INHÔUD:
B Iz
1
–
let wetsontwerp over de vermogensaanwasbélasting
door
Mr.
K.
V.
Antal
…
.
………………..
168
De opbouw v.an het bestuursapparaat door
Mr. A.
TV.
Hainming
……………………………
165,
Omzetverhoudingen en prijsvorming in den detail-
handel in kruidenierswaren door
J. P. Coelingh
. .
166
Middenstand en hedrijfsorganisate IV ‘door
Dr. E. J.
Tobi………………………………..
168
Aanteekeningen:
–
De rubberpositie op Malakka door
A. v.
•
d. Meer
170
Economische
problemen
,
in
Eire
…………
172
•
De A’merikaansche leeningspolitiek…………..
‘
174
Boekaankondigingen:
Openbare
Financiën..
Dtiemaandelijksch
tijd-
schrif t, gewijd aan de beoefening van de weten-
schap
der
publieke
financiën
…………..
174
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
174
Statistieken:
Bankstaat van De Nederlandsche Bank ……..
175
AUTEUSRECHT VÖORBEHOUDEN
EconomC
ishS tatistische
Ber ichten.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLÂNDSCH
ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 13 MAART 1946 –
No. 1505
F1
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. F. ten Doesschat; N. J. Polak; –
J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de, Vries;
H. TV: Lambers (Redacteur-Secretaris).
Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.
Assistent-Redacteur: A. de JVit.
Abèn’nements prijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, ‘franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Oerzeesch gebiedsdeelen.
en buitenland / 28 per jaar. Abonnemeeten kunnen ingaan’
met elk nummer en slechts worden beë indigd pei iltimo
ç’a,i’ het kalenderjaar. Losse nummers 75 cènt.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelant, Lange Haven 141, Schie-
dani (Tel. 69300, toestel 6).
DEZER DAGEN
heeft een deel van hen, die lang geleden met Indië als
reisdoel vertrokken, Java betreden, op een niet vermoed
oogeablik. Nieuw geld, nieuwe gezichten, maar geen
nieuwe gezichtspunten; volgens sommigen zijn het in-.
tegendeel zelfs zeer oude gezichtspunten, die. thans naar
voren treden. De onderhandelingen gaan door. DöÔr
ging ook de heer Spaak, die er in slaagde voor
België een kabinet te vindèn. En, volgens het Fransche
weekblad ,,l’Economie” jaai’abonnement
1.200
frs. –
gaat ook het voorbereiden van de Fransëhe Grondwet
door, maar: ,,au total on ne peut manquer de considé:ei’
d’un regard assez pessimiste Pissue probable de l’aven.ture”.
Soms denkt men dat ook van de Nederlandsche textiel:
en schoenendistributie. Wij zijn -in de positie van Sly,
de ketellapper uit de getemde Feeks: ,,More feet than
shoes or such shoes that my toes look through the over
leather”.. Om- dit te verhelpen
is
een nieuwe verdeelings
methodè aan de geleide economie toegevoegd: de loterijl Een Zuivere graadmeter van de behoefte
–
als het prijzen
kompas niet kan werken. In de leerstof voor de eennolnie
staat altijd ook, nog een andere mogelijkheid voor di
geval: ,,Wie het eerst komt, het eerst maalt” Dat is
ook al toêgepast voor textieL
Intusschen doet men goed geen oude schoenen weg t
gooien, voor men nieuwe heeft. Zoo da.cht Churchill er
ook over in de twee redevoeringen, die hij in de Vereenigde
Staten hield, waar hij krachtig op handhaving van het
Engeisch-Amerikaansche militaire samengaan aandrong
en onderwijl vertelde, waat’ d schoen wrong. Daarmedé
heeft hij voor de Engelsche Regeering een nieuw probleem
bij de vele gevoegd. Moet zij den vogel Struis spelen tegen:
over Churchill’s ivöordën, of naar de Waarheid delven? Voorloopig heeft Engeland, naar buiten, meer aandacht
voor het delven van kolen. De Nederlandsche maat-
regelen tot verhooging – der steenkoolproductie, worden
in de Engelsche dagbladpers, evenals in ,,The Economist”
thans gecommentarieerd en aanbevolen. In het land der
blinden is eenoog korfing. Ook de ,,Neue Zürcher Zeitung”,
die Zwitserlanids kolenprobleem bespreekt, zegt over de
impoitkansen ,,, analoge verwachtingen worden var Holland gekoesterd – het staat er zoo, Limburg moet
‘voor ,’Holland” dan maar, ,tLimburg” lezen -, dat
reeds in de laatste jaren véér den oorlog met een gemi&
deld’en invoer van
340.000
ton pel’ jaar de derde onder
önze leveranciers was”. Maar naar België, waarop Zwit-
serland ook hoopt, gaan
500
Zwitsersche arbeiders om
de beloofde kolen zelf te helpen delven. Is deze mogelijk-
heid voor Nederland ook uitgebuit? Vant de ,,N.Z.Z.”
voegt aan het voorgaande toe, dat in een tijdperk van
15
maanden Zwitserland, volgens verdrag,
75.000
ton coke
uit Nederland zal ontvangen.
Anecdotische waarde heeft dezé week de bijzondere vorm van koolstof, die diamant heet; zij mocht contra
wicht zijn van den Aga Khan bij diens diamanten ju-
bileum. Meer dan diamant zijn durf en energie: die zijn
rijkelijk ten toon gespreid bij eell ander lustrum, dat de
Rottei’damsche VrouwelijkeStudentenvereeniging, dat
wij hier gé.arne memoreeren als een bewijs voor de frisch
;
heid van Nederlands academische jeugd. Durf en jeugdige frischheid kenmerken ook Canada’s
economische politiek, zooals de juist met Engeland ge-
sloten credietovereenkomst weer bewijst.
Naaml. Venn.
Holhindsche –
Belegging- ‘en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam
Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver
–
eenigingen, particulieren.
Commissarissen
Prof. Ir. 1, P.. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie;
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. JLeeuwenburgh.
DE BANK
BELAST ZICH MET
HET VOLLEDIG
BEHEER VAN
VERMOGENS,
DESGEWENSCI-T
IN OVERLEG MET
DEN CLIËNT
ROTTERDAMSCHE
BAN KVEREENIGING
193
VESTINGEN
IN NEDERLAND
Koninklijke
.N ederkrndsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedani
qisp
.
en
.
culemborg
amsterdam
–
rotterdam
‘
–
T'”5
7’ni
Aan de Bibliotheek. ddr Nederlandsche Economische Hoogeschool is te vervullen de betrekking van
conservator
Als gegadigden komen in aanmerking economisten of
economisch geschoolde juristen, bij voorkeur met dën
doctorstitel. Sollicitaties te richten v66r 25 Maart e.k.
aan den Bibliothecaris der Nederlandsche Economische
iloogeschool, Hoflaan 70, Rotterdam-Oost.
HET PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
o. 1. v. dr. J.
,
Luning Prak
vraagt een
econoom
met interesse voor psychologische problemen
en personeelsguaesties.
Leeftijd 30-35 jaar. Aantrekkelijke functie,
Brieven met voUedige inlichtingen aan het
PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
Laan Copes van Cattenburch 8, Den Haag
R. MEES & ZOON EN
A01720
Rotterdam, ‘s-Gravenhage. Delft. Schiedam
Vlaardingen, Amsterdam (a!Ieen assurontiën)
BEHANDELING VAN
,
ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
Groote instelling op cultuurtechnisch gebied vraagt
voor haar administratieve afdeeling e’en
ervaren kracht
beschitkende over theoretische en practische kennis ;n
in staat leiding te geven aan een uitgcbred personeel.
Leeftijd bij voorkeur niet’ boven 35 jaar.
Sollicitaties, onder vermelding van referenties, ver-
langd salaris, enz., worden ingewacht onder no. 400
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Ter Gemeentesecretarie van ‘s-Gravenhagc kunnen
worden geplaatstin algemeenen dienst:
een hoofdcommies of
•
commies
een adjunct-commies
Vereischt is de hoedanigheid van Mr. in dc Rechten
of Drs. in de Handelswetenschappen. Bekendheid
tip
het gebied van dc Overheidsbedrijven strekt tot aan-
beveling.
– Bruto.salarisgrenzen (alle verhoogingen en bijslagen –
behalve den kinderbijslag ad
f
150.— per kind en per jaar – inbegrepen): h,mtdcommies: ongehuwd / 4171—
/ 5251; gehuwd / 429l—f 5371; commies: ongehuwd
f
391—f 4261: gehuwd / 3511—f 4381; adj.-commies:
ongehuwd
f
2731—f 3391; gehuwd
f
2960—f 3511.
De aanstelling geschiedt, behoudens bijzondere om-
standigheden, voorloopig in’.tijdelijken dienst. Sollicita-
ties op zegel aan Burgemeester en Wethouders uiterlijk
1 April as. Persoonlijk bezoek alleen, na uitnoodiging.
•
_
2’JW.
NEDERLANDSCHE.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.
(DEVIEZENBANK)
CREDIETEN
AAN
HANDEL,
INDUSTRIE
EN
MIDDENSTAND
Inlichtingen
aangaande
het
handels-
en
betalingsverkeer in binnen- en buitenland
Voor het vervolg van de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 175.
i7-
-)-
13 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
163
HET WETSONTWERP OVER
DE VERMOGENSAANWASBELASTING.
Het ontwerp van wet op de vermogensaanwasbelasting,
dit thans bij de Tweede Kamer is ingediend, draagt een eenigszir tweeslachtig karakter.
Een.erzijds heeft het een zuiver fiscale strekking en be-
oogt het aan de Overheid de middelen te verschaffèn om
zôôveel schuld af te kunnen lossen, dat ,,de som der parti-
culiere vermogens meer in overeenstemming (komt)
mOt
het geslonken nationale reëele vermogen”. Anderzijds
heeft het ontwerp een strafrechtelijk doel, hetgeen blijkt uit een confiscatoir tarief van 90% voer de op onoirbare
wijze Jehaalde aanwassen, welk tarief tezamen met de
gewone belastingen, volgens de Memorie van Tcielichting, voldoende waarborg biedt,dat van op deze wijze verkregen
aanwassen door de betrokkenen vrijwel niets zal worden
behouden.
Is dat samenvoegen van een fiscalen en een strafrechte-
lijken factor in de motiveering voor de aanwasbelasting wei wenschelijk? Ikvâag het dit te betwijfelen. Het ver-
troebelt het inzicht in den overigens zoo duidelijkeri
rechtsgrond van
–
deze belasting, door daarin te brengen
een element, waarvan de beoordeeling door strafrechtelijke
colleges dient -te geschieden. –
De rechtsgronct voor deze belasting is duidelijk, merkte
ik op. De toestand van ons volk als geheel is zoo benard,
dat ieder, die, niettegenstaande de algemeene verarming,
sinds 1 Mei 1940 nog een vooruitgang van vermogen heeft
kunnen behalen, de verplichting heeft een extra bijdrage
voor het herstel te leveren. De grondslag voor de berekening
van den aanwas wordt dan ook geyormd door de verge-
lij king. tusschen de waarde van het beginvermogen met die
van het eindvermogen, beide in guldens uitgedrukt.
Daarbij wordt verwaarloosd de omstandigheid, dat dit een
vergelijking is in ongelijkwaardige guldens. De motiveering
in de Memoie van Toelichting, waarom vooroorlogsche
guldens met een, gelijk aantal na-oorlogsche guldens
mogen worden vergeleken, is echter niet geheel helder en
duidelijk. Naar het mij voorkomt, dient,- gezien de alge-
meene verarming, het uitgangspunt voor deze belasting
het volgende te zijn: dat een ieder aanwas. heeft, die,
minder dan de gemiddelde verarming van het reëele, in
particulier bezit zijnde, nationale vermogen heeft geleden.
Hierbij is het een, toevallige, doch de heffing van de aanwas-
belasting aanmerkelijk vereenvoudigende, omstandigheid,
dat de waardedaling van den gulden zch ongeveer in
dezelfde orde van, grootte beweegi als de achteruitgang
van het genoemde nationale vermogen
1).
Dit is de reden,
dat kan worden volstaan met een vergelijking van het
vermogen op de beide peildaa in guldens.
– In de korte ruimte, die – mij ter bechikking staat, is
het niet mogelijk, zelfs maar globaal, het gheele ontwerp
te behandelen of er een eenigszins uitvoerig overzicht van
te gevën. Noodgedwongen ,bepaal ik er mij dan ook toe,
hier en daar een greep te doen, en op enkele vhn de mi.
ongewenschte punten in het ontwerp de aandacht te vesti-
geil. Daarbij laat ik het tarief en de vrïjstellingen zelfs
geheel buiten beschouwing, aangezien, ik deze onderwerpen
elders zal behandelen. –
Aan de belasting zijn, globaal gesproken, onderworpen
de natuurlijke personen, die gedurende het tijdvak in
Nederland hebben gewoond, eh de lichamen, die op den
laatsten peildatum in Nederland waren gevestigd. Art. 3
geeft een nadere omschri)ving van de begrippen in Neder-land wonen of gevestigd zijn.
In art. 3, sub e, valt op: het naar Nederlandsch recht
opgerichte lichaam wordt geacht hier te lande te zijn ge-
vestigd. Erg gelukkig is deze bepaling niet. Een aantal
buitenlandsche concerns onderhoudt hier te lande dochter-
ma,tschappijen in den rechtsvorm van de Nederlandsche
‘)
Mededeeling in de Vergadering van dc Vereeniging voor Be-
Iastingwetenschap van 12 Januari ji.
N.Y. gegoten, en dus aan de aanwasbelasting onderworpen,
wier band met Nederland in vele gevallen niet erg nauw is. Nochtans is het voor ons land van belang, dat deze buiten-
landsche dochters hier te lande gevestigd zijn en dat zij
dat ook blijven, zoowel uit het oogpunt van internatio-
naal aanzien en internationale relaties als soms ook met
het oog op onze deviezenpositie. Blijkens de Zevende
Aanvullingsbeschikking Vennootschapsbelasting 1942 en,
de officieele toelichting daarop, bestaat op het Ministerie
het verlangen de buiterilandsche belangen in, Nederland te
ontzien. Is daarvoor ook hier geen reden aanwezig?
Als eerstepeildatum is genoemd 1 Mei 1940, welke datum
uit fiscaal-technische overwegingen aangewezen lijkt. De
tweede peildatum is nog niet vermeld; naar het ontwerp,
zal de Minister dezen nog nader bekendmaken, doch hij
is daarbij beperkt in zijn keuze tot de periode vn,n 1 Juni
1945 tot 30 April 1946. Het nog onbekend laten van, den
tweeden peildatum leidt tot moeilijkheden in de practijk:
tal van beoogde transacties – te denken valt bijv. aan
liquidatie en overdracht van ondernemingen — kunnen
nu nog niet plaatsvinden. Tegen het aankondigen van een
reeds verstreken datum, bïjv. 1 Januari ji., als tweeden
peildatum, waarvoor allerlei fiscaal-teclhnische overwe-gingen pleiten, had geen overwegend bezwaar behoeven
te bestaan.
In het hoofdstuk, dat handelt over natuurlijke personen,
bepaalt art. 6 lid 2, dat de ondernemingsbelasting, naar den
grondslag bedrijfsopbrengst, reeds geacht wordt verschul-
digd te zijn bijhet eind van het tijdvak, waarover zij wordt
berkend. Art. 22 lid 3, bevat t.a.v. lichamen, een overeen-
komstige bepaling. Is dit wel billijk? Ook indien geliqui-
deerd zou zijn vÔôr 1 Januari .1946 – even, aannemende, dat- dit de tweede peildatum zal worden -, zou toch reeds
ondernemingsbelasting 1946 ook naar den grondslag
kapitaal verschuldigd zijn geweest, zij het, dat dan, n,ls
uitgangspunt zou hebben gegolden het vermogen op. 1
Januari 1945, in plaats van, dat op 1 Jan,uari 1946. Het zou
billijlç zijn bij het eindvermogen ook in aftrek te brengen
de ondernemingsbelasting naar den factor kapitaal.
In het systeem van het ontwerp, zooals dit voor oiis ligt,
wordt belast de stijging in waarde van bedrijfsvermogen.
Bij de waardeering van dit vermogen wordt een onder-
scheid gemaakt, al -naar het behoort aan, een lichaam of
aan een tirma,(c.q. aan
–
een eenmanszaak).
Bij beide is het uitgangspunt het fiscale vermogen op
den eersten peildatum. Voor de lichamen gelden daarbij
deze uitzonderingen, dat de waarde van onroerend goed en
van schepen, van effecten en van vorderinen in vreemden
munt op de beide peildata, met afwijking van de commer-
cieele of fiscale
–
boekwaarde, wordt bepaald naar de regels
van de Wet op de Ver-mogensbelasting 1892. Voor deze
activa moet dus vrijwel steeds een herwaardeering ge-
schieden. Doch voor alle overige activa wordt bij de
lichamen op beide peildata voor de heffing van de ver-
mogensaanwasbelasting – aân de bestaande fiscale boek-
waarden vastgehouden. Voor het vermogen van een firma
of eenmanszaak wordt de op 1 Mei 1940 aangenorpen
waarde van het geheele bedrijfsvermogen thans nog als
uitgangspunt aanvaard.
Althans, zoo zal de praktijk wel worden. Volgens art.
15, lid 1, zal nl. alleen tot herwaardeering van het bedrijfs-
vermogen op den eersten peildatum worden overgegaan,
als de waarde van dat vermogen hooger is aangegeven dan
bij waardeering volgens de regels van het ontwerp zou
zijn geschied. Men mag echter wel aannemen, dat niemand
zijn vermogen op 1 Mei 1940, toende invoering van een
vermogensaanwasbelasting nog niet verwacht kon worden,
te hoog heeft opgegeven. De in het algemeen gevolgde
praktijk was deze, dat het bedrijfsvermogen, behoorend
tot een eenmanszaak of een firma, in de aangifte voor de
vermogensbelasting van den rechthebbende werd opge-nomen voor het saldo van de. bedrijfsbalans, zonder dat
nauwkeurig werd nagegaan, of bijv. de verkoopwaarde
– –
–
–
4
•
JW’•
k
;-i
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 Maart 1946
yai een onroerend goed misscliie hooger was dan de
ain,nswaarde. Dikwijls wees een dergelijke aangifte vol-
gens de balans dan ook een lager bedrijfsvermogen aan dan
hij. strikte toepassing van de waardeeringsregels van de
.WQt:Op de verniogensbelasting zou zijn verkregen. Door de
geringe hoogte van het tarief van de vermogensbelasting
en .de groote mbeilijkheden, die aan de taxatie van een
•
be.drijfsvermogen nu eenmaal verbonden zijn, placht de
belatingadministratie echter in deze eenvoudige manier.
van
aangeven
te.berusten.
,Tu het evenwel bij de waardeering van het bedrijfs-
vermogen, op den tweeden peildatum niet gaat om een
betekkelijk.gering bedrag aan vermogensbelasting, maar
om
een,
eventueel zeer hoog bedrag aan vermogensaanwas-
belasting, zal niet meer met een aangifte van het saldo vaq de iedrïjfslalan.s genoegen, worden genomen. Dat betepkent dus; dat tav. de firma’s en de eenmanszaken
..thans een waardeering moet plaatsvinden van alle bedrijfs-
activa. De .waardestijging zal echter voor de berekening
• van, de belastbare som, behoudens enkele uitzonderingen,
beperkt blijven tot 10% van de beginwaarde der betrokken
goederen, verminderd met de volgens goed koopmans-
..gebruik toegepaste afschrijvingen.
S
Hierbij moet ik ‘asttellen, dat de berekening van een
tot belastingheffing lidenden aanwas uit de stijging van
de waafde van bedrijfsmid.delen mi. principieel oiijuist.
is. Er zijn immers, tenzij toevallig andere winsten zouden
zijn gemaakt, geen gelden beschikbaar om de aanwas-
belasting daarover te betalen: l3ovéndien is de thans aan,
het licht tredende aanwas in de meeste gevallen slechts
schijn. En wel schijn voor die activa, welker functie in het
bedrijf van duurzamen aard is, zoodat zij niet vervreemd
kunnen worden en dus ook niet zullen wordèn. Het bereke-ner van een aanwas op grond van de huidige hooge prijzen
acht ik t.a.. bedrijfsactiva, mits in hët ,,gulden is gulden,”
stelsel, alleen yerdedigbn,ar, wanneer het betreft goederen,
welker bestemming ook werkelijk verkoop is. In hoôfdzaak
zijn dat dus de eindproducten van het bedrijf, alsmede
die activa, welke te tijdelijke belegging van overtollige
liqude middelen dienen. Eenaanwaste berekenen over de
gebouwen en overige duurzamé bedrijfsniiddelen is daaren-
tegen moeilijk verdedigbaar. De be&okkenen zullen dit
bezit immers ôk aanhouden, in toekbmstige tijden ‘van
prijsdaling. ‘ –
Indien meh zich niet op ditprincipieel afwijzende stand-
punt stelt, zalmen daartoe op grond van practische overwe-
gingen kunnen komen. De taxaties, welke noodig zijn
.voorde waardeering van de bedrijfsa.ctiva, zijn in de
practijk onuitvoerbaar. Er zijn geen maatstaven7 voor
aanwezig. Er was bijv. in Ned.ejland nimmer een markt
van, in gebruik zijnde fabrieksgebouwen. Wie bepaalt
t’hans nog.de yerkoopwaarde op 1 Mei 140 en. 1 Januari
• 1946
van
Philips-‘ of A.K.U.-gebouwen? Wie bepaalt, in het huidige tijdsbestek, waarin de prijzen nog zoo in be-
.weging zijn, de geldswaarde van half-afgeschreyen bedrijfs-,
• middelen als machines, draaibanken werktuigen, bedrijfs-,
aûto’s enz.? Het kn,n niet anders, of de eene (cômmissie van) deskundige(n) moet t.a.v. gelijkwaardige zaken tot,
geheel verschillende taxaties komen, als de andere, met alle
voor ,het rechtsgevoel onbevredigede on’sequeities
daarvan.
Voorts spreekt het vanzelf, dat ook de raden van be-
roep geschillen over de waarde van dergelijke activa niet
uit eigen kennis zullen kunnen beslechten, doch dat zij
•,daartoe de voorlichting van deskundige taxateurs zullen
hehoeyen.. Bij de bepaling van wat oirbaar of onoirbaar
is geweest, ?.cht..de Memorie van Toelichting (pag. 7) het
ongewenscht, dat
•
de raden ,van beroep telkens op., het
oordeel van deslaindigen zouden moeten afgaan. Dat
z.l dan ook hier ongewen,scht zijn en wellicht nog in ver-
sterkte mate. Heeft men ièh welvoldoende gerealiseerd tot welk een stroom van procedures deze voorschriften
over het waardeeren aanleiding zullen geven? Het komt
mij voor van hiet. Dè stijging van de’waa,r’de van de ge-
noemde bedrijfsactiva wordt in het hesluit gelimiteerd
tot 10%. Volgens de Memorie van, Toelichting (pag. 15),
teneinde ,,geschilien over de schatting van de waarde,
welke schatting in het bijzonder met betrekking tot be-
drijfsmiddelen veel,
D
moeilijkheden oplevert, zoo’eel moge-
lijk te beperken”. eze gedachte is bepaald onjuist: de
schatting levert precies even veel moeilijkheden op, of de
iscus daarvan 5% of 10% of
.
20% als n,anwas bel.st.’
Geheel consequent in de uitverking van de gedachte om
den aanwas ‘Van het bedrijfsvermogen.te belasten, lijkt mij
het ontwerp trouwens niet. Vrijgesteld immers wordt 5%
van het bedrijfsvërmogen, aanwezig op den eersten peil-
datum; de Memorie van Toelichting’ voert als argument
daarvoor aan, cle noodzaak om de op dien datum aanwezige
‘stille reserves te ontzien. Als voorbeelden van activa, ten
aanzien waarvan zulke stille reserves naar voren,’ ztillen
zijn gekomen, wordt gewezen op dubieuze debitëuren en
de goederen, welke voorzichtig waren,
gewaardeerd
wegens
incourantheid. In,dien men echter aanas – behaald
tengevolge van den oorlog -‘ ook van het bedrijfsverm9gen,
wil treffen, dan lijkt een tegemoètkoming juist voor’deze
activa het ‘minst noodzakelijk. Het zijn immers in het
bijzonder de zwakke’ betalers, die dodi de oorlogsomstandig-
heden hun schulden onverwachts bleken te kunnen af
–
lossen. Het zijn juist de incourante goéderen,’ waarvoor
allèen wegensde schaarschte vande afgéloopen jaren nog
een afzet kon worden gevödden. Mogen wij in de vrijlating
van 5% van het beginverrhogen een aanknoopingspunt
zien- voör een: verandering van het standpunt van: den
Minister? Ik geloof, dat het practisch en theoretisch een
vooruitgang zou zijn, indien besloten werd de herwaardee-
ring ”an de actiVa geheel ‘achterwege te laten.
Iii het ontwerp voVdt een onderscheid gemaakt tuschen
de ip oirbare en de op onoirbarewijze behaalde aanwdssen. lDa,t onderscheid is o.a. van belang voor de hoogte van het
tn,rief, dat 90% bedraagt voer de op onoirbare wijze vér-
kregen aanvassen en’SO% voor de aaiwassen, aan welke
geen smet kleeft. .
Het maken van dat onderscheid is in nieer dan énop-
zicht ongewenscht. Principieel onjuist noemde ik het reeds,
in de vermogensaanwasbelasting een strafrechtelijk cle-
ment op te nemen, Strafrechtpröcedures hoorèn thuis voor
trïunalen en bijzondere gerechtshoven. ‘
Practisch lijkt het mij in de meestegevallen uitermte moeilijk, zoo niet, onmogelijk,, aan de hand van het in
art. 27 gegeven criterium, uit ‘te maken, of’ een
,
aanwas al
dan niet op oirbare wijze is behaald. Onoirbaar is globaal
gesproken volgens art. 27 d
aanwas,
beh’ald door:’
beding van een aanzienlijk hoogeren prij ‘dan, ‘met-
inachtneming van dé goede trouw, ten, tijde van de over-
eenkomst gebruikelijk was, en,
de levering van goederen of,het verrichten va dien-
sten – ook gedwongen— ten behoeve van den ijand of
diens handlangers.
Nemen wij het geval sub b en aanvaarden, wij voorshands
de juistheid van de.gedachte, dat ook aanwas, verkregen
uit Ijet gedwongen werken voor den, vijand, op onoirbare
wijze is behaald. Vergelijkt men nu met elkaar twee be-
drijven, die ieder een aanwas hebben behaald en dië ten
deele, gedwongen, voor den vijand hebben gewerkt, dan
kan het eene de Duitsche orders duchtig hebben gesaboteerd ‘
in ‘s lands belang en aan die orders flink hebben, verloren,
terwijl het andere bedrijf op diezelfde orders zwaar kan
hebben verdiend. Hoe kan dat echter worden, bewezen?
De bedrijfsleiding zelf is niet in, staat aan te geven,
welk deel van de winsten of verliezen nu juist uit de Duit-
•
sche of uit de Nederlan,dsche orders voortvloeit. In het
algemeen kan men ook wel aanuemen, dat de boekhouding
in de afgeloopen jaren in de meeste bedrijyen niet al te
best is gevoerd. Zelfs kan men stellen: hoe vaderlands-lievender het bedrijf, hoe slechter de boekhouding. Dat beteekent, dat een ondernemer er ‘dus thans een nadeel
13 Maart 1946 »
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
165
r
van kan ondervinden, dat hij in ‘s lands belang maar zoo
weinig mogelijk noteerde. Van de beste sabotage is veelal
geen enkel bewijs voorhanden.
Is overigens de omschrijving van het begrip onoirbaar
wel erg bevredigend? Ik meen van niet en voeg daaraan
onmiddellijk toe, dat een bevredigende omschrijving ook
niet kan worden gegeven. O.a. om
deze reden, dat er geen
communis opinio is omtrent »de kwestie, welke gedragingen
tijdens de bezetting oirbaar waren en welke niet. ‘Was de
verkoop van een juweel over de, veiling voor het 20- o!
30-voud van den prijs al dan niet overeenkomstig de goede
trouw? Sommigen zullen betoogen, dat die prijs gebruike-
lijk was.Moest men dan misschien redelijkerwijs vermoeden,
dat het juweel uiteindelijk naar IDuitschiand geleverd
zou.ivor4en? Hoe te oordeelen over den aanwas van de
veilingmeesters? Hoe rn9et t.a.v. boeren eeh onderscheid
worden gemaakt? Moet de ddrpsroddel hierbij misschien
het richtsnoer worden?
.»
Is het wel billijk, op iemand, die werd vrijgesproken
door een tribunaal, omdat hij gedwongen werkte voor den
vijand, thans het ‘odium te werpen van den man, die een
besmetten aanwas verkreeg?
De wetontwe’rper maakt er zich in het ontwerp gemakke-
lijk van af:, iedere aanwas’ wordt vermoed op onoirbare
wijze te zijn verkregen, voorzoover de belastingplichtige
de herkomst niet overtuigend aantoont.’ Dit onderscheid
tusschen oirbaar en onoirbaar, dat bovendien ‘nog zoo
uitermate vaag is omschreven, en dat vermoeden van»
onoirbare herkomst, gevoegd bij het verschil in tarief,
zullen leiden tot een ona(zienbare reeks van processen.
Er zal, volgens het ontwerp, een speciale instantie in
het leven worden geroèpen, bij welke men beroep kan in-stellen tegen de beslissing van den inspecteur, die weigert
aan te nemen, dat een bepaalde aanwas op oirbare wijze is
behaald. Die instantie, het scheidsgerecht voor de ver-
mogensaanwasbelasting, zal dus zijn een lichaam, dat zich met zuiveringswerkzaamheden zal bezighouden. Het moet
mij vanhet hart, dat de zuivering in ons land langzamer-hand zoo’n pijnlijke aangelegenheid’ is geworden, dat er
niet de minste behoefte aan bestaat, het aantal zuiverende
colleges nog met één te vermeerderen.
Ik vrees, dat het scheidsgerecht danig met werk zal
worden overladen; het tarief voor op onoirbare wijze be-
haaldé aanwassen is zoo zwaar, dat men immers al spoedig
de kosten van een procedure zal willen wagn. ‘Ik hoorde een ,boozen spotter reeds de opmerking maken, dat een»
functie in het scheidsgerecht voor het leven zal zijn ge-
geven. Moge dit al overdreven zijn, er steekt toch voldoende
waarheid in de opmerking om van het onderscheid tusschen
oirbaar’ en onoirbaar, dat noodgedwongen leidt tot de instelling van het bewuste college, niets goeds te ver-
wachten. Schrapping van dat onderscheid lijkt mij de
beste oplossing.
De betaling van de verschuldigde aanwasbelasting moet,
voorzoover het tarief van 90% toepassing heeft gevonden,
geschieden in één maal. Voorzoover daarentegen het tarief
van
50%
werd berekend, staan den belastingschuldige
5
maandelijksche termijnen ter beschikking. Blijkens art.
49 zal uitstel van betaling mogelijk gemaakt worden.
Het komt mij voor, dat een dergelijke handelwijze in vele gevallen aanbeveling zal verdieneii. Ik denk aaü den man,
die, ter betaling van de belasting, bezit, waaraan hij ge-
hecht is, zal moeten vervreemden. Verkrijgt deze man
uitstel van betaling tegen betrekkelijk hooge rente,
dan drukt dat deel van de staatsschuld en de rente daar-
over niet meer op het overheidsbudget; er staat immers een
rentedragende vordering van den Staat tegenover. Vanuit
het ‘oogpunt van herstel – dat zal moeten geschieden
door besparing uit toekomstige productie – is deze gang
van zaken aantrekkelijk. Onze belastingschuldige zal
sparen om van zijn hooge rentedragende schuld, waar-
voor als onderpand een evenredig deel van het zoo ge
waardeerde bezit zal moeten dienen, te worden bevrijd.
Beroven wij hem echter van dit gewaardeerde bezit,
dan wordt misscliien de prikkel tot sparen sterk vermin-‘
derd. En daarmee is de nationale welvaart niet gebaat.
Mr. K. V. ANTAL.
DE OPBOUW
VAN HET BESTUURSAPPARAAT.
Dr. Winsemius weet waar
»
hij over schrijft ‘). Tijdens
den oorlog heeft hij zelf voor de problemen’gestaan, waar-
aan hij thans een boek wijdt, dat gedacht is als onderdeel
van en grooter werk betreffende de Organisatie van be-
drijven en openbare diensten. Het thans uitgekomen deel
beperkt zich tot een zeer actueel onderwerp, de opbouw
van het bestuursapparaat. Het geheele werk bestaat uit
ongeveer honderd bladzijden en kn dus niet anders zijn,
dan een zeer summiere bespreking van een gecompliceèrde
materie. In drie hoofdstukken behandelt de schrijver de
principes voor een wetenschappelijke bndi’ijfsvoering, toegepast op het bestuursapparaat.
Het is op zichzelf een verdienste aan de hand van aan de
Nederlandsche praktijk ontleende voorbéelden de door
Amerikaansche en Fransche schrijvers zoo uitvoerig ge-
analyseerde principes te illustreeren, die bij een moderne
bedrijfsvoering niet kunnen wpr,den gemist.
Dr. Winsemius is noch aanhanger van een functio-
neelen opbouw van een groote organisatie, waa’rmede
Taylor in de Amerikaansche metaalindustrie zooveel
succes had, noch van den modernen lineairen opbouw,
waarvan de Franscle schrijver Fayol de profeét is. De
schrijver gaat van het verstandige principe uit, dat de
keuze van den organisatievorm voor een bestuursorgaan
afhankelijk is van allerhande factoren, in de eerste plaats
taak en omvang van het betrokken apparaat en een nauw-
keurige analyse van hët werk, dat van de medewerkers
vordt gevraagd. Hij geeft voorbeelden van gelukte en
mislukte functioneel opgebouwde organisaties, van gelukte
en mislukte lineair opgetrokken apparaten en ,van toe-
passingen van het bij het leger gebruikte stafsysteem.
Naar mijn smaak legt hij hierbij niet voldöende den
nadruk ‘op den grooten invloed; die bepaalde krachtige
persoonlijkheden op de werking van een bepaald papieren’
schema in de praktijk uitoefenen. Wellicht, dat de practische
ervaring van den schrijver hem minder gevallen opleverde
dan ik heb geobserveerd, van den invloed, die bijv. een t
zware persoonlijkheid, die verantwoordelijkheid kan ,en
durft nemen, in staat is uit te oefenen in den staf van
een ,,militair” opgezette organisatie. Behoorde eigenlijk de
staf slechts den leider te adviseeren, spdedig zal, de organi-
satie in zoo’n geval zooveel functioneele elementen gaan
vertoonen, dat in korten tijd de oorspronkelijké opzet
nauwelijks meer zal zijn te herkennen. »
Omgekeerd kan een enkele, te sterke persoonlijkheid,
als leider van een onderdeel, in minder dan geen tijd een
functioneel opgezette organisatie denatureeren. Aange-
zien bijna steeds ,persoonlijkheden” een factor zijn,
waaraan groot gebrek bestaat, is de keuze van de positie
voor deze heeren voor den uiteindelij ken groei ‘van het
apparaat van meer beteekenis dan de gekleurde vierkantjes
op het organisatieschema. Juist in eert tijd als deze draait
iedere organisatie om het vraagstuk van het zoo
»
goed
mogelijk gebruik van de aanwezige betrouwbare en be-
kwame krachteil. Het Engelsche ,,d.ecentralise if you can,
centralise if you must” behoorde met gouden letters ge-
schreven te staan op ieder ontwerp van een bestuurs-
organisatie. ,
Heeft men menschen met een beperkte eruditie, maarmet
•karaktereigenschappen van waarde ter beschikking, dan
behoort men deze met een zoo groot mogelijke verantwoor-
delijkheid en zoo min mogelijke inmenging van jonge
‘)
De opbouw
van
het bestuursapparaat” door Dr. A Win-
semius7 Uitg. Mij. Elsevier, Amsterdam.
7,
166
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 Maart
1946
doctorandi aan de peripherie van de Organisatie. te plaatsen.
Zoo kan men het publiek de ergernis besparen uitsluitend
te maken te hebben met ambitiepse jôngelui, die hun oogen
gericht hebben op het hoofdkantoor en over te weinig
levenswijsheid beschikken, kortom, aan het begin van hun
carrière staan. De ambitieuse jongelui met goede opleiding
behooren hun carrière te beginnen in een ,,staf”, met uit-
sluitend adviseerende bevoegdheid jegens hun chef.
Beschikt men daarentegen over enkele bekwame
krachten en over te weinig personeel, dat men ,,zijn gang
kan laten gaan”, dan behooren deze figuren in het centrum
van de organisatie thuis, met een straffe functioneele
bevoegdheid, in overeenstemming met hun speciale be-
kwaamheden.
Heeft men tenslotte de beschikking over enkele mannen
zonder speciale bekwaamheid, maar met behoorlijke karak-
tereigenschappen, dan behooren deze thuis aan het hoofd
van grootere ,,units”.
Wellicht worden de tijden wel weer eens anders, zoodat
men de menschen, •behoorende bij een bepaald sçhema,
op maat kan bestellen, op het oogenblik is dit (voor hoe
lang?) zeker niet het geval en zou ik willen waarschuwen
tegen de suggestie, die van de vakjes en lijntjes uitgaat,
nl., dat het schema primair en de menschen secundair
zouden zijn.
Tenslotte; wat dit deel betreft, nog een enkel woord
over een aspect, dat mi. bij de overigens zoo knappe ver-
handeling over dit onderwerp in het gedrang is gekomen.
Bij een veranderlijk apparaat als het Nederlandsche
bestuursapparaat – (denk aan de formatie van nieuwe
Departementen, Gemachtigden van dit en van dat enz.) zullen functioneele bindingen bij iedere hergroepeering
van bepaalde diensten en instellingen in een nieuw verband
als rem optreden. Deze functioneele bindingen mogen
slechts vrijelijk worden toegepast binnen een voor langen
tijd opgezette eenheid. Er zijn weinig dingen, die zoo des-
organiseerend werken als het losmaken van een onderdeel
uit een straf functioneel ingerichte eenheid en het over-brengen van dat onderdeel naar een andere combinatie.
Het aanpassingsvermogen van een functioneel opgezette
organisatie is geringer dan van een verzameling ,,units”;
bij liquidatie of afscheiding van een onderdeel kan in
het laatste geval het rstant blijven doorwerken zonder
schade te lijden. Daarentegen’is er geen enkel bezwaar
tegen een algemeen functioneel toezicht op een aantal
diensten en onderdeelen daarvan als deze
onderling
moeten
worden verschoven (bijv. toezicht van comptabelen aard).
Als de onderlinge gezagsverhoudingen veranderen, behoeft
dit functioneele verband niet te worden losgemaakt.
Ik zou dus de stelling willen poneeren, dat het functio-
neele deel van een bestuursorganisatie steeds duurzaam
moet zijn, het tijdelijke gedeelte steeds als ,,unit” moet
worden opgezet.
In het laatste gedeelte van zijn werkje licht de heer
Winsemius eenige zeer principieele voorstellen toe, ten-
einde verbetering te brengen in inderdaad bestaande
efficiencyfouten van den huidigen bestuursvorm.
Met groot voorbehoud moeten zijn uiteenzettingen op
dit punt worden gevolgd. Immers, hij beperkt zich hier
niet tot voorstellen, die de bedrijfstechnische uitvoering
van nauwkeurig omschreven taken betreffen, doch wenscht
het bestuursapparaat tot in den allerhoogsten top te reor-
ganiseeren. Naar mijn meening is het onaanvaardbaar
een bepaalden regeeringsvorm, want het gaat om niets
meer of minder, te willen ontwerpen uit het oogpunt van een maximale efficiency van de ambtenarij. Zooals van-
zelf spreekt zal een dergelijke redeneering steeds leiden
tot de conclusie, dat men het bestuursapparaat het beste
onder een geniaal en duurzaam dictator zal plaatsen.
Een dergelijk apparaat, voorzien van alle machtsmiddelen,
quasi onafzetbaar en met moeilijk te realiseeren verant-.
woordelijkheid jegens de gaande en komende ,,verant-woordelijke ministers”, zal inderdaad efficient zijn. De
wereld denkt nog steeds met schrik aan den Hohenstaufen-
staat in Italië of den Egyptischen staat onder de Ptole-
maeën. In oorlogstijd of in tijden van •levenscrisis van een
gemeenschap is een dergelijke organisntie hoog in aanzien,
in vredestijd en in ,,normale” tijden heeft een zoodanige
staatsovermacht nadeelen of voordeelen, die geheel be-
paald worden door overwegingen van religieusen, ethischen
en sociologischen aard. De bedijfstechnische overwe-
gingen spelen hierbij slechts een rol van z66 ondergeschikte
beteekenis, dat ik mij ervan onthoud, op de op zichzelf
waardevolle uiteènzettingen van den schrijver, die immers
voeren tot het schrikbeeld van Ortega y Gasset, ni. een
specialistenoordeel over een algemeen menschelijk prô-bleem, in te gaan.
Mr. Â. W. HAMMING.
OMZETVERHOUDINGEN EN PRIJSVORMING
iN DEN DETAILHANDEL
IN KRUIDENIERSWAREN.
De diensten, door den detailhandel verricht, zijn, ook
voor iederen bedrijfstak afzonderlijk, sterk geyarieerd.
Op deze verschillen is de bedrijfseconomische structuur
van de individueele bedrijven opgebouwd en zij was in het
verleden bepalend voor de vergoeding, die ifi bruto-
winstmarge genoten moest worden voor de aan den
consument te verleenen diensten. De variatie van deze
diensten vinden wij op het gebied van: kwaliteit, opmaak
en afwerking der artikelen, voorraadhouding, goederen-
selectie, ligging en inrichting van den winkel, bediening,
bezorging en credietgeving en deze variaties vonden hun
spiegel in een verschil in prijzen. Daarmede ging weer
gepaard een differentiatie in afnemers en zoo zagen wij,
dat zij, die over een smallere beurs beschikten, hun in-
koopen daar verrichtten, waar zij tegen een lageren prijs
terecht konden, zij, het ook, dat zij zich daar op verschil-
lend gebied een derving van diensten voor moesten ge-
troosten, terwijl die consumenten, die hoogere eischen
stelden en bereid en in staat waren daar -ook hoogere
prijzen voör te betalen, weer elders hun inkoopen deden.
In den loop der oorlogsjaren is de differentiatie in kwali-
teiten en diensten eenerzijds en prijzen anderzijds tot-het
verleden gaan behooren. De vastgestelde maximumprijzen
werden, onder invloed van de absolute zoowel als van de
relatieve schaarschte, die in de verhouding van het aanbod
tegenover de door distributiemaatregelen beheerschte
vraag bestond, automatisch minimumprijzen. In eenheid
van kwaliteit en sorteering werden de goederen door alle detaillisten in dezelfde branche aldus tegen gelijken prijs
verkocht. Slechts de variatie in de te vervullen diensten
bleef bestaan en zoo genoot een deel der winkeliers een
voorsprong boven een ander gedeelte. Waar het verschil
hoofdzakelijk te vindén was, zulks mede in verband met de
toepassing der distributievoorschriften, in meer indivi-
dueele behandeling van den afnemer en het zelfstandig
detailbedrijf zich daar beter toe leende dan het groot-
winkelbedrijf, is het geen wonder, dat wij allengs een
verschuiving zigen optreden van debiet van het grôot-winkelbedrijf naar de categorie der zelfstandige detail-
listen.
Als zuiversten spiegel van deze situatie kan de statistiek
der indexcijfers dienen, die het Centraal Bureau voor de
Statistiek opmaakte en verstrekte van de geldomzetten
in den detailhandel in kruidenierswaren (basis 1/12 .jaar-
omzet 1938):
-.
–
GrooLwinki- Coöperatieve Midden- Kruideniers-
– bedrijven Verbruiksver- stands-
waren
eenigingen
zaken
totaal
1939 Jaar
108
103
108
–
107
1940
,,
111
104
126
123
4941
,,
102
106
137
130
1942
103
101 –
146
–
– 137
.1943
,, .
.9- . –
89
145
–
134
1944 lelialfjaar
100
89
156 –
143
r
13 Maart 1946
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
167
Hieruit blijkt wel’cluidelijk, dat het grootwinkelbedrijf,
te beginnen in 1940, sterk terrein verloor in vergelijking
met den zelfstandigen winkelier, al deed de stijging in
prijs de wel zeer groote daling in volume voor het groot-
winkelbedrijf vrijwel teniet.
De indexcijfers voor grootbedrijf Jen coöperatie zijn
gevormd uit werkelijke omzetgegevens van den geheelen
bedrijfstak, die van het zelfstandig middenstandsbedrijf
uit omzetgegevens van een bepaald aantal representatief
geachte bedrijven. In het jaar 1938 werd door het Centraal
Bureau voor de Statistiek uitgegaan van de veronder-
stelling – en deze zal niet ver bezijder de waarheid zijn
geweest -, da het grootwinkelbedrijf 15 pCt., de coöpe-
raties 10 pCt. en het zelfstandig detailbedrijf 75 pCt.
van den totalen omzet in handen had. Wanneer wij de
voor het eerste halfjaar van 1944 geldende indexcijfers
daarop omrekenen, dan zien wij, dat het aandeel van
het grootwinkelbedrijf in dn totalen omzet is terugge-
loopen tot goed 10 pCt., van de coöperaties tot goed 6 pCt.
en dat van het zelfstandig winkelbedrijf is gestegen tot
83 pCt. –
Over de punten, waarop het grootwinkelbedrijf in de
oorlogsjaren hij het zelfstandig kruideniersbedrijf achter
lag, zou nog veel te zeggen zijn: De inwerkingtreding van
de prijsstop en de daarmede gepaard gaande voorzienings-
moeilijkheden in den loop van 1940 begonnen daar reeds
een rol in te spelen, terwijl verder het centraal geleid groot-
winkelbedrijf over veel minder armslag beschikte dan den
zelfstandig werkenden kruidenier bij de toepassing van de
zeer diep ingrijpende voorschriften op velerlei gebied.
Het grootwinkelbedrijf behield één voorsprong en dat was,
dat- het door zijn centrale contrôle het ransoenenbezit
beter bewaren kon dan dit in het zelfstandig detailbedrijf het geval was. Echter, toen in het voorjaar van. 1944 een
verandering in de wijze van bevoorxading (evenredige
bevoorrading) tot stand kwam, en dit leidde tot herbe-
voorrading op omzetbasis, bleef de repercussie daarop
niet uit en verloor het grootwinkelbedrijf ook hierin
verder terrein. Immers, het zelfstandig winkelbedrijf
kreeg, door te beschikken over grootere voorraden, weer
grootere mogelijkheden.
De tijd, die volgde na de mislukking van den strijd hij
Arnhem en de spoorwegstaking, was voor het centraal
geleid en vooral voor het landelijk werkend grootwinkel-
bedrijf desastreus; van een centrale leiding was geen sprake
meer, evenmin als van een centrale inkoop en bevoorrading.
Deze noest plaatselijk geschieden door geheel nieuwe
kanalen en voornamelijk met behulp van de plaatselijke
grossiers, die vroeger zoo zeer de concurrenten van dit-
zeltde grootwinkelbedrijf waren geweest. Toen dan ook in Juli 1945 weer meer normale verhoa-
dingen -begonnen op te treden, was het resultaat, dat het
grootwinkelbedrijf nog veel meer van zijn debiet verloren
had en het zelfstandig winkelbedrijf dit voor een nog
j
el
grooter gedeelte van de markt verdrongen had.
De daarover door het Centraal Bureau voor de Statistiek
verzamelde statistieken zijn nog niet gepubliceerd, doch
zullen, naar vele teekenen uitwijzen, dit aantoonen en ziet hier thans de zware taak, waar het grootwinkelbedrijf zich
voor gesteld zag: het herwinnen van het verloren gegane
aandeel in den omzet van kruidenierswaren, om in staat
te zijn de bedrijfskosten te dekken. Hierbij ware te be-
denken, dat deze kosten voor het allergrootste deel van
constant karakter zijn. –
– iVij mogen echter niet uit het oog verliezen, dat het begrip ,,Grootwinkelbedrijf” een aantal bedrijven van
zeer gevarieerd karakter dekt en dat, wat hier daarvan
gezegd, wordt, zeker niet voor alle grootbedrijven in den
detailhandel geldt, evenals er zelfstandige kruideniers zijn,
die niet het beeld van hun beroep volgen.
Het• was voor hen, die het meeste debiet verloren
hadden, jammer, dat het na de bevrijding noodzakelijker-
wijs te kiezen bevoorradingssystee’m lejdde tot ëen conso-
lidatie van de gegroeide verhoudingen: de schaarschte aan goederen stond niet toe op ruimeré schaal te bevoorraden;
bevo&rrading naar omzetgegevens uit het verleden was
verder niet mogelijk en zoo bond het systeed van vooraf-
inle’eringsbonnen den afnemer aan den leverancier,
waar hij den laatsten tijd gewend was te koopen. Hierbij
is nog een omstandigheid te betreuren en dat is wel, dat iedere winkelier, die voor den verkoop van welk artikel
ook bij het Centraal Distributie Kantoor stond ingeschre-
ven, bonnen van iedere soort van het publiek kon innemen
en daarop goederen betrekken, zoodat zich hiermede een
vervaging in de branche voordeed van nog ongekenden
omvang.
Het is niet te ver
–
wonderen, dat die bèdrijven, die zich
op de hierboven geschetste wijze een gedeelte van hun
omzet zagen ontvallen, zich béwust zijnde, dat door de
beheersching van de vraag zoowel als van het aanbod
markt-technisch van schaarschte geen sprake is, zoodat
voor hen iedere inwoner in Nederland, die een distributie-
bon te plaatsen heeft, een potentiëele kooper is, trachtten
hun verloren bestaansgrond terug te winnen en het is
evenmin te ver-wonderen, dat zij daartoe weer het onder-sc’heid in prijzen in het leven riepen, dat véÔr den. oorlog
het verschil in dienstverleening compenseerde.
Ik meen met het bovenstaande duidelijk gemaakt te
hebben, dat ‘het weer ôptreden van prijsconcurrentie,
zooals in den laatsten tijd plaatsvindt, geneigd is wederom
verhoudingen te doen ontstaan, zooals die. vôÔr 1940
bestonden en ik zou mij willen afvragen, wat daarvan de consequenties zijn voor de bedrijfsgenooten en voor den
consument.
‘Voor de bedrijfsgenooten meen ik, dat een verschil in
prijzen weer leiden moet tot een natuurlijke differentiatie
in afnemers, zooals deze vroeger bestond, dat ieder dus
weer die categorie van afnemers tot zijn klanten zal gaan
rekenen, die daar vroeger toe behoorde. Dit zal gaan ten
koste van de detaillisten, die een debiet gewonnen hebben,
dat grooter is, dan waarop, zij krachtens de door hen thans
weer economisch te vervullen diensten aanspraak kunnen
maken, terwijl verder het enorm groote aantal bedrijven
en bedrijfjes op ander terrein, dat van. de mogelijkheid
tot op heden van minder gezonde branchevervaging heeft
geprofiteerd, zijn omzet in kruidenierswaren weer zal
verliezen. –
De consument ziet,eindelijk het oogenblik genaderd,
waarop zijn leverancier, voor wien hij eertijds koning was,
niet meer in voortdurenden strijd met de prijsbeheerschings-
autoriteiten over zijn portemonnaie beschikt, maar hem de gelegenheid opent zelf weer een woord te spreken in
de besteding van zijn budget, en eventueel daarbij te
– bezuinigen zonder aan te verwerven voedingswaarde in te
boeten.
1-let is echter de vraag, of hiermede de consequenties
van het optréden eener vrijere concurrentie uitgeput zijn.
Immers, deze uit zich nog slechts op het terrein van de
door den detailhandel te verrichten dieiistverleening, nog
niet bp dat van den distiibueerenden groothandel of van
de daar nog voorgelegen handels- of industrieele schakels,
dus evenmin nog op het terrein van kwaliteitsdifferentiatie.
Wat den distribueerenden groothandel betreft, meenen
wij, dat deze, evenmin aan quoteeringen gebonden als de
detaillist, in prijséoncurrentie reeds volgt; de andere
.handelsschakels en de fabrikanten zullen dit nog niet doen,
zoolang en voorzoover zij de quota, waartoe zij in het
algemeen gehouden zijn, voldoende kunnen afzetten.
Is het echter niet gewenscht, dat wij kom
–
en tot verder-gaande differentiatie ten voordeele vooral van het minder
met aardsche goederen bedeelde bestanddeel onzer be-
volking?
Wij meenen, dat het stellen van deze vraag haar beant-
woording in zich houdt. Daartoe zal het echter noodzakelijk
zijn, dat ons systeem van prijsbeheersching minder negatief,
meer positief werkt.
168
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 Maart 1946
In den tijd van achteruitgang werd beoogd de belangen
van den consument direct te beschermen door een stelsel
van maximumprijzen, zoodanig, dat het bedrijfsleven
ooveel mogelijk in stand gehouden werd in zijn bestaande
verhoudingen tot betere. tijden weer aangebroken zouden
zijIL
Thans ware meer doelbewust na te gaan, op welke wijze
de commercieele en organisatorische krachten in het
Nederlandsche bedrijfsleven tot ontwikkeling gebracht
kunnen worden. Dartoe zullen branchegewijs, zelfs
artikeisgewijs, bestaande fabricatie- en handelsquoee
ringen verruimd, uiteindelijk zelfs verlaten moeten
worden. Zulks is mogelijk, wanneer het totale aanbod op
de gezamenlijke. – voorloopig beheerschte vraag aan-
gepast blijft.
In een aldus vrijer gemaakte concurrentie zal het moge-
lijk zijn om het systeem van gestaffeld gecalculeerde eind-
prijzen, waarbij iedere opvolgende trap uit de bedrijfs-
kolom in voortdurenden – vreedzamen – strijd met de
prijsbeheerschingsautoriteiten voor zich de gunstigste
marge bedingt, te verlaten. Dit systeem laat slechts weinig
ruimte voor het natuurlijk vermogen van industrie en
handel om zich aan te passen in het zoeken van de beste
en voordeeligste wegen en het aldus verkregen eindcijfer
zal minder bijdragen tot bescherming van het consumenten-
belang dan oogenschijnlijk lijkt.
Het verlaten van het gestaffeld gecalculeerd prijssy-
steem zal tenslotte den distribueerenden groothandel en
dn detailhndel hun beweeglijkheid en weerbaarheid
hergeven.
J.
P. COELINGH.
MIDDENSTAND EN BEDRIJFSORGANISATIE
Iv.
De drie voorgaande artikelen
1)
in deze reeks waren reeds geschreven, vôôrdat het
voorontwerp van wet op de bedrjfschappen
was verschenen. De lezer van deze voorgaande opstellen
zal echter hebben bemerkt, dat onze veronderstellingen
aangaande den weg, welke dat ontwerp zou inslaan,
vrijwel juist zijn gebleken, zoodat wij, nu het ontwerp
voor ons ligt, nog slechts enkele aanvullende opmer-
kingen hebben te maken.
Onze veronderstelling, dat de oude middenstandsbonden
wel terug zouden keeren, is inmiddels althans t.a.v. de
confessioneele organisaties bewaarheid. Daarnaast be-
staan op het oogenblik – wat den middenstand
aangaat – dus nog de Hoofdgroep Ambacht en de Be-
drijfsgroep Detailhandel, terwijl de brief van den minister
van Handel en Nijverheid, welke aan het voorontwerp
voorafgaat, spreekt van een dwarsverbinding o.a. als
vertegenwoordiging van den. geheelen middenstand, als
hoedanig dan de oude Middenstandsraad wordt genoemd.
Deze brief zou dah dergelijke horizontaal-vertegenwoor-
digende lichamen bij voorkeur geconstrueerd willen zien
als vaste organen van een te stichten Sociaal-Economischen
Raad, ,,telkens, waar mogelijk, gebouwd op de betrokken
horizontale organisaties”. Het is ons nu niet duidelijk
geworden, wèlke ,,horizontale organisaties” de Minister
hier bedoelt:. de oude middenstandsbonden of de zgn. Woltersomsche hoofd- of bedrijfsgroepen. Het schijnt
ons trouwens ook een minder elegante opzet om in een
toelichterid schrijven bij een voorontwerp van wet, dat
hoofdzakelijk over verticale organisaties handelt, als het
ware tusschen neus en lippen door een en ander over
horizontale organisaties ten beste te geven, maar wan-
neer wij wel zijn ingelicht, komt er later nog een speciaal
ontwerp met betrekking tot deze laatste. Hoe dit zij,
wij voor ons handhaven het ook reeds in een vorig artikel
2)
‘)
Zie:
„E.-S. E.” van 10
en 30 Januari
1946
en
6
Maart
1946.
‘,
Zie:
,,E.-S. B.”
van 30 Januari
1946.
ingenomen standpunt, dat er in den middenstand een
plaats en pen taak is vooi de oude mid.denstandsbonden,
nt
maar 66k voor de horizoale bedrijfsorganisaties. Wan-
neer de Minister nu echter bedoelt, dat deze laatste mèt
den ouden Middenstandsraad tot 6én lichaam zouden
kunnen worden versmolten, of wel, dat deze raad op deze
organisaties zou kunnen worden gebouwd – een suggestie,
welke wij in een vorig opstel
2)
o6k reeds-aan de hand
deden -, dan zouden wij ons daarmede kunnen ver-
enigen. Het bezwaar, dat in de bedrijfsorganisaties niet
alleen middenstandsondernemingen, dôch ook andere
distributievormen georganiseerd zijn, zou komen te ver-
vallen, omdat de Minister ook denkt aan een coöperatieven
raad, een raad voor het grootwinkelbedrijf e. d.; de be-
trokken groepen in de bedrijfsorganisaties zouden dan
hun spits in deze raden kunnen vinden. Maar het schijnt
vel gewenscht onze definitieve opinie hieromtrent voor
te behouden, tot omtrent de juiste bedoelingen der Re-
geering op dit stuk nadere, meer preciese mededeelingen
verschenen zullen zijn.
De veronderstelling, dat de Overheid overwoog het
bedrijfsleven in te doelen in verticale groepeeringen, is
door het voorontwérp bevestigd, doch helaas ook die,
dat deze zouden worden
gebaseerd op zgn. vrije vereenigingen zonde’r het verplichte
lidmaatschap.
Wij blijven dit bovenmate betreuren. Wel spreekt het ontwerp van een federatie, welke dan maar in elken tak
van bedrijf tusschen de horizontale vrije vereenigingen
zou moeten worden opgericht, maar – althans in den
middenstand – achten wij dit een belangrij ken stap terug.
De vooroorlogsche ervaringen met dergelijke federaties
hebben meer dan voldoende aangetoond, dat dergelijke
lichamen log werken en de vooruitgang, gelegen in het
creëeren van én allen omvattende organisatie, gaat
weder volkomen verloren. Ook het.loslaten van het be-
ginsel van het verplichte lidmaatschap is een besliste
achteruitgang, al ware het alleen al, omdat op deze wijze
de financieele positie van de horizontale groepeeringen
in den middenstand, waar immers zonder verplichting
de drang naar Organisatie nimmer groot was weer even
zorgelijk zal worden als voorheen.
Misschien is het in den gedachtengang van de samen-
stellers van het voorontwerp alleen maar logisch, dat
men, gezien de verzwakking, welke yan beide boven-
genoemde maatregelen voor de horizontale groepen het
gevolg zal zijn, het accent bovenmatig heeft gelegd op de
verticale lichamerL Ook dat achten wij zeer te betreuren.
Immers, er zijn tal van onderwerpen, die uitstekend
geregeld zouden kunnen worden door de . horizontale
organen allöén, mits deze op hun terrein eveneens yer-
ordenende bevoegdheid zouden hebben, zooals vanzelf
spreekt onder goedkeuring van hooger gezag. Zooals
de .zaken in het voorontwerp worden voorgesteld, zal
dat echter niet mogelijk zijn. In den gedachtengang van het
voorontwerp hebben alleen de verticale bedrijfschappen re-
gelende bevoegdheid, maar dat maakt allereerst de pro-
cedure omsIchtig en tijclroovend, terwijl bovendien allerlei
andere groepen nu mede te oordeelen krijgen over onder-
werpen, waarmede zij eigenlijk niets van doen’ hbben.
Bijzonder spreekt dit bij de regeling, welke het ontwerp
geeft voor de
sociale verhoudingen.
De bedrijfsehappen zullen als regel een economische
en een sociale kamer hebben, en in beide zal het werk-
nemerselement vertegenwoordigd zijn. De gedachte van
een vertegenwoordiging der werknemers juichen wij toe; ook hier sluiten wij weer aan bij datgene, wat wij in onze
vorige bijdrageb in deze reeks hebben gezegd. Maar
onjuist achten wij het, met name in den middenstand,
dat bij het treffen van sociale regelingen ook weer den
13 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
169
verticalen organen een taak wordt toegewezen. In de
eerste plaats is hier te l’.nde het maken van dergelijke
regelingen altijd een taak geweest van horizontaal over
–
leg; waarvoor is het noodig, van dezen door de historie
geijkten weg af te wijken? Verder liggen, zooals wij reeds
in een vorig artikel
5)
hebben uiteengezet, in den midden-
stand de verhoudingen tusschen werkgevers en werk-
nemers veelal gansch anders dan bijvoorbeeld in de in-
dustrie en het heeft in het verleden juist vaak storend
gewerkt, dat reglingen, welke in hoofdzaak met het oog
op inciustrieele verhoudingen waren gepi’ojecteerd, zonder
meer van toepassing werden verklaard ,op het midden-
standsbedrijf. Daarom zou het veel juister zijn, wanneer
ook op dit stuk de horizontale groepen de bevoegdheid
hadden, zonder inmenging van andere groepen uit hün
verticale bedrijfskoiom, zelfstandig regelingen te treffen.
De Memorie van Toelichting op het voorontwerp heeft
dit ook wel gevoeld, althans het bezwaar wordt ge-
noemd, doch men tracht dit te ontzenuwen door erop te
wijzen, dat het mogelijk moet worden gemaakt ,,de voor-
bereiding en uitvoering van bepaalde sociale regelingen”
over te laten aan horizontale contactorganen tusschen
ondernemers en werknemers. De aangehaalde bewoor-
dingen schijnen erop te doelen, dat in horizontaal verband
dergelijke overeenkomsten weliswaar kunnen worden
voorbereid en later ook kunnen worden uitgevoerd, doch
dat de beslissing daarover in het verticale bedrijfschap
zal moeten worden get-roffen en dat is nu juist de figuur,
welke ons met name voor den middenstand geheel onjuist
lijkt. Immers, aan de beslissing zullen dan allerlei lieden
deelnemen, die uit geheel andere horizontale ‘groepee-
ringen komen en die dus !net de sociale verhoudingen in de betrokken horizontale groep weinig of niets van doen
hebben. Ookhier moet het zijn, niet alleen voorbereiden
en uitvoeren, doch ook beslissen in eigen horizontalen
kring.
Uit het bovenstaande zal hetreeds voldoende duidelijk
zijn geworden, dat naar onzen smaak het voorontwerp
veel te zeer den nadruk legt op de verticale structuur,
terwijl – zooals wij reeds in onze vorige artikelen be-
toogden – de juiste wijze van organiseeren dient te zijn, zoowel verticaal als horizontaal.
In een vorig opstel
4
) hebben wij reeds aangeduid, dat wij
de verticale organisatiegedachte,
zooals die nu belichaamd is in de bedrijfschappen van
het voorontwerp, in principe juist en aanvaardbaar
achten. Maar dan ‘moet niet alleen het accent niet een-
zijdig op deze verticle organen komen te liggen, maar
dan moeten ook de besturen dier verticale lichamen
op de juiste wijze zijn samengesteld. In de bedoelde
voorafgaande bijdrage hebben wij er reeds op gezinspeeld,
dat de vertegenwoordiging der horizontale groepeeringen
in het verticale lichaam op meer bevredigende wijze
diende te worden geregeld dan zulks het geval is in de
huidige bedrijfschappen op het gebied van de voedsel-
voorziening, op welk voorbeeld het voorontwerp kennelijk
geïnspireerd is. Met name tegen het sterke ambtelijke
overwicht in de bestaande voedselvoorzieningsbedrijf-
schappen hebben wij het pleit gevoerd. Maar op dit punt
zondigt het voorontwerp in minstens gelijke mate! Het
ambtelijk element is in het ontwerp veel te veel over-heerschend. Niet alleen, dat in de besturen ook zitting
kunnen hebben vertegenwoordigers van lichamen, niet
vallende onder de organisaties van werkgevers en werk-nemers uit de onder het betrokken bedrijfschap vallende
takken van bedrijf, alsmede door den Minister te be-
noemen personen; niet alleen, dat deze bestuursleden
hun taak zonder last of ruggespraak dienen te vervullen,
maar vooral de domineerende positie van den, voorzitter-
regeeringscommissaris, met diens vele en ingrijpende
‘) Zie:
,,E.-S. 13.”
van
6
maart
1946, blz. 157.
‘) Zie:
,,E.-S.B.”
van
30
Januari
1946;
blz. 72
en
73
beyoegdheden – waaronder het recht van veto -, stem-
pelt het voorgestelde bedrijfschap tot een bijkans nmb-
lijk örgaan! Hier is van zelf-doen van het bedrijfsleven
een caricatuur gemaakt! De ovrheidsinvlôed in de ge-projecteerde bedrijfschappen is dermate overwegend,
dat hier niet gesproken kan worden van organen
van het bedrijfsleven, doch van organen
voor
het bedrijfsleven
door de Overheid ingesteld. Het gaat hier nièt om een
opbouw van beneden af, baseernde o wat er uit ht
bedrijfsleven naar voren komt, doch om een van boven
af vastgelegd kader, waarin het bedrijfsleven zich maar
• moet zien in tê passen. Men heeft van de daken gebazuind,
dat de Woltersomsche Organisatie daarom voor ons
volk onaanvaardbaar zou zijn, omdat het een instrument
van den bezetter was, geschikt om het bedrijfsleven naar
zijn hand te zetten. Eilacie: wat is het voorontwerp
anders clan ,een soortgelijk overheidsintrument, zij het
dan ook negentig graden gedraaid, want verticaal int
stede van horizontaal?
Het is ons volkomen duidelijk, dat, in deze’tijden van
geleide economie de Overheid het laatste woord moet
kunnen hebben in een Organisatie van het bedrijfsleven.
Daartoe kan een organisatie, die mede verticaal is in-
gesteld, zeker goede diensten bewijzen. Dat men daarbij
is ingegaan op de vroeger reeds van vele zijden naar voren
gebrachte suggestie van den zgn. neutralen voorzitter is eveneens juist. Maar dat men van •dezen neutralen
voorzitter een ambtengat wenscht te maken, met zoo
vèrstrekkende bevoegdheden, dat van het zelfdoen door
de bedrijfsgenooten weinig overblijft, schijnt ons vol-
strekt onjuist. Een neutrale voorzitter, accoord. Maar
dan een voorzitter, die gekozen is door de betrokken
bedrijfsgenooten .en die hun vertrouwen geniet: een
dergelijke figuur zal, juist omdat hij neutraal is, d.w.z.
buiten den betrokken tak van bedrijf staat, reeds daarom
alléén ook aan de Overheid voldoende waarborgen bieden,.
d,ât niet eenzijdig de groepsbelangen zullen domineeren,
maar dat ook aan het algemeen belang de aandacht zal
worden geschonken, welke het verdient. En dan is daar
immers in laatste instantie altijd nog het toezicht van de
Overheid, aan wie inderdaad het laatste woord toekomt.
Het lag niet in onze bedoeling het voorontwerp tot in
details na te’gann. Wij hebben ons daarom bepaald tot
enkele principieele punten, speciaal ook met het oog
op de Organisatie van ‘den middenstand, en het zal wel
duidelijk zijn geworden, dat de eenzijdige verticale ge:
richtheid van het ontwerp het gévaar voor dien stand,
om tusschen de andere geledingen der bedrijfschappen
in het gedrang te komen,, aanzienlijk heeft vergroot.
In een vorige bijdrage
5)
hebben wij er reeds op gewezen,
dat in de prijzen,- en loonenkwestie de middenstand
tusschen hamer en aambeeld komt te verkeeren en bij
de zwakke organisatorische positie, we’ke den middenstand
in, het voorontwerp is toegewezen, schijnt dat een dubbel
onaantrekkelijke verhouding!
Intusschen is er nog één detail, waaromtrent wij nog
iets willen opmerken: De brief van den Minister, welke’
bij het voorontwerp is gevoegd, vraagt suggesties aan-
gaande de regeling der bedrijfsrechtsprnak. Wanneer het
ons vergund is op dit stuk een, denkbeeld aan de hand te’
doen, zouden wij willen wijzen op het volgende. Steller
dezes is reeds verscheidene jaren lid van een rechtspraak-
commissie in een bepaalden tak van groothandel, waar
dergelijke zaken regelmatig worden yoorgebracht en
berecht. En nu heeft de ervaring geleerd, dat door een
dergelijke vaste commissie, welke voortdurend voor één
en dêzelfde branche gevallen ter behandeling krijgt, een
schat van gegevens uit zulk een branche wordt bijeen-
gebracht, waardoor berechting van volgende gevallen
steeds bete’r wordt aangepast aan de verhoudingen in
het ‘betrokken bedrijf. Wanneer er dan ook nog, zoonis
in het hier bedoelde geval,,regelmatig contact is tusschen
5)
Zie: ,,E.-S.B.”
van
30
Januari
1946, blz. 72.
rio
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 Maart 1946
het bestuur van de organisatie in de betrokken branche en de. rechtspraakcommissie – bestaande uit buiten het bedrijf staande leden -, dan is een, samenwerking ver-
zekerd, die blijkens de ervaring zeer ten goede komt aan
de verhoudingen in het bedrijf. De samenstelling van de
commissie waarborgt volstrekte onpartijdigheid en een
juist afwçgen van de belangen der bedrijfsgenooten
tegenover het algemeen belang, hoewel de leden dier
commissie nièt door de Overheid zijn benoemd! Voor een
dergelijke permanente commissie woidt met de jaren
het betrokken bedrijf volkomeh doorzichtig, en dat zulks
aan haar. uitspraken ten goede komt, mag wel al’s vast-
staand worden aangenomen.
Sanzeniatting.
Wanneer wij onze critiek op het voorontwerp van wet
op de bedrijfschappen, zooals deze uit deze reeks bijdragen
naar voren is gekomen, nog eéns samenvatten, dan zouden
wij daarbij twee hoofdpunten naar voren willen brengen.
In de eerste plaats dan is dit ontwerp veel te eenzijdig
verticaal ingesteld. Wanneer men – en terecht – de
Woltersoische organisatie verwijt, dat zij te eenzijdig
horizontaal is, dan mag men met hetzelfde recht stellen,
dat het voorontwerp aan precies een soortgelijk euvel van
èenzijdigheid mank gaat, alleen in verticale richting.
Speciaal met het oog op de middenstandsbelangen kan
daaraan dhn’ nog worden toegevoegd, dat het gevaar
van deze verticale eenzijdigheid juist voor dien stand
wel bijzonder klemt.
In de tweede plaats dan schijnt ons de geprojecteerde
organisatie veel te zeer overheidsinstantie toe. Het te-
recht in de Woltersomsche organisatie zoo verfoeide
leidersbeginsel wordt hier immers in den. persoon van
den met groote macht bekleeden regeeringscommissaris
weer binnengehaald en niet eens door de achterdeur, neen,
met vlag en wimpel door den hoofdingang! Het heet,
dat de Rij ksbureaux in de verschillende branches zullen
worden afgeschaft en lat het bedrijfsleven de taak dier
organen zelf zal gaan. uitvoeren. Maar het is duidelijk,
dat de huidige leiders dier bureaux een goede kans maken
om straks tot regeeringscommissarissen in de bedrijf-
schappen te worden gemaakt en wat is er dan in
wezen veranderd? Het komt ons voor, dat degenen, die
de Woltersomsche Organisatie verwerpen, omdat deze een instrument in handen van de Overheid zou zijn, op
precies dienzelfden grond dit voorontwerp zullen moeten
van de hand wijzen.
In de geprojecteerde nieuwe bedrijfsorganisatie voert
de Overheid den boventoon. Wie ook, ja vooral in mid-
denstandskringen, zijn oor ir het bedrijfsleven te ‘luisteren
legt, zal vrijwel overal de verzuchting hooren, dat men
wil worden verlost, liefst zoo gauw mogelijk, van het be-
staande teveel aan overheidsbemoeiing. Erkend wordt,
dat in tijden als deze de Overheid in vele zaken de eind-beslissingen aan zich moet houden, maar •dat wordt niet
gelijkbeduidend gevoeld ‘met een becirijfsorganisatie,
waarin de Overheid vrijwel alles en het bedrijfsleven
vrijwel niets te zeggen heeft. Integendeel, men wenscht
– onder goedkeuring van de Overheid – zooveel mo-
gelijk de dingen zèlf ter hand te nemen. Maar daarvoor
laat het voorontwerp weinig of geen ruimte. Het ont-
werp is de incarnatie van, een verregaande overheids-
invloed op en bemoeienis met het bedrijfsleven. 1-let
is mogelijk, dat het dien kant op moet. De tijden zijn
inderdaad veranderd. Maar dan zal toch eerst de meerder-.
heid van het Nederlandsche volk zich in dezen geest
hebben uit te spreken en tot deze uitspraak gevallen is, houde men dit ontwerp in portefeuille!
Dr. E. 1. T0131.
AANTEEKENINGEN.
DE ItURBERPOSITIE OP MAL4RKA.
Aan een correspondentie van Drs. A. van der Meer
ontleenen wij:
Het is ook .voor de rubberonderhemingen in Neder-
1 andsch-Indie van belang, om na te gaan, hoe de toestand
is van de ,,estates” op Malakka na de Japansche bezetting
en welke de vooruitzichten zijn voor dit gebied. De hier
vermelde gegevens berusten op inlichtingen en waar-
nemingen, voornamelijk verkregen in Ipoh, een belangrijk
rubbercentrum op Malakka.
Men beschikt in Ipoh slechts over heel weinig statis-
tisch materiaal, zoodat het niet mogelijk was, een uit-
voeriger studie van dit rubbergebied te maken. Wel wa-
ren eenige gegevens ter beschikking over het aantal on-
dernemingen en de beplante oppervlakte, welke hieronder
vermeld staan.
Totaal boplante oppervlakte in 1939.
Aantal
Nationaliteit en
onder-
Oppervlakte Totaal
eigendom
nemingen
ha.
ha.
Europeanen ………..
1.001
638.800
Chineezen
……….
1.047
138.800
Br.
Indiërs
……….
373
.
36.900
Anderen
…………
90
.
38.400
2.511
852.900 852.900
Bevolkingsrubber
540.500
Totaal
…………
1.393.400
1940.
,,F1oidings’ > 100 acros
…………….
2.107 duizend acres
,Floldings” < 100 acres’
…………….
1.374 duizend acres
respectievelijk 853.335 isa. en 556.100 tin. (100 acre = 40,5 ha).
Uit deze cijfers blijkt, dat ongeveer de helft van de
met rubberboomen beplante oppervlakte in handen is
van Europeesche maatschappijeti. Hierbij moeten de
onder ,,Anderen” aangegeven maatschappijen ook tot
de eerste groep worden gerekend.
De toesland na de Japansche bezetting.
Op 26 September 1945 heeft de B.M.A. (,,British Mili-
tary Administration”) het bestuur over Malakka weer
ingesteld. Inmiddels zijn door de B.M.A. verschillende
diensten opgericht, waarbij de ,,Rubber & Products
Buyirig Unit” als officieel inkoopbureau voor rubber,
copra en eenigo andere producten optreedt. Haar werk-
zaamheden strekken zich verder uit tot het weer op gang
brengen van de .productie, terwijl tevens de invloed van
de Japansche bezetting in het productiegebied werd na-
gegaan. –
Hoewel de Japansche bezetting de rubberproductie
totaal heeft ontwricht, is de toestand van het productie-
materiaal, de boomen, niet ongunstig te noemen. Dit
geldt in het bijzonder voor de oudere tuinen.
Reeds vrij spoedig na de Japansche bezetting, in begin
1942, ‘is de rubberproductie practisch stopgezet, wegens
gebrek aan leiding en het wegvoeren Van arbeidskrachten.
Ook het onderhoud van de tuinen werd nagelaten. Het
ge’volg hiervan is, dat bijna alle tuinen grondig gereinigd,
moeten worden van alang-alang en anderen ruigen opslag.
Deze onreinheid heeft geén invloed gehad op de boomen
in de oudere tuinen. Deze boomen hebben in den regel’
een dichte bladerkruin, waardoor de groei van ruigen op-
slag wordt belemmerd.
De jonge aanplant, vooral de uitbreiding van ongeveer
5 pCt., welke in 1939 op grond van de internationale
rubberrestrictie is toegestaan, heeft door gebrek aan on-
derhoud sterk geleden. In den regel wordt een jonge boom
,
in het 5e of 6e jaar productief. De jonge boomen zijn echter
2 tot 3 jaren achterop geraakt en zullen niet v66r 1948
aan de productie kunnen deelnemen. Ook de herontgin-
ning (vervanging van minder productieve boomen
door eèn meer beloovenden jongen aanplant), voorzoover
deze even vôôr den oorlog heeft plaatsgevonden, is iets
achterop geraakt. Dit maakt echter slechts een gering
13 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
171
percentage uit van de beplante oppervlakte. De gedwongen
rustperiode heeft de productieve boomen goed gedaan,
en een groote productie zou mogelijk zijn, indien niet
andere oorzaken dit remden.
Voor de groote ondernemingen wodt de schoonmaak
thans door de B.M.A. ter hând genomen. De kosten hier-van bedragen 10 tot 25 Straits .$ per acre
1).
De meening, dat de Japanners met opzet rubbertuinen
zouden hebben vernield, is niet juist. Ongeveer 10 pCt.
van de beplante oppervlakte is omgekapt, om de inheem-
sche bevolking in de gelegenheid te stellen, op die terrei-
nen vedselgewassen te verbouwen. De kap heeft uitslui-
tend plaatsgevonden in slecht onderhouden tuinen met
verwar1oosde boornen, voornamelijk in handen van Chi-neezen en inheemschen, in de. nabijheid van bevolkings-
centra. De Japanners, die van meening ,varen, zich hier
te kunnen handhaven, lieten niet toe, dat rendabele
,,estates” werden beschadigd.
Wat de fabrieken en gebouwen bij de ondernemingen
behoorende betreft, deze eischen een grondige revisie.
Machihes en greedschappen zijn gedeeltelijk door de
Japanners weggehaald, maar voor het grootste deel ver-
waarloosd of door de bevolking weggesleept. De toestand
van de gebouweif valt nog mee. Complete installaties
voor rubberfabrieken zijn reeds op Malakka aangekomen.
Van ondernemingen, in handen van Europeesche maat-
schappijen, is nog geen enkele in productie. Vermoedelijk
zal in Juni/Juli van dit jaar met de productie een aanvang
worden gemaakt. In April/Mei worden de Europeesche
planters hier terug verwacht. De ,,estates” worden voor-
loopig beheerd en gefinancierd door de M.R.E.O.C. (,,Ma-
lay Rubber Estate Owners Company”). Het beheer van 100.000 acFes beplante oppervlakte wordt opgedragén
aan een Europeaan, bijgestaan door 10 planters, welke
ieder 10.000 acres voor hun rekening moeten nemeer
Van de andere ondernemingen in handen. van Chinee-
zen, Br.-Indiërs en de bevolkingstuinen is ongeveer
25 pCt. in productie, maar wegeng een tekort aan arbeids-
krachten en materialen op nog zeer bescheiden schaal.
Het arbeiders9raagstuk.
Gedurende de Japansche bezetting’ is een groot aantal
mannelijke arbeidskrachten gevorderd om voor militaire
doelinden elders te woi’den tewerk gesteld. H.ieronder
vielen vooral de arbeidskrachten van rubberondernemingen
en andere niet direct voor oorlogsbehoeften produceerende
ondernemingen en bedrijven. De rubberproductie Werd
toen practisch stilgelegd. Wegens gebrek aan scheeps-
ruimte waren de Japanners toch niet in staat de rubber
te vervoeren.
De arbeiders werden in hoofdzaak naar Siam getrans-
porteerd. Tot nu toe is ongeveer 10 pCt. van hen terug-
gekeerd. De autoriteiteri hier ter plaatse geven weinig
hoop, dat er meer zullen terugkeeren. 90 pCt. van het aan-
tal weggevoerden moet in Siam in arbeidskampen zijn
omgekomen. Het gevolg hiervan is o.a. een accuut tekort
aan geschoold en ongeschoold personeel. Zelfs al zou men
door hoogere bonen arbeidskrachten uit de tin- en andere
bedrijven kunnen trekken, dan bleef er nog een absoluut
tekort van ongeveer 40 pCt.
Merkwaardig was te vernemen, dat men in onderne-
merskringen algemeen hoopt arbeidskrachten van Java
te kunnen importeeren, zoodra de toestand daar meer
geregeld is.
De bonen zijn door dn B.M.A. vastgesteld. Deze be-
dragen in de rubber voor eerste klas werkkrachten $ 0,90
per dagtaak; voor andere mannelijke arbeidskrachten
$ 0,70, voor vrouwen $ 0,50. Deze bonen zijn ongeveer
1/3 hooger dan véôr den oorlog. Ervaren tappers künnen
daarboven nog een premie genieten van 10 tot 20 pCt.
Bij de inheemsche rubberplanters wordt vooral tegenwoor-
dig het ,,bagi doea”-stelsel nogal eenstoegepast, waarbij
‘)
De koers van de Straits $ is 8,55 in het £; dus ongeveer t 1,25.
de tapper de helft van de door hem getapte opbrengst ontvangt. Dit ,,half om half”-systeem zal echter nooit stand, kunnen houden, daar onkosten voor installatie,
afschrijving. en kosten voor den nieuwen aanplant geheel
ten laste van den eigenaar komen. Het nettoloon van
een rubbertapper kan in dit geval tot $ 1,80 per dagtaak
bedragen. Andere ondernemingen verschaffen aan hun
personeel een stukje tuingrond en zaaimateriaal om nood-
zakelijke le,ensmiddelen te kweeken. De kosten
–
van
levensonderhoud zijn hoog en de officieel vastgestelde
bonen zijn daarmede nog niet in overeenstemming. Zoo-
dra de aanvoeren echter beter geregeld zijn, vertrouwt
men, dat de kosten voor levensonderhoud zullen dalen.
De i’ubberproductie en de prijzen.
Zooals reeds is opgemerkt, is nog slechts een gering percentage van de met rubberboomen beplante opper-
vlakte in productie. Tot 1 Januari 1946 is door de ,,Rub-
ber & Products Buying Unit” 40.000 ton rubber eëx-porteerd, waarvan in December 1944 10.000 ton. De
officieel vastgestelde koopprijs bedraagt voor eerste
kwaliteit $ 0,36 per Engelsch pond. Men onderscheidt
8 kwaliteiten. De laagste prijs van $ 0,27 wordt betaald
voor rubber, getapt gedurende de Japansche bezetting.
De gemiddelde prijs bedraagt voor een vrij behoorlijke
,,estate” $ 0,33 â $ 0,34 per Eng. pond, hetgeen overeen-
komt met een prijs van ongeveer 92 cent per kg voor-
oorlogsche pariteit Ned. crt. Voor eerste kwaliteit ont-
vangt de ondernemer nu ongeveer f 1 per kg bij een
koers van f 1,25 per Straits S. In de jaren vöÔr den oorlog
bedroeg de verko.opprijs in Ned.-Itidië ongeveer f 0,70
per kg voor eerste kwaliteit. De hier vastgestelde prijzen
gelden loco fabriek. De Overheid neemt het transport
voor haar rekening. De prijzen in Ned.-Indië betroffen
loco afscheephaven.
Een ige bijzonderheden orer den econoniischen toestand op
Malakka.
Hoewel de prijzen zeer hoog zijn is in de Chineesche
toko’s practisch van alles te koop. Zoodra er schepen met
buitenlandsche goederen binnenkomen, dalen de prijzen
onmiddellijk. In bestuurskringen is men van meening, dat,
zoodra de scheepvaart weer vrij is, de prijzen spoedig
tot een normaal peil zullen dalen.
Rijst is onvoldoende ‘aanwezig en wordt gedistribueerd.
De vastgestelde prijs bedraagt 8 dollarcent per kati
(0,61 kg). De prijs op de zwarte markt bedraagt 60 tot
77 dollarcent per kati. Eieren 40 cent per stuk, kip $ 3,50
per kati. Het levensmiddelenpakket wordt voor het
grootste deel aangevuld met knolgewassen, die vroeger
weinig werden gegeten.
Dank zij groote aanvoeTen uit Britsch-Indië is de tex-tiëlpositie niet ongunstig te noemen. De bevolking loopt goed gekleed. Dit geldt in het bijzonder voor de Chinee-
sche bevolking.
Toen de B.M.A. op Malakka het bestuur weer instelde is het Japansche geld waardeloos verklaard en de Straits
dollar in eere hersteld tegen een koers van $ 8,55 in het
E. In havenplaatsen wordt op de zwarte markt echter
gaarne tot $ 12 voor het £ betaald, hetgeen op een be-
langrijke depreciatie van het ruilmiddel zou wijzen.
Het spoorwegverkeer ondervindt nog stagnatie door
gebrek aan rollend materiaal. De toestand van weg en
werken is goed. Het r’llend materiaal, dat nog beschikbaar is, is afgeleefd. Van Penang naar Singapore loopt in beide
richtingen per 24 uur slechts 1 trein. De reisduur varieert
van 2 tot 3 x 24 uur.
De wegen zijn in goeden staat en er is een vrij druk –
autoverkeer, zij het dan ook voornamelijk militaire wa-
gens, die tevens gebruikt worden om rubber en andere
producten bij de ondernemingen op te halen en naar het
station te vervoeren.
Over het algemeen genomen herstelt de normale toe-
172
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Maart 1946
stand
–
van véér den oorlog zich op Malakka vrij snel.
Voo ‘d
r e groote ondernemingen bestaat het probleem van
het tekort aan arbeidskrachten. Indien dit op een of
andere wïj&e kan worden opgelost, herneemt M’alakk
als rubberproduceerënd gebied weer spoedig haar positie, welke het vÔér den wereldoorlog bezat.
Ipoh, 25 Januari 1946
ECONOMISCHE PROBLEMEN IN ElBE.
Algemeen.
‘In 1936 werd in Eire een volkstelling gehouden, waarbij
interessante gegevens aan het licht kwamen. Eire was
bezig een land van ouden van dagen te worden. Het
aantal personen van 65 jaar en ouder bleek 15,4 % van
het aantal personen tusschen 15 en 64 jaar uit te maken.
Hoewel ook in verschillende andere landei, o.a. in Neder
land
;
sprake is van deze ,,veroudering” der bevolking,
was Eirë’s cijfer het hoogste ter wereld. De oorzaak vân
dit verschijnsel was gelegen in een daling van het natüur-
lijk bevolkingsaccres en in een omvangrijke emigratie van
jonge personen. Wat de daling van het natuurlijk accres
betreft: het aantal kinderen beneden 5 jaar daalde ti.isschen
1926 en 1936 met 6,8 %. Opgemerkt dient te worden,
dat deze daling geheel beperkt bleef tot de agrarische
districten van Eire, en dat de oorzaak ervan, behalve in
een dalende huwelijksvruchtbaarheid, gezoc1t diende te
worden in een stijging van den leeftijd, waarop werd gehuwd-;
reeds in 1926 ws het percentage van de vrouwën n de
leeftijdsklasse’ 25-35jaar, dat ongehuwd was, zeer hoog:
53%.
Deze ontwikkeling is symptomatisch voor de slechte
economische omstandigheden, waarin Eire, (vôôr 1937
,,de lersche Vrijstaat”) voor den laatsten wereldoorlog
buitenland tot uiting komende in een hoogo mate van
protectionisme, in het binnenland in een grçote hoeveel-
heid overheidsmaatregelen tot het opbouwen van een
eigen industrie, reguléering van de productie, prijspolitiek,
enz. Dit autarkisch streven, voor een land als Eire
,,physically impossible”,, zooals prof. A. G. Duncan het
uitdrikt ‘), beteekende een grove veronachtzaming, van
de vitale beteekenis van den internationalen handel.
Anderzijds moet echter in aanmerking wordengenomen,
dat de depressie na 1929 een algemeene inkrimping van
den wereldhandel met zich bracht, gepaard aan een
eveneens algemeene toeneming van protectionistische
maatregelen, waarbij ook Eire niet achter kon blijven.
Het gevolg van een en ander is geweest, dat Eire sinds
1932 tot aan het uitbreken van den tweeden wereldoorlog
reeds in een ,,semi-war economy” heeft geleefd. –
Eire tijdens den oorog.
• Eire heeft niet meegevochtèn in de rijen der geallieerden;
het verklaarde zich in 1939 neutraal en heeft deze neutra-liteit gedurende den geIee1en oorlog weten te handhaven, hoewel de sympathieën van de Ieren, afgezien van eenige
politieke extremisten, onverdeeld uitgingen naar de ge-
allieerde zaak. De neutr’aliteit beteekende echter geen
isoleering voor de economische gevolgen van den oorlog.
Integendeel, de oorlog bracht, tallooze ‘problemen met
zich, die in hoofdzaak als volgt kunnen worden samen-
gevat: bestrijding van werkloosheid, opvoering van de
agrarische productie en handhaving van beslist noodzake-
lijke goederen.aanvoeren.
Deze dijie groepen, problemen vertoonden vanzelfspre-
kend een nauwen samenhang; zoo was de werkgelegenheid
in de industrie in hooge mate afhankelijk van handhaving
van den import, daar de industrie het niet buiten een
belangrijken grondstoffeninvoer kon stellen. –
Wanneer men nu de volgende cijfers ,bes,chçuwt
2):
LA
1938
1939
1940
1941
1942
1963
j
1946
Indexcijîer in de productie (1936 = 100)99
104 ,
104
96
80
81
84
Aantal werkzoekenden, ingeschreven hij de
arheidsbeurzen (gem. per jaar)
………..
88.714
93.074
84.054
74.65,6
76.887
67.634
1
60.309
verkeerde. Eire was te karakteriseeren ‘als een arm land;
arm aan hulpbronnen en agrarisch van structuur; de
dichtheid der bevolking, welke ruim 2,9 millioen zielen –
bedraagt, was betrekkelijk-gering: 43 per km
2
. De industrie
beteekende weinig en de jongere elementen der bevolking
emigreerden op groote schaal. Een duidelijk bewijs voor
de geringe economische ontwikkeling van Eire vormt het
feit, dat in de periode tusschen de beide wereldoorlogen
vooral ook academisch gevormde krachten emigreerden.
,,The older professions are overcrowded, the new’ type of
industrial professional employment has not developed,
and a .falling population does not reqpire a growing
number of teachers”, merkt ,,The Economist’ van 30
Juni 1945 in dit verband op. –
Antarliische politiek sinds
1932.
Eire is, zooals reeds vermeld, arm aan hulpbronnen.
Belangrijk is bijv. het steenkooltekort; de productie
bedroeg vôôr den tweeden wereldoorlog jaarlijks ongeveer
120.000 ton, tgen Nederland ongeveer 12 millioen ton.
Eenige compensatie voor, dit tekort vindt Eire in zijn
rijkdom aan turf. Landbouw, veeteelt en, in mindere mate,
visscherij vormen de belangrijkste middelen van’ bestaan;
voor den export komen dan ook alleen agrarische en zuiypl-
producten in aanmerking.
Een’ algemeene verhooging van het, welvaartspeil in
Eire zou in belangrijke mate steun hebben ondervonden
van êen intensieve ontplooiing van het internationaal
handelsverkeei’. Wat is echter het geval geweest?
De Regeering heeft sinds 1932 een sterk op autarkie
gerichte economische politiek gevoerd, tegenover het
en wanneer ,men hierbij verder in aanmerking neemt, dat
,,The Econornist” van 2 Juni 1945 ‘vermeldt; dat 1938/’39
op 19431’44 de industrieele productie naar hoeveelheid
met 24 %, de agrarische productie naar hoeveelheid met
11 % daalde, dan is de daling van het aantal ingeschreve,n
werkzoekenden niet anders verklaarbaar dan uit de
,,veiligheidsklep” Engeland: vele Ieren vonden werk in ‘de Engelsche oorlogsindustrie, terwijl ook velen dienst
‘namen bij de Geallieerden.
Dat zoowel de industrieele als de agrarische productie
naar hoeveelheid gerekend een daling onderginge,n, was een
gevolg’ van de belemmering van den import door den oor-
log: gebrek aan scheepsruimte. Als gevolg van de ,,sta-
tistical black-out” sinds Augustus 1939 kunnen geen
,cijfers worden vermeld, doch ‘wel is bekend, dat reeds in
1942 de volgende goederen niet meer in Eire werden ge-
importeerd: granen voor menschelijkeendierlijke consump-
tie, thee, cacao en chocolade, specerijen, suiker, steenkolen,
•minerale en eetbare oliën, hout, ijzer en staalproducten,
‘machinerieën, katoenen en wollen garens en goederen,
rubber en nog vele andere ‘grondstoffen voor de sinds 1932
‘geprotectioneerde industrie, voorts kunstmest en zaden,
waardoor de agrarische.’ productie ongunstig werd be-
invloed. Een respectabele lijst. Pogingen van de Regeering
om met behulp van de ,,Irish Ship.ping Ltd.”, een overheids-
organisatie, op’ eigen gelegenheid schepen te. charteren,
.hebben niet veel succes gehad. De invoer daalde naar
– ‘) ,,Bulletin oî the London & Carnbrldge Economie Service”,
‘October 1942.
‘) Ontleend aan het ,,Statlstïcal Yearbook” -van den Volken-
hond, 1942144.
• ,
‘
13 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
173
1
i
f
hoeveelheid gerekend van 1938/’39 op 1943/’44 hierdoor
met 70%.
Welke beteekenis had de oorlog daarentegen voor de exportmogelijkheden? Vele Ieren herinnerden zich den ,,gouden tijd” van 1914-1918, toen de prijzen der agra-
rische producten een enorme stijging vertoonden, waar-
door vooral de lersche boeren groote winsten hebben ge-
maakt en hoopten op een herhaling hiervan. Voornamelijk
echter, doordat het stelsel van import: en prijscontrle
van Engeland in den afgeloopen oorlog veel effectiever was
dan in den vorigen – Engeland vormt voor 90 % de markt
voor de lersche exportproducten! -, is een herhaling van.
dezen gang van zaken beperkt gebleven tot een herhaling
op kleine schaal. Terwijl van 1938/’39 ôp 1943/’44 het
volume van den invoer, zooals reeds vermeld, met 70
O/(,
afnam, was over delfde periode de daling van het volume
van den uitvoer aanzienlijk minder 44 %.; terwij’l voorts’
de waarde van den invoer verminderde met 32 %, nam
daarentegen de waarde van den uitvoer toe met 22 %.
De handelsbalans van Eire werd door de oorlogsoMstandig-
heden actief, zooals ook uit de volgende cijfers blijkt:
Importen en exporten van Eire, naar waarde (in
£ 1.000.000)
3)
1929
1
1938
Importen
……….. ………. … ….
60,3
–
Exporten
………………………..
46,2
23,9
Naar schatting.
S
Als:gevolg hiervan.heeft Eire, evenals andere Dominions
en bijv. ook Argentinië, een vrij. omvangrijk- sterling-saldo
weten te accumul’eeren, dat in financieele kringen te
Dublin wordt geschat op £ 400.000.000. Vanzelfsprekend
hëeft niet alleen de goederenbeweging, maar ook de
,,export.’,’ van
,
arbeidskrachten en soldaten tot dit saldo
bijgedragen.
De binnenlandsche monetaire ontwikkeling.
In verbad met de vermelde goederenschaarschte moge
de. monetaire ontwikkeling in Eire gedurende de oorlogs-
jaren niet onvermeld blijven. De volgende cijfers geven
hiervan een beeld:
4)
Deposito’s
(md.
rente)
Hoofdsom’ en Bank-
biljetten-
Deposito’s
bij
de comm.1
bij de
Post
rente van
uitstaande
Jaar
circulatie
ba/iken
Office
Savings
spaar-
1
1
Bank’)
certificaten
1)
2
3
‘4
1939
18,0
114,4
1
)
10,7
11,0
1940
21,2
122,4 .
. , 11,9
41,1
1941
24,5
130,0
14,2
11,1
4942 .
30,3
143,5
18,1
11,5
1943
34,1 .
.
157,6
,
23,0
12,3
1944
37,8
177,1
29,5
13,2
1945
194,7
•
14,5
-S
) Per Septernl?er, overige cijfers, van kolom
2
per Maart.
‘) Per
31
December.
Per
31
Maart.
De bankbiljettencirculatie is tijdens den oorlog ruim-
schoots verdubbeld, terwijl de deposito’s bij het bank-
wezen niet in dezelfde mate zijn toegenomen. Vergeleken’ met Nederland, waar dê biljettencirculatie op het ‘moment
der bevrijding vergeleken met de vöorodrlogsche; Circu-
latie ‘ruim vervijfvoudigd was, vertoont Eire dus een Vrij
gunstig beeld. Desondanks hoopte’ zich ook in Eire een
omvangrijke onbenutte ‘koopkracht in ‘de handen van het.
publiek op. De Regeering ‘trachtte met behulp van rant-
soeneei’ings- en prijsbeheerschingsnaatregelen, berustende
op’ de ,,Emergency Powers Act” van September 1939, de
) Bron: ,,Statistical Yearbo’ok” van den Volkenbond,
1942/1944.
) Bron: ,,The Economist”
25 Aug: 1945
en het ,’,Statistical Year-
book”
1942/44.
prijsstijgende tendenties binnen de Perken te houden,
doch kon niet verhinderen, dat de’ kosten ,van levens-
onderhoud een aanzienlijke stijging ondergingen
Indexcijfers ç’an de kosten van lepensonderhoud
(basis
1929
100)
1939 j . 4940
‘1941
1942
1943
101
,
116
128
142
160
168
Bron: ,,Statistical Yearbook”,
‘1942/44.,
Bij het einde van den oorlog lagen de kosten van levens-
onderhoud 70 % boven het niveau van 1939, Verwljl het
corresporideerende cijfer in Engeland 30 % bedroeg.
Men mag veilig aannemen, dat ii Eire de levensstandaard als gevolg van den oorlog gedaald is; dit kan ook afgeleid
worden uit het feit,dat het reëel nationaal inkomen tuschen
1938 en 1944
.
met ongeveer 20 % daalde. Weliswaar
steeg het nationaal inkomen, in geld uitgedrukt, in de-
zelfde
perioçle
van £ 153 millioen tot £ 250 riiillioen’, doch
deze stijging komt geheel voor recening van de verhooging
van het prijsniveau.
De groote toeneming van de koopkracht in handen van
het publiek is, zooals in ,,The Economist” van 25 Augustus.
1939
1
1940
1
1941′
j
1942
1.
1943
1
1944
43,0
46,5
29,4
34,6 •
26,0
25,4 *
26,5
32,7
‘ 31,7
‘ 32,6
274 *
35,8
Toekomst aspecten. ‘
Ïn dit citaat zijn in het kort de problemen aangegeven,
waarvoor
.
Eire thans staat. Hoe zullen deze worden op-
gelost en wat zal de toekomst brengen?
In October 1945 bracht de lersche minister van 1
–
landel
en Nijverheid éen b’ezoek’aan Londen, waar hij verschil-
lende Engelsche ministers bezocht’. ‘Na zijn ‘terugkomst
hield hij den redëvoering, waarin hij er den nadruk op
legde, dat het lot vn Eire nauw verbonden is aan dat
van de gèheele Wereld en aan dat van Engeland in het
bijzonder. Internationale politieke en economische samen-
werking was volgens hem beslist noodzakelijk. Afgezien
van het feit, dat Eire met deze uitlatingen kennelijk toe-
lating tot de U.N.O. bepleitte, is het belang ervan gelegen
in de omstandigheid, dat hiermede een einde schijnt te
zijn gekomen aan Eire’g isolationistische politiek. In zekere
mate is dit ook onvermijdelijk: Eire heeft diingend be-hoefte aan import van allerlei belangrijke grondstoffen.
Gebrek aan scheepsruimte en exportrestricties van de
zijde van het buitenland veroorzaken hier verschillènde
moeilijkheden, doch de lersche Regeering ziet de toekomst
hoopvol in. ‘Het groote sterlingsaldo is in elk geval’ een
belangrijke steun voor de verkrijging van de noodzakelijke
importgoederen. Dat de ‘lersche Regeering van plan is
‘liervoor ‘nauw contact te zoeken met Engeland, kan be-
1945 wordt opgemerkt, geheel een gevolg van de gunstige
betalingsbalans gedurende den oorlog; de binnenlandsche
credietverleening door het bankwezen onderging geen
stijging. Geheel juist is deze voorstelling natuurlijk niet:
de toeneming van de geldcirculatie is mede te wijten aan
de tijdens den oorlog sterk gestegen staatsuitgaven. Terecht
merkt het verslag van de ,,Central Bank of Ireland” over
het jaar, eindigend op 31 Maart 1945, dan ook op, dat
,,foi’ correction of the inflationary trends….the . fact –
that bank credit has not expanded excludes a rêmedy
by contraction of such credit. The requisite action must
concern itself directly with the non-monetary forces
determining prices, with the large and still growing
volume of State expenditure and’ with the various causes
vhich restrain production to its present unsatisfactory
level”.
174
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 Maart 1946
teekenen, dat de ,,economische oorlog” tusschen Engeland
en Bire, waarvan vÔÔr 1939 sprake was, thans tot het
verleden behoort.
DE A311tIKAANSCHE LEENJOSPOLVEK.
Aan dit onderwerp wijdt de ,,Neue’Zürcher Zeitung”
van 4 Maart ji. enkele beschouwingen, die in verband met
de recente persconferentie van Minister Vos en het bezoek,
dat Minister Lieftinck thans aan de Vereenigde Staten
brengt, ook voor ons land niet van belang zijn ontbloot.
Bij de discussies over de leening aan Engeland werd in het
Congres de wensch gehoord een volledig overzicht te ver-
krijgen van de credieten, die de Vereenigde Staten reeds aan
het buitenland hebben verstrekt en nog zullen verstrekken.
Duidelijk omschreven richtlijnen voor de leeningspolitiek
vormen verder voor het Congres een voorwaarde, waaraan
voldaan moet zijn, alvorens het zijn goedkeuring kan
hechten, aan de met Engeland afgesloten overeenkomst.
Aan, dit laatste verlangen voldoet een kort geleden ver-
schenen verslag van de ,Nation.al Advisory Council of
International Monetary and Fina.ncial Problems”, een
interdepartementaal coördinatie-orgaan voor de behande-
ling van alle buitenlandsche leeningen,’ opgericht bij de ratificatie van Bretton Woods.
A’llereerst wordt hierin gewezen op, het bijzondere k-
rakter van de leening aan Engeland; die in geen geval een
precedent voor andere landen zal kunrkn zijn. Alle verdere
credietaanvra.gers worden verwezen naar de Import- en
Exportbank, die tot het in werking treden van de Inter-
nationale Herstelbank de financieele hulp aan landen,
die door den ooilog hebben, geleden, op zuiver Amerikaan-
sche basis op zich heeft genomen. Gunstiger voorwaarden
dan deze bank ze kan, verleenen komen, niet in aanmerking.
De minister van Financiën, Vinson, heeft er dan ook duide-
lijk op gewezen, dat onder deze omstandigheden geen
sprake kan zijn van een 6 milliard-leening aan Rusland
(waarvan inofficieel vaak sprake was), noch van een
crediet van $ 2,5 milliard aan Fi’ankrijk, de Import- en
Exportbank beschikt momenteel nu eenmaal over niet
meer dan $ 2 milliard. –
1
–
let verslag verwacht, dat de credietverleening door de
Import- en Exportbank tot het einde van het eerstvolgende
fiscale jaar (Juni 1947) $ 31 millird zal beloopen; het
Congres zal inmiddels dus moeten toestaan, dat demidde-
len der bank met $ 11 milliard worden verhoogd. De leeningen van de Import- en Exportbank worden pas
verleend, nadat de liehoeften, der betrokken, landen door
speciale afgevaardigden nauwkeurig zijn vastgesteld;
hun looptijd bedraagt gemiddeld 20 jaar, tegen 4 pCt. rente,
en ze worden uitsluitend verleend voor den, aankoop van
Amerikaansche goederen, voorzoover die voor den export
zijn vrijgegeven. Voorts worden de leeningen, slechts
dan verstrekt, wanneer credieten van particuliere zijde
niet kunnen worden, verkregen. Als regel bevatten de
credietvoorwan,rden uitgebreide amortisatieplannen.
Zooals vanzelf spreekt is de leeningpolitiek aldus een
belangrijk instrument in de Amerikaan,sche economische
en, meer speciaal, de hahdelspolitiek. De voordeelen, van
het leeningsprogramma voor de Amerikaansche volkshuis-houding nemen dan ook een groote plaats in het verslag in.
Door den omweg over de Import- en Exportbank wordt
een groot gedeelte van de productieoverschotten der
Vereenigde Staten geabsorbeerd 4spoorwegmateriaal, ma-
chinerieën, synthetische rubber, katoen, tabak e.d.). Van groot belang is de vraag, in hoeverre de debiteur-
landen in staat zullen zijn hun verplichtingen, na te komen.
Het verslag ontwikkelt hier een handelspolitiek credo,
dat voor den internationalen handel van groote beteekenis
kan worden: de nakoming der verplichtingen heeft tot
voorwaarde een overschot van de importen der Ver-
eenigde Staten
(mcl.
de uitgaven der Amerikanen voor buitenlandsche reizen) boven de exporten. Een stijging
van de bevolking en van den levensstandaard, alsmede een
hooge mate van ,,employment” in de Vereenigde Staten
maken een dergelijke ontwikkeling zeer wel mogelijk.
Gezien de onberekenbaarheid van het Congres, aldus de
,,N.Z.Z.”, is het echter nog niet te zeggen, in hoeverre
het geschetste programma zal kunnen worden doorge-
voerd.
BOEKAANKONDIGING.
Openbare Financiën.
‘Driemaandelijksch tijdschrift, gewijd
aan de beoefenin,g van de wetenschap der publieke
financiën.
Een nieuw tijdschrift met een elftal van bekende specia-
listen op dit gebied als Redactie, e
i
en zevental klinkende
namen in een Commissie van oprichting en aanbeveling
en een aantal n,otabele vaste medewerkers, waaronder
verscheidene buitenlanders. Het eerste nummer bevat
artikelen van Minister Lieftinck, Prof. Smeets, Mr. van
den Berge, Prof. I
–
ln,ensel, Prof. Hellemn,, Dr. Zimmerman
en Dr. Monod de Froideville. De meeste artikelen zijn
inleidingen, die naar verdere uitwerking doen verlangen.
Bijzondere aandacht wekt het artikel van Prof. Dr.
Paul Haensel van de Universiteit van Virginia, oud-
hooglèeraar te Moskou. Het is getiteld ,,Soviet Fin,ances” en geeft interessant en hier te lande nog niet gepubliceerd
materiaal omtrent de belastingpolitiek van Sovjet Rusland.
Frappant is reeds de mededeeling in de allereerste alinea,
volgens welke in 1941 de omzetbelasting niet rn,inder dan
58 pCt. van de totale rijksmiddelen, 61 pCt. van de
,-,gewone” middelen en 84 pCt. van de totale belasting-
opbrengst levert. Deze indirecte belasting drukte zwaar op
de kosten, van het levensonderhoud, ontzag zelfs niet de
meest noodzakelijke levensmiddelen. Zij maakte van de
detailprijzen daarvan een aanzienlijk deel uit, t.w. bij
aardappelen 62 pCt., vleesch 67 pCt., suiker 73 pCt., zout
80 pCt., kerosine 72 pCt., wodka 84 pCt., wekkers 40 pCt.,
fietsen 58 pCt., radio- ontvangapparaten 25 pCt., paraplu’s
20 pCt., roomijs 70 pCt. De omzetbelasting op roggebloem
bedroeg in’ 1941 80 roebel of pl.m. $ 16 per 100 kg, die op
tarwebloem varieerde al naar de kwaliteit tusschen 93
en 342 roebel per 100 kg. (Om deze getallen te doen spreken
realiseere men zich, dat men in Nederland uit 100 k,g
tarwebloem 170 180 brooden van 800 gran bakt. ‘De
laagste heffing van 93 roebel (of pl.m. $ 18,50 per 100 kg)
zou dus hier beteekenen 10 dollarcent of ruim een kwartje
per brood!
De inkomstenbelasting was in 1941 nog vrij matig, ver-
geleken met onze ervaring. De oorlog heeft echter drasti-
sche verhoogingen noodig gemaakt. De wijze, waarop
met de samenstelling der gezinnen wordt rekening gehou-
den, is interessant, eveneens de discriminatie naar plaats in
het productieproces. Ook de heffingen in natura van het
agrarisch inkomen trekken de aandacht. Het is van belang, van dit artikel kennis te nemen.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Door de ztortin,g op de 3 pCt. Grootboekinschrijvingen
1946 zijn de saldi der banken bij De Nederlandsche Bank
verminderd tot f 177 millioen pei’ 4 Maart jl. Ongetwijfeld
zijn cle betalingen, in geblokkeerd geld grooter geweest
dan f 177 millioen, – men schat dit bedrag op ongeveer
f 300 millioen -, maar door aflossing van vervallend schat-
kistpapier werd een, zekere compensatie’verkregen. Niet-tegenstaande het nog vrij aanzienlijke saldo, waarover de
geidmarktinstellingen in, totaal beschikken, bleek de
maandultimo toch zulke zware eischen, te stellen, mede in
verband met bovenvermelde stortingen, dat sommige
instellingen, credieten, van de centrale bank n,00dig hadden.
De beleeningen bij De Nederlandsche Bank namen dan
13 Maart 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
175
ook tusschen 25 Februari en 4Maart ji. met f 28 millioen toe.
Vermoedelijk zal dit beeld van verkmapping der geld-
markt niet lang aanhouden. Afgezien van de voorbijgaande
ultimobehoeften aan contant geld zorgt de’ aflossing op
vervallend schatkistpapier voor een aanvullinj van de
middelen der geldmarkt.
De ontwikkeling van de discontonoteeringen voor
schatkistpapier in de afgeloopen week geeft dan ook geen
weerspiegeling van een, tekort aan middeldn in bijzondere mate. Driemaands promessen noteerden aan het einde van
de’week, welke in dit overzicht in aanmerking wordt ge-
nomen, zelfs nog
1
/
8
pct. lager dan in het vorige overzicht
werd vermeld, al was de noteering tijdelijk iets hooger
geweest. Het is opmerkelijk, hoe weinig renteverschil nog
tot uiting komt in het verschil der looptijden. Zooals op-
gemerkt was het disconto voor driemaands promessen
11
/
pCt., maar voor 9 maands promessen is dit slechts
1
1
/
2
pCt: Ruiltransacties om tot rendementsverbètering te
komen hebben, dan ook weinig zin.
Een verandering in, deze lage rentetarieven is voors-
hands waarschijnlijk niet te verwachten. Een spoedige hervatting van de afgifte van schatkistpapier door den
Agent kan op rationeele gronden niet worden aangenomen,
zooals in het voorgaande overzicht werd opgemerkt. De
be.taling op de vermogensaanwasbelasting zal nog geruimen
tijd duren, daar immers eerst de behandeling van het wets-
ontwerp door de Staten-Generaal moet pI’aatsvinden
De uitgifte van speciale spaarobligaties ter beteugeling
van een oyervloed aan geld bij het publiek, zoogis aan-
gekondigd door den minister van Financiën, kan evenmin
op zeer korten termijn haar beslag krijgen. Speciale eischen
zullen er dus aan de liquiditeit der credietinstellingen niet
worden gesteld, behalve dan door de blijkban,r groote
behoefte van het publiek aan gereed geld. Verder moet
een, uitzondering worden gemaakt voor de nog op te leggen
‘zekerheid,sstëllingen, ‘welke volgens ofl’icieele mededee-
lingen nog ângeveer f 600 millioen zullen bedragen. Dit
bedrag zal eveneens aan de voor belegging op de geidmarkt
beschikbare middelen moeten worden onttrokken. De
ervaringen der laatste maanden, wettigen, evenwel de ver-
wachting, dat de betalingen op vervallend schatkistpaper
hier, waarschijnlijk voldoende tegenwicht zullen vormen.
De
21/9
pCt. spaarcei’tificaten, welke ondanks afnemenden
handel toch van relatief belangrijke beteekenis voor de Amsterdamsche effectenbeurs blijven, handhaafden de
geheele wpek een koersniveau van 101
1
/
16
pCt. Ook de
andere staatsfondsen waren per saldo prijshoudend. De
pandbrieven noteerden onder invloed van de conversies
over het algemeen niet meer dan iets boven’pari. De rente-
stand op de kapitaalmarkt blijkt dus over het, algemeen
het door de
Overheid
nagestreefde niveau van, 3 pGt.
te hebben bereikt. Weliswaar geschiedde dit vooral onder
invloed van de getroffen geidsaneeringsmaatregelen,
maar dit neemt toch niet weg, dat de Overheid er althans
voorloopig in is geslaagd, haar bedoelingen met betrekking
tot het rentepeil door te voeren.
Bankbil jet-
Saldi
Bankassig-
Sch a (kist-
papier
Data
ten in om-
in
naliën en
Saldo
Rijk
rechlslr.
loop
RIC
div-se
R/C (DIC)
onder-
rekeningen
gebracht.
4 Mrt. ’46
2.330,316′)
2.630.486
350.618
Ci .902.540
–
5 Febr.
’46
‘2.250.450
1
)
2.709.478
351.408 Cl .806.459
–
LS
,,
’46 2.194.786
2.780.463 346.716
Cl .800.828
–
II
’46
2.148.409
2.860.962
346.018 C1.914.895
–
4
,,
’46
2.119.729
2.905.251
340.202 Cl .940.242
–
8 Jan. ’46
2.025.037 2.960.293
260.350
C2.1 16.483
–
Zi
’46 1.945.521
3.041.407
233.104 C2.169.716.
–
14
,,
’46
1.854.851
3.132.690
237.375
C2.263.868
6 Mei
‘401
1.158.613
255A 741
10.230
C
22.962
–
‘) De’ posten ,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buiten-
landsche betaalmiddelen (cxci. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
,,Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder de
buit.enlandsche portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen
‘) waarvan nieuwe uitgifte f1.948.847.
3)
..
f2.028.737.
Verkrijgbaar bij den’ Boekhandel:
,MENSENKENNIS”
door Drs. J. Slikboer
Prijs f 3.90 gebonden
Het is een uitgave van H.
A M’.
Roelants, Schiedam
De VAKGROEP HYPOTHEEKBANKEN, Groot-
Ilertoginnelaan
20,
‘s-Gravenhagc, vraagt voor spoedigc
indicnsttreding
adjunct-secretaris
bij voorkeur jurist of cand.-notaris,
zoo
mogelijk met
eenige ervaring
op
economisch gebied. Uitsl. schrif
–
telijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen, referen-
ties en opgave van verlangd salaris.
Groote industricele onderneming in het Westen des
lands zoekt een
econoom
voor practisch vetenschappefljk werk, goed ‘stylist.
Brieven met recente foto onder no.
402
bureau van
dit blad, postbus
42,
Schiedam.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE DANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Binnent. wissels 1
1
Munt,
open marktpapier,
1
Totaal
Data
mntmat
beteeningen, voor-1
Totaal
1
opeischb.
1
riaat en
schotten a/h Rij/t
1
activa
schulden
deviezen ‘)
en diverse
1
rekeningen
‘)
1
‘
4 Mrt. ’46
1
5.324.032
246,603T
5.643.777
4.960.931
25 Febr.’46
5.363.395 207.132 5.643.669 4.960.193
18
,,
’46
5.377.386
203.771
5.65.300
4.975.382
11
,,
’46
5.383.257
231.423
5.687.720
5.09.423
4
’46
5390.718
233.755
5.697.513 5.025.108
28 jan. ’46 1
5.286.506
218.455
5.578.003
4.985.638
21
,,
’46
5.258.117
221.197 5.552.356 4.987.096
14
,,
’46
5.255.404
228.714
5.557.164 4.987.684
6 Mei
’40
1.173.319′ 248.256
1.474.306 1.424.016
Belangrijke industricele onderneming in het Zuiden
des lands vraagt een geschoolde kracht
om op
te treden
als
hoofd van haar’
cifdeeling boekhouding en
kostprijsadministratie’
Vereischten: grondige hoekhoudkundige kennis en
ervaring en bedrijfseconomische deskundigheid.
Uitvoerige sollicitaties onder no,
404
bureau van dit
blad, postbus
42,
Schiedam.
Alle correspondentie betreffende adverfenjies ge/leve 14 te richten aan Koninidijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141. Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)
-VAN.KELLE
ROTTE ROt
N.V.
KONINKLIJKE
N EDE
R LA t4
c’
S .0 H
E
ZOUTI
N
DUSTRIT
Boekelo Hngelo,
ZOUTZIEDEREJ
Fabriek van:
zolitzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
,,HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK’VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINEN
rijnlandsche
betonbouw maatschappij nv.
spoorsingel
.64 –
‘delft
.-
telef 1846
Ondernemingen, die het beste Itidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten
Op
door middel van een annonce In de rubriek ,,Vacatures”.
Het aantal reactiec, die deze annonces tongevlge hebben,
is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er
bijna geen groote Instelling Is, die dit blad niet regilmatig
ontvangt en waar liet niet circuleert. Opdrachten voor het
volgeid nummer dienen 18 Maart a.s. in ons bezit te
zijti’
Verschenen bij C.V. Uitgeverij v.h. C. DE BOER Jr.
Keizersgrocht 696, Amsterdam-C
Afschîijvings-, Rente- en Onderhoudskosten
door J. Sluiter
Inhoud:
1
Inleiding. 2 Overzicht ofschrijvingsmethoden.
3Berekening, vastiegging en journaiiseering. 4 Practische werkwijze voor de berekening en de Journaiiseering.
Algemeen verkrijgbaar in den Ned. Boekhandel. Toezending
kan ook geschieden door Adviesbureau voor Administratie en Bedrijfsorganisatie, Singel 194 Amsterdam-C. na overmaking
van
f
3.25 op postrekeiing 191299 van genoemd bureau.
N.V. Louis Dobbelmann
Rotterdam
KOFFIE
.
THEE
J uist nu
bieden de Watson machines, behoorende tot
het Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
eïtieiënte en snelle wijze dié administratieve voorlichting te
geven, weike voor den wederopbouw van het Nederiandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze sïdeeiing Organisatie is paraat om U
1
een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
1-let is riiogeiijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hoiierith’systeem) te leveren,
,,WATSON” Bedrijismachine Maatschappij N.V.
Frederiksplein 34. Amsterd:m-C – TeIef:øn nr8: 33406, 33656, 31856
Huygen
&
Wessel c.v.
VERWARMING
VENTILATIE
Amersfoort
–
Amsterdam
Apeldoorn
–
Rotterdam
–
Leeuwarden
BOVENBERGSTRAAT7
ARNHEM
Alle correspondentie betreffende adve’rtenties, ge!ieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. H. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam.