig betoog,
dat de gegevens van de bevolkingsadministratie naast de
volkstellingeii en de bedrijfstelling 1930 voor het onder-
zoek van iedere gemeente van eminent belang zijn en dat

het beschikbaarkomen der gegevens van de volkstelling
1947 een belangrijke verlichting van de taak van de
onderzoeker zal betekenen.

Dient het verzamelen ‘an statistische gegevens vanuit
een bepaald gezïchtspunt te geschieden, welk gezichts-

punt bepaald wordt door het doel, dat men zich voor ogen
heeft gesteld, dan impliceert dit, dat med zich een duide-

lijk beeld moet hebben gevormd van de wijze, waarop het
onderzoek dient te worden ingericht. Gedegeïi kennis van

het terrein, waarop men zich beweegt, alsmede de nodige

ervaring op dit gebied zijn dan ook hier evenals bij ieder
ander onderzoekingswerk onmisbaar. Daarnaast is echter
bij de verwerking van op dit gebied richtinggevende

massaverschijnselen een gedegen statistische kennis nodig,
çlie zich niet mag beperken tot, het grafisch uitbeelden
van de waarenomen ontwikkeling en het opstellen van
overzichtelijke tabellen, maar die zich moet uitstrekken

tot en met de methode en toepassingsmogelijkheden
van de waarschijnlijkheids- en correlatierekening. Het

vellen van een ob,lectief oordeel en het uiten van een ook
maar enigszins gefundeerde verwachting zijn zonder deze
technische hulpmiddelen in vele gevallen volkomen uit-
gesloten.

Komen we thans tot het onderzoek zelf. De grondslag hiervoor is •uiteraard de bevolkingsprognose. Men dient
een idee te hebben van de omvang van de toekomstige

grootte der bevolking. Een nauwkeurige analyse van de
geboorte- en sterftecijfers en de vestigings- en vertrek-cijfers is hiervoor vereist en niet in de laatste plaats zal

hierbij de nodige aandâcht moten worden besteed aan de
onderlinge samenhang dezer grootlieden. Nog teveel

beschouwt men de genoemde cijfers onafhankelijk van
elkaar en vergelijkt men bij’v. sterfte- en geboortecijfers

van verschillende gemeenten onderling. Welke de fout
is, die hier gemaakt wordt, zien we onmiddellijk duidelijk,

wanneer we bedenken, dat een sterftecijfer een samenge-
steld cijfer is, dat wordt beïnvloed door de sterftekans
voor iedere leeftijdsklasse en de verdeling der ]evolking
naar leeftijdsklassen èn dat een geboortecijfer afhanke-
lijk is van de vruchtbaarheid per leeftijdsklasse van de
aanwezige vrouwelijke bevolking, van het percentage

26 Mei
1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

411

gehuwden per leeftijdsklasse en van de verdeling over de
leeftijdsklassen. Het zijn dan ook voornamelijk de sterfte-

kansen en vruchtbaarheidscijfers, die ons een inzicht

in de toekomstige groei der gemeente zullen moeten ver-
schaffen. Tezamen met een analyse van de vestigings- en
vertrekcijfers, waarbij vooral economische oorzaken een

rol. spelen, zal deskundige bewerking van de genoemde

reeksen ons in staat stellen, met een bepaalde mate van

waarschijnlijkheid te bepalen, binnen welke grenzen de

bevolkingsomvang op zekere tijdstippen zich zal ontwikke-

len. De min of meer fantastische ideeën, die men zich van
de groeimogelijkheden van bepaalde steden opgevoel af
gevormd heeft, kunnen op deze wijze getoetst worden
en maar al te vaak blijkt, dat onjuiste schattingen op

lichtvaardige of niet vakkundige verwerking van statis-
tisch materiaal berusten.

Is aldus de basis voor het onderzôek gelegd en heeft

men als werkhypothese een tussen de vastgestelde

grenzeii gelegen bepaalde bevolkingsomvang aangenomen,
dan kqpon
op
grond hiervan alreeds zeer belangrijke

conclusje woder getrokken. Op grond namelijk van de

totale liyplkngomvng èn de eveneens geëxtrapoleercle
verdeling-ovep
4Q
verschillende leeftijdsklassen kan men

zich a1leeers èe beeld vormen van de quantitatieve
omvang yn çje toekomstige benodigde woningvoorraad.

Naar versphjll
~
ndq gezichtspunten kan men deze in de
toekomst OeNyqji
.
ste woningvoorraad naar grootte (en dus

huurwaar4) gçar verdelen. In de eerste plaats kan men

zich hierbjj’baspn op de inkomensverdeling en aan de
hand hiera bepalenwelk bedrag men in de toekomst
in dj yeschillehl inkomensklassen zal kunnen en ook

willen ijeyer ‘aan huisvesting, terwijl men zich daar-
nht 9p bet st
a
ndpunt kan stellen, dat in verschillende
gevallen de gezinsgrootte als maatstaf voor de grootte
van de vereiste woning zal moeten dienen. Ook de behoefte
aan schâlen, kerken e.d. zijn uit de geschatte bevo1king-
cijfers af te leiden. Voorts leert de bevolkingsstructuur
ons de grootte der productieve en beroepsbevolking kennen.
Deze beroepsbevolking zal dan verder gesplitst dienen te worden in een deel, werkend in de zgn. verzorgende
bedrijven en beroepen, en een deel, dat zijn bestaan
vindt in de primaire bedrijven. Statistische onderzoekingen,
door het Nederlandsch Economisch Instituut voor enige

gemeenten verricht, hebben uitgewezeii, dat op grond
van het materiaal der bedrijfstelling een goed bruikbare
‘splitsing mogelijk is. Een analyse van de verzorgende
bedrijven en hun spreiding over de verschillende stads-
wijken
(we
denken hierbij in het bijzonder aan winkel-

bedrijven, kleine ambachtsbedrijven, café’s en restaurants)
zal in, vele gevallen slechts mogelijk blijken, indien de

onderzoeker zelf tot het verrichten van een bedrijfstelling
overgaat. Voor het benaderen van een toekomstige ont-
wikkeling is evenwel daarnaast steeds onderscheiding
nodig tussen het verzorgend en het primaire gedeelte in
deze bedrijven. Daartoe moet ,evengenoemde splitsing
steeds w’orden gemaakt.

De theorie der vestigingsfactoren zal een inzicht moeten
verschaffen in de toekomstige structuur van het primaire
bedrijfsleven, in het bijzonder de industrie. Veelal is ge-
bleken dat men van mening is, dat bij de industrievestiging
vooral toevallige factoren een rol spelen, zodat men
hienzver geen betrouwbare uitspraak zou kunnen doen.

Wij achten dit standpunt ten enenmale onjuist. Een on-
juiste vestigingsplaats zal men niet ten koste van een
vrijwel onrendabele productie kunnen en w’illen handhaven.
‘Onderzoekingen van het Centraal Instituut voor Industria-
lisatie hebben dan ook duidelijk aangetoond, dat er binnen
bepaalde grenzen van een duidelijke gebondenheid van
de Nederlandse industrie aan bepaalde vestigingsvoor-
waarden kan worden gesproken. T-Toe belangrijk een juiste
benadering van de kansen, der primaire bedrijven is,
springt in het .00g, wanneer men zich realiseert, dat
vestiging van primaire- bedrijven het aanzijn geeft aan

hevolkingsaanwas, die op zijn beurt weer groei van ver-

zorgende bedrijven te weeg brengt. Ieder uitbreidings-

plan, niet alleen voor industrieterreinen, maar ook voor

woningbouw en verzorging, heeft naast de natuurlijke
loop der bevolking het primaire bedrijfsleven als uitgangs-

punt en de economisch-statistische verwerking van de
gegevens, èn uit de plaats zelve, én uit het gewest, het

land, en zelfs de wereldeconomie, als grondslag.

In onze’ tijd van kapitaa]schâarste is het van groot be-

lang, investeringen, die op niet gefundeerde verwachtingen
berusten, te vermijden. Daarom dient aan, elk gemeente-
lijk’ of gew
estelijk uitbreidingsplan een nauw’gezet sta-

tistisch en econometrisch onderzoek vooraf te gaan. Eerst de economisch-statistische ontwikkeling, gevolgd door de
economisch gefundeerde beoordeling en verwachting, pro-
blemen, welke blijkens de ervaring, door het Nederlandsch
Econoisch Instituut bij zijn onderzoekirgen ten behoeve

van enige gemeenten opgedaan, voldoende geleidelijkheid
en wetmatigheid vertonen om door kwantitatieve analyse

te worden benaderdi Eerst daarna kan het woord zijn aan de technici en aesthetici.

Amersfoort.

L. H. KLAASSEN.

/

DE VERHOUDIÎG TUSSEN DE VERENIGDE

STATEN EN DE PHILIPPIJNEN.

Nu de volkeren in Zuid-Oost-Azië alle zonder uitzon-
ring hun politieke zelfstandigheid hebben gekregen of
zullen krijgen, wordt het vraagstuk van de situatie van de
Westerlingen in het kader van het economisch leven

dezer volkeren van eminente betekenis, terwijl binnen de
grenzen van dit probleem de kwestie van de positie van
de Westerse natie, die in het verleden de nauwste betrek-
kingen met het desbetreffende Aziatische land onderhield,
daarbij sterk op de voorgrond treedt. Voor de Philippijnen
zijn dit sinds ongeveër het begin dezer eeuw de Verenigde
Staten van Amerika geweest.

De oeerwegende A meriliaanse ineloed.

Men kan zeggen, dat de Verenigde Staten de Philippijnen
in economische zin grotendeels gemaakt hebben tot wat

ze nu zijn. Zij hebben er veel kapitaal in gestoken, er tal
van Amerikaanse ondernemers heengezonden en het opge-

nomen in hun eigen douanegebied, zodat de Philippijnse
producten in de Verenigde Staten eën vrij en onbelemmerd
afzetgebied hebben gekregen. De op 4 Juli 1946 uitgere-
pen onafhankelijkheid zal de Phïlippijnen op de duur
ongetwijfeld voor het probleem stellen, op welke wijze zij een deel van hun goederen elders kunnen kwijtraken.
Hoezeer de Philippijnen economisch samengeweven zijn
met de Verenigde Staten, blijkt eensdeels uit de statisti-
sche gegevens, doch kan anderdeels uit tal van impondera-bilia worden afgeleid.

T
at

de cijfers betreft kan.gewezen
worden op de investeringen in handelsbedrijven. Volgens
de gegevens van 1938 zouden daarin 598 millioen pesos
zijn belegd, w’aarvan 204 millioen door Philippino’s, d.i.
deel. Van de vreemdelingen, die dus 66 pCt beheersen,
staan de Chinezen bovenaan met 149 ‘millioen pesos, of
25 pCt en dan komen de Amerikanen met 121 millioen
pesos, di. 20 pCt. Veel groter is de Amerikaanse invloed in het mijnwezen, waarvan in 1939 48 pCI inhanden
-was
• van de Phiiippino’s en 37 pCt van de Amei’ikanen. Nog sterker is echter de commerciële afhankelijkheid van de
Verenigde Staten, daar in 1939 niet minder dan 68 pCt

van de invoer daarvandaan kwam en 76 pCt van de uit-
voer daarheen ging. Behalve de manillahennep die een
wereldmarkt heeft, hangen alle Philippijnser producten af van de Amerikaanse markt. Indien

wat op de duur wel
iaarschijnlijk is

de Philippijnen sterker geïndustriali-
seerd worden, zal de Amerikaanse invloed op het gbied
van de nijverheid zeker overwegend.zijn. Tenslotte zijIl er
nog vele imponderabilia van de Amerikaanse invloed,

r •

412

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948

t.w. de betekenis van de vele technische, agrarische, econo-

mische en culturele adviezen, die van Amerikaanse zijde
gegeven worden. -.

De onafhankelijkheidskwestie is reeds voor de oorlog

tal van jaren aan de orde geweest en heeft toen vele up
en downs medegemaakt, al naar gelang de democraten

of de republikeinen in de Verenigde Staten aan liet bewind

waren, terwijl de vrees voor de Japanse expansie onge-

twijfeld remmend op de oiitwikkeling heeft gew’erkt. Toen

de oorlog echter was gewonnen en dus het Japanse gevaar

was bezworen, is de onafhankelijkheid door de dediocrti-
sche Regering der Verenigde Staten verleend en zijn de

Philippijnen dus vrij plotseling in de situatie gekomen,
waarnaar
,
zij in politiek opzicht steeds hadden verlangd,

doch waartegen zij vanuit economisch standpunt toen
nog altijd hadden opgezien. Om de overgang op

economisch gebied te verge makkelij ken, hebben de

Verenigde Staten met liberaal gebaar een aantal zeer be-

langrijke concessies verleend, die door de Philippijnen

ongetwijfeld op prijs ivorden gesteld én ten dele gerecipro-

ceerd zijn, doch de onder hen heersende opvatting, dat zij

tenslotte toch het exploitatie-object van de Amerikanen
zijn, niet geheel tot zwijgen hebben kunnen brengen. Een

dergelijk antagonisme doet zich in alleZuid-Oost-Aziatische
gebieden voor en zelfs soms nog in scherper vorm, zoals

Nederland de laatste tijd tot zijn teleurstelling en tot

zijn schade in Indonesië heeft moeten ondervinden.

.Er zijn dus in de verhouding tussen de Verenigde Staten
en de Phïlippijnen enerzijds duidelijke .toenaderingsten-

densen en anderzijds onmiskenbare verwijderingstendensen
aanwezig.

Ruime vergoeding van oorlousschade

De eerste grote concessie, die de Amerikanen gedaan

hebben, is de vergoeding van een groot deel der oorlogs-
schade. Deze schade, die de Philippijpen hebben opgelopen,
is te stellen op Am.
S
800 millioen. Daarvan werd bij de Philippine Rehabilitation Act 1946 een bedrag van $ 520

millioen vergoed ten behoeve van particuliere en over-

hoidseigendomrnen, terwijl bovendien nog $ 100 millioen

aan surplusvoorraden ter beschikking werd gesteld, welke
niet behoefden te worden terugbetaald. hieruit kan men
zien, met welk een milde hand de Verenigde Staten hebben
medegewerkt aan de wederopbouw der Philippijnen.
inderdaad blijkt wel .eer duidelijk hun gode wil tQn
opzichte van laatsgdnoemd land.

De wederzijdse in en uitvoerrechten en accijnzen

Een andei’e toenaderingstendens bestaat hierin, dat beide landen op het gebied der in- en uitvoerrechten en accijnzen

jegens elkande” belangrijke concessies hebben gedaan.
Bij wederzijdsd overeenkomst is in dit opzicht het volgende bepaald.
Tot 4 Juli 1954 zullen de Amerikaanse productenT in de
Philippijnen en de Philippijnse producten in de Verenigde
Staten van Amerika Vrij van het gewone invoerrecht
worden ingevoerd. In de periode van 4 Juli tot en met 31
December1954 zal 5 pCt van de gebruikelijke Philippijnse,
resp. Amerikaanse rechten worden geheven, gedurende
het jaar 1955 10 pCt en gedurende de jaren 1956 tot en
met 1972 zullen de rechten elk jaar met 5 pCt worden
verhoogd. In deze jaren zal dus een stelsel yan preferen-
tiële rechten bestaan, terwijl in de periode van 1 Januari
1973 tot 4 Juli 1974 en verder vanaf 4 Juli 1974 dezelfde

rechten zullen worden geheven. Vorenbedoelde rechten-
heffing geldt echter niet tenaanzien van de nader te noe-
men Philippijnse goederen, waarvoor door de Verenigde Staten tot 4 Juli 1974 invoerquota vrij van invoerrechten
worden toegestaan. Verder is bepaald, dat speciale invo-
rechten, indien.deze geheven wbrden, voor de Amerikaanse
rsp. Philippijnse goederen niet hoger mogen zijn dan voor
de goederen van andere vreemde landen. In dit opzicht is

dus de behandeling op voet van meestbegunstigde natie

voorbehouden.

Wat de uitvoerrechten betreft; hebben de Verenigde
Staten en de Philippijnen zich verbondep deze niet te.

heffen op hun producten voor de uitvor. naar elkanders

gebied. Tenslotte zullen binnelilandse heffingen op artike-

.len, indien zij worden opgelegd, voor de wederzijdse pro-

ducten niet hoger zijn dan die welke van de overeenkom-
stige goederen van het binnenland of van andere vreemde

landen worden gegevën. Dit betekent dus een behandeling
op nationale voet èn op voet van meestbegunstigste natie..

De
?egeliUng
der ineoerquota.

.

Beide partijen laten elkander in beginsel vrij, desgewenst

quota in te stellen tot beperking van de invoer. Er bestaat
grote kans, dat van dit recht.binnen niet al telangetijd

door de Philippijnen gebruik zal worderi.gemaakt om dë

invoer te beperken, teneinde minder luxe-consurnptiegoe-

deren tôe te latei en aldus ruimer baan te maken voor
kapitaalgoederen ten behoeve van de opbouw van het

productie-apparaat van het land. Wat de Verenigde Staten
betreft, deze hebben zichzelf dooi’ de toepassing van invoer-
quota ten aanzien van de Philippijnen de beperking op-

gelegd, dat dergelijke quota alleen kunnen worden inge-

voerd, als bepaalde Philippijnse producten bezig zijn een
belangrijke concurrentie aan te doen aan Amerikaanse of

dit vermoedelijk zullen doen. Verder mogen de ingestelde

quota over een periode van twaalf hiaânden niet kleiner

zijn dan dein de voorafgaande periode van twaalf maanddn’

in werkelijkheid ingevoerde hoeveelheid.

– liet invoerrestrictiestelsel he’eft’ook’ ‘en andere n’ gun-
stiger kant. Het werkt namelijk, wanneer vobr een be-
paalde tijd ten âanzien van zekere artikelen vaste quota

worden vastgelegd, in deze ongetwijfeld gunstige zin, dat

men yoor de betrokken periode althans zeker is van de
invoermogeljkheid daarvan. Zo hebben de Verenigde
Staten ten aanzien van een aantal Philippijnse producten

voor de periode 1946-4974 een jaarlijks dalende hoeveel-

heid goederen ten invoer toegestaan, t.w. voor suiker
)

touw, rijst, sigaren, tabak, cocosnotenolie en paarinioeren

schelpen. Voor de tijd vanaf 4 Juli 1974 zijn deze quota

tot nul gereduceerd en behoeven de Verenigde Staten dus
niets meer van deze Philippijnse goederen toe te laten,
indien zij dit wensen. De verleende concessies zijn derhalve
van atlopende aard; na 28 jaar hebben zij geheel opge-

houden te bestaan. Vorenbedoeld stelsel heeft voor de Philippijnen het grote voordeel, dat zij tot 1974 de tijd

hebben voor hun producten, die vrijwel uitsluitend op
de Amerikaanse markt zijn aangewezen, andere buiten-

landse markten te zoeken en dus nieuwe buitenlandse

relaties aan te knopen.

Het kapitaalterkeer tussen beide landen’ en

dé onderlinge

tvisselstabiliteit.

Ten aanzien van de wiselkoers tussen de Philippijnse peso en de Amerikaanse dollar is overeengekomen, dat

deze stabiel zal blijven, de omwisseling, van pesos in dol-

lars niet zal worlen opgeheven en geen beperkingen zullen
worden toegepast ten aanzien van de overmakingen van
gelden van de PhiJippijnen naar de Verenigde Staten dan

niet toestemming van de Amerikaanse President. Men
heeft dus een vrij kapitaalverkeër tussen beide landen
bedongen. De Verenigde Staten zijn zelfs zovergegaan.

dat zij hebben gestipuleerd, dat indien de Philippijnse
Regering zichhieraan niet houdt, de overeenkomst, waarbij
eerstgenoemd land zich heeft verplicht tot de hiervoren
vermelde verlaagde invoerrechten en vastgestelde quota

voor Philippijnse producten, komt te vervallen.
Een bepaling als Lieze werpt wel een duidelijk licht op

de financiële afhankelijkheid van de’Philippijnen ten op-
zichte van de Verenigde Staten. Er is veel Amerikaans
kapitaal geïnvesteerd in de Philippijnen en de credietgeyers
wensen gevrijwaard te worden voor het risico, dat., door

26 Mei 1948

ECONOMISCH-S’TATISTISCHE BERICHTEN

413

depreciatie van de peso de waarde van het geïnvesteerd.

Amerikaans kapitaal wordt verminderd of dat door devie-
zenbeperkingen deze investeringen practisch een deel van hun betekenis zullen verliezen. Een regeling als de voren-

bedoelde is inderdaad te beschouwen als een daad van

wijs beleid, aangezien de ervaring heeft bewezen, dat

debiteuren soms trachten door bepaalde monetaire mani-

pulaties van een deel hunner verplichtingen te worden

ontslagen.

De positie der wederzijdse burgers.

Niet onbelangrijk is de regeling van de positie der weder-
zijdse burgers, die in de Philippijnse constitutie is opge-
nomen. Deze is voor de Amerikaanse burgers en bedrijven

in de Philippijnen zodanig vastgesteld, dal 7ij gelijk is

aan die van de Philippijnse burgers en bedrijven, voorzover
betreft de benutting van alle natuurlijke w’elvaartsbronnen
in dat gebied met name de grond voor landbouw, bosbouw.

mijnbouw tot hét publiek domein behorend en het water,

de mineralen, steenkool, petroleum en energie of energie-
bronnen, alsmede de exploitatie van de ,,public utilities”,

zoals spoor- en tramwegen, vliegwezen, telegraaf, telefoon
en gas- en electriciteitswerken. De hiervoren vermelde
term ,,tot het publiek domein behorend” is in zover van
veel belang, dat, zoals in Nederlands-Indië, men enerzijds
moet onderscheiden tussen de aan de bevolking toebeho-
rende grond en die welke daartoe niet valt te ‘rekenen,
dus de zgn. woesté grond, die tot het staatsdomein beho’ort
en aan particulieren wordt verpacht om daarop onder-nmingen te stichten. De bevolkingsgrond blijft dus uit
handen van de vreemdelingen, in casu de Amerikanen,
doch voor de uitgifte van staatsgrond zijn de Amerikanen
even gelijkgerechtigd als de Philippijnen. Dit is dus de
noodzakelijke basis voor de Amerikaanse grote landbouw-
cultures. Een dergelijke basis is ook gelegd voor Ameri-

kaanse bosbouw- en mijnbouwondernemingen, alsmede
voor Amerikaanse , public utilities”.
Deze regeling is ongetwijfeld zeer practich en vernuftig
omdat daardoor aan de Philippino’s de kans ontnomen
wordt te zeer te chicaneren ten aanzien van de Amerikaanse
exploitatie op dit gebied. Daartegenover is niets bepaald
ten opzichte van de industrie, doch het ligt voor de hand,

dat daarvoor een dergelijke regeling ook minder nodig is,
aangezien deze tak van bedrijf hoge eisen aan onderpemers-
talent en technische kennis stelt, die de Philippijnen in
mindere mate bezitten. Afzonderlijke beschermingsmaat-
regelen voor Amerikaanse industriële bedrijven zijn dus
niet nodig. Men ziet hieruit, dat inderdaad een practische

regeling is .getroffen om het Amerikaanse bedrijfsleven in
de Philippijnen de nodige bewegingsvrijheid en bedrijfs-zekerheid te verlenen. Dit neemt overigens niet weg, dat de maatregel door de Philippijnse Regering gemakkelijk
kan worden ontdoken, door formeel’veliswaar de gelijkheid
der Amerikaanse en Philippijnse belnghebbenden te erken-
nen, mar in werkelijkheid Philippijnse aanvragen vlot
in te willigen doch’ de behandeling van Amerikaanse ver-zoeken om exploitatie op de lange baan te schuiven.

Amerikaanse ontepredenheid.

Het is overigens algemeen bekend, dat ondanks de ge-
troffen regelingen het Amerikaanse ondernemerskapitaal
geenszins tevreden is °over de behandeling in de Phi-
lippijnen ondervonden en daarom grote terughoudend-
heid aan de dag legt ten aanzien ‘van nieuwe investeringen.
Dit bleek duidelijk, toen bij de opening van de tweede
conferentie van de Economic Commission for Asia and the
Far East, van 24 Nove’mber-6 December 1947 te Baguio
(bij Manilla) President Roxas van de Philippijnen had
verklaard, dat Amerika maar eens wat minder aandacht aan Europa moest besteden; omdat Azië hun hulp meer
nodig had. In antwoord daarop gaf de Amerikaanse ver-
tegenwoordiger duidelijk te kennen, dat men niet zo na-
drukkelijk zijn politiek op het vragen van Amerikaanse hulp

moest instellen, omdat het er in de eerste plaats op aan
kwam. dat de Aziatische landen intern’ orde op zaken

stelden en zelf initiatief en voortvarendheid toonden.
Voor de ontevredenhëid van Amerikaanse zijde zijn dan

ook redenente over. De voornaamste zijn de volgende.
Corruptie.
Het is een feit, dat in de Phii’ppijnen,

zoals overal elders in de zelfstandige Aziatische landen,

een ernstige corruptie heerst bij de ambtenarij. Dit is van-

uit Europees standpunt bezien een ernstig nadeel, doch
erkend moet wo’den, dat de Amerikaanse ondernemers

een dergelijke toestand weliswaaro als een bezwaar, doch

geenszins als een onoverkomelijke moeilijkheid beschouwen.
Zij hebben geleerd zich aan een dergelijke situatie aan te
passen, zodat zij deze niet eens als iets bijzonder ernstigs

ondervinden.
Stille tegenwerking.
Erger is de stille tegenwerking,
die vreemdelingen, Amerikanen incluis, van de Philippijnse
Overheid ondervinden. Wanneer zakenlieden op reis willen

in de Philippijnen en sterke vertraging plegen te onder-
vinden bij het verkrijgen van een vergunning daarvoor,
maakt dat geen bijzonder gastvrije indruk. Wanneer zij
hun verblijf willen verlengen en daarbij moeilijkheden

ervaren, wordt deze onplezierige indruk versterkt. Ojaan-
genaam is ook, dat vreemdelingen, geen woonlufizen of
zakenpanden in eigendom kunnen hebben, terwijl die
voor hen toch zo gewenst zijn.

Een andere moeilijkheid is de soms bij de rechterlijke
macht aan de dag tredende tendens om de Philippino’s
gunstiger te bejegenen dan de vreemdelingen. Zo zijn’
wel vonnissen geveld, waarbij de rechten van Philippijnse
kolonisten tegen vreemde eigenaren van gronden zodanig
in bescherming zijn genomen, dat de rechten van laatst-
genoemden in het gedrang komen. Vreemae (dat wil du.s
meestal’ zeggen Amerikaanse) zakenlieden hebben boven-‘
dien de indruk gekregen, dat zij het in een proces tegen
de Regering of een regeringslichaam nooit koi’iden winnen.
National isat ietendensen.
Deze zijn Vrij sterk ontwik-
keld. Telkens is er sprake van pla’nen om nieuwe industrie-

en, (die winst beloven, met medewerking van de Over-
heid te stichten, aarbij deze een deel van de winst krijgt
en invloed op de bedrijfsvoering kan uitoefenen. Particu-
lieren hebben, behalve op het gebied van de public utiities, hiertegen grote bezwaren, omdat door deze staatsbemoeie-
nis het particulier initiatief wordt belemmerd.
Be000rdeling Qan Philippino’s.
Weliswaar heeft de
Philippijnse Regering’ zich verplicht de Amerikanen op

gelijke voet als de eigen landgenoten te behandelen ten
aanzien van de openbare nutsbedrijven en de exploitatie
van
natuurlijke
hulpbronnen, doch ten aanzien van indus-
trie en handel geldt deze ,,pariteit” niet. Animositeit tegen
vreemdelingen en een wetgeving, die deze nogal tegenwerkt,
houdt de investering in de industrieën tegen. Op het gebied
van de groothandel is ondertussen wel een grote toeneming
van Amerikaanse belangstelling merkbaar, doch de kapi-

taalsinvesteringen zijn op dit gebied niet groot. Daaren-tegen ondervinden de groothandelaren het bezwaar, dat
zij, terwijl zij zich strict aan de prijsvoorschriffen houden,

dikwijls beffierken, dat dit niet het geval is met de Philip-
pij nse handelaren aan wie zij doorveckopen.

Conclusie.

Uit het hier medegedeelde blijkt wel, dat de Amerikanen
in de Philippijnen zich wel d,e waarborging van bepaalde
rechten hebben weten te verzekeren, doch dt zij toch
wegens de meermalen in de practijk aan de dag tredende
animositeit van de Phiippino’s nog altijd een gereserveer-
de houding aannemen voorzover betreft de investering
van kapitaal daar te lande. In nog sterkere mate geldt dit
voor de andere vreemdelingen, die minder rechten hebben
dan de Amerikanen ,

‘s-Gravenhage.

Mr D. 1. HIJLSHOFF POL.

414

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948

BOEKBESPREKING.

Afzetsystemen in de Z(ritserse buitenlandse handel
1)

Het is, voorzover wij hebben kunnen nagaan, niet vaak

gebeurd, dat men de betekenis, die verschillende in de

buitenlandse handel in zwang zijnde afzetsystemen ver-
tegenwoordigen, verhoudingsgewijs heeft nagegaan. Ni

is het in een tijd als deze, waarin men, de balans opnemend

van de structuurwijzigingen, die zich gedurende de oorlogs-

jaren hebben voltrokken, en uitziend naar de balte wijze,
waarop men nog aan 4iet internationale ruilVerkeer kan

deelnemen, van eminent belang die betekenis te kennen.

Daar de schrijver van het onderhavige werk zich ten doel

stelt een bijdrage te leveren tot een succesrijke export-
politiek, welke immers, in hoge mate door het verkoop-

systeem wordt bepaald, zijn er termen aanwezig a priori
belang aan dit werk toe te kennen. Wij zullen er daarom

in het navolgende met een enkel woord nader op ingaan.

– Teneinde tot zijn doel te komen, heeft de schrijver het


boek in twee delen gesplitst. In het eerste wordt de theorie
behandeld, in het tweede deel de betekenisvan de verschil-

lencle afzetsystemen, getoetst aan de hand van een enquête.
De,çl 1 geeft de fundamentele indeling in directe, indirécte

en colictieve export en de’ elementen, die op deze export-

systemen invloed uitoefenen. Dit deel wordt afgesloten

inet een tabellarisch overzicht van de voor- en nadelen van

de verschillende afzetsystemen. Wij zien in dit deel niet

veel meer dan compilatiewerk – hoe helder ook gesteld –
‘waarvan de inhoud en de gedachten in grote lijnen over-
eenstemming vertonen met ,,Der moderne Handel” van

Hirsch
2),
merkwaardigerwijze door schr. echter niet ge-

raadpleegd. Een theoretische basis, welke de noodzaak
yan de gekozei indeling in afzetsystemen aangeeft, hebben

• wij evenwel niet kunnen bespeuren.
1-let zwaartepunt van het boek ligt in ‘het tweede deel,

waarin de resultaten van de enquête naar de betekenis van de afzetsysternen worden behandeld. Dit ‘deel is dus inte-

ressant, zowel vanwege het voorbeeld van een enquête,

dat erin wordt gegeven, als vanwege de daarmee verkregen

resultaten.
De enquête is gehouden in het jaar 1943 onder auspi-

ciëu van het ,,Schweizerisches Wirtschaftsarchiv” en de
,,Schweizer Mustermesse”. 1-let doel van de enquête was,
de structuur en de organisatie van de handel in het ,,nor-

male” jaar 1938 te leren kennen.
In het laatstgenoemde jaar bedroeg het totale aantal

fabrikanten en handelaren, dat zich met export bezighield,
meer dan 8.000. Geregeld en systematisch werd deze export
echter door ongeveer 2.000 firma’s verzorgd. Van het aan-

tal potentieel exporterende bedrijven werden er aan 1.500

een vragenformulier toegezonden, waarbij zo goed mogelijk
rekening werd gehouden met de verschillen in technisch,
economisch en juridisch opzicht, verschillen in branche, bedrijfsgrootte en ondernemingsvormen, alles ingedeeld

volgens kantons.
De methode van enquête was de schriftelijke. Hoewel
daardoor van tevoren vaststond, dat de bereidheid tot het
geven van antwoord lager zou zijn dan bij een mondelinge

enquête het geval is, heeft men toch de eerder genoemde
w’eg gekozen. Volgens schr., omdat de schriftelijke enquête.
meer uniforme en dus voor wetenschappelijke doeleinden

beter vergelijkbare antwoorden oplevert. Men kan zich
voorstellen, dat – waar het beantwoorden van de gestelde

vragen enige tijd eiste – de schriftelijke methode werd
gekozen; waarom deze methode van enquêteren echter
betere resultaten zou opleveren dan de mondelinge, kan
niet recht duidelijk worden genoemd. Wellicht zou onder

de gegevei omstandigheden een combinatie van de twee

methoden de beste resultaten hebben opgeleverd.

‘) ,,Vertriebsîormen im Auszenhandel von Erzeugnissen der
Industrie und des Gewerbes unter besonderer Berücksichtiguflg
der schweizeriscben VerhsItnisse” door Pietro G. Sohrmann-LugOfl,
Bazel
197,
Basler Betriebswirtschaftliche Studien, Heft
5.
‘) Grundrisz der Sozialôkonomik
V-2,
Tfibingen
1925.

De gestelde vragen hadden betrekking op de omzet

volgens de verschillende verkoopsystemen in hoeveelheid

en waarde en in procenten van de totale export, welke ge-

splitst werd in afzet in Europa en in overzeese landen;

voorts op de aard van het fabricageprogramma, de grootte

van het bedrijf, de ervaringen met de verkoop in het

buitenland en de betalingscondities.

Van de uitgezonden vragenformulieren leverde er 23 pCt
bruikbare antwoorden op. Gezien de grote verscheidenheid

van gezichtspunten, welke bij de keuze der te enquêteren

bedrijven in acht werd genomen, en hetaantal classificaties,

dat voor de verwerking vereist was, was dit percentage,

mede gezien de zeer matige voldoening aan de eis van proportionaliteit in vier hoofdgroepen van industrieën,

onvoldoende om er enigermate exacte conclusies aan te

verbinden. De/conclusies, die kunnen worden getrokken,
dragen daarom noodzakelijk het karakter van tendenties,

ook tengevolge van het feit, dat het aantal exporterende

irmas, ‘zowe.l wat omvang als samenstelling betreft, een

wisselende grootheid is. De belangrijkste tendenties zijn

dan in de eerste plaats, dat 90 pGt van de export direct

(w.o.
via agenten) plaatsvindt, en in de tweede plaats,

dat verreweg meer dan de helft van de export bestaat uit

merkartikelen, hetgeen ten nauwste samenhangt met dë

eerste tei”dentie.
Hoewel de gevonden resultaten aanbevolen worden als

basis voor verdere onderzoekingen, stellen de nigemene

conclusies uit het boek teleur. Schr. heeft namelijk ook

aangekondigd, dat hij richtlijnen zal geven voor de toe-komstige exportpolitiek. Na met behulp van de enquête

geregistreerd te hebben, dat: 1. in het overgrote deel der
gevallen geen wijziging in de exportorganisatie wordt
overwogen; 2. er een belangrijke tendentie bestaat de

tussenhandel bij de directe export uit te schakelen; 3.

de collectjeve export voor de toekomst van weinig belang
wordt geacht en 4. er ia een klein deel der gevallen systema-

tisch marktonderzoek wordt bedreven, wordt voor de
toekomst als ontwikkeling gezien, dat: a. consumptie-

goederen meer op de binnenlandse dan op de exportmarkt

zullen kunnen worden afgezet; b. de bestaande, doelmatige,

organisaties zich aan de nieuwe verhoudingen zullen moeten

aanpassen; c. de internationale ruil in collectieve banen
zal worden geleid; d. exportstimulatie alleen zal slagen,
wanneer het industriële kleinbedrijf en het handwerk voor
de export kunnen worden ingeschakeld. Dit laatste is niet
in overeenstemming met het onder a. gestelde. Daar ons
geen oplossing voor dit raadsel wordt gegeven, kan hoog-

stens worden verondersteld, dat Zwitserland voor ongeveer
gelijke problenTen staat als welke voor Nederland zijn ge-
signaleerd. Voorts bestaat er geen directe en logische
aansluiting tussen de geconstateerde opinies en de voor
de toekomst geziene ontwikkeling, waarvoor het vereiste
grondmateriaal ook in niet voldoende mate aanwezig is.
Inplaats van richtlijnen te geven, worden dus verwachtin-
gen uitgesproken.
Wij kunnen, tenslotte, ons oordeel als volgt samen-
vatten. De problemen, welke samenhangen met de groei
van de Organisatie van de handel in het kader van de door
de oorlog teweeggebrachte structuurveranderingen, ver-
dienen nader onderzoek. Het onderhavige werk biedt
hiertoe interessante aanknopingspunten, daar bij wijze

van tendentie wordt aangewezen ,hoe de handelsorganisatie
van een land met een ver voortgeschreden industriële ont-
wikkeling is samengesteld, wat een nog te weinig concreet
behandeld onderwerp is. De techniek en de uitwerking
van de gehouden enquête verdienen (critische) aandacht.

Eindhoven. Dr
T.
VAN REES.

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STTISTISCHE BERICHTEN

415

AANTEKENING.

DE ENGELSE ANTI-MONOPOLIEWET

‘In de loop van April ji. heeft de Engelse Regering een
,,Monopoly (Inquiry and Control) Bill” bij de volksver-

tegenwoordiging ingediend, een ontwerp, dat reeds tot

vele discussies aanleiding heeft gegeven. Naar aanleiding

van dit wetsontwerp onderwerpt Hermann Levy in ,,The

Banker” van deze maand de plannen van de Engelse

Regering aan een critisch onderzoek
1).

Het overheidsoptreden tegen monopolies kan, aldus

schrijver, twee vormen aannemen. In de eerste plaats is
èen frontale aanval mogelijk, uitgande van de opvatting,
dat monopolies als zodanig ongewenst zijn en daarom.

dienen te wcuden geëlimineerd. Deze opvatting is thans

verouderd. Het is langzamerhand gebruikelijk om bij anti-
monopoliewetgeving uit te gaan niet van het feit, dat er

monopolies
zijn,
maar van de vraag, wat de monopolies

doen. .

In het licht van deze opvatting is het te betreuren, aldus hljver, dat de nieuwe ,,Monopoly Bill” niet is voorafge-

.gafi door een diepgaand onderzoek naar de monopolisti-
sche politiek, die in de laatste jaren door kartels, trusts
e.d. in feite is gevoerd. Toegegeven zij, dat de nieuwe
wet in de mogelijkheid van dergelijke onderzoekingen

voorziet; deze zullen echter geschieden door-de ,,Monopoly
Commission”, aan te wijzên door de ,,Board of Trade”, en alleen in bepaalde gevallen, wanneer de ,,Board of Trade”
daartoe het initiatief neemt.
De ,,Board of Trade” kan gevallen aan de commissie
voorleggen, wanneer bepaalde voorwaarden aanwezig zijn.

Deze voorwaarden houden in:

dat tenminste één’ derde van bepaalde goederen in
een bepaald gebied wordt.. geleverd door of, aan één
persoon, of:

dat tenminste één derde wordt geleverd door of aan
een combinatie van personen, die onder ,,restrictive agree-
ments” werken, of:

S. dat als gevolg van bepaalde regelingen van het be-
drijfsleven bepaalde goederen
niet
worden geleverd.

Wanneer de commissie heeft gerapporteerd, dat de
waargenomeh practijken tegen ht algemeen belang in-
druisen, kan de Regering vervolgens ingrijpen.
De bewoordingen van het wetsontwerp, aldus Levy,
wekken de indruk, dat de Regering de ,,voorwaarden”,

welke moeten zijn vervuld om de wet te kunner? toepassen,
als exceptioneel beschouwt. Dit is in feite niet het geval;

zij zijn vrij algemeen waarneembaar. Slechts weinigen in

Engeland weten, hoe ,,restrictive practices” in toepassing
worden gebracht en hoe uitgebreid hun werkingssfeer wel
is. Het schijnt, dat de nieuwe ,,Monopoly Bill” een materie
wil regelen, waarover men eigenlijk slecht is ingelicht. Juist
daarom ware een voorafgaand diepgaand onderzoek nood-
zakelijk geweest. ,,The present procedure is all too remi-
niscent of thé modern trend of ,,planning” – where the
plans are made without much consideration of what
actually is to be planned”.

De nieuwe wet mist dus de nodige precisie. Dit is voorhl
het geval, nu het begrip ,,algemeen belang” in het ontwerp
is geïntroduceerd. Hoe is dit begrip nauwkeurig te omlij-
nen?

Deze moeilijkheid leidt tot een volgende overweging.
Wanneer het begrip algemeen belang” inderdaad moeilijk
te definiëren is, is het.dan juist om het initiatief tot het
verrichten van onderzoekingen naar monopolistische prac-
tijken over te laten aan een departement? Er kunnen
immers monopolies zijn, die uit een oogpunt van econo-
mische politiek door de verschillende kabinetten verschil-
lend kunnen worden beoordeeld. Sommige commentatoren
hebben het betreurd, dat overheidsmonopolies niet binnen de werkingssfeer van de nieuwe wet zijn gebracht. Voorts

‘)
In een artikel ,,Aclion against Monopoly”, blz. 89.

is ook reeds betoogd, dat vakverenigingen eveneens onder

de wet hadden moeten vallen (zij zijn er thans uitdrukkelijk

niet onder begrepen).
Anti-monopoliewetgeving, aldus concludeert schrijver,
zal zijn doel, het bevrijden van het economisch leven van

restrictieve practijken, niet bereiken, indien de wetgever

niet geheel zeker is van hetgeen hij wenst te voorkomen.

In dit opzicht dient de nieuwe .wet beslist duidelijker te

worden geformuleerd.

INTERNATIONALE NOTITIES..

PROBLEMEN RONDOM DE BUITENLANDSE HANDEL
VAN DUITSLAND.

Voor de Engels-Amerikaanse zône bestaat tegenwoordig
een vate wisselkoers tussen de mark en de dollar, t.w. 1
mark is 30 dollarcent. Door de vaste wisselkoers is het

mogelijk de Duitse exportwaarde ook in dollars, en de

Duitse importwaarde ook in marken uit te drukken.
Beide waarden lopen echter vooralsnog zo uiteen, dat liet

wenselijk werd geacht in het bijzonder de iiivoer van

levensmiddelen (en daartegenover de uitvoer van steen-
kool) buiten de vaste omrekeningskoers te houd&n. Was
dit niet gebeurd, dan zou men het volgende te zien krijgen:

de grote import van levensmiddelen zou de prijzen in
Duitsland sterk doen stijgen, daar de wereldmarktprijs,

bijv. voor graan en vet, veel hoger ligt dan le Duitse
binnenlandse prijs, indien men beide prijzen meet aan de

nieuwe dollar-markverhouding (1 : 3,33). Indien echter
een andere verhouding was aangenomen, bijv. 1 mark is
50 dollarcent, dan zouden voor de invoer van levensmid-
delen minder marken behoeven te worden aangewend. De
prijs

voor deze invoer zou daardoor de binnenlandse prijs
meer naderbij komen. In het belang van de Duitse import,

d.w.z. uiteindelijk in het belang van de verbruiker, zou
dan de nieuwe wisselkoers (1 mark is 30 dollarcent) als
te laag moeten worden beschouwd. Vandaar, aldus de
,,Rheinische Zeitung” van 8′ dezer, de gemaakte uitzon-

dering voor deze categorie van importgoederen.
Het omgekeerde is het geval met de steenkooluitvoer,
die nog altijd het grootste deel van de Duitse export uit-maakt. Door de vastgestelde koers blijft de totale Duitse

exportwaarde laag, lager dan wanneer bijv. de koers zou zijn bepaald oj’ 25 of slechts 20 dollarcent, uitgedrukt in

marken.

Een aanpassing aan de wereldmarktprijs zou door

laatstgenoemde koers gemakkelijker worden.
De Duitse buitenlandse handel bevindt zich dus, daar invoei’ van levensmiddelen en uitvoer van steenkool de

grootste posten van de Duitse internationale handel uit-
maken, op haar weg naar aanpassing aan het wereldmarkt-
prijsniveau in een dilemma wat betreft de definitief vast
te stellen wisselkoers. In het bijzonder na de geldsanering,

indien eventueel, volgens Generaal Clay, een nieuwe koers
zal worden vastgesteld, zal dit dilemma acuut worden.
De volgende overweging zal, aldus de ,,Rheinische Zeitung”,
bij dit vraagstuk beslissend moeten zijn: de buitenlandse
handel van Duitsland zal waarschijnlijk nog gedurende
lange tijd een passief saldo blijven vertonen i.v.m. het
invoeroverschot aan levensmiddelen, industriële grond-
stoffen en iiistallaties. Derhalve moet de import met be-
hulp van de wisselkoers worden begunstigd, d.w.z.. er moet
een zo hoog mogelijke koers voor de mârk worden astge-
steld. De invoer wordt dan goedkoper, waardoor ook de
schuld aan het buitenland kleiner zal worden. De import
begunstigefide wisselkoers, die, naar te verwachten valt,
na de geldsanering met het oog op de nog niet ten volle
op gang gekomen Duitse exportbedrijvigheid zal worden
vastgesteld, kan echter slechts een oplossing voor de over-
gangstijd zijn, dus .totdat de Duitse export zich geheel heeft
kunnen ontwikkelen èn de invoerbehoefte, in de eerste
plaats door het herstel van de Duitse landbouw, zal zijn
verminderd.

416

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Mei 1948
DE RUBJiERPRODUCTIE EN -CONSUMPTIE IN
DE NAASTE TOEKOMST.

Tijdens haar vijfde vergadering, onlangs te Washington
gehouden, heeft de Rubber Study Group schattingen

gemaakt van de productie van natuurrubber en van de

wereldconsumptie van natuur- en synthetisch rubber
voor de jaren 1948 en 1949.
De wereldproductie van natutirrubber werd voor 1948
gschat op ongeveer 1.391.000 ton, terwijl de totale con-

sumptie van natuur- en synthetische rubber werd geraamd

op ongeveer 1.745.000 ton, waarvan ongeveer 1.310.000

ton natuurrubber. Voor 1949 zouden deze cijfers respectibve-

lijk 1.547.000 en 1.747.000 ton bedragen.

Onderstaande staatjes geven de verwachtingen van de’

Rubber Study Group voor genoemde jaren meer gedetail-

leerd weer. De cijfers voor 1949 moeten echter, aldus de

Study Group, met de grootste voorzichtigleid worden

gehanteerd.

Produ.utie van natauri-ubber (in 1.000 long fons).

1948

1949

Malakka

……………………..
675
700

Indonesië

…………………….
370

.
460

Ceylon

……………………….
90
90

Indo-China

…………………..
45 80

Brits-Borneo …………………..
62
65

Burma

………………………..
11
12

Liberia

………………………….
25
27

Andere landen

. .
.

…………….

113

t
118

Totaal

…………
.

……………

1.391
1.547

Vernerking oan natuur- en synthetisehe rubbe,r.
(in 1.000 long fons)-

1948
1949

Natuur-
Synth.
Totaal
Totaal
rubber
rubber
Verenigde Statefl

. 576 392 968 917

Verenigd ‘Koninkrijk
205
5
210
225

Frankrijk
93
9
102
117

Nederland
12

12 14

België

… . ………
)
17 17

Tsjechoslowakije
. . .
*)
16
16

Italië

…………..
*) *)
28 30

Denemarken

……
*)
-.

4
4

Hongarije
.*)
3
3

Australië

………..
24 24 25

Canada
33 20

53
49

Andere landen

. . .
,

)
‘)
308
330

Totaal

………….
1.312

433
1.745 1.747

) De consumptie van synthetische rubber wordt niet afzonderlijk
vermeld. Het totale verbruik van deze rubber voor de aldus aan-
geduide landen wordt op ongeveer
7.000
ton geschat.
Bron:
,.The Board
01
Trade Journal’ van
8
Mei
1948.

N0GM4ÂLS HET PONDEN’VRAAOSTTJK VAN FRANKRIJK.
De Britse, Belgishe en Franse regeringen hebben’ onder

handelingen gevoerd over het vraagstuk van het tekort
aan ponden in Frankrijk. Een oplossing van dit vraagstuk
wordt gezocht in de richting van het ter beschikking stellen
van een gedeelte van het Belgische pondenbezit aan Frank-
rijk. Als achtergrond van deze onderhandelingen moet
worden gezien het kreven naar bevordering van de Euro-

pese clearing.
De suggestie, dat een gedeelte van het Belgische ponden-
bezit ad £ 27 millioen zou kunnen worden gebruikt door
Frankrijk om importen uit het sterlinggebied te financie-
ren, is, zo meent ,,The’Economist” van 15 dezer, ongetwij-
feld acceptabel voor Frankrijk erÇ Engeland. Het bijzondere
voordeel voor Engeland zou zijn, dat het Belgische ponden-
bezit beneden het goudpunt van £ 27 millioen (vgl.
,,E.-S.B.” van 29 October 1947) zou komen te liggen,
waardoor het steeds aanwezige gevaar van goudafgifte

zou verdwijnen. Het voordeel voor België ligt minder voor

de hand. Door deze overeenkdmst verbeurt België de be-

lofte van Engeland om meer goud te krijgën en zet een vor-
dering op Engeland om in een op Frankrijk. De bereidheid

van België om een dergelijke overeenkomst te overwegen

schrijft ,,The Economist” toe aan het verlangen van dit

land om de plannen voor inter-Europese clearing te zien
geaccepteerd door de zestien Marshall-landen
1).
België

zou ni. zeer gebaat zijn met multilaterale clearing van
Europese saldi, meei’ nog dan elk ander land.

1)
Zie de artikelen van Prof. Dr
F. A. G.
Keesing over ,,Het plan-Marshall en bet inter-Europese betalingsverkeer” en , ,Inter-
Europese translerabiliteit” in ,,E.-S.B.” van
27
Augustus en
5
November
1947!

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Hoewel de geldmarkt in de afgelopen week overwegend
ruim is gebleven, trad op Vrijdag ji. een tijdelijke verkrap-

ping in, welke de callgeldrente tot 1 pGt deed oplopen.

1-let is niet onmogelijk, dat grote betalingen op de bijzon-
dere heffingen, wèlke omstreeks deze tijd plaatsvonden,
de verkrapping hebben veroorzaakt. De volgende dag was

de spanning weder voorbij en daalde de, callgeldrente
weer tot j pCt, op welk niveau niet alle aanbod geplaatst

kon worden. In de marktdisconto’s kwam slechts weinig

verandering; alleen was driemaandspapier tegen het einde
der week tegen 1 pCt aangeboden, hetgeen een lichte

daling betekent. Niettemin zijn de’ disconto’s in de open’
markt op een dergelijk peil, dat ruiltransacties nog niet
zeer’ 1nend zijn. De omzetten bleven dientengevolge
gering.

Het bericht, dat de Nationale Adviesraad in de Vei’-

enigde Staten, welke adviseert omtrent de uitvoering van het Marshafl-plan, een devalutie van sommige valuta’s in
de toekomst wenselijk achtte, veroorzaakte Dinsdag 18

Mei ji. op de Amsterdamse beurs een haussestemmirig.
Toevallig viel dit samen met een mededeling omtrent

een nieuwe vordering van Amerikaanse fondsen. De vol-
gende dag realiseerde men zich, dat de Nederlandse gulden

zeker niet in de eerste plaats vbor devaluatie in aanmer-
king komt, waarop een zeer scherpe koersreactie volgde.
De publicatie van de uitgebreide lijst van Amerikaanse

fondsen — obligaties en preferente aandelen -, welke
‘gevorderd zullen worden, had hierop geen merkbare in-
vloed. Ook’de volgende dag zette de koersdaling zich voort,
totdat Vrijdag jl. weer enig herstel intrad. Per saldo
kwamen de aandelenkoersen vrijwel op het niveau van het
einde der voorgaande week.
Zolang de koers van de binnenlandse dollarlening blijft op
het peil van het einde der afgelopen week, nl. 102 pCt, zal
het provenu der gevorderde dollareffecten hierin wel gro-
tendeels belegd worden, daar men a pari met deze middelen
de binnenlandse dollarobligaties kan verkrijgen. Aan de
beleggingsmarkt zullen dan ook vermoedelijk weinig nieuwe
middelen worden toegevoerd.
Het is verheugend, dat de emissies der’ beide tabaksonder-
nemingen nog een betrekkelijk gunstig onthaal hebben
gevonden. De Nederlandse particuliere belegger is dus be-
reid gebleken om een aandeel te leveren in het materiële
herstel van Nederlands-Indië.
De beleggingsmarkt toonde inde afgelopen week slechts zeer geringe veranderingen. De
3-3*
pCt conversielening
1947 was fractioneel lager op
981/,
terwijl de 3 pCt in-
vesteringscertificaten eveneens een geringe daling ver
toonden tot
995/8
pCt.
Het koersverloop op de aandelenmarkt moge blijken uit
onderstaande tabel.
14 Mei ‘ 21 Mei
1948

1948

A.K.0 .

………………….

175

169*
Van Berkel’s Patent

………. ‘129 GB

127

•°-‘•

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

417

14 Mei 21 Mei

1948 1948

Lever

Bros: Unilever C. v. A
…..
289
1
288

Philips

G. b. v. A
……………
259
261

Koninklijke Petroleum
.
……….
334 337

l-l.Aj.

…………………….
212
213

N.S.0
.

…………………….
186
184

H.V.A.

……………………
230f
228f

Deli

Mij

C. v. A
……………
160 GIB
152

Amsterdam

Rubber

…………
178
1771

Wj

STATISTIEKEN.

DE NJSDERLANDSCIIE BANK.
‘Voornaamste posten in duizenden guldens).
-n

n
L
h
ototo

°
0
te
cd
tto
1
._
i’

0

,

1

te.0
E’
Pq

30
Dec.

46
700876
4.434.786
100.816
103
153.109
12April’48
484.271
314.956
163.107
1
146.871
19

,,

’48
484.311
318.954
155.124
1
147.135
26

,,

’48
484.374
326.177
150.891
1
151.280
3 Mei ’48
484.485
331.538
143.611
5.000
167.872
10

,,

’49
483.994
327.306
124.172
1
168.302
18

’48
483.640
339.800
127.314

150.350
24

’48
483.652

325.815
132.142
1
149.785

Saldi
in rekening-courant

t.’
te

Pq
to)
,

30 Dec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.15
12April’48
2.899.918 986.272
88.442
28.616
494.311
19

’48
2.870.412
1.086.841
43.110
23.419
440.228
26’48
2.880:651
1.039.888
36.576
23.360 483.398
iti

ei

’48 2.940.419
789.663
30.046
26.065
500.122
10

,,

’48
2.919.415
709.077
97.852
26.612
482.885
18

’48
2.899.604
734.607
t

62.221
29.113
518.402
26

’48
2.891.990
780.762
49.836
26.818
537.913

BANK
‘.AN
ENGELAND.
Voornaamste posten In millioenen ponden)

0
”cI

t

“.1

10
°

nA

25 Dec. ’46
0,2

1.449,1

1.450

1.428,2

22,1
5 Mei

’48
0,2

1.299,2

1.300

1.242,9

57,3
12 Mei

’48 0,2

1.299,2

1.300

1.247,3

53,0
19 Mei

’48 0,2

1.299,2

1.300

1.2491

51.1

Other scurjties

Deposits
ton0

I
d

10

c
0.
(5

to

to

E.

P
4.

t!)

25 Dec. ’46
5 Mei ’48
12 Mei ’48
19 Mei ’48

1,3
0,7
0,6
0,5

311,8
321,2
344,3
353,0

13,6
14,8
9;2
10,0
15,8
36,4
23,3
21,0

346,5
412,5 412,6 417,7

10,3
20,9
8,6
v
8,5

278,9 300,0 311,5 317,3

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornâamste posten in millioenen francs)

to
to
0

Data
Id
o
to
0o

O0

.
toto
to!)

Id’
E
to

31 Dec.

1946′
4.949,9
158,0
238,7
52,7 1.f1 3,7
30 April 1948
5.662,1
85,9
324,9
1

47,5
4.190
[4.0
7
9
00

7

1.329,1
7 Mei

1948
5.665,2
i
88,7
307,3
I

47,5
4.1257
1.364,6
15 Mei

1948
5.662,9
88,7 245,8
75
4.067
1.370,6

DE NEDERLANDSCIIE BANK.

Verkorte balans op 24 Mei 1948

Activa.
Hoofdbank

f


sc u

neven

Bijbank

,,


Agentsch.,,

900,-
in

iscon
o

f
900,-‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven,, door
de Bank gekocht (art.
II,
Ie’lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j

art. 4 van het Koninklijk
besluit van
1
October 1945, Staatsblad No.
F204)

……
……..

………………

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van

26

Februari

1947

…………

..
1.800.000.000,-
Beleningen:

Hoofdbank

f

140.284.587,45
‘)
(mcl.
vobr-
schotten in re-

Bijbank

303.549,68
kening-courant
op
onderpand)

Agentsch.,,

9.196.648,45

t

149.784.785,58
Op

effecten,

enz .

……….

..

149.487.624,55
‘)
Op
goederen en celen

.

297.161,03
149.784.785,58
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet

1937)

…………………………

Boekvordering
op
de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947
,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt

en

gouden
muntmateriaal

……..t

481.848.725,91
Zilveren munt, enz.
……

..4.803.406,08

483.652.131,99
Papier
op
het buitenland

..

t
335.815.100,-s
‘Tegoed bij correspondenten in
het

buitenland

……….

..

126.409.811,76
Buitenlandse betaal-
middelen

……………….5.732.535,20
11
467.957.646,06
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

………………………………
103.807.270,08

Gebouwen

en inventaris

………………
2.500.000,-
Diverse

rekeningen

……………………
218.368.374,82

,

.

.

1

4.726.070.909,43

Passiva.
Kapitaal

…………………………..t
20.000.000,-
Reservefonds

…………………

……..

.. 12.759.703,05
Bijzondere

reserves

……………………..
54.447.566,03
Pensioenfonds

…………………………
19.951.277,33
Bankbiljetten In omloop (oude uitgiften)

……
122.081.395,- Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

..
2.891.989885,-
Bankassignaties

1fl

omloop

………………..
595.380,36
Rekening-courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist

t

780.762.475,97
Geblokkeerde saldo’s van
banken

…………..

..

49.835.689,25
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

…………….26,81 7.73462
Vrije

saldo’s

……….

..

537.913.391,51
1.395.329.291,35
Diverse

rekeningen

………………..
…..
208.916.411,31

1
4.726.070.909,43

‘)
Waarvan

schatklstpapier rechtstreeks

door
de Bank in disconto genomen

……….f

‘)
Waarvan aan Nederlands-Indië
(Wet van 15 Maart1933, Staatsblad no. 99)

.
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
……..
146.408.473,50

ZWEEDSE RIJESBANK.’
(Voornaamste Oosten in millioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen
toO
0t
c
10
Data’
z
O
0
too
‘o

bo
8

(5
ObI)
l
Id

31 Dec.

1946
T839
532
1.544
504 284
94
182
30 April 1948
1

213
1

135
2.795
301
101

182
7Mei

19481
2111
134
2.817
301 107

182,
15 Mei

1948
1211
134
2.835
302
’98

182

Deposito’s
0

9

to



-.-.–
– –
Direct opvraagbaar
Data
toto


0
te
te te
.,4
V

5C
et
4.’
to)
Id
to

31 Dec.

1946
2.877
875
1
706
94
174
7
30 April 1948
2.791
8061
634
79
1

68
198
5
7 Mei

1948
2.717
891
1
678
119
68
207
5
15 Mei

1948
2.621
1.0481
813
1481
._7..
.

418

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Meï 1948
/

OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE BALANSEN VAN DE NEDERLAI’JDSCHE BANK.
(in inhllioenen guldens).

1.

Actief

data
3-5
2
48
1
10-5248
18-5-’48,
?7-5-’48
Passief

data
3-5
2
48
10-5-’48
18_5_’481
27-5-’48

Wissels,

promessen

en
Kapitaal

…………….
20,0
20,0 20,0 20,0
schuldbrieven in disconto
5,01)
_1)
_1)
Reservefonds

…………
12,8 12,8 12,8 12,8
Wissels,

schatkistpapier en
.
Bijzonderereserves
54,4
54,4
54,5
54,4
schuldbrieven

door’ de

Pensioenfonds

……….

..

19,9
19,9
20,0
20,0
Bank gekocht
– –


Bankbiljetten

in

omloop
Schatkistpapier,

door

de
.
122,9 122,9
122,3
122,1
Bank overgenomen van
.
Bankbiljetten

In

omloop
de

Staat

der

Neder-
2.940,4
2.919,4 2.899,6 2.892,0
landen

Ingevotge

over-
Bankassignaties in

omloop
0,2
0,3
0,2
0,6
eenkomst van 26 Februari
Rekening-courant saldo’s:
1947

………………
1.800,0 1.800,0
1.800,0
1.800,0
‘s Rijks Schatkist
789,7
709,1
734,6
780,8
Beleningen

…………..
167,9′)
148,3
2
)
150,3
1
)
149,8
2
)
Geblokkeerdesaldo’s van
Voorschotten aan het Rijk




banken

………..-
30,0
97,8
62,2
49,8
Boekvordering op de Staat
Geblokkeerde saldo’s van
der Nederlanden .ingevol-
anderen

…………
26,1
26,6
29,1
26,8
ge overeenkomst van 26

Vrije saldo’s

……….
500,1
482,9 518,4
537,9
1.500,0
1.500,0 1.500,0
1.500,0
Diverse rekeningen

…..’
202,3
207,0 209,4 208,9
Munt en muntmateriaal:

Goudep munt
en
gouden
muntmateriaal

……..

..

‘81,9
481,9


481,9 481,8

..

Zilveren munt, enz
2,6
.

2,1
1,8
1,8
/

..

Papier op het buitenland
.
331
1
5
327,3
339,8
335,8

(oude uitgiften)

……….

Februari

1947 ..

…….

Tegoed bij correspondenten’

(nieuwe

uitgifte)

……

in het buitenland
138,0
118,6
121,8
126,5
Bultenl. betaalmiddelen

.

..

5,6′

..

.

5,6
5,5
5,7
Belegging van kapitaal,
re-

..

serves en pensioenfonds
106,4
106,7′
100,8
103,8

..

Gebouwen en inventaris
2,5
2,5
2,5 2,5
4
Diverse rekeningen
177,4
180
1
1
178,7
218,4


4.718,8
4.673,1
4.683,1

4.726,1
4.718,8
4.673,1
4.683,1

4.726,1
‘) Waarvan schatkistpapier

rechtstreeks door de Bank

in disconto genomen
. . . .



– ”
‘)


Circulatie

der

door

de
‘) Waarvan aan Ned.-Indlë
.
Bank

namens

de

Staat
(Wet van 15-3’33 Staats-
in

het

verkeer gebrachte
blad

no.

99)

………..

)
39.5
‘) 39,5
muntniietten

………….
147,3 147,4
147,0 146,4

NATIONALE ‘BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste oosten In millioenen franca).

0

1..
•u1
Data
,0
‘$
?1)
Cd
12

26 Dec.

1946
32.226 5.648
,
4.953
214
698
49.158
8 April 1948
26.163
13.070
5.848
990
334
52.561
15

,,

1948
26.202
12.876
5.518
979
330
52.601
22

1948
26.562
12.308
5.490
93.6
326
52.036
28

,,

1948
26.577
12.281
6.233
957
324
52.601
5 Mei

1948
26.581 12.304
6.962
946
299
52.621
12

,,

1948
26.591
12.113
6.884
851
307
52.601

Rekening-
‘,
courant
saldi

Data
.p
cd

-,.
o
.9

””
0
o-
‘0
5l
0

:
26 Dec.

1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
8 April 1948
637
166.699
78.701
6
5.795
489
15

1948
637
166.116
77.988
4
6.020
488 22

1948
637 165.211
77.592
5
5.574
487
28

,,

1948
637
166.583
77.805
3
6.670
487
5 Mei

1948
637
167.298
79.113
1
6.094
486
12

,,

1948
637
166.910
78.668
2
6.210
486

‘) Waarvan
10.4S
millioen frcs onbeschikbaar goudsaldo na her

waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emlssiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschlkbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

DE KOLENPOSITIE VAN
NEDERLAND
1),

(in 1.000 kg)

Productie
zonden

‘Maand

{

Limburgse
oor
F
binnenlandse
Invoer
mijnen
oefte

Totaal 1946
8.313.827 6.387.903
2.666.502
Totaal 1947
10.104.345
7.778.585
3.577.564
Gem.

1946
692.819
532:325
222.209
Gem.

1947
842.029 648.215
298.130
Jan.

1948
954.020 694.217 208.550
Febr.

1948
869.419
646.250
244.269
Maart

1948
952.711
702.449
407.238
April

1948
953.069′)
698.000
2
)
254.0001)
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C. B. S.”
‘) Voorlopige gegevens.

BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in mlllloenen francs).

0
Voorschotten aan de Staat
,0

Data

0)

26 Dec.

1946
94.817

118.302

59.449

67.900

426.000
29 April 1948
52.817

240.368

125.042

129.500

426.000
5 Mei

1948
52.817

237.927

125.042

130.300

426.000
13 Mei

1948
52.817

238.186

125.042

128.000

426.000

Bankbil-

Deposito’s
Data
jetten in
circulatie

Totaal

Staat

1
Diversen

26 Dec.

1946
721′.865
63.458
765
62.693
29 April 1949
759.054
265.912
790
264.002
5 Mei

1948
772.934
255.300
729
253.439′
13 Mei

1948
766,112
254.031
756
251.937

INDEXCIJPERS VAN LONEN VOLGENS REGELINGEN IN
NEDERLAND
1).

Juni 1938/

Nijverheid

Juni1939

Nijverheid ‘) . Landbouw’)

en

100 ‘

landbouw
Aug.,

1939….
101
100
101
.Mei

1945….
116 190 126
Mei

1947….

165,2
.
243,9
176,2
Juni

1947..
. .
166,4
263,9
177,3
Juli

1947….
166,6
243,9
177,4
Aug.

1947….
169,0
243,9
179,5
Sept.

1947….
169,5 243,9 179,9
Oct.

1947….
170,9
243,9
181,1
Nov.

1947….
172,8 243,9
182,8
Dec.

1947….
173,8
243,9 183,6
Jan.

1948. ..
174,0 243,9
183,8
Febr.

1948….
174,7


243,9
184,4
Mrt

1948….
174,7
243,9
184,4
April

1948.
. . .
174,7 243,9 184,4

1)
Bion: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”;
in de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijslagwet
niet
begrepen.
‘)iGemiddelden 24 bedrijfstakken.
)
Akkerbouw en veehouderij.

Annonces voor het volgend nummer

dienen

uiterlijk

Maandag

31
Mei

a.s. in
het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

26 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

419

(
(7ROOTI-!ANDELSPRIJZEN VAN GRANEN, VELOBONEN, BOTER EN
KAAS
IN NEDERLAND

Tarwe
Rogge
Gerst


Haver
Mais
Sor-
ghum
Kaffir-
corn
Millet-
zaad
Veld-
bonen
Boter Kaas
S

5.O
O
bO

0
‘004

44

0

cd
Q’OO
)

0
00
0)

0
.C5
0o
0)

0
,j’OO
0
@)
Obi)

Tijdvak
o o

.

“‘
.bi
a.bi
‘0
‘0c
‘0
‘oct
‘0

,
‘0 ‘0 ‘0
r
0

o,
.0,..
Id’-
0)
0)
‘0
BE
BE
SE
,,
..,,,
04
‘0

1

t t t
f
t
f f
T
T
Jan.

1947
21,77′
21,52′
22,75
23,65 21,50
22,67′ 20,67′
20,671
20,671
24,51
2,31
1,51
Febr.
21,75 21,50 23,75
24,06
21,86
22,67′ 20,67′ 20,67′
20,67′
.24,81
2,31
1,55
Maart
21,96
21,32
24,7i,
24,58
22,37′ 22,67′ 20,67′ 20,67′
20,67′
24,92
2,31
1,52′
April
22,00
21,20
24,97
.
22,56
22,67′
20,67′
2067′
20,67′
27,00
2,31
1,52
Mei
21,90 21,25 26,25
.
22,75
22,67′
20,67′ 20,67′
20,67′
31,00
2,28
1,54
Juni
21,50 21,25 27,00
. .
22,67′
20,67′ 20,67′
20,67′
.
.2,28
1,52
Juli
21,50 21,25
.
.
22,67′ 20,67′ 20,67′
20,67′
.
2,25
1,35
Aug.
21,25 21,25
20,35
23,00 18,85
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
28,00
2,25′
1,60
Sept.
21,35 21,25
20,35
23,00 18,85
22,17′ 20,17′
20,17′
20,17′
28,00
2,25
1,41
Oct.
21,32
21,32
20,36
23,16
18,79′ 22,17′ 20,17′ 20,17′ 20,17′
24,37′
2,25
1,35
Nov.
21,29
21,29 20,35 22,94 18,85
22,17′
20,17
20,17′
20,17′
23,00
2,47 1,43 Dec.
21,38′
21,27′
20,35
22,70 18,85
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
23,00
3,12
1,67

Jan.

1948

1
2150
21,29 20,35
22,62′
18,85
22,17′
20,17′
20,17′ 20,17′
23,00
3,12
1,63′
Febr.

J
21,50
21,24

20,35
22,50
18,85
22,37′ 20,37′
20,37′
20,37′
26,06
3,12
1,66
Maart

i
5-10 April

1
21,35
21,25-21,40
V

21,19
21,0021,20
20,50
20,60
23,10
.
19,-
19,10 22,50
22,67′
20,50
20,67′
20,50
20,67′
20,50
20,67′
26,70
26,7
3,12 3,12
1,68
‘1,65
12-17 April
21,30-21,40 21,10-21,25
20,60
.
19,10
22,67′ 20,67′ 20,67′ 20,67′
29,50
3,12
‘1,65
t9-2i April
21,3021.50
21,15-21,30
20,00
.
,
19,10
2?67′
20,67′
20,67′
20,67′
31,50
3,12′
1,64
26 April-
1 Mci
j

21,20-21,35
21,20-21,30
20,60
.
19,10
22,67′ 20,67′ 20,67′
20,67′
30,50
3,12
1,64
3-8 Mi

1
21,20-21,30
21,15-21,25
20,70
.
19,20
22,67′
20,77′ 20,77′
20,77′
28,50
3,07
1,65
10-15
Mei
21,15-21,25
21,10-21,20
20,70
.
19,20
22,67′ 20,77′
20,77′ 20,77′
27,50
3,07
1,65
17-22 Mei

1

21,15-21,25 21,05-21,15
20,60
.
19,20
22,67′
20,77′
20,77′
20,77′
27,50
3;07
1,65

FEDERAL RESERVE
BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).

Metaalvoorraad
[
D’ata
Other
TJ:S. (ovt
.
Totaal
Goudcer-
1

cash
securities
tiricaten

31

Dec.

1946.1
18.381
17,587
T

268
23.350
29 April 1948
t

21.909
21.279
1

324
20.440
7

3!ci

1948
1

21.919
21.292
298
20.251
13

,,

1948,1
21.965 21.342
287
1

20.348

F.R.-bil-
Deposito’s
Data
jetten In
Member-
circulatie
Totaal
Govt
banks
31 Dec.

1946
24945
1

17.353
393
16.139
29 April 1948
1

23.624

1

19.085
1.185
17.043
7
orel

1948
23.667
1

18.957
1.114
17.033
13

,,

1948
23.654
19.198
1.319
17.087

Ir. H. Vos

Enige kwantitatieve onderzoekingen over de

betrekkingen tussen overheidsfinanciën
en volkshuishouding

38e publicatie van het Nederlandsch Economisch Instiwut

t
Prijs
f 9,_*

(Prijs voor leden en donateurs van het N. E. 1. f 6.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel en bij de uitgevers

DE ERVEN F. BOHN N.V.

HAARLEM

Productie en prijs-

vorming op de

Engelsche markt

von Nederlandsche,

Deensche en

koloniale boter

door Dr. H. J. Frietemci

22e Publicatie van het Neder- landsch Econômisch Instituut

PRIJS 1 3.15

Prijs voor donateu rs en leden
van het N.E.I. t 2.25

Verkrijgbaar i.d. boekhandel

UITGAVE:

De Erven F. Bohn N.V.

HAARLEM

Bij

DE ALGEMEENE KUNSTZIJDE UNIE N.V..

te Arnhem kun op haar afdeling Verkoop

geplaatst worden een

economisch-commercieel expert

voor het verrichten van
t
Economisch-Statistisch

werk en Marktonderzoek.

Gegadigden, die doctoraal examen Economie hebben gedaan, of een

daaraan gelijk te stellen opleiding hebben genoten, en die een goede

talenkennis bezitten, worden uitgenodigd Hun uitvoerige sollicitatie ir

te zenden aan haar adres: Velperweg 76, Arnhem. /

Economisch Doctorandus
die van betrekking wenst te veranderen en zich in het
bijzonder interesseert voor research- en secretaria.ats-
arbeid, ziet zich gaarn€ geplaatst in een hem passen-
de werkkring. Leeftijd pim., 30 jaar: Br. onder no.
ESB 1206, bureau van dit blad, Postbus 42, Schiedam.-
• Mr in de Rechten 42 jaar, met veelzijdige juridische, economische en’ or-
ganisatorische ervaring in leidende functies, moderne
talen vlot sprekend, energiek en representatief, zoekt
wegens opheffing zijner betrekking nieuwe werkkring.
Br. onder no. ESB 1207 bureau van dit blad, Postbus
12, Schiedam.

‘De Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuin-

dersbond vraagt:

accountant

lid N.I.V.A. of
Ø
V.A.G.A., voor aangesloten coöpe-

ratieve instellingen. Uitsluitend schriftelijke sol-

licitaties met opgave van levensioop, verlangd

salaris, referenties etc. aan het secretariaat,

Raamweg 28, ‘s-Gravenhage.

GROOT LEVENSMIDDELENBEDRIJF

gevestigd in
1,
het Westen des lands, roept

sollicitanten op naar de functie van

ADJUNCT

DIRECTEUR

voor de technische zaken van zijn verscheidene

uitgebreide fabrieken.

De mogelijkheid bestaat, na gebleken ge-.

schiktheid, in de directie te worden opgeno-

men.

Uitvoerige sollicitaties, .met vermelding van

salariswensen, worden verwacht onder no.

3256, Adv. Bureau Harte, Zaagmolendrift 35a,

Rotterdam. –

LL
fit

EXAMEN

HODERNE,

BED RIJ FSADHIN ISTRATIE

(Mij. voor Nijveheid)

ROTTERDAM

De inschrijving voor de opleidingscursus

voor het examen April 1949 sluit op

1 Juni.

Secretariaat: Postbus 800 Rotterdam

Ter overname aangeboden

I

KLEIN ACCOUNTANTSKANTOOR

a. d. Kelzersgracht te Amsterdam

mci.
inventaris en telefoo,..

Brieven No. 135.070, BOLREK, Koningsplein 1, A’dam.

Economisch – Statistisch Kwartaalbericht

Research-uitgave van

het Nederlondsch Economisch Instituut

Uit
de
inhoud
van
de aflevering t’taar
t 1948

Conjuncurele toestand van Nederland, België,

de Ver. Staten en -Groot-Brittannië;

De economische toestand in Indonesië na

de politionele actie; de economische toestand
van West-Indië;

Internationale geld- en kapitaalmarkten; de
strijd tegen de inflatie;
Ontwikkeling van het Nederlandse kosten-

en prijsniveau in vergelijking met dat in
enkele andere landen

Jaarabonnementen t 6.50; voor abonne’s ,,E.-S.B.” f5.-

Telefoon 38340 – Rotterdam – Giro no. 8408

Economisch – Statistische

Bërichten

Op groot accountantskantoor in het Oosten
van het land is’ plaats voor:

cx.

EEN EERSTE ASSISTENT

*

die over ruime, practische ervaring beschikt.
Gegadigden moeten in het bezit zijn van acte
M. 0. Handeiswetenschappen, eventueel S.P.D.,
met vergevorderde studie voor accountancy. Sala-
risgrenzen circa
f
3600 tot
f
4800.

b.

EEN TWEEDE ASSISTENT
in het bezit van het practijkdiploma boekhouden
en studerend in de richting van M.O. Handels-
Wetenschappen of accountancy. Salarisgrenzen
circa
f
2700 tot
f
3800.
Brieven met uitvoerige inlichtingen en opgaaf
van leeftijd, opleiding, diploma’s, werkkringen,
enz., onder no. ESB 1211, bureau van dit blad,
Postbus 42, Schiedam.

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon:
Redactie 38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen,
Rotterdam.
Redactie-adres voor
België: Seminarie voor
Gespecialiseerde
Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraa, Gent.
Abonnementen: Pieter’ de Hoochstraat
5
Rotterdam (
W).
Bankiers: Ban que de (3ommerce, Brussel.

Abonnemenisprijs, franco per post, voor.
Nederland f
26′
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij
de
Ban
que de
Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (
per zeepost) en overige landen
/
28,
per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd
per
ultimo van het
kalenderjaar.

Aangetekendè stukken in Nederland aan
het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVE1TENTIES.
Alle correspondentie betreffende
advertenties
te richten aan de
Firma H. A.
M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Teléfoon
69300, toestel 6).

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur