Ga direct naar de content

Jrg. 30, editie 1474

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 4 1945

ORIËNTEERINGSNUMMER

30e JAARGANG – No. 1474

WOENSDAG 4 JULI 1945

R. MEES &ZOONEN

Ao. 1720

BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM
AMSTERDAM (Ass.)
‘s-GRAVENH’AGE
DELFT— SCHIEDAM
VLAARDI NGEN

BEHANDELING VAN ALLE

BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIEN

In herrijzend Nederland

– de

:

III

NEDERLANDSCHE

•111

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.

Uw

Raadsman en Bankier

‘t
Glas voor

•.
130
UWVAKKEN
• SCHEEPVAART

• R E 0 L A M E
• INDUSTRIE

gispen

• KUNSTNIJVERHEID

levert

culemborg
amsterdam
Olasindustrie

rotterdam
Pieter man
Westvest 17 – Schledam
Rdarn: Schied. Singel 46
Nieuwe Binnenweg 309

De
1
4antullencIe 15cinclpolis

pan

De ,,,.4sunij” van 1896
.JV.O.

s-raoenIia
g
e

Uw toekomst is veilig

met een polis van de

Algemeene Friesche

Levensverzekering Mij.

of de

Groot-Noordhollandsche

van 1845
LEEUWARDEN

AMSTERDAM

Burmaniahuis

v. Brienenhuis

in Hernieuwd Nederland

neemt de

Am
‘ster’dam’sche
Bank
N.V.

haar taak

in

vollen omvang
weder op

Haar diensten staan ook te Uwer beschikking

Het volgende numrer verschijnt 18 Juli as.

Uw
adverentieopdrachten kunnen ‘wij, onder, voorbehoud van ren fsoeneering der gevraagde ruimte, noteeren
tot
14 Jul!
a.s.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

«.r_

‘Oriënteeringsnummè

conomi*sch Statisti che ‘

Ber ichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKËER

UITGAVE VAN HET NEDEItLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

11
30E
.JAARGANG

WOENSDAG 4 JULI
1945

No. 1474

-45

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J.
F. ten Doesschate; N. J. Polak;
J. Tinbergen’; H. M. H. A. van dr Valk; F. de Vries;
M. F. J. Gooi (Redactew’-Secretaris).

H. W. Lambers —Adjunct-Secretaris.

Mededeeling aan abonné’s.


Daar onder, de huidige omstandigheden een nauwkéurigc
kostprijsberekening nog niet valt te maken, verzoeken wij aan
abonné’s het abonnementsgeld ad f 20,85 (voor het buiten-
land /23,—) voor den jaargang 1945 te willen doen over-
boeken op girorekening 8408, ten name ‘van ,,Weekblad
Economisch-Statistische Berichten”, of op onze rekening

bij 1e Heeren,
,/?.s
Mees & Zoonen. Eventuele verrekènin gen
kunneii dan in de volgende periode plaats vindén.
In øerband met de beperkte oplaag, worden losse nummers
gereserveerd ter corn pleteering van nieuwe abonnementen,
welke nog tot een beperkt aantal beschikbçzar zijn. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk ‘nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Donateurs en Leden’ van het Nederlandsch Economisch
Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reductie

op de verdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Nieuwé Binneiiweg 175a, Rotterdam (C.).
Telefoon 38340. Giro 8408.
Aangeteelcende stukken aan het Bijkantoor Museumpark,
Rotterdam (G.).

INHOUD:

Blz.

De taak hervat ….. …………………………1

Aan het werk door
Mr. K. P. van der Mandele

2
Zal het daden? door
Prof. Mr. F. de Vries …..

2
Enkele algemeene gezichtspunten met betrekking
tot den overgang van de oorlogs- naar de vredes-

economie door
Prof. Mr. P. Lieftinck ……..6
Hoe staan wij er voor? door
Prof. Dr. J. Tinbergen. 8

Het vermogensrechtelijk herstel door
Prof. Mr. R. P.

Cleveringa

……………………………..10
De prijspolitiék in de naaste toekomst door G.
Bro-
wers………………………………….14
Het’ vraagstuk van de overheidsschuld door
Dr. M.

W.
Holfrop ………………………………17
Het arbeidsvraagstuk door
M. F. J. Gooi ……..21
Het betalingsverkeer met’ het buitenland door
Jhr.
Mi’. E. W/van Lennep …………………….

22

Fiscale mogelijkheden dobr
Dr. B. Schendstolc

25

De organisatie van het bedrijfsleven door
Mr. W. F.
Lichtenauer

…………………………….30

DE TAAK HERVAT.

Ons weekblad verschijnt wer. De stroomlooze tijd,

die het drukken technisch onmogelijk maakte,,is voorbij.
Maar ook de tijd, gedurende welken wij niet ten volle

konden zijn, wat wij steeds waren en wezen wilden: de
vrije tribune, die gelegenheid geeft voor het uiten van
elke meening op economisch en sociaal gebied, mits goed
gefundeerd en in ‘behoorlijken vorm gevat… Wij hebben’
gedurende de bezettingsjaren getracht, deze traditie

voort te zetten, wij hebben moeilijkheden met vrienden
van den bezetter, wanneer zij zich ongefundeerd of in
min behoorlijken vdrm wilden uiten; n’iet vermeden,
maar wij konden de in wijder kring levende opvattingen’

niet wergeven, omdat tal van schrijvers zich niet in het publiek konden, noch ook wilden uiten. Onze vasle ge-
dragslijn, vclgens welke de schrijvers hun artikelen onder-
teekenen, was prohibitief voor menig auteur.
Nuwij den draad weer 6pvatten doen wij dit op dezelfde
wijze als tevoren. Van ,,vernieuwing” behoeft hier geen
sprake te zijn, slechts in ons uiterlijk kleed zal men eenige
wijziging bespeuren. Op een enkel punt is er hernieuwiig:
personen, die tijdens de bezetting ter zijde moesten blij-
ven, zijn weer opgetreden.

Onder deze laatste is er één’, die ons dadelijk na zijn
weer beschikbaar komen als redacteur is ontnomen:

Prof. Lieftinck behoort niet meer tot onze fedactie. Een
ambt, waarin hij zijn kunde en zijn doorzettingsvermogen rechtstreeks aan de Nederlandsche samenleving kan doen
ten goede komen, is op zijn schouders gelegd: het ambt
van Minister van Financiën in het Kabinet van nationale
herleving. Onze beste wenschen en verwachtingen verge-.
zellen hem naar den Kneuterdijk.

Wij hervatteii onze taak van zob breed mogelijke voor-
lichting met een oriënteeringsnummer, ten einde de tal-
rijke economische en sociale problemen, welke dit tijds-
bestek opwerpt, duidelijk te stellen en op enkele punten
reeds een bescheiden aanwijzing-te doen geven in de rich–
ting van hun oplossing. Dit nummer zal daarin niet vol-
ledig zijn. De beperking, die wij ons moeten opleggen,
dwingt ons, een deel der voor dit eerste nummer gevraagde
bijdragen tot een volgend nummer, dat over veertien da-
gen zal verschijnen, aan te- houden. Eenerzijds spijt het
ons, niet alle oriënteeringsartikelen tezamen te kunnen
publiceeren, anderzijds verheugt het ons, dat zoovelen
met activiteit en geestdrift – reeds in den bezettings-.
tijd! – aan onze uitnoodiging hebben voldaan, waar-

door na’het gebrek aan goede copy, dat tijdens de
bezetting symptomatisch was, thans een welevulde porte-
feuille met waardevolle bijdragen gereed ‘ligt.

Wegens ruimtegebrek moesten in portefeuille blijven. de vcor”het Oriënteeringsnummer bestemde artikelen van
de – heeren: Mr. Arn. J. d’AilJy, Dr. Ir. H. G. van Beusekom, Mr. J. Everts, Jhr. Mr. R. A. Th. Gevers
Deijnoot, E. -Henny, Prof. Dr. Q. Holst, Mr. J. G. Koopmans, Dr. J. Ridder en Prof. G. A. Ph. Weijer.
, .

Deze artikelen zullen in de volgende – ,nummers worden opgenomen.

2

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4
Juli 1945

AAN
HEt WERK.

ZAL HET DAGEN?:

Wanneer, nu ruim honderddertig jaar geleden, Neder-
land van de Fransche overheersching bevrijd is,
zijn
er

enkele dagen van feestroes – ,,het volk krijgt een vroo-

lijken dag” staat in do ,proc’lamatie van 1813 -, maar

ras daarna,, het feit is niet te loochenen, zakt cie natie

,,als een podding ineen”. Slechts twee figuren zijn er,
die het land trachten te sturen en te stuwan – hoe

jammer, dat zif elkaar niet kôndeti vinden -, Koning

Willem T ‘en Hogendorp. De eerste, -die metterdaad het

volk uit zijn iethargio tracht op te richten en ny hier

dan daar, hefboonen aan het werk zet ‘om het vader’

landsche bedrijfsleven op te beu ren. Handel, industrie,
scheepvaart, financiewezen, aan alle af hij zijn initiatief.

En daarnaast Hogendorp, die, steeds meer teruggetrokkesi

uit het actieve leven, zich in gedachten en geschrift
werpt op ,,het werk der commercie” en rusteloos zint

op, 4e middelen om zijn- volk en zijn land weer op te

voeren tot ,,hetgeea ons eertijds groot gemaakt heeft en
heden nog groot maken kan”. Zij’s volk en zijn land
reageeren niet of nauwelijks.
Onwiliekeurig trachten wij tevergelijken: toen
e en thans.

Zullen ‘wij nu weer nodig hebben een Kotunklijkon pionier,
die, weinig gesteund, eenzaam worstelend de Hollandsche

econonie’ voor ons naar voren moet drijven; weer eén man

behoeven, die met vlammende energie zijn landzaien , in
geschrifte indet aansporen tot hrneming van de plaats
in de wereld, waarop zij recht hebben?
1.

Het is ieen hoovaardigheid, wanneeç niet zegt: het
Nedrlandsche volk, van nu is bhwuster, krachtiger, pa-
rater dan .dat an het he
‘rboreri I(oninkrijk. Het’ tijdperk

van de liijna vijftigjarige regeering
vâii
Koningin Wil-

helmina heeft de’ bevolking van het Rijk ie al zijn

gebiods-deelen gestaald, vooruit cii omhoog
e»racht,
66k

op het gebied van de ,,commercie” in al
,
zijn gele4ingen.
Die opwa,artsce gang is vijf jaar geleden ‘gechprst, maar’
niet gestuit; hij- zal terstond ‘weer opgenomen worden.

De weg is er nit gemakkelijker op geworden. Integen-

deel :’ onze verbindingen zijn weggeslagen, ‘onze : instru-
menten eh ons geneedschap zijn vernietigd;

wij zullen den

strijd – nu den vreod.zamen handelstrid – in een

zwakke positie rnoetèn beginnen. Geen reden om hierover
mismoedig te zijn. Er ligt thans ‘in ons volk verborgen
– het is de laatstè jaren toch zoo telkens weer ge-
bleken – een schit van bcheerschte, ijzeren wilskracht,
die tot ontplooiing zal kunnen kom-en en tot volle ont-
plooiing zal moeten wordn gebracht.
Ons eigen tijdschrift kan hiertoê gehecht medesvorken.
Het heeft in de 6orlogsJagen van’ alles ondergaan: gecorn-

troiee’i

d, gecensureerd, gehalveerd, getiërcieerd, gesuppri-
meerd. Bovendien, gedwongen ge-vat in eenkleedij, het blad
onwaardig. En nu ditmaal is het gehuld
in
de. kleur, die

ons is geworden dierbaar boven alles. Het is een symbool –
66k voor wat onze kolommen vdortaan’ aan den lezer
moer dan ooit tevoren zullen moeten geven: voorlichting,,
opwekking, aanmoediging, inspiratie., Het zijn al die dingen,

welke de groote Oranjevors1en aan ons volk in de inoei-
lijkste oogenblikken en dan op alle gebied, hebben ge-
schonken. Wij weten het, wij zill-on dit geschenk weder
ontvangen. Nu zullen
wij
het ons’ waardig toonen; wij
zullen nu niet’ ,,in elkaar zakken”, maar eendrachtig
n met onverzettelijke kracht de grootsche taak aaniva,ar-
den om het gehavende en geteisterde vaderland op te
heffen, op te heffen- tot nieuwe glorie. Allen aan het

werk 1

K. P.
VAN DER MA-NDELE.

,,De niorgenstond is gekomen, en

het is nog nacht”.

Lev’nd onder de druk cier bezetting scheen ons het

uur der bevrijding als de dageraad van een nieuwe tijd.

Het vreugdebetoon heeft echter slephts kort geduurd.

Voorbijgegaan leed wordt spoedig vergeten. De vreugde

moest ook wel worden getempi’d door de wetenschap

van de moeilijkheden, die komende zijn.

We hebben geen eindpunt bereikt. We beleven slpchts
het slot van een bedrijf uit het werelddrama, dat zich ge-

durende reeds meer dan dertig jaren afspeelt. De oorlog

van 19174, te overhaast tot ‘wereldoorlog gestempeld,

blijkt slechts een voorspel te zijn geweest. Het bracht de

boodschap van het einde van de staatkundige en econo-

mische orde der 19e eeuw, al hebben velen het niet verstaan.
Dan volgt een twintigtal jaren van voortdurende crires,

waarin de brandstof wordt opgehoopt. Nieuwe wegen

werden wel gezdcht; inaar als ze uitzicht boden op een

betere tijd, zoals de Volkenbond, werden zesIchts aar-
zelend en zonder de kracht ener werkelijke overtuiging

betreden. Eved halfslachiig was het streven naar vernieu-

wing op economisch gebied. Verdei’ dan eèn opportu-
nistische politiek kwam -men niet. Onder de naam van

tijdelijke crisismaatregelen kon men verdedigen

en toe-

passen, hetgeen -men eerst als in beginsel onjuist had vr-
oordeeld. Maar wat deed men in werkelijkheid? Stak

men telkens weer een spaak-tussen-de raderen van een

werk, dat wel ontwricht was, maar nu -steeds minder in

– staat was te functionneren? Of bouwde men toch, zij het
onbewust en al zoekend.en tastend, aan een nieuwe orde?

Ook al wordt de noodzaak -van een andere fundering inge-

zien, zonder klaarheid omtrent doeleinden en middelen
kan een stpvig bouwwerk nooit tot stand- komen. ‘Geheel
nieuwe beginselen, naar men meende, werden wel in enige landen verkondigd- en -met iliets ontziende kracht doorge-

zet, maar het zijn – slechts noodiottige dwaalwegen geble-

– ken. Verbonden aap, ten dele ook innerlijk samenhangend
met, het streven naar wereldheerschappij van mdgend-
heden, het minst daartoe geroepen of geschikt, bepaalden

ze de wijze, waarop het grôte conflict tot uiting kwam.
Deze demonische strijd is thans, tenminste in Europa,
geëindigd. Het gordijn gaat op voor Pen nieuw bedrijf.
Ademen we nu.in
een gezuiverde lucht? Kunnen we thans
ih een serene stemming 1e-ven? Een nieuwe wereld, zo

klinkt het van alle kanten, zal thans ontetaan, een radicale omkeer is bezig zich te voltrekken. En aan ,,nieuw” wordt
bewust of onbewust de gedachte van ,beter” verbonden.

Het zou gevaarlijk zijn, wanneer we zouden menen de
wereld van vôôr 1914 te kunhen herstellen. Maar men
geeft zich aan niet
mindent
bedenkelijke – illusies over,
wanneer men in de waan zou verkeren, dat het einde van

de éorlog reeds – cf althans in, principe – de oplossing
van de moeilijkheden brengt,datin endoor deze cle grond-
slagen zouden zijn gelegd voor een nieuwe en betere na-
tionale en internationale opbouw. Oorlogen lossen geen
problemen op, scheppen slechts nieuwe. Oorlogvoeren
is vernietigen, is enkel negatief. Een ooi’log kan wel weer-

standen tegen veranderingen opruimen, kan ook het
doorzetten van een politiek ‘of een stelsel beletten; hij

schept wel ledige ruimten,’ maor kan ze niet vullen. Naast
de vele vraagstukken, waarmede wij de oorlog ingingen,
zijn er nieuwe gekomen. Bovenal zijn de interflationale
orde en het maatschappelijk bestel der meeste landen verder ontwricht. Tot nieuwe vormgeving worden we
dus geroepen, maar nôch de oorlog, nôch zijn afloop ver-

schaffen ons daarbij een leidraad: 1

Jet is alleen moei-

lijker geworden aan de voorwaarden- te voldoen, die ver-
wezenlijkt moeten worden, zal hetgeen vernietigd is
worden hersteld en zal

ook een betere toekomst dagen.

Op de overwinnaars rust-daarom een zware taak. On-

.1′

4 Juli 1945 –

ECOIOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

3

misbaar is de vaste wil, dat alle offers niet tevergeefs

mogen zijn gebracht, maar evenzeer het besef, dat een harde strijd daartoe nodig zal zijn. De nieuwe orde der

dingen staat maar niet gereed om binnen te treden, zodra

wij slechts de deur voor haar willen open zetten. Zij

heeft zelfs nog geen duidelijke gestalte verkregen. De vele
leuzen, die thans opgeld doen, ten spijt, moet allereerst

het besef levendig worder, dat het streven naar vernieu-

wing nog geen concrete inhoud heeft, dat de bepaling

ervan de zwaarste taak van alle zal zijn.

Deze taak is zelfs moeilijker dan die der oonlogvoering,
hoe gigantisch deze reeds was. Een oorlog brengt een
zekere vereenvoudiging. Er bestaat slechts één doel,
de vernietiging van de vijand, en daaraan wordt alles

ten offer gebracht: het leven van millioenen en de welvaart

van allen, de burgerlijke vrijheid en wat verder het leven

waarde of kleur gaf. Is eenmaal de oorlog beslist, dan
staan we dadelijk weer voor een veelheid van doeleinden,

dan gaat het niet meer enkel om een technische 4aak:
‘het gegeven doel zo snel en doeltreffend mogelijk te ver-

wezenlijken; maar moeten telkens middel en doel, alsmede
de verschillende doeleinden, tegen elkaar worden afgewo-

gen. De strijd ôm de rangschikking der verschillende
levenswaarden, die daaruit voortvloeit, zal te scheiper
en verwarder zijn, naarmate de continuïteit meerierd
verbroken en de beginselen, waarop men vroeger steunde,
meer op drift zijn geraakt.
Voor eeii ieder zichtbaar zijn de vraagstukken, die
een onmiddèllijk uitvloeisel van de oorlog zijn. naar is
allereerst de demoralisatie, die iedere oorlog meebrengt,
maar die thans, galijk alles, zoveel grotere afmetingen
heeft aangenomen, ten gevolge van een pervers régime,
van, mishandeling en ballingschap, honger en koude. In
deze totale oorlog zijn geweldpleging en sabotage, roof
en vervalsing tijdelijk van qndeugden tot deugden ge-
worden. Een moreel offensief zal nodig zijn om de oude

normen hun heerschappij te hergeven, om eerlijkheid,
plichtsvervulling en arbeidshst weer de eerste plaats in
ons aller leven te doen innemen.

• Dan heeft ‘de oorlog nieer dan ooit op materieel gebied
zijn vernietigende werking doen gevoelen. Onze voor-

raden zijn uitgeput, het productie-apparaat is in ernstige
mate geschonden, de middelen zelfs om dit te vernieuwen

ontbreken menigmaal. Grote krachtsinspanning zal nodig
zijn om hetgeen gehavend werd weer te herstellen en de
voorraden weer aan te vullen. Zouden we nu niet goed

doen ons tot dit tweeledig herstelprobleem te beperken?
En zou er dan geen uitzicht zijn op een spoedige her-

leving der wereldwelvaart? De grote vooruitgang der
techniek zou ons daarbij hoopvol kunnen stemmen. Hoe-
veel moeilijkheden de laatste .decenniën ons ook hebben
gebracht, ze zijn toch ook getuige ‘geweest van een
ongekende vlucht van ‘s mensen technisch en organisa-
torisch vermogen. Inderdaad, de technische mogelijkheid
voor een snelle wederopbouw is gegeven. Maar dit is niet het enige. Zodra men zich realiseert
1
aan welke voorwaar-
den de verwezenlijking van dezé mogelijkheid is gebohden,
doemen tal van andere problemen open blijkt ook opnieuw,
dat de oorlog niet oorzaak, maar veeleer symptoom der
moeilijkheden is, daar deze hun oorsprong vinden in de

periode, aan de oorlog voorafgaande. Zal er immers van herleving der welvaart, van een niet alleen andere, maar
ook betere samenleving sprake kunnen zijn, dan moet
er uitzicht zijn op internationale betrekkingen, die een
langdurige vrede waarborgen en die tevens een onge-

stoorde uitwisseling van goederen en diensten mogelijk maken, op stabiele politieke en sociale toestanden in de
afzonderlijke landen en ip een goed functionnerende econo-
mische orde, die opvoering der productiviteit en een vreed-
zame samenwerking tussen de maatschappelijke groepen
verzekert. En ieder van deze voorwaarden brengt ons
onmiddellijk terug tot de onopgeloste problemen, die de
wereld sedert meer dan dertig jaren in spanning houden.

De wereld is klein geworden. Door de ontwikkeling
van het vervoer zijn de afstanden verdwenen. Hetgeen

betekent, dat de’ volken, zowel politiek als economisch,
meer en meer van elkaar afhankelijk zijri geworden. De
19e eeuw bracht echter ook de voortdurende groei van het

nationalisme, cultureel in sommige opzichten, een vôor-
deel, mrar in zijn excessieve ontwikkeling eeii bedreiging

van de vrede en een negatie dier intercieperdentie. Als
gewapende en elkaar wantrouwende niededingers stonden
de volken tegenover elkaar, geen andere gddxagsregel
erkennend dan hun eigenbelang. Ieders souvereiiteit als

volstrekt beschouwend, was er geen macht, die hen tot

eendracht kon .dwingen, was ‘er ock, geen foruin, welks
gezag zij bereid waren vrijwillig te aanvaaxden. De jaren

tussen beide oorlogen versterkten wel het besef van het noodlottige van deze situatie, maar brachten slechts het

falen van de Volkerbord. De laatste oorlog heeft nog
sterker db lotsgemeenschap van alle volken en staten aan-
getoond. Maar het probleem van een betere opbouw der

internationale gemeenschap is zijn oplossing nog weini
genader’. Zal beperking der souvereiniteit iets anders
bçtekenen dan een versterking van

de macht der grote
moger.dheden? En hoe deze tot eendracht en tot erkenning

van hun eigen gedrag beheersende normen te brengen?
Dieper nog grijpt de vraag, of duurzame internationale
samenwerking en verzwakking van de betekenis der
nationale grenzen wel mogelijk zal zijn in een ,wereld,
waar eenheid van overtuiging en cultuur, gelijk deze
zich in de Middeleeuwen voordeed, ontbreekt en de opvat-
tingen, met betrekking tot de grondslagen van het staat-kundig en maatschappelijk leven en ook met betrekking tot de diepste levensvragen, zozeer ‘uiteergaan als thans
het geval is.

Zo is er nog geen uitzicht op internationale betrekkingen,

die een duurzame vrede vnarborgen. Neer dan aan. ont-
wapening wordt gedacht aan de blijvende bezetting van
steunpunten en ,aan de bepnling van ieders contingent
in de strijdmacht van verbonden staten. Blijft een sterke
bewapening gehandhaafd, dan zal het,bij de huidige eisen
daaraan gesteld, niet’ kunnen uitblijven, dat ze een zware

druk op het tempo van de wederopbouw en op heel het
welvaartspeil zal uitoefenen.

Andere spanningen nog zijn er in de internationale
verhoudingen. De 19e eeuw had nog een wereld te ver-
overen; continenten moesten opengelegd en in het econo-

misch verkeer worden opgenomen. Voor het opkomend
industrialisme was er telkens opnieuw ruimte om zich
te’
ontplooien.
De economische expansie werd door de imperialistische politiek der mogendheden op de voet
gevolgd. Aldus ontstond de tegenstélling tussen de agrari-sche en de geïndustrialiseerde landen ‘en de e’conomische
wereldsti’uctuur, kenmerkend vdor de jaren tot op 1914.
De leiding berustte geheel bij de westerse landen — later
mede bij de Verenigde Staten –; hun kennis, kapitaal
en militaire macht verschaften hun het overwicht. Thans
zijn de grenzén overal bereikt; er is geen nieuw gebied
meer om het te verdelen. Tegelijkertijd is heel deie struc-
tuur labiel geworden. Door export van kennis en kapitaal
kweekt men ten slotte zijn mededingers; de voortschrij-
dende industrialisatie van andere gebieden tastte lang-zamerhand het overwicht der westerse landen aan. An-
derzijds deden oorlog en vrees voor oorlog deze landen
streven naar een grotere mate van zelfvoorziening, waar-
door het evenwicht in de productie- en ruilverhoudingen
verder werd verstoord. De afhankelijke of overheerste
volken zijn tegelijk op ander dan, economisch gebied tot
ontwaking gekomen en hun strçven_ is gericht op een
grotere mate van zelfstandigheid.
Van een terugkeer tot de toestand van vÔér 1914 zal
wel niemand dromen. Ook hier nadert een andere tijd,

/

4

EcoNoMIscH:sTA

17sTIscHE BERICHTEN

4
Juli 1945

maar zelfs de draagwijdte van de problemen, die deze

in zich bergt, overzien wij nog niet.
Instabiliteit was ook gedurende deze dertig jaren het

kenmerk van de binnenlandse politieke toestand in-de

onderscheiden landen. 1-her was het afscheid van het

verleden wel zeer duidelijk. Het oude rôgime stortte in
grote delen van Europa ineen. Eeuwexiouderijken vielen

uit elkaar of ondergingen in hun staatkuadige bouw een
radicale wijziging; nieuwe staten en nieuwe constituties

deden hun intrede. Maar noch de grenzen, noch de consti-

tuties bleken duurzaamheid te bezitten. ,,A world safe

for democracy” verkonctigde Wilson in 1918 als het doel
van de oorlog. Maar tien jaren later kon men .reeds en

dozijn landen tellen, waarin de democratische instellingen

geschorst of afgeschaft waren en de Regering een dictato-

riaal karakter had verkregen. Ook elders verkeerde het

parlementaire stelsel in een toestand van crisis; zowel

de samenstelling der parlementen als de vervulling van

hun taak boden toenemende moeilijkheden. De grond-
slagen zelve van heel het stelsel, de verhouding van Re-

gering en volksvertegenwoordiging en van vertegenwoor-

diging en volk kwamen weer in het geding.
De vèrnietiging van democratie. en parlementarisme in
de totalitaire staten leerde wel, hoe de oplossing niet

moest worden gevonden. Zij verlevendigde ook het besef,

hoe onschatbaar, ondanks alle bezwaren, beider waarde

is. Een kwaal is echter niet verholpen met het inzicht,
dat er geneesmiddelen zijn erger dan de kwaal. De onder-

gang der totalitaire staten neemt de oorzaken, die een
dergelijk régime deden ontstaan, niet weg. Voor de taak,

die hen hier nog wacht, zijn de,volken echterdoof de oorlog

niet beter voorbereid: hier de gewelddadige onderdrukking
van de bestaande staatsregelingen en van elke openbare

discussie over dezle onderwerpen, ginds een belemmering

van de normale functionering der democratische instel-
lingen, doordat a1ls door het éne ocrlogsdoel werd over-

heerst
;

De democratie heeft ook thans weer, zo verluidt het,

gezegevierd. Het voorbeeld van 1918 moet tot voor-

zich
tigheid
manen. Verkeert de democratie thans veeleer
niet in grcot gevaar en zal voor haar behoud keen harde
strijd nodig zijn? Tot een autoritair bewind kan men de
volken dwingen, tot een democratisch niet. ,,Democracy

is rather a form of civilization than a form of governmént”.
Zij veronderstelt dus allereerst een bepaalde geestes-

houding. De maatschappij zal van deze doortrokken
moeten zijn, zâl zij de grondslag van het politiek bestel
kunnen vormen. Het ,,government by discussion” zal

niet alleen voor destaatkunde moeten gelden, maar even-
zeer voor andere vormen van samenleving. Democratie
betekent, aldus beschouwd, bovenal de erkenning van de

waarde van ieders persoonlijkheid, zodat de mens nooit
– alleen middel; maar steeds doel is; zij veronderstelt vrij-
heid van denken en van critiek, een steunen niet op ge-
weld, maar op overreding, verdraagzaamheid en de be-
reidheid, zich vrijwillig aan eenmaal genomen beslissingen
te onderwerpen. Daaruit volgt ook, dat de uitoefening
van gezag nooit arbitrair mag zijn, maar steeds gebonden
moet zijn aan van te voren vastgestelde regels, 1-Jet recht

van vrije meningsuiting en van critiek, ook op de Regering,
de mogelijkheid deze terzijde te stellen, wanneer het volk
haar politiek verwerpelijk acht en een rechtspraak vrij
vap elke politieke dwang, deze beginselen zijn het, die aan elke vrije constitutie ten grondslag moeten liggen.
Dit alles eist een langdurige opvoeding en slechts geleide-
lijk aan groeit de mentaliteiten vormen zich de tradities,
waarop het moet steunen. Gedurende vele jaren reeds
is de vorming van een dergelijke-geestesgesteldheid in
grote delen van de wereld met geweld Pn met alle midde-
len, waarover de moderne wijze van massa-beheersing

beschikt, tegengegaan. Evenmin vormen oorlogen en,

hun nasleep een gunstige voedingsbodem voor het aan-

kweken ervan. Voor gerustheid is er dus allerminst reden.
Maar wordt het bovenstaande wel algemeen aanvaard,

is het wezen der democratie op deze wijze wel voldoende

bepaald? De vraag wordt door velen ontkennend beant-

woord en daaruit vloeien belangrijke consequenties voort,

met name ook opeconomisch gebied. De moderne demo-

cratie is begonnen’ met hèt stellen van-de eis zowel van

vrijheid als van gelijkheid. Zijn deze twee echter _wel

met elkaar te verenigen? Ten minste als men bij vrijheid

aan individuele vrijheid denkt. 1-landhaaft men deze,

speciaal de vrijheid oli economisch gebied, zo leert men,
dan brengt deze steeds ongelij’kheid mede en economische
ongelijkheid, is de grondslag van ongelijkheid op ieder

ander terrein, waardoor ten slotte ook de vrijheid voor

de meeste mensen illusoir wordt. Daarom zou de gelijk-

heid op de vooigrond moeten staari en de vrijheid daar-

aan ondergeschikt moeten worden gemaakt. Het probleem

kan hier niet verder worden uitgewerkt. lIet zal echter,

duidelijk zijn, dat we, voordat de overwinning der demo-

cratie ons iets zegt, eerst moeten weten, wat de ,,Ware”

democratie inhoudt. Heeft het stelsel, dat men in Rusland
democratisch centralisme noemt, iets gemeen met, hetgeen

‘men
s
tot dusver in de westerse landen dader democratie

heeft verstaan? En is er tussen deze twee ,,democratieën”
een verzoening of alleen strijd mogelijk? De rust in, de

wereld en in menig land zal van het 6ntwoord op deze

‘vraag afhangen. –
**


*

Wehaart is rijkelijke bevrediging van’ onz’e behoeften.
Welvaart wil ook zeggen een productie-organisatie en
werkmethoden, die de arbeidsvreugde niet doden en het

arbeidsleven niet enkel tot een last maken.

Alles wat de ,a’rbeidproductiviteit doet toenemen, de
productiekosten doet dalen en de hoeveelheid produôt

vermeerdert, zouden we dus moeten toejuichen.

De afstanden zijn verdwenen en de techniek heeft
opnieuw een grote vlucht genomen. .Groei der bevolking

en toeneming der welvaart hebben een massale vraag

doen ontstaan, waardoor productie op grote schaal moge-
lijk werd, hetgeen weer verdere specialisatie en een ster-
kere natiorale en internationale arbeidsdeling toeliet.
Waarom zouden we een dergelijke ontwikkeling niet
toejuichen en waarom .zouden we niet bereid zijn de
consequenties eruit te trekken? Ieders arbeid maakt

immers ieder ander rijker.
En toch, keren ve in onze herinnering terug naar de
jaren voor de oorlog, het scheen, alsof deze bereidheid

ten-enenmal6 ontbrak.
estrictie was meer aan de orde dan uitbreiding der

productie. Het werd in sommige landen zelfs tot een inge-
wikkeld vraagstuk, hoe men voorraden, moeizaam voort-

gebracht, weerS kon vernietigen. Wist men ergens de
productiekosten te verlagen en bleek men bereid onze
behoeften goedkoper te bevredigen, d. w. z. in ruil voor het resultaat van een geringer deel van onze arbeid, het werd niet als een wèldaad, maar als een bedreiging van

onze welvaart beschouwd. Verdere mechanisatie ec de
uitbreiding van het bedrijf werden menigmaal belemmrd.
De interiationale ruil werd niet alleen bemoeilijkt dooi’
de heffing van invoerrechten, maar veel doeltreffender,
beperkt door contingenteningen, d eviezenregelingcn
e.d.m. Volken, vroeger van ons afhankelijk, kwamen tot

ontwikkeling, en trachtten, beter toegerust, als gelijk-
gerechtigden aan productie en economisch verkeer deel
te némen, maar we zagn het als een aantasting van
onze welvaart. Scharen arbeiders waren werkloos, niet
omdat de overige productiemiddelen ontbraken, want

ook deze lagen braak, terwijl er anderzijds genoeg onbe-vredigde behoeften waren. Maar de prijzen werden hoog
gehouden, zodat de-vraag niet kon toenemen. Zo was er
meer. Kortom, het scheen alsof ,,ieders arbeid iedei’ander

armer maakt”. –

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Vanwaar deze paradoxale testand? En hoe te voi

komen,dat de wreld door het voortduren ervati in onrust

en armoede blijft voortleven?. Het antwoord kan beter
in een boek dan in enkele alinea’s worden gegeven. Vol-

ledig zou het ook dan niet zijn. Want we gaan de nieuwe

tijd allerminst tegemoet met een duidelijk’ antwoord op

deze vragen. Slechts een enkel aspect kan hier worden

belicht:

Reeds dadelijk bij het ontstaan der economische weten-

schap werd de vraag gesteld, waarcp het hier allereerst
aankomt: hoe moet ons economisch handelen worden
georganiseerd en geleid? Een ondubbelzinnig antwoord

werd erop gegeven. In de aanvaarding van het econo-

misch individualisme zou de oplossing van het vraagstuk

te’ vinden zijn. Niet regelingen van boven af opgelegd,
maar krachten, die spontaan in een Vrije samenleving
tot ontwikkeling komen, hebben het economisch handelen
te bepalen. De samenwerking van alle afzonderlijke krach-

ten wordt dan door de prijsvorming tot stand gebracht.

De prijzen van producten en productiemiddelen bepalen,
als een samenstel van interdependente grootheden,
richting en omvang der productie, het bedrag van pro-
ductiekosten en opbrengst, de grootte der verschillende
inkomens en vormen ook voor de consument de leidraad
bij de besteding van zijn inkomen. Heel het economisch

gebeuren wordt dan als ‘t ware tot een automatisch
zich afwikkelend prodes, enkel geleid door de prijsvorming
op een Vrije markt. Onder vigueur van dit stelsel zou de
productie zoo hoog mogelijk worden opgevoerd, zouden
de productiekosten op een laag niveau worden gehouden,
zou •de voortbrenging in een toestand ‘van’ evenwicht
verkeren en zouden alle productiemiddelen dus ook em-
plooi kunnen vinden
Dit stelsel heeft de 19e eeuw in sterke mate beheerst.
In de huidige eeuw zijn we steeds verder erxan verwijderd
geraakt. Maar h’et vormt nog steeds het uitgan’gspi’int
der discussies.
Enerzijds ziet men de moeilijkheden, die zich voordoen,
als een gevolg van de inbreuken op Oit stelsel. Kortzich-
tigheid, onwil de verliezen te dragen, die het gevolg van
misslagen zijn, vrees voor’ tijdelijk nadeel hij de aan-
passing aan gewijzigde omstandigheden, groepsbelangen
gesteund door politieke invloeden, hebben tot deze in-
breuken geleid. De werking van
,
het marktmechanisme
wordt erdoor belemmerd. De tendentie tot automatisch
herstel van het evenwicht, die zich op een vrije markt
voordoet, wordt nu belet zich door te zetten. Nieuwe
verstoringen van het evenwicht vloien daaruit voort
en drijven ons steeds verder in de verkeerde richting,
daar deze aan het stelsel zelf in plaats van aan de in
breuken erop worden toegeschrevem Vandaar de para-
doxale toestand, waarin we verkeren.
Daartegenover staat een tweeledige veroordeling. Ook
al zou het stelsel efficient werken, dan zou het toch van
een sociaal standpunt uit afgewezen Jnoeten worden.
Maar ook het eerste is niet het geval; het vertoont leemten
en gebreken en gaat-van veronderstellingen uit, die zich
in werkelijkheid niet en wel steeds minder voordoen.
Het veronderstelt o. a. een bewegelijkheid van aller pro-
ductiemiddelen en een kostenstructuur, die niet aanwezig
zijn. Daardoor wordt de automatiek van de markt in
belangrijke mate verzwakt. Het véronderstelt, dat het
geld enkel ‘een middel is om de prijzen in een gemeen-schappelijke eenheid uit te drukken, m. a. w. zich neu-
traal gedraagt, terwijl van het geld juist belangrijke ver-
storende invloeden kunnen uitgaan,’die dwingen tot het
voeren van een geldpolitiek. Het veronderstelt markten,
door vrije mededinging beheerst, waar de prijs-dus voor
een ieder een datum is en niemand tot het voeren van een
eigen prijspolitiek in staat is. De wijzigingen in de struc-
tuur van productie en markt hebben echter geleid tot
het grootbedrij.f en een sterke concentratie der voort-

brenging, waaruit weer het combinatieverschijnsel is voort-
gekomen. De meeste markten vertonen reeds een min

of imeer monopolistisch karakter. In plaats van de onper-

soonlijke heerschappij van de vrije markt treedt_in steeds_
sterkere mate de macht van afzonderlijke monopolisten

of van geôrganiseerde groepen. Zodra dat het geval is,

bestaat ook het gevaar, dat zij door prijsopdrijving en
beperking der productie hun belang trachten uit te buiten

ten koste van de maatschappij. Dan gaat het ook niet
meer om de keuze tussen productie, geregeerd door vrije

prijsvorming, of welbewust geleide productie en beheerste
prijsvorming. Er valt slechts te kiezen tussen productie
en prijsvorming, enkel beheerst door groepen van belang-
hebbenden of mede geleid en in ieder geval gecontroleerd

door de Overheid.

Is terugkeer tot het economisch individualisme der-

halve
j
uitgesloten,

dan wacht ons een moeilijke taak.
Zij eist de verzoening van het schijnbaar tegengestelde:

vrijhéid en regeling. De verantwoordèlijkheid voor het

economisch gebeuren kn dan niet enkel bij de gemeen-
schap berusten, daar hierdoor ieder Vrij initiatief zou

worden verstikt en de veelvormigheid van het leven ge-
weld zou worden aangedaan. Maar wanneer de op zich
zelf grootse conceptie van een spontane ordening en een
onpersoonlijke leiding een droombeeld is, kan de verf
antwoordelijkheid evenmin alleen bij het individu berusten,
daar welbewuste leiding nodig is om samenwerking en orde
in de verscheidenheid te brengen.
Wij staan nog grotendeels vôÔr de vervulling van deze
taak. Maatregelen, in de jaren voor de wereldoorlog

getroffen, werden vaak – gelijk bij de New Deal – over-
haast en onder de indruk van een momentele noodtoe-
stand genomen. Of ze misten doelbewustheid en werden,’
hoewel in beginsel onjuist geacht, als door de crisis afge-
dwongen met tegenzin aanvaard.
Anders dan dat bij het economisch individualisme het
geval is, kan de inhoud van een dergelijk stelsel niet van
te voren worden aangegeven. Het eist telkens een zorg-
vuldige bestudering der toestanden en een ontleding
van het economische proces Qm de noodzaak en het effect
der te treffen maatregelen te kunnen beoordelen. Het
sluit in zich een grote verscheidenheid,van vraagstukken,

zoals vraagstukken op

het gebied van geldpolitiek, van
prijs- en productieregeling, van conjunctuurbeheersing,
van regeling der investeringen, van loonpolitiek en sociale
voorzieningen, vraagstukken, die echter alle over elkaar
heen grijpen en in hun onderling verband zullen rpoeten
worden bezien.’ Moeilijker nog dan de bepaling van de
taak van individu en gemeenschap en van het evenwicht tussen vrijheid en’regeling zal de vaststelling zijn van de
verhouding van de staat totde uit het bedrijfsleven op-
gekomen organisaties van belanghebbenden. Regeling
van productie en prijzen zal men menigmaal wel willen
aanvaarden, maar het zou slechts de taak der verbonden
ondernemers zijn. Vaststelling van’ lonen en arbeidsvoor-
waarden zou ‘wel moeten plaatsvinden, maar het- zou
slechts in onderlinge samenwerking van de wederzijdse organisaties van ondernemers en arbeiders dienen te ge-schieden. Hoezeer het nodig is, dat de Overheid bij haar
maatregelen zal samenwerken ‘met of steunen op

de uit

het maatschappelijk leven opgekomen organisaties, de
taak zal aan deze alleen niet mogen worden overgelaten.
Anders dreigt het gevaar, dat het groepsbelang zal prae-
valeren boven het algemeen belan.,Vooral de macht van
de grote concerns is nationaal en internationaal toene-
mende. Ongecontroleerd zal deze macht in menig opzicht
een gevaar kunnen opleveren ,

De komende jaren zullen beslissen over de levensvat-..
baarheid van een dergelijke ordening van het economisch
leven. Daar de ontwikkeling in de meeste landen in deze
richting gaat, zal van haar succes het herstel van de
welvaart mede afhankelijk zijn.
Niet alleen over de levensvatbaarheid van deze poging

-:

—-


-,
h

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli .1945

zal-dé bslissirg’vallen. De wereld staat voor twee experi-

menten:


Een radicaler ömkeer, dan de juist geschetste, wordt – aangeprèzen en -vindt zijn voorstanders reeds in – een

belangrijk deel van de wereld: Is heV econobsch indivi-

dualisme te -verwepen, zo lëert men, dan moet dat ook

volstrekt geschie’den ‘en dan- rest a1leen de aanvharding

van het andère-uitrte: de centraal ‘geleide -volkshuis-

houding. •Dze ‘reronderste1t, dat de gemeenschap in het

bezit der productiemiddelen’is en dât geheel heteôono-

misch leven geregeld.wordt aa? de hand van een plan

door de centrale leiding vastgesteld en doorgevoerd: Het

communistisch ideaaP van een maatschappij,’ waar gelijk-

heid heerst en’ de- klass’e-tegenstellingen zijn ôpgeheven,

zal dan zijn bereikt. Ook hier zijn we uit de phase van de

theoretiche’ strijd: reédslgekGmen in die van- de.toetsing

aan de practijk. Maar de oude -twijfeivragen hebben nog

geen definitief antwoord ontvangen. Zal het hij conse-
quente’ toepassing ook ‘onder minder primitieve omstan-

digheden en bij ‘een grotere bevolkingsdichtheid moge]ijk

zijn een zo omvangrijk apparhat- te beheersen en doeltref-
fend te laten functionneren? Zal’er van welvaart sprake

kunnen zijn ook in deze-zin, dat er, ondanks de zelfstan-

digheid van het plan der centraleleiding, rekening wordt
gehouden met de persoonlijke waardering van de leden

der gemeenschap? Dreigt bij de’ eenheid van politiek en

economie niet het gevaar,- dat’ iedere politieke strijd op

economisch gebied overslaat en tot sabotage en versto-ring der productie leidt? Bovenal de vraag, of dit stelsel

de menselijke natuur geen– geweld aandoet. Eist het niet
een zodanige concentratie van alle macht in handen van
de centrale leiding, datiedere vrije ‘meningsuiting onder-

drukt moet worden, elke oppositie uitgesloten zal zijn

en er zelfs geen lichaam zal kunnen bestaan, waarvoor men ter verantwoording kan worden geroepen?
Ook hier weer het -dilemma: staan ‘ve voor een niet te

overbruggen tegenstëlling of zal een innerlijke evolutie

mogelijk zijn, waardoor de wereld tot groter eenheid en
vrede zal kunnen komen? Het herstel van de welvaart

zal niet in de laatste pïaats van het antwoord op deze
vraag afhankelijk zijn. –

,,Macht ist böse”. Ongontroleerde macht is in geen

‘s mensen’ hand veilig. Het geldt niet slechts in de staat,
maar ook, voor het maatschppe1ijk leven en in ieder
afzonderlijk bedrijf. Anderzijds is zonder een krachtig
gezag,, zonder leiding en – ônderschikking, geen samenleving
mogelijk. Zo moeten we steeds zoeken naar een eveewicht

tussen gezag en ,vrijhêid, doe.lbewuste regeling en vrij initiatief, een opgelegdplan en spontane groei. Telkens weer wordt het evenwicht verstoord, ‘telkens wordt het

opnieuw nagestreefd, maar nooit ten volle bereikt; de
spanning blijft bestaan. Zij vloeit voort uit de tweezijdig-
heid, van, de menselijke natuur. Enerzijds is de mens

individu en streeft hij naar de ontplooiing van zijn per-
soonlijkheid, anderzijds is hij deel van een gemeenschap
en kan hij alleen in en door deze bestaan. Tussen beide
uitersten moet steeds weer een weg worden gezocht:
,suppress individuality, and you-have ho life, assert it
ard yu have war and chaos”.

F. DE VRIES.

ENKELE “ALGEMEENE GEZICHTSPUNTEN
MET ‘BETREKKING ‘TOT DEN’ OVERGANG

VAN DE OORLOGS- NAAR DE

VREDESECONOMIE.

Hoewel met het staken dér vijandelijkheden in Europa
de tweede groote wereldoorlog nog slechts gedeeltelijk is

geëindigd en de strijd in Oost-Azië .van alle 1nden, die
daarinj zijn verwikkeld, nog, een grôote oorlogsinspanning

vraagt,, is nu toch het stadium bereikt, waarin het mo-
gelijk en tegelijk noodzakelijk is om met den overgang

van’ de oorlogseconomie naar de vredeseconomie ook

practisch ernst te gaan maken. tDe Regeering en het

bedrijfsleven -toch staan’voor- beslissingen, die ‘beheerscht

worden eenePzijds door.het feit van den oorlog- tegen

Japan en deii eisch om daaraan een volle bijdrage te le-
veren, anderzijds door den voortgang, dien de organisatie

van den vrede maakt en door de mogelijkheden, die

daaruit voortvloeien voor internationaal- en nationaal-
economische’ wederopbouw.,Deze feiten, geven aan den

huidigen toestand een hybridisch karakter, waarvan zij,
die met de organisatie vanden oorlog, en zij, die met de

organisatie van den vrede belast zijn, zich beiden terdege

bewust moeten zijn Wat gewoonlijk
na
elkaar geschiedt,

zal thans
naast
elkaar moeten geschieden. De overgang
van de ‘oorlogs- naar de vredeseconomie vereischt dus de

aandacht, doch deze aandacht mag niet ten koste gaan

van de concentratie op de oorlogsinspanning.

Over de problemen van den overgangstijd is gedurende

de laatste jaren in, verschillende internationale studie.

centra en in de meeste regeeringsbureaux ernstig nage-
dacht. Uit wat ons over de discussies nopens-dit onderwerp

en 4e voorbereidselen, die in verband daarmede werden

getroffen, is bekend geworden, blijken enkele zeer belang-

rijke dingen.

1. In de eerste plaats is men er algemeen diep van

doordrongen, dat deze oorlog in nog veel sterker mate
dan vorige oorlogen het economisch leven van bijna alle
fanden en de wéreldeconomie uit hun voegen heeft gelicht.

In sommige landen ,heef t de oorlogsvoorbereiding op

dit gebied al ontzaglijk veel kwaads verricht. De structuur

van het economische leven en de maatschappelijke orga-
nisatie zijn daar al 10 jaar en langer geleden geheel in

een oorlogstoestand gebracht en hoe langer deze toestand

zal hebben geduurd, hoe moeilijker het zal zijn om om te

schakelen op den vredestoestand en om de nationale
economie weer in te schakelen in de wereidhuishouding.

In andere landen, waar men met den overgang naar de
oorlogseconomie tot het laatste moment heeft gewacht, zijn de duur van dezen oorlog en de krachtsinspanning,

die hij vereischt, op zich zelf al voldoende geweest om het
.geheele economisch leven van richting en organisatie
te doen veranderen en, al is men daar minder in den
abnormalen toestand vastgeroest, toch zal ook daar de
aanpassing aan den vredestoestand groote- moeilijkheden
baren.

Een groot deel van het productie-apparaat is op de

voorziening in oorlogsbehoeften ingèsteld. -Een terug-
schakeling op de vredesbehoeften is in lang niet alle
gevallen mogelijk. Dat deel van het productie apparaat,
dat voor de normale civiele behoeften is blijven werken,
is in het algemeen sterk versleten en verouderd. Het
gebruik van kunstmatige ‘grondstoffen heeft in vele
gevallen nieuwe ,procédé’s vereischt, waarvoor men de

samenstelling van het productie-apparaat heeft moeten
wijzigen en het is de vraag, nat daarvan later nog zal zijn
‘te gebruiken. Herhaaldelijk is men er om strategische
redenen toe overgegaan, bijzonder kwetsbare .industrieën

meer naar het binnenland te verplaatsen, smet de daaraan
verbonden. consequenties voor de geografische verdeeling
der bevolking en voor de constructie en het gebruik van
het vervoersapparaat. Tal van landen zijn gedurende

geruime.ii tijd van hun vrôegere inkoop- en afzetmarkten
afgesneden geweest en heBben daarvoor een oplossing
moeten vinden, die tot diepgaande structuurveranderingen

hebben geleid, die niet .zonder meer ongedaan zijn te
maken. Bovendien heeft zich tusschen verschillende lan-
– den, met name aan geallieerde zijde, een zeer – nauwe
• ecoiomische samenwerking ontwikkelt, die voor de toe-

komstige wereldeconomie gehèel nieuwe gegevens ver-

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

schaft, te meer omdat met de waarschijnlijkheid moet
worden gereknd, dat veel daârvan in hèt toekomstig

wereidbeeld een blijvende plaats zal krijgen. Elders zijn

groote product iecentra van dO wereidkaart weggevaagd.
Deze structuurveranderingen zu’Hen groote problemen
doen rijzen, wanneer het wereidverkeer zich herstelt,

de uitwisseling van grondstoffen, voedingsmiddelen en

industrieele producten internatiOnaal weër mogelijk wordt,
de meestal veel duurdere kunstproducten weer aan de

concurrentie van de goedkôopere natuurproducten, komen

bloot te staan en de economische vestigingsfactoren hun

invloed weer kunnen doen gelden.
[-let eischt tegelijkertijd veel realisme, en veel verbeel-
ding om zich eeriigszins een voorstelling te maken; hoe-het

productie-apparaat der verschillende landen er eigenlijk
uitziet, volgens welk bestek het zal moeten worden her-

steld, gereorganiseerd en verder uitgebouwd en welke

mogelijkheden er zijn voor een nieuwe, rationeele, inter-

nationale arbeidsvérdeeling. Ook t. d. v. de politieke en
economische machtsverhoudingen,’ de toekomstige na-

tionale grenzen, de toekomstige valutaverhoudingen, . de
toekomstige kanalen van het internationaal’ verkeer en

le toekomstige interiiationale schuldverhoudingen, , tast

men nog in het halfduister.
Kermis der feiten en Sekerheid-

aangaande de toekomstige wereldstruc’tuur -.- voorzoo per
deze ook maar eeniszins.- is
1
.
te verkrjgen —–, is datgene,

tvaaraan de grooste behéefte bestaat. Hoe langer men

het bedrijfsleven le gegev.efis, onthoudt, wharop het, zijn
plannen zal ‘kunnen’ baseeren, -des te langzamer zal :het

herstel zich voltrekken’.

• 2. In de tweede’plaas blijkt, da mei-&rnstig rekening

houdt met de mogelijkheid, dat na een korte periode van
hoogconjuctuur, evenals plaatsvoOd na den vorigeh
oorlog, een diepe depressie zal intreden. Ailerwege doet
zich e’en sterke vraag naar âllerlei goderen gevoelen,
omdat er op het gebied der normale behoeftenbevrediging
een enorme- achterstand is ontstaan. – DO’ staatsilitgaven,
die tot duizelingwekkende hoogte zijn gestegen, hebben
zeer groote bedragen aan gelc onder het publiek gebracht,
waaraan men nu geen bestemming ‘kan geven, maar die
latente koopkracht vertegènwoordigen, waarmede men
ongetwijfeld zoo spoedig mogelijk öp de markt, zal wen-schen te komen. Daartegenover zijn de goederen aanvan-
kelijk nog schaarsch. Zou mdn aan de besteding’ van de
koopkracht de Vrije hand’ laten, dan zou dat een kraçhtig’e
prijsstijging tengevolge, hebben, m; a. w. een sterke. iii-
flatje. Sterke inflaties zijn uiterst gevaarlijk’ voor. een
gezonde en gelijkmatige eëonomische ontwiklceling en
wordén altijd gevolgd door een z’waren terugslag èn in de
prijzen èn in de productie, zoodat een dergelijk proces
de wereld na een korten tijd in een diepe, depressie zou
storten. Dit is op zichzelf natuirlijk al’ ongewenscht,
maar het is dit te meer, als ‘men bedenkt, dat-de ervaring
heeft gelerd, dat depressies leiden tot nationale bescher’
ming en. sociale onrust en ‘fataal zijn voor een , gun-

stise ontplooiing der. werèldeconomie.
Behalve van de geldz’ijde dreigt ook een gevaar van .de
goederenzijde. De meest -hevige. schomrnêlingeii in dé bedrijvigheidsgraad spelen-zich af ,in de’ voortbrengjng
-van productiemiddelen en duurz’ame consumptiegoederen.
T. a. v. deze goederen zijn de verliezeiî en de achterstand bijzonder.groöt en s de’behoeft’e. aan aanvulling nijpend;

zou,
men
u in betrekkelijk korten tijddeze behoefte aan
duurzame’ goederen; gaan’ bevredien daa, ontsta5t-. een

zhoog ..opiOôpene ,prTo.dutiegolf in’ dO. d.esbetreffende
in-
d.ustriëën’. .Na’ een t periodê; dié vere’enkomt,met deu
Jevensduur dezér goedéren, zal een dergelijke golf. zich
• herhalen. ,Di’t’ staat- bekend als ‘het-.echoersOhijnseJ.Het
‘optreden ‘daarvan in ‘een’ overhè’érs’ohende mate zôum’de
economisdieinstch1iteit-zeer.’vëFgroôtenen 4hoet
,
l
dus ,zo-

veel .mogelijk w’ordch verdedeM’et’tb’etrekking tot de
werkelijk m’o’odiakelijke goedèrenzai het- vermelde,gevaajr

wel bezvaarlijk zijn te.oOtgaan..’ite”tè rneerisferrçden

om t. a. v. goederen met een eenigszins luxe karakter
aan,de temporiseering van de productie daarvan bijzon-

dere aandacht te ‘wijden.

Ook vanuit dit gezichtspunt .gezien is er dus alles aan

gelegen,
dat de overgang van de oorlogs- naar de vredes-

economie Past in de hand wordt gehouden
en dat men de

noodiottige

conjunctureele

ontwikkeling,

die

na

den
vorigen

oorlog

heeft

plaatsgevonden,

door

een

vèr-

vooruitziende leiding ,tracht te voorkomen.

,

8.

In de derde plaats valt het op, dat men zich ernstig

met de’ vraag heeft bezig gehouden, of en in hoevOrre men

naar een

vredeseconomie
in
‘den ouden vorm terugo wil,

of dat men deze gelegenheid wil aangrijpen om te komen
tot een nieuwe economische en sociale organisatie, nationaal
en internationaal. Deze vréag maakt het probleem van
den overgang van de
,
oorlogseconomie naar de vredes-

economie, dat zich na eIken oorlog natuürlijk voordoet,

ditmaal zoo bijzonder beléngwekkend.

.


Na 1918 overheerschte in de 1eidende kriiigengèheel

de gedachte, dat men zou spoedig mogelijk terug mo’st
‘1

naar den toestand
van
véér 1914 — dien’ men als

den

ideaaltoestand’beschouwde -, en men heeft ,zjch toen

daarop.blind
r
gestaard. Blind in den letterlijken zin des

woors, want men had in het geheel geen oog voor de
veranderde omstandigheden,

die aan een goede func-
tiontieering van het stelsel van v66i 1914 na den eersten
wereldoorlog in den weg zouden staan. Men onderschatte
bovendien in ernstige,,mate de moeilijkheden, die scholen

in de- ooi

lögserfenis .vöor het herstël van het oude stelsel.

Tenslotte meénde men mèt ePkele oppervlakkige hervor-

mingen op sociaal gebied te kunnen volstaan, terwijl men op economisch gebied een reconstructie volkomen, over-
bodig achtte.
De jaren tusschen de beide wereldoorlogen hebben de
volken voor deze blindheid hunner leiders gestraft, maar
-théns beginnen de pogen open te gaanvoor de eischen
van den nieuwen tijd en daarmede Wil men bij den over-
gans van de- oorlogs- naar de vredeseconomie rekening
gaan houden., Men’ ziet beter, in, dâ,t de voorwaardn,
wa’âronder het economische stelsel van vOOr 1914 ‘kon
werken, in menig opzicht niet meer vervuld zijn. Men iet in, dat het een misdaad zou zijn, om ‘de wereld op
dezêlfde wijze als na 1918 naast de erfenis van den oorlog


die nu ‘eenmaal niet onder’ beneficie van inventaris
kan worden aanvâard -, met de erfenis, van een politiek
en vooral economisch onvérstandigen vrede te belasten.
Menl ziet in, dat’ op sociaal gebied oppervlakkige hervor-
nningen voor hen, die den zwaarsten strijd om het bestaan

hebben te voeren’— arbei’ders en kleine zelfstandigen -,

onaanvaardbaar zijn en’
dat een grondige hervorming op

sociaal terrein vèrreikende consequenties zal hebben, ook op
het gebied der, eionomische organisatie en der.
economische

‘politiek.
Met name de vraagstukken van de voorkoming
van massa-rerkloosheid (,,full employmunt”) en van het

vechâffen van. sbciale zekei-heid staan ‘in dit opzicht

centraal.

4.’ Tenslotte blijkt. -rnen’tot de erkenning. te zijn ge-
komen, dat de oplossiiig der groote economiche en sociale
•roblenmen,- die ‘hiermede ‘aan’ de orde zijn”gesteld,
,
niet

aan

de

afzonderlijke

landen’ kan-
.
worden

overgelaten,

zonder
,
dat’ men in éen -onhoudbaar econiomisch nationa-

-‘lisme vervalt, ‘dat noodzakelijk ‘leidt

tot ‘een

veel” lager

*elvaartspeil dan anders bereikbaar’ ware en daarbij in
-do.- verwezenlijking ,der gestelde -doeleinden, nog hopeloos

zou ‘te

k,ori,fschieten!

,. ;’

,i

mvan.daar,ciat men streeft niet allen.naa,
çen coôi’dinatie


van-de

‘nçmionale

.economische..poliek’
i
der,

afzonderijke

landen,’
maar
naarhe,&
scheppen van: e’n

internationaal

kade4
waarin’ het economisCh lVen

der verschillende

volken zal moeten’ worden gevat en waaraan het, onder-
geschiktzal moeten”wond’en ‘gemaakt,,’opdat’ denaties

ellaar’zulleP kunnen aan’ul1en en s.teunen,in plaats van


elkander afbreik te doen Voor’d’ie vraagstukken;
,
die4T,n

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 1945

nature ben internationaal karakter d’ragen, zullen ook

internationale regelingen’ moeten worden getroffen. Deze

internationale arbeid is op verschillende gebieden pri-
mair; de nationale maatregelen zullen een daarvan af-

geleid karakter dienen te dragen. Op andere terréinen

daarentegen is het nationale werk primair en zullen de

uitkomsten daarvan beslissend zijn voor de mogelijkheid

om ook internationaal opbouwend te kunnen werken.
Het is begrijpelijk, dat voor een land als het onze de

internationale oplossingen, die zullen worden getroffen,

op vele gebieden het richtsnoer zullen moeten zijn voor

de te voeren economische politiek en vodr de beslissingen,

die het bedrijfsleven zal hebben te nemen.

**
*

“.Het is tegen den hierboven geschetsten achtergrnd,
dat men het vraagstuk van den overgang van de oorlogs-

naar de vredeseconomie moet, plaatsen om het te behande-

len op het plan, waarop zich de internationale discussie
daarover bevindt, en om recht te kunnen doen wedervaren
aan de belangrijkste algemeene aspecten, die daarbij

in het’ oog dienen te worden gevat. –

P. LIEFTINCK.

HOE STAAN WIJ ER VOOR?

Daar staan wij nu na ongeveer vijf jaar oorlog. Vôor-
zover wij niet in een streek wonen, die door de strijd ge-

havend is, staan dezelfde huizen er nog als vijf jaar ge-
leden. Ondanks alle smartelijke verliezen zijn nog vele
van de in 1939 levende mensen om ons heen. Uiterlijk
zijn de verschillen met 1939 wel aanwezig, maar niet

eens zo heel groot. Kunnen wij weer instappen in het

leven van 1939? Hoe staan wij er voor?
Het is natuurlijk de bedoeling in dit tijdschrift slechts
de economische zijde der dingen te bezien; waarmee
nog niets gezegd is omtrent de belangrijkheid van de

niet-economische aspecten. De lezer vergete dit niet!

Ecônoinische gevolgen oan de oorlog.

Wat zijn dan de economische gevolgen van de orldg?
Er
zijn gevolgen, die-zich nu, aan het einde van de
oorlog, reeds hebben verwerkelijkt en er zijn gevolgen,
die eerstin de
toe/cornet
zullen optreden. Bezien wij eerst
die van.het
oerleden
en het hedën. Men kan ze ondei twee hoofden samenbrengen:
I
çermogenserlies
en
consumptie;
verlies.
‘Het eerste wil zeggen, dat het vermogen – en
wij denken aan het reële vermogen -, waarover onze
volkshuishouding beschikt, geringer is dan vÔÔr de oorlog.
Door hèt Centraal Bureau voor de Statistiek is’ eën schat-

ting gemaakt van de reële vermogensverliezen, die zijn
opgetreden sedert het begin van de’ oorlog. ‘regen de
prijzen van 1939 werden zij geraamd op ongeveer f 8

milliard. Behoudens moeilijkheden in de splitsing werd
dit b,.edrag over de verschillende vormen: waarin verlies
kon optreden, als volgt verdeeld:

oorlogsgeweld, evacuatie, bezetting
.
……… f 2,2 mld.
vorderingen ……………………… f 1,6
nagelaten onderhoud en vervanging . … … … .
f
0,9
andere vormen

……………………..f 3,2

Op de verdeling van deze schade over de verschillende
objecten komen wij nog nader terug. 1-her moge slechts

worden vermeld, dat ons nationale vermogen, mci. de
,inhoedels van particulieren, in 1938 op ongeveer f 29 mld.
kan worden geraamd, zodat dus ruim een kwart vn het

vermogen zou zijn verloren gegaan. Beleggingen en schade
in -de overzeese gebiedsdelen zijn hierbij buiten be.
schouwing gelaten.

Zien wij eerst, wat men zich bij
coisumptieerlies
als
gevolg van de oorlog kan denken. Dit bestaat uit twee
delen: er is minder voor consumptie beschikbaar gekomen;

van het beschikbare is hovenlien een gedeelte ten bate

van Duitsland aangewend. De consumptie heeft daardoor
een tweevoudige vermindering ondergaan. Ten déle is

dit weer gecompenseerd door de aanwending van een

deel van hdt vermogen ten bate van het verbruik: wij

hebben onze voorraden opgemaakt, onze duurzame
goederen versleten zonder ze te vervangen.
1.

Een denkbeeld vn de productiederving kan men
zich vormen, wanneer men naast elkaar stelj de omvang

van de werkelijke productie in de jaren sinds, 1940 en

die van de productie, die zonder de oorlog waarschijnlijk

mogelijk zou zijn geweest. Een – uiteraard zeer globale –

– schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek

komt tot de slotsom, dat tegen prijzen van 1938 – welke

van die van 1939 niet veel verschillen – in de periode

1940-1944 een productiederving kan worden berekend

van f 6 mld. Een deel daarvan heeft echter betrekking
op productie van kapitaalgoederen; dat gedeelte moet

men in dit verband buiten beschouwing laten. Het kan

op ongeveer f 3,5 mld. worden getaxeerd. Resteert dus
f2,5 mld:

De productie ten bate van Duitse instanties, in pns
land, zowel als in Duitslanden elders, wordt voorts
dook
,

genoemd bureau geraamd op iets. meer dan f 6 mld.
Ter vergelijking diene, dat ons nationale inkomen in

1988 op ruim 5 mld. werd geraamd. Wanneer wij allen
een jaar lang niet gewerkt hadden en in die vacantietijd
50% meer hadden verbruikt dan onze nprmale consumptie,

hadden wij na thuiskomst een iets betere toestand aan-

getrofen dan de thans heersende.

Helaas moeten wij vrezen, dat de economische ge-
volgen van de oorlog hiermee niet zijn uitgeput: ook in
de toekomst zal de productie nog wel enige jaren blijven

onder wat zij zonder oorlog zou zijn geweest, zoals wij

reeds even deden doorschemeren. En hiermee zijn we

terug bij onze vraag: hoe staan wij er voor? Wat kunnen

wij doen, wat kunnen wij bereiken, wat moeten wij daar-
om doen?

Hoe groot kan onze productie zijn?

Onze toekomstige welvaart berust op de grootte van
de productie en op de verdeling daarvan. De productie,

zo leert ons de economie, ontstaat door samenwerking der
productiefactoren: grond, kapitaal en arbeid. Grond en
kapitaal. tezamen vormen in hoofdzaak, wat wij hier-

boven als het reële vermogen hebben aangesproken.

Weliswaar zijn er in het nationale vermogen enkele
andere posten,zoals bijv. de buitenlandse beleggingen;
maar voor de eerste verkenning van het terrein, die wij

thans ondernemen, doet dat weinig ter zake. Van ons
vermogen is dus een vierde deel verloren. Wat voor in-
vloed heeft dat op de productie in de toekomst?

Als de ene vorm van kapitaalgoederen zonder moeite
in de andere zou zijn om te zetten, leert het werk van Douglas ons, dat een vermindering met 25% van’ die
goederenvoorraad een verlaging van de productie mee-
brengt van ongeveer 7%. Dit cijfer moet voor çe huidige
omstandigheden in verschillende .opzichten gecorrigeerd
worden. Het moet hoger gesteld worden, in. zoverre als het niet mogelijk zoq zijn om de ene soort van kapitaal-
goederen in de andere om te zetten of, wat in dit verband
hetzelfde is, als het niet mogelijk zou. zijn om de be-
staande’ gereduceerde hoeveelheid kapitaal ,,op optimale

wijze” met alle arbeid te laten samenwerkén. Als de
kapitaalgoederen alleen maar konden gebruikt worden
op dezelfde manier als in 1988, zou er niets anders op
zitten dan t van de toen werkende arbeiders niet te laten
werken en daardoor zou de productie ook 25% lager zijn

dan in 1938. In werkelijkheid kent het menselijk vernuft
echter, gelukkig, vele wijzen om van .de nood een deugd
te maken en zal men zeker de productiedaling iveten. te.
beperken tot ver beneden de 25%. Het is bijv. mogelijk om, in heel wat bedrijven, met twee of meer ploegen te

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

werken en daarmee reeds de hoeveelheid benodigde pro-

ductiemiddelen te beperken. Het is voorts mogelijk om

het met heel wat kleinere voorraden te doen, wanneer
men zich bij de productie door standaardisering tot een

kleiner aantal soorten goederen in elke branche beperkt.
En er zijn talloze manieren, waarop men ook verder de

efficintie kan doen stijgen.

Er is een andere reden, waarom, althans in het begin,

een grotere daling der productie kan worden verwacht
dan de hierboven aangegeven 7%. Wanneer de’ ver-.
mogensverliezen zeer
ongelijk Qerdeeld
zijn over »de ver-
schillende takken van bedrijf, bijv. wanneer het gehele

verkeersapparaat vernietigd zoû zijn, kan daardoor de
rest van het apiaraat tot onwerkzakmliid veroordeeld
worden. In de grond der zaak is dit weliswaar een bij-

zonder geval van wat wij hiervoor reeds bespraken –

een gemis aan transformeerbaarheid -, doch om het
bijzondere belang van dit aspect schenken wij er enige

afzonderlijke aandacht aan.

Nadere beschouwing der cijfers van het C. B. S. doet
nl. zien, dat inderdaad de verliezen procentueel geringer

zijn bij de woningvoorraad dan bij de landbouw en het
»overheidsbezit, bij deze weer minder dan bij de industrie,

bij handel en verkeer nog groter zijn – hier omvatten

zij de helft van het in 1938 aanwezige vermogen – en
procentueel het grootste zijn bij het element ,,goudvoor-
raad”. Deze verschillen hangen o»a. samen met de grotere
of kleinere mobiliteit der verschillende onderdelen de
handel met zijn voorraden, het verkeer met zijr rollend en varend materieel konden gemakkelijker worden ge-
pluncerd. dan de grond en de gebouwen. De cijfers doen

tevens zien, dat, zoals wij nu reeds uit de dagelijkse practijk
weten, de moeilijkheden met het verkeersapparaat tot
de belangrijkste behoren, waarmee wij te maken hebben.
Als troost kan daaraan echter aanstonds worden toe-
gevoegd, dat hier de verliezen in bep’aalde opzichten ook
weer gemakkelijker te verhelpen zijn dan elders.
Een algemene reden tot een correctie van ons cijfer
in gunstige zin is, tegenover de laatstbesproken ver-
andering in ongunstige zin, gelegen in de omstandig-
heid dat in onze kapitaalverliezen ten dele kan worden
voorzien door het
buitenland.
Daarom is het zeer goed
mogelijk, dat de productiedaling door ktpitaalschaarste
niet zo groot zal zijn.

Dit blijft gelden, ook al is men er zich van bewust, dat kapitaalverlening door de Verenigde Staten »aan
bepaalde grenzen is gebonden, waarvan er één is, de be-
grensde ,
,
transfercapaciteit”,
d.w.z. de omstandigheid,
dat wij geen onbeperkte bedragen aan dividend of aan

rente en aflossing kunnen overmaken. Er is aanleiding
om te geloven, dat een credietverlening van meer dan
3 of 4 milliard gulden in dit opzicht tot moeilijkheden
zou leiden.

Een veel belangrijker invloed op .de productie gaat uit
van de andere productiefactor: van dé
arbeid.
Weliswaar
kan men zeggen, dat – zoals wij zo juist. bespraken –
de productie per arbeider geringer zal zijn wanneer
per arbeider minder kapitaal ter beschikking »staat;
daarnaast echter heeft de werkende zelf het in zijn hand
om – binnen wijde grenzen meer of minder te pro-
duceren. Wij weten het allen: we kunnen hard werken,
als we willen of als het moet, maar we kunnen ook de
lijn trekken. . Op ‘t ogeiblik kunnen we ‘zelfs helemaal
thuis blijven. Nu is één ding duidelijk: hoe minder er
geproduceerd wordt, dês te minder is er ook om te ver-
bruiken en te verdelen. En willen we het in de naaste
toekomst beter hebben dan wij het in de oorlog en thans hebben, dan moet er worden aangepakt.
Twee redenen zijn er, waarom niet zo vlot wordt ge-
werkt als vroeger. Ten eerste is er de ondervoeding en
de extra-vermoeienis, als gevolg van het ontbreken van
verkeersmiddelen: zuiver
physieke
oorzaken dus. Daar-
naast is er de
psychische
oorzaak: de tegenzin in het werk.

Hoe kunnen beide uit de weg geruimd worden? De phy-

sieke oorzaak door verbetering van de voedselpositie en
het verkeer. Daaraan wordtzowel door onze geallieerden
als door onze eigen Regering hârd gewerkt. Men mag aan-

nemen:»daf binnenkort heel ‘wat draaglijker toestanden
zullen heersen dan voorheen.

Maar de
psychische
borzaak van de lage arbeidsproduc-
tiviteit: hoe kan die worden weggenomen? Er is in ‘le

werkonlust om te beginnen een element van sleur. ,We

hadden niet veel lust tot werken onder de bezetting.
We moeten goed beseffen, dat de bezetting nu voorbij is.

»De werkonlust zou echter niet verdwijnen, »wanneer zij,

die het werk doen, het gevoel zouden hebben, dat de
vruchten van hun arbeid niet ten goede komen aan hen,
die daarop recht hebben. Met anere woorden: om allen
van harte te doen meewerken moet het inzicht bestaan,

dat wij, ondarks onze armoede, in een beter ingerichte

maatschappij werken dan voorheen, in een samenleving,
waar een grotere rechtvaardigheid in de verdeling be-

staat dan er vroeger was. In een mâatschappij tevens,

waar niet de bedreiging van de werkloosheid het leven
vergalt.

Maatschappelijke Qernieuwing.

Daarom is het zo belangrijk, dat er in dit opzicht een
/ duidelijke politiek door de Regering zal worden gevoerd,
die door een goede voorlichting aan alle landgenoten
wordt bekend gemaakt. Voorlichting over de
maatschap-pelijke vernieuwing,
die, wanneer daartoe het ogenblik is
gekomen, met ovèrtuiging en élan zal worden tot stand
gebracht. . »

Laten wij in enkele woorden aanduiden, aan welke
vernieuwingen wij denken.
iken
eerste aan de uitbanning
van de
werkloosheid.
Nu is voorlopig de kans op werkloos-
heid, afgezien van de allereerste overgangsmoeilijkheden
bij het overwinnen van de schaarste aan grondstoffen, niet grooL Er moet immers zeer veel worden hersteld,
worden aangelegd, worden gebôuwd, worden aangevuld.
De kans op werkloosheid mag echter ook na de periode
van wederopbouw niet groot worden en daarvoör moet
een goede conj unctuurpolitiek zorgen.

Van dichterbij liggedde betekenis reeds is de kwestie
van de
recht vaardigheid in de inko?nens verdeling»
De
schrille tegenstellingen van vroeger – die reeds 4an het
verbleken waren vÔér de oorlog – moeten verder worden
verkleind. Iemand, die behoorlijk werkt, mag niet door
eeq onmenswaardig loon in voortdurende zorgen blijven
verkeren, terwijl anderen, »die een erfenis hebben ge-

kregen, ruim kunnen leven zonder te werken. Er moeten
zekere minimumlonen aan de ene kant worden gegaran-
deerd, aangevuld door een uitgebreide en systematische
sociale vérzekering; aan de andere kant moet hbt erfrecht
verder worden beperkt.
Dit zijn maar enkele der meest findamentele verande-
ringen. Er zijn er daarnaast »talloze andere – naar hun
economische ,,kosten” minder belangrijk, maar geeste’ijk
misschien juist veel meer fundamenteel -, die even ge-varieerd en kleurrijk zijn als het leven zelf. Wij denken
aan veranderingen in de opvoeding en het onderwijs,
aaû de omgang tussen de verschillendè groepen van ons
volk, aan het scheppen van vacantiemogelijkheden, van
de mogelijkheidtot reizen en tot het genieten van opvoe-
ringen, aan een eenvoudiger en fleurigér levensstijl. »
In een economisch tijdschrift wegen echter de econo-

mische zijden zwaar; daarom »keren wij daartoe terug.
Deze vernieuwingen moeten
met vaardige hand
worden
dailgebracht. De economische machine van, een hoog
ontwikkeld land als het onze is toch immers een inge-
wikkeld radeiwerk. Het is niet zo moeilijk om het te
laten stilstaan; moeilijker is »het om het te laten werken.
Vooral om het goed te laten werlen. En dat moet, wille
»
n
wij een goede »sociale verzekering hebben Men kan geen
uitkeringen doen aan zieken, aan invaliden, aan’ oudén

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 1945

OU

van dagen, die hoger zijn dan de vroegere, wanneer er

ook niet een behoorlijk bipende maatschappelijke machine

is, die de productn levert, welke daartoe nodig zijn. Men

kan geen minimumlonen gaanderen, als er niet voldoende wordt voortgebracht om de
ivinsten
op te leveren, waaruit
de belasting moet worden betaald, die voor het betalen van

minimumlonen nodig is. En vooral: men kan de werk-

lboshpid niet buiten de deur houden, wanneer niet ook

de minder goede ondernemingen kunnen blijven draaien.

Dit betekent, dat er aarr loonsverhogingen een zekere
grens is, zodat sociale verbeteringen voor een deel langs

andere weg moeten wo’rden verkregen.
Er zal ook een zeker
yerschil in beloning
moeten blijven
tussen hen, die moeilijker, en hen, die gemakkelijker werk

vêrrichten: anders ig e geen drijfveer, die onszelf aanzet

om onze prestaties op te voeren. Al zullen wij zoveel

mogelijk moeten propageren, dat; wie bijzondere talenten
heeft ontvangen, deze in dienst van de gemeenschap

moet aanwenden, laten we realist blijven: een worst aan de zweep verhoogt de snelheid.

/
Dit is allemaal mooi, zullen vele lezers misschien zeg-

gen, maar aardig vaag; geef ons meer houvast, geef ons
voorstellen in cijfers! Niemand doet dat liever dan
schiijver deze. Dus:
hoe hoog
moet het loon zijn,
hoe hoog
de belasting
‘op
nalatenschappen, hoe hoog
de
uitkeringen der sociale verzekering, opdat enerzijds een

grotere rechtvaardigheid ontstaat, maar aan de andere
kant de machine toch blijft lopen? Laat ik, alvorens

over het antwoord hierop te spreken, dit zeggen: wij
zouden reeds een heel eind zijn, wanneer de wil tot

samenwerking, die, gelukkig, bij vele groepen valt te
onderkennen, zich uitte in een zakelijke discussie over
deze concrete vragen, voorzover men het er niet on-

middellijk over eens is. En de redactie van dit blad zal

niets nalatèn om deze discussie in de gröotste openheid
en met een poging tot wederzijds begrip steeds weer te
bevorderen.

Het antwoord op de zojuist gestelde vragen is inge-

wikkeld. Te ingevikkeld voor eenenkel tijdschriftartikel.
Er is echter een boekje van den schrijver van dit opstel

op de pers, dat tracht het antwoord te geven. Tot de

verschijning daarvan moge de lezer hem dus uitstel
even.’

De periode yan noodhulp.

Een kort uitstel – van een paar maanden – is ook

daarom geen bezwaar, omdat wij deze eerste paar maan-
den moeten gebruiken om het allernodigste op gang te
brengen. . Deze maanden zijn maanden van
noodhulp.
De voedselvoorziening moet weer in enigszins draaglijke
banen worden geleid, het verkeer en de energievoorziening
enigermate hersteld worden. Eerst wanneer dat is ge-
schied, kunnen de plannen van wijdere strekking aan de

orde komen: zowel de wederopbouw in de directe zin als
de nieuwe inrichting van onze maatschappij. Wij moet’n
ons ongeduld nog even bedwingen. Dit is nog de over-
gangstijd. Wij moeten nu. het woord laten aan de leger-

autoriteiten, die. ons van het allernodigste, voorzien.
aan .de
pioniers, die de briggen herstellen, aan de n’ion-
teurs, die de- electrische, leidingen weer leggen. Daarna

komt de periode van de grote herbouw. In ‘het licht van
de vijf tien’ jaren, die ,daarfriee- gemoeid zijn, betekenen
een paar maanden niets.’

Een enkele opmerking. ‘slechts over een paar punten,
die in deze eerste periode reeds wel aandacht zullen
vragen. ,

– Het is waarschijnlijk, dat het peil der kosten van levens-
önderhoud in ons.land na:de»oorlg belangrijk hoger zal
blijven dan daarvoor.- De koers van het pmd is, in guldens
uitgedrukt,. 28% hoger geworden ddnin 1939. Dè kosten
van levensonderhoud’ zijn . in.. Engeland nu ongevéer
1f x zo.hoogals-in,’1938. Zij zullen daar wel weer dalen,
maar zeker niet verder dan tot 1,1
x
de stand van 1938.
Onze kosten van levensonderhoud zullen daarom ver-
moedelijk wel Ij
x
zo, hoog blijven als vöbr dé oorlog.
De lonen zullen dus ook hoger moeten zijn. Zolang de

wederopbouw duurt, zullen wij, door de genoemde rede-
nen, echter in goederen er niet zo goed aan toe kunnén

zijn als in 1938. Een loonstijging zal daarom beneden de

50% moeten blijven; zeggen wij, dat zij – ten opzichte

van 1938 – 40% kan bedragen voor de gevallen der
laagst betaalde arbeiders.

Dit alles echter, wanneer de arbeidsproductiviteit
niet lager is dan 1938. En hier ligt nu de sleutel tot heel

wat moeilijkheden, maar ook tot grote mogelijkheden:

als het arbeidstempo en de arbeidslust laag blijven: moei-
lijkheden; als zij hoog worden: mogelijkheden.
De arbeids-
productiQiteit is Qoor de eerste toekomst de allesbeheersende
factor.
Matige premies op hard aanpakken zullen daarbij
misschien, in het belang van allen, kunnen helpen.

Verder dienen de lonen voldoende te zijn om er mee te

kopen wat de distributie ons verschaft. Dit betekent, dat
gezinslon’en van – voor een gezin met 2 kinderen bijv. en
in de grote steden – f 30 h f 33 het minimum zijn, dat

voor ieder moet zijn gegarandeerd. Aan de andere kant

is elke overdadige luxe in de levenswijze van hen, die

over veel hogere inkomens beschikken, een uiting van

gebrek aan sociaal begrip. Voorzover dit begrip inderdaad

ontbreekt, zullen in de overgangsperiode de distributie
eii de grondstoffentoewijzing’ er voor- een goed deel voor
kunnen zorgen, dat dit manco niet te veel schade verricht.

Moge nadien een werkelijk nieuwe geest er toe leiden,

dat ook van die kant de eensgezindheid bij de weder-
opbouw niet verstoord wordt!

J. T.

HET VERMÔGENSRECHTELIJK HERSTEL.
Ook op vermogensrechteljk gebied heeft de benetting
geerkt als een vernielende orkaan; met verordeninges,
besluiten, incid’enieele maatregelen, onverbloemde of ver-
holen dreiging, ontwrichting. Van alles is er hierdoor
in de war. Dat alles weer terecht gebracht kan worden,
is ondenkbaar; maar een poging tot herstel van wat het
meest grieft dient met dat al gewaagd. De’ Re’g-eeriitg
heeft dit begrejlen, toen zij ‘het K.B. van 17 September
1944, Stbl. E. 100, uitvaardig-de dat voorziet in een
vernieuwing van ontstane betrekkingen en rechtshersle.I.
De zaak heeft twee kanten een maeeleechtelij’k
en een processueelen.
De eerste vraag is, hoe men moet staan tegenover al
datgene, wat door of vanwege den bezetter is gereglenien. teerd of anderszins is bevolen, verboden, bevorderd, belet
of in de war gestuurd. Zij raakt de volkearechteljke be-
voegclheid hiertoe; verder de kwestie, in hoever het gel-
derido burgerlijke recht in zijn bestaanden vorm, onder-
vangt, wat diensvolgens aan feitelijk onrecht is ontstaan.
-Voorts’ hoe toer. aan moet met wat de bezetter tijdens’
de bezetting misschien ivet mocht, maar waaromtrent on-
zekerheid dient
In
worden weggenomen of goed beleid
toch doorhaling vergt van wat geschiedde; en met de
gevolgen van dien. Enzoovoort.
Do tweede vraag is, hoe mcli, gegeven datgene, wat
men mat-enieelrechtelijk den gewcnschten staat van zaken
moet achten, dozen zoo snel cii deugdelijk mogelijk in
het leven roept.
Om eens een greep te doen: hoe moet het gaan
met cle vermogensbestanddoelen, stoffelijke en onsto-ffelijke,
die Joodsch bezit waren en hij stukjes en, beetjes dooi
alle vinden verstrooid worden? Hoe niet al datgene, wat
rechtstreeks of middellijk geroofd is en toebehoorde aan
zoogeraamd ontbonden vereenigingen, stichtingen ed., van
ohder bewind geplaatste- en daarna, of, wellicht ook
zonder meer, leeggeplunderde ondernemingen, van lieden,
vior
vermogen geheel of- gedeeltelijk verbeurd werd ver-
klaard, omdmLt zij ,,oen streven hevorderden, dat gericht,
was tegen het Duitsche volk of het Rijk”, of ,,van
– wié
mocht word-en aangenomen, .dat zij

zulk een streven
.10
de •toekornst zouded bevorderen” (verol’dlininig ”’vah

— L, – –

4′
Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

4
Juli 1940, no. 33); hoe met de zaken van afwezigen,
vermisten, e. d:? Wat de bezetter afnam, afdwong,
af-
perte, moet zooveel mogelijk terug, voelt men teistond.
Açcoord; maar deze vaststelling is slechts een begin;
en slechts een gedeelte. Speelde’ de zaak zich alleen af
tusschen den beroofde en den beroover en vond men
onder der laatste nog al het geroofde, dan zou zij mis-
chien niet moeilijk op te lossen zijn; maar noch het
een, noch het ander is juist.
Het eenvoudigst is
zij
wellicht, waar het gaat over
onroerende goederen. Derden, die ze uit bezdtershanden
(Ambo. arbeidsfront, volkadienst en.z. natuurlijk inbegrepen)
ontvingen, konden uit de’ registers weten, dat het’ niet
pluis was. Door levering van deze zijde werden zij geen
.eigenaar, want deze geschiedde niet krachtens een ,,rechts-
titel van eigendoinsovergang, afkomstig van dengene die
gerechtigd was over den eigendom te beschikken” (art.
639 B.W.). De Jood, de. veréeniging of wie het anders
mag zijn, is steeds eigenaar gebleven. Een beetje neteliger
wordt de kwestie reeds, wanneer de nieuwe ,,verkrijer”
het goed verwierf, bezwaard roet een hypotheek Ier ver-.
zekering van een leenschuld, eq, hij deze uit eigen mid-
delen heeft afgelost, waarna de hypotheek is te niet
gegaan en doorgehaald. Is de beroofde dan af van zijn schuld en krijgt hij een vrij goed terug? Maar hij hoeft
er toch ook niet beter van te worden!
De
subrogatie-
voorschriften uit de artt. 1436-1439 B. W. bren’en hier
geen uitkomst. Misschien haat art. 1252 B.. voor
le schuld; doch steltig niet voor de hypotheek. . Doet
aLL. 1246 B. W. het? Er is grond voor twijfel. Dergelijke
moeilijkheden rijzen vaker.
Heeft de ,,verkrijger” geld opgenonien onder verband
van het onroerende goed, dan kon de geldschieter uit
de
registers weten een hypotheek te krijgen van eenonbe-
voegde (art i14 B.W.); dat zij nietig is, is duidelijk.
Als de geldschieter tot de transactie is gedwongen, is dit
op zich zelf geen reden déze evolgtrekkiag niet te aan-
vaarden; de dwang is .oen aangelegenheid tusso.hn hem
en den dwingeland.. Maar hoe, wanneer de beroofde, zelf
véor dwang zwichteud, meegewerkt héeft aan de ver-
vreemding? Dan hoeft ‘de onregelmatigheid der verkrijging
niet uit de registers te blijken. Sel, dat de handeling
tussdhen den beroofde en den dwingeland kan worden
vernietigd op grond van geweld (artt. 1359-1363 B.
W.),
deert dit dan den verkrijger (art. 1488 B.
W.)?
Hier stuit
men, op een oude kwestie: zou hijv. Hofnnan.n, ,,Het. Ne’cler-
landsch zakenrecht”, 2e druk, bi. 199. En wat dat blijken
eener onregelmatigheid uit de registers letreft, hoever
gaat dat? Moest men reeds tot navraag komen, wanneer
men zag, dat de volksdienst het Hadgsche administratie-
kantoor Ambo of iets van dien aard erin gemoid
waren?
Genoeg om te doen zien, dat zelfs aan onroereir(de
goederen stekelige doornen kunnen zitten. Desgeiijks staat
het min of meer met andere ingeschreven zaken (schepen,
octrooien) en met aandeelen en andere rechten, waarvan
bewijzen op naam bestaan; alles dan weer met de
noodige eigenaardigheden en bijzonderheden. Kan men hier
vertrouwen op het gemeene recht? Moet er iets bijzonders
gebeuren?
Lastiger is het gesteld met roerende goederen, waarom-
trnt geen iegisters bestaan. Hier wordt de be,zitter te
goeder trouw in art. 2014 B. W. beschermd; een regel,
waarvan men in het huidige verkeer niet zoo gemakkelijk
kan afstappen zonder ongelukken te begaan. Met dat voor

behoud, dat hij, wien iets ,,ontvreemd” is, het drie jaar terug kan vorderen ,,van dengene, in wiëns handen hij
hetzelve vindt”. Wanneer is men hier te goeder trouw?
Er zuilen, zeker gransgevallen zijn, waarin men kan twijfeler.
In welke omstandigheden precies moet hier ,,ontvreemding”
worden aangenomen:’ nieuwe mogelijke bron van aûzeling.
Is de termijn van drie jaar te kort, nu de bezetting bijna
vijf jaar duurde? Op deze laatste vraag antwoordt art.’ 37
van het ie den aanhef deren genoemde besluit bevestigend;
het beschouwt hem als niet geschreven tot een nader bij
K. B. te bepalen tijdstip. Welke rol nioeten thaid de 4Lrtt.
115, 176 en 198 W. v. K. spelen, die voor wissels, order-
briefjes en cheques van art. 2014 B.W. afwijken? Hoe
staat het met art. 637 B. W.?
Zieh.ier een klein stukje zakenrechtelijk struikgewas ter
illüstratie. Verbintenisrechtehjk staat ook alles lang niet rond. Komt men er steeds met de boven reeds vermelde

ge weld sartikelen ? Hier moet worden volstaan met de vraag
op te werpen; doch mcii hoede zich voor een spoedige
bevestiging. ‘Over zekere ve±mogens en vermogensbestand-
deden is beheer gevoerd; hieromtrent zijn verbinbenissen
aangegaan. Moeten zij worden nageleefd? Steeds of soms?
Door wien? Zijn de bestaanderegelen uit het burgerlijk,
wetboek hier toereikend? .
Een moeilijke kwestie is ook de betaling der .geroofde
inschulden. Als regel moet men betalen aan den schuld-
eischer; betaalt men aan een ander, dan wordt men niet
gekweten (art. 1421 B. W.): Dit wordt echter onder meer
anders, wanneer die andere ,,door de wet gemachtigd is
om voör” den schuldeischer te ontvangen. bever ging
dat,als er een zaak was met een ,,Verwalter”? Veelal

zal men moeten zeggen, dat deze niet zoo’n gemachligde
was; het .aardige vonnis van den DelfIschen Kanton-
rechter Nieuwhuis van 24 Juni 1943 (dat den bezetter
slecht beviel en dan ook niet gepubliceerd mocht worden,
maar desondanks ruchtbaar genoeg werd) wees hem daarom
de dor, toen hij tot in.ning wilde overgaan. Of men dit
standpunt altijd moet innemen? De gevallen laten zich
nog moeilijk overzien; misschien duikt – er straks een op,
wadri.n men toch weer zal aarzelen. Over het woord ,,wet”
behoeft men daarbij. ‘niet altijd té vallen; .dit kan een
regeling zijn, die wet is in materiecien, doch iiet i’n
formeelen zin, dus hier ook wel een – bezettersvenrorde-ni.ng. Maar spoedig zal men een behoorlijke machtiging
niet kunnen aannemen.

En hoe dan? Moet er dan, steeds opnieuw worden
betaald? Alen denke eens aaji hypotheekrenteii en. aflos.-
singen, huren, pachten enz., die aan een ,,Verwalter”
zijn voldaan of aan den ,,kooper” van een Joodsch
huis of iets van dien aard. .Fj- is niet betaald aan den
schuldeischer, noch aani iemand, die tot ontvangst ge.
machtigd wordt. Misschien kan. gezegd woiden, dat ,,de
betaling te göeder trouw gedaan” is ,,aan iemand, die
in het bezit” was van de inschuld, d.w.z. die schuld-
eischer leek te zijn; in welk geval de schuldenaar er ook door gekweten wordt (art. 1422 B.W.). Intusechen. blijft
deze mogelijkheid 1oogst onzeker. Wie hier de goede trouw
steeds of in het leeuwendeel der gevallen optkent, pleit stellig
niet voor een aanstonds verloren zaak, want kon de schol-
denaar niet altiju of doorgaans…weten, dat aan hem, die zich als ichuldeischbi voordeed, een leelijk luchtje was?
Het isnog . te vroeg te trachten een alom pasklaar
antwoord -te vinden; de gevallen zijn te veel verschillend
en nioeten eerst nog dens duidelijk gesteld worden al-
vorens men zich aan een oplossing kan wagen. Het gaat mi
alleen maar om een blik op eenige moeilijkheden. Mis-
schien moet men differentieeren. De schuldenaar, die gewin
voor zichzelf beoogde door een aflossing te forceerenen
dan, aan dcii schijncrcditeiir betaalde (bij.v. door hypothe-
caire debiteur, die de moeilijkheid zelf schiep door zijner-zijda op te zeggen), verdient minder tegemoetkoming dan
hij, die na aangemaand en verder vervolgd te zijn ten
slotte heeft moeten

buigen.
Aldus wemelt het, van de moeilijkheden.
De houding van den Hoogen Raad en een groot deel
der rechterlijke macht heeft deze vergroot. Om . bij het’
laatste ‘punt nog eens stil te slaan: kan men de goede
trouw ontkennen van den huurder, die_de, huur voor zijn
huis niet meer kwam betalen aan zijn Joodsohen ver-
huurder, doch aan hem, die de woning van een of andere
bezettingsinstantie had ,,gekocht”, wanneer hij, daartoe
aa’ngemaand, hieromtrent advies had ingewonnen vaT’ een
advocaat of een notaris en deze hem hiertoe had geraden?
Men kan zich achter zijn adviseur” in het algemeen.
niet verschuilen (Meijers,
N.
J. 1935, blz. 1569), maar
zou het advies zoo vreemd zijn geweest? Zoo in het
algemeen kan men niet ja of neen zeggen; men moet
rekening houden niet allerlei bijzonderheden. Maar de
denkbaarheid, dat het advies in een of ander geval redelijk
moet worden geacht, bestaat wel; voornamelijk dan wegens
de houding van den Hoogen Raad in den bezettings’tid..
Men weet, hoe deze is geweest. In een arrest van
12 Januari 1942
(N.
J. 1942 no. 271) besliste hij,
dal do rechter niet mocht nagaan, of een besluit, van-
wege don bezetter genomen, geldig was of niet krachtens
het landoorlogsregle.menl; zijn gedragingen van voor dien
dag ademden reeds den.zelfden geest. Een toonbeeld van
welgeslaagde motiveering was het niet; zelfs de raads-
heer Van den Dries, die zich onlangs als verdediger van

12

ECONOMISCH-ST4TISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 145

den Hoogen Raad ‘opwierp in een brochur, toonde zich er
een weinig verlegen mee (bi. 36-39). Hij .
wees
er ec.hteti
op, hoe dezelfde uitkomst ook anders verdedigd kon wor-den en was.; bijv door den Arnsterdarnschon hoogleeraa.r
Rutgers. Wat deze aanvoerde, spreekt ook niet erg tot
mij; maar het is een piditbaar standpunt. Had de Hooge
Raad Rutgers’ wenken over de heeie lijn gevolgd, dan
had men dit kunnen betreuren, maar niet streng mogen
afkeuren. Doch dit deed de Hooge Eland niet. Rutgers
‘wees er, zoo duidelijk als dit destijds’ kon, op, dat zijn
standpunt de noodzakelijkheid meebracht, dat de rechter
zich duidelijk los’rnaakte van bezettersonrecht, desnoods
door zijn ontslag te nemen .(N. J. B.’ 1941, ‘bi. 758.—760).
Hier heeft de Hooge Raad gefaald; en vele lagere rechters
met hem. Stuk voor stuk gaat. Mr. van den Dries d&
tegen den. Hoogen Raad geopperde grieven na.; zij dunken
hein weinig klemmend. Weerlegging van zijn betoog zou
meer plaatsruimte vergen dan mij hier ten dienste staat;
maar ‘ik mac er toch iets van zeggen. Uit de stelling,
dat ,,de bevoegdheid van den bezetter om indMclueelo
ambtenaren, hetzij terstond bij den aanvang der bezetting,
hetzij later, van hun werkzaamheden, te ontheffen” . (bi.
41) niet kan worden ontkend, wordt afgeleid, dat de
Hooge Raad zich in, de buitenfinctiestelling van zijn
President Visser, hoe noode ‘ook, moest schikken, toen deze
viel onder de beruchte maatregelen van November 1940.
Het was ,,een voldongen feit, waartegen met protesteeren
niets kon worden bereikt” dan vorgrooting van het ge-
vaar voor Mr. Visser zelf (bi. 42); dies liet sn’n ook
een protest achterwege. Men mag vragen, •of hiernog
spi-ake was van alleen een huitenfunctiestellireg van ,,indi-
vidueeie ambtenaren”, nu het blijkens cle destijds gedane
aanschrijving ging om een -algemeene opdracht ,,ter zake
van niet-Arisch overheidspersoneel en.met dat personeel
gelijkgesteldeu”. Deze formuleering en, ‘cle langzamerhand
blijkeiLde politiek van den bezetter maakten, dat men
het., gebeurde niet zoo simpeltjes mocht zien. Dit lag op een ander vlak darm waarop ‘Mr. van den Dries het legt.
Hier mvérd (deargumenten zijn niet nieuw, ‘doch tvorden
door den schrijver niet vermeld noch besproken) dat
deel van het Nederlatidsehe sLatsrecht afgebroken, waarin
iedere Nederlander, tot elke. ‘ lands’bedie.ning en tot de
bekieeding van elke waardigheid en elk ambt benoembaar
werd verklaard en hij, onafhankelijk van zijn godsdienst,
in het genot van dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten’
werd gesteld. Dit mocht alleen, wanneer er een volstreldle

verhindering bestond deze regelen te handhavdn.. Die was
er niet. Hiermee stond het onrechtmatige karakter der
getroffen maatregelen vast. Als de Hooge Raad, zoo lang
hij in functie was, niet botste, had hij in zijn beslissingen
van deze inbreuk op het staatsrecht moeten uitgaan. Maar
dit beteeken.de nog niet, dat hij niets moest doen. Ging
het vragen van ontslag hem te ver, dan bleef er nog
wel iets anders over, dat duidelijk tot uitdrukkiig had
gebracht, dat. de Hooge Raad ‘zich niet bij het bezetters»
onrecht inschakelde. Dit bleef achterwege. Deze passiviteit
kon de goegemeente niets’ anders zeggen dan, dat de
Hooge Raad het gebeurde billijicte. Waarschijnlijk hebben
verschillende zijner leden dit niet zoo gemeend. Maar als
er in oorlogstijd in een bezet land zulk een opnflict
rijst, kan men als Hooge. Raad niet stil en neutraal
blijven. Men schaart zich links of rechts. Ook een aarzelend
zwijgen krijgt, of men het wil of niet, zijn . boteekenis’
,Deze trok in dezen naar den verkeerden kant. Deaan-,,
genomen houding moest wei werken en heeft gewerkt tot
aanmaning tot meegaaridheid met Duitsch onrecht, waar
slechts verzet, er tegen in een of anderen vorm paste.
Was het bij dit eerie gebleveni iemand zou er mis-
schien over heen hebben willen stappen; wie onzer
heeft zich, als hij eerlijk is, niets te verwijten over zij’?i
gedrag tijdens de bezetting’?’ Maar het gerag van den
Hoogen Raad in November 1940 is syrnptomatisch geble-
ken. Na de ontslagen brengt Mr.
v.
cl.. Dries de benoe-mingen ‘en installatie’s van verkeerde elementen ter sprake;
hij vindt, dat deze ,,binrnen’ de bevoegdheid van den be-
zetter. zijn geschied” (bi. 44); en ,,wat kon de Hooge
Raad dan doen tegen de benoemingen van. den bezetter”,
vraagt hij; om te ‘uggereeren: niets. Maar door niets te
doen deed hij dit eene schadelijke: dat hij den geest
in i-echtszaal en op het ambtelijke bureau opkweekte tot
opvolging van Duitsch onrecht. Dit had hij niet mogen
doen. Desgelijks ging het opnieuw met de beëedigingeai.

,,Van Genech’ten en zijns’ gelijken” mnoesten zoo lan.
neen zat, vindt Mr. van den Dries ivel zonder meer be oedigd worden,’ ,,noe zwaar dit ook viel” (bi. 46). Een
weigering van beöediging ‘heeft” de Hooge Raad dus’ nooit
voor zijn rekening durven nemen? Wat ,,van Geiiechteei
en ‘zijns gelijken” aanging, kon dit alleen door ze in
allen vor.m te heffen
op
heschild der eere. Dit con
niet anders. dan naar buiten het effeot hebben van een
medewerking met vijanctelijk beleid. ,,De Hooge Raad is
geen politiek college”, betoogt Mr. van den Dries’ terecht;
hiS moest zich onthouden van iedere inmenging in aan-
gelegenheden van uitvoering en wetgeving (bI. 54). Maar
onthouding zelf kan politiek worden; zij wordt hot, als
‘in oorlogstijd •men kiezen moet tusschen vriend en vijand
en ‘er geen onzijdig gebied meer bestaat.
Over dit steeds ‘veerkeerende allerbelangrijkste punt
loopt Mr. van den Dries voortdurend heen. Wel stelt hij
do vraag, of, de Hooge Raad wegens het ontslag -van
zijn president heen had moeten’ gaan; en later, of hij
dit had moeten doen wegens een hem onwelgevallige be-noeming;’ verder nog weer, of hij het moest doen wegens
het g’eruchtmakend ontslag’ der Leeuwarder raadsheeren
Viehof en Wedeven. Steeds weer antwoordt hij voor het besproken geval ontkennend. Hij meet de bezwaren van
i zulk een ontsla breed uit (blz. 49-53) en roept daarbij. tal van schrikheelden op, di’e na
de
jongste ervaringen
bij velen maar weinig indruk zullen maken.; en het
groot voordeel, dat hij zich duidelijk van het onrecht
zou hebben losgemaakt en dit ten völle op den rug, van
den bezetter zou, hebben gelegcln wordt genegeerd. Zwak-
is hier, dat het gewicht, dat in de opsomming van het
een bij -het ander is gelegen; wordt verwaarloosd. Wel
‘stipt hij aan dat hot tot een ontslag had, kunnen
komen, als er nog meer ,was gebéurcl;, maar wat
den
doorslag had moeten geven, geschiedde nog steeds net
niet. De herhaling dezer verzekering wekt puinder over-
tuiging dan wel een giiirmiach .(hlz. 48, 52, 57, 58). Of
ergernis. Na het Leeuwarder ontslag was er ,,sterke
aarzeling” of men niet iets moest doen; maar, heet het, ene.
,,derg’eiijke inbreuk” heeft zich niet herhaald. Naar de letter
is dit misichien juist geweest (wat men overigens tevoren
niet kon mvel’en). Maar beteekenderm dan de tallooze wille-
keurige arrestatie’s vn allerlei rechters niets? Tot zij,
overigens na bevrijding van het Zuiden, ten. slott’é zelfs
om een wissewasje ,w’erden doodgeschoten!
Als gezegd, dit. ‘voortdurende gebi-ek aan duidelijke
r.lis-.
tantieering van het vijandelijk onrecht kon niet anders
werken dan – als een demonstratie tot inschikke1ijkhe4
Vanneer hij do vraag bespreekt, of do Hooge Raad niet
eens iets dergelijks had kunnen doen als het Belgische
Verbrekingshof deed, toen •het dien 20en Maart 1943
op zoo waardige wijze zich tot tolk van hel land maakte
tegen de Duitsche maatregelen tot deportatie van ar-
beiders’, culmineert zijn betoog in een mat.: ,,Openlijke
protesten brengen bij een’ bezetter als dozen niet de
minste baat” (blz. 58); al wil hij zich nog wel de vraag blijven stellen, of de Hooge Raad niet ,,te voorzichtig”
is geweest {blz. 58). Hij, dien Nederland vereert, als zijn
geestelijken l’eidsman door alle eeuwen heen, sloeg een
anderen toon aan, toen hij leerde: Point n’est besoin d’espé.
rer pour entrepr’endre ni de réus’sir pour persévérer”,
Maar bovendien, ook al zou een optreden ten dozen hij
den bezetter niet hebben gebaat, het zou een machtige
winst nochtans hebben gebracht: ‘het duidelijke betoog,
dat do Hooge Raad los stond van en tegenover het
Duitsche onrecht. Die winst bleef nu achterwege. En
niet ‘dit alleen. Want het zwijgen was in dezen geen
voorzichtige onthouding. De Hooge Raad kon zich niet
onthouden; zijn ‘positie, maakte’ ook een niet doen tot
een daad. Een daad term detrimente. Het
zwijgen,m
en dan
vooral dit zwijgen na wat ‘er reeds aan was vooraf
gegaan ere na het arrest van Januari 1942, kon van
dozen kant niet anders werken dan als een leering, dat
men maar moest doen wat de bezetter doereteerde,’ ook
al was ,dit onrecht. Het brak den wil, tot reohtshand.
hav.ing; en dit is niet te scheiden in een, tijd als cle
achter ons ligt van de bevordering van onrecht. Geen
ernstig man, meent Mr. van den Dries, ,,zal durven’ be-
weren, dat de Hooge Raad ‘aan het beschreven onrcht
heeft medegewerkt, dit heeft begunstigd of het ook maar in
eenig opzicht had kunnen beletten” (bi. 54). Deze steUni.g
lijkt mij alleen te handhaven, wanneer – men een zeer

‘1

4 Juli’1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN /

13

beperkte opvatting koestert van wat ‘een ,,ernstig man” is.
Ook zelfs binnenskamers blijkt de Hooge Raad de scheids-
lijn tusschen zich en den
bezetter
niet steeds even duidelijk
te hebben getrokken. Toen in den zomer van 1942, ver-
telt Mr. van dec Dries, dec Hoogen. Raad om advies
werd gevraagd over het ontwerp, dat later leidde tot
Schrieke’s besluit van 9 Juni 1943 no 62, over de
analogische toepassing van strafrechteiijke bepalingen vol-
gens het ,,gezonde rechtsgevoel”, beperkte hij zich tot
,,enkeie. opmerkingen van redactioneeden aard” (bi. 55).
Wat men dus het eerst had mogen verwachten, bleef
achterwge,
t.
– w. het betoog, dat, welke ook de waarde
op zich zelf was der voorgestelde .wetsveranering, deze,
nu. er geeti belemmering was het geldende recht ongewij-
zigd te laten, niet van dec bezetter mocht uitgaan; dat
men daar tegen opkwam. Hieruit blijkt, hoe weinig mc
zijn oorlogstaak begreep. Mr. van den Dries geeft te kennen niet in te zien, hoe men ernstig bezwaar kan
koestèren tegen dit besluit, dat zelfs nattig kan zijn
,,voor de berechting na den oorlog’ en dat in aantasting,
van oude- strafre’chtelijke heilige huisjes nog wordt over-
troffen door sommige bepalingen der Nederlandsche Regee
ring (bi. 56). Vat hij dan waarlijk niet, dat men, zelfs
waar men tot afwijzende critiek geneigd is, anders staat
tegenover wat de eigen. Regeerin.g besluit dan wat een
– vijandeljk schrikbewind decreteert? Dat men onbevoegdlijk
gebrachte weigevencle geschenken
int
de handen van hel
lâatste niet aanneemt, odk
al
gliristeren zij van pracht;
en dat men als Hooge Raad het voornemen ,er toe be-
gint met beslistheid af
te
wijzen? – /
Zee laat het boekje van Ifr. van den Dries zien,
dat door de heele oorlogsgestie van den Hoogen Rand
als een roode draad loopt de zeker wel onbedoelde, maar
toch metterdaad aanwezige bevordering van den koers,
die in de rechtsontwikkeling door den vijand werd ge-
varen en die ging in de richting van oceanen van onrecht.
Mr. van den Dries haalt de woorden aan van een
schrijver, die gezegd zoü hebben, dat de consequentie
van de hduding van den Hpogcn Raad was, dat deze
,,de stuitendste verorcieriende maatregelen van den vijand”,
als hoedanig worden genoemd ,,de vervolging van de
Joden, de georganiseerde beroovingen, verbeurdverkl arm-
gen en afpersingen, de ‘bevordering van hulp aan den
vijand Duitschland, de knechting van het geheele sociale
en cultureele leven, de insc1ikeling van de arbeiders,
de industrie en de universiteiteh in den zgn. strijd tegen het boisjewisme, de bezoedeling van, ons materieeie en
formeele privaat- en strafrecht met vreemde smelten, ja
de vergiftiging van onze rechterlijke macht zelve”, in’
bescherming nam (bi. 37). Mr. van den Di’ies geeft blijk
deze uitlating
de
dwaasheid. zelf te vinden, doch vermeldt
niet. waarom. Ik weet niet, waar hij haar heeft gevon-
den; hij geeft dif niet op. Ik weet ook niet, varA wien
zij afkomstig is; ik las haar voor het eerst in Mr.
van dec Dries’ ‘eschrif t. Maar ik kan haar geenszins
zoo wonderlijk vinden als’ hij, wazit zij teelceat ‘ den geestesgroei, die het gevolg was van ‘de al te gereser.
veerde. hônding van den Ho ogen ‘Raad, die niet toetste
en. toch aanllleef, en welke er het gevolg van moest
zijn, juist. Om. terug ‘te keuren tot
het
punt, waar een’
kort uitstapje naar Mr. van den Dries’ brochure noodig
werd: wat moest de advocaat of cie notaris, tot wien’
de huurder zich weicide, hem raden? Betaling aan. den
verhuurder of aan dec ,,kooper”? Misschien zal men zeg-.
gen: noch het een, noch het ander,’ maar hij moest
hem een uiteenzetting geven en hem dringen in, de
richting van: ,,Neem
uw
kruis op en laat u dagva.ar.
den”. Maar niet elke cliënt is in staat zulk een uit-
een.zetling en de diepere beteekenis ervan te bevat-
ten. Een advocatenadvies’ moet wel eens iets meer, zijn
dan louter een raad; ook een keuze voor wie de hulp
inroept en die zijn eigen zaak niet geheel kan leuren overzien. Mag dan een advocaat raden tot een weer”
streving van den ,,kooper”, als hij’ veet, dat deze. het
bij den Hoogen Raad ten slotte zal winnen? Hij heeft
niet zijn eigen belangen in . handen, maar die van een
ander;• met deze mag hij niet wagen wat hij met zijn
eigen wel ihag en. misschien zelfs moet. Er ,staat ook
wel’ iets tegenover; getuige bijv. het Delftsche vonnis. Ten ‘slotte spelen allerlei bijzonderheden een -rol mee.
‘Maar als het’advies ,,betaal maar aan den kooper” uit de bus is gekomen, kan dit, juist wegens de houding

van den Hoogen Raad, wel eens’ niet onredelijk bevonden
worden. ‘De werking ervan deed zich voelen als een zich
richten naar wat de bezetter wensohte; ook als het onrecht
was. En dit richten werd’ hierdoor begrjpeljker in som:
mige gevallen, waar het bij een andere houding van den
Hoogen Raad onomwonden afgekeurd had kunnen worden.
Do vraag naar de ,,goede trouw” uit art. 1422 B.W. kan
er uitermate lastig door. worden.
Zij wordt dit stellig nog meer, als men te doen heeft
met een – kwasi-vi-ijwilligen verkoop als bijv. dien. van
landbouwgronden, die voor 1 September 1941 verkocht
moesten zijn volgens art. 5 nier verordening van 27 Mei 1941 no. 102.
Art. 33 van het in dec beginne genoemde K. B. houdt
zich met deze materie bezig. Het stelt kwijt.ing voorop, maar
laat afwijking toe, als er ,,bijzonctere redenen zijn, op grond
waarvan de schuldenaar of hij, die tot afgifte vorplich
was, betaling, onderscheidenlijk afgifte had moeten
weigeren”. /

Wat voor den Hoogen Raad geldt, geldt natuurlijk
ook in beginsel voor de lagere rechters, zoover zij in zijn
vootstapper, zijn getreden. Niet alle deden zij het; het
zou onjuist zijn niet de vele goede daden te erken nen en
te ecren, die er door menigeen van hen zijn verricht. Maar
de groote stroom zat tegen
en
richtte zich naar den
Hoogen Raad, Ten deele begrijpelijk; ten anderen deele
in een corps zonder hiërarchie niet.

Deze omstandigheid maakte, dat ook overwogen moest
worden, of er geen middel moest worden geboden tegen
vonnissen, dio tijdens van nietig bezettinjsi’echt en in kracht van gewijsde zijn
gegaan. Men had kunnen denken aan een uitbreiding
der gronden van het requpste-civie!. Art. 38 van het
besluit ogi liet rechtsh’erste1 heeft het in een andere rich-
ting gezocht door een nieuwe -beslissing mogelijk te maken,
waarbij de vroegere wordt veronachtzaamd.

De ondergrond van vragen als de bovenstaande, waar-
voor men allereerst ‘terecht komt hij het geldende burger-
lijke recht en hiermee veelal wel zal uitkomen, al zijn
speciale bewen’kingen clie ‘dan ook reeds bestaan, niet steeds van onpas, zal dikwijls een kwestie zijn omtrent
een bezettingsmaatregel. Afsnijding van huidige onzeker

heden hierover ist gewecscht; De Regeening heeft, zich. be-
ijverd hiertoe le géraken, toen ‘zij de totstandkoming van het K. B. van 17 Septembr 1944, Stbl, 93 bevorderde.

Hierboven was sprake van een onrechtmatig bezetters.
ingrijpen. De bezetting heeft helaas ook wel eens ont-
aardend gewerkt in de betrekkingen der burgers’ onderling
zonder dat do bezetter er anders’ in gemoeid was dan met
zijn algemeene schuld, dat hij hier zich bevond en kwalijk
gedroeg. Dreiging met verkliidring van wat men bij dan machthebber van het oogenblik slecht gewaardeerd vist
om hierdoor een voordeel te bemachtigen, stille speculatie
op ongelegenheid ed. zijn voorgekomen. Een ruime mo-
geJ’kheid ‘voor geheele ‘of gedeeltelijke wijziging van
aldus gekrioopte rechtebanden wordt geopend in de artt,
20 cv. van het.. K. B. van 17 September 1944, Stbl. E 100.

Dit
ter
korte belichting met’ niet meer dan een
paar op goed geluk gegrepen toevallige voorbeelden
van den ‘materieelrechtelijken kant van den vermogens-
rechtelijken herbouw. Als gezegd: er is nog veel meer. Het
besluit op het rochtshcrstel bevat een uitvoerige regeling
over de effecten (artt. 39-83), over afwezigen en ver-
misten (artt. 84-93), over het bestuur van rechtsper-
sonen (‘artt. 94-109) en over zaken, die zender eigenaar
rondslingererL (artt. 110-113).
De verwerkclijking van wat tea slotte zal blijken
to behooren zou
men
over kunnen laten’ aan de betrok-
kenien en de -gewone instanties der burgerlijke rechts-
vordering. Maar de regelen hiervan, hoe deugdelijk over
het algemeen en voor normale tijden en zaken ook, zouden
licht blijken hiervoor niet de meést doelmatige-te zijn; en
tegen de waarschijnlijk grooto belasting zouden vermoedelijk
de
gewone gerinhten met hun normale bezetting en werk-
wijze slecht op kunnen. Er moet, om den wagen weer in het
spoor te krijgen, even met buiténgewone midd,elen worden
gewerkt. Deze brengt het genoemde besluit in den vorm
van een ,,Raad voor het rechtsherstel”, op wien een
zware taak komt te rusten aan beheer en bewaring en
verdeelende gerechtigheid. Laat ons hopen,’ dat hij het zal-.

‘l

14 •.

– ECONOIISCH-STATIS’TISCHE BERICHTEN –

-.

4 Juli 1945

nogen verstaan ieder het zijne te verschaffen in de
beste mate, die door menschen bereikt kan worden; tot
herstel, voor. zijn deel, van de vonden, die Nedrrland
werden toegebracht.
R. P. CLEVERINGA.

‘DE PRIJSPOLITIEK IN DE NAASTE

TOEKOMST.

Inleiding.

De algemeene goederenschaarschte, door den oorlog

in het leven geroépen, heeft het noodzakelijk gemaakt
maximumprijzen vast te stellen, teneinde inflatie te voor-

komen. Het is niet te ,verwachten, dat deze schaarschte,

nu de oorlog is geëindigd, op korten termijn kan worden
geëlimineerd. Daarvoor is het economisch leven te zeer

verstoord. Het is dus noodzakelijk gedurende de eerst-

volgende jaren de maximumprijspolitiek te handhaven.

Deze politiek zal er naar moeten streven een prijsstruc-

tuur tot stand te brengen, die met een in evenwicht ver-

keerend economisch leven in overeenstemming is. Naar-‘

mate op de verschillende economiche gebieden de nor-
male verhouding tusschen vraag en aanbod terugkeert,

kan zij worden opgeheven resp. vervangen door de prijs-

politiek, die in het systeem van de geleide economie der

toekomst past.
Het hierboven gestelde doel is nog ver verwijderd.

Afgezien van de vraag, in hoeverre de tijdens den oorlog

gevoerde prijspolitiek in dit opzicht juist is geweest,
zijn de omstandigheden van productie en distributie
door de beëindiging van den oorlog totaal veranderd. De

prijsstructuur moet daarlij worden aangepast, een nieuw
evenwicht moet worden gevonden. Daarbij staat de prijs-

politiek in hoofdzaak voor de oplossing van een drietal

problemen: het evenwicht tusschen prijzen en bonen,
het evenwicht tusschen prijzen enkosten en het evenwicht

tîisschen het nationale en het internationale prijsniveau.
Deze problemen grijpen ten nauwste in elkaar, waarmede

de politiek moet rekening houden.

Het eoenwicht tusschen prijzen en bonen.

In de laatste fase van den oorlog kon zelfs van een mini-
male goederenvoorziening niet meer worden gesproken.

Het arbeidsinkomen kn men aan legale uitgaven niet
kwijt. Op het oogenblik, nu althans de levenmiddelen-
voorziening weer op gang komt, is dit niet meer het geval.

Berekeningen toonen aan, dat er een spanning tusschen
prijzen en bonen bestaat, die de laagst betaalde bevol-
kingsgroepen belet het zgn. levensmiddelenpakket te
koopen. Deze spanning moet worden opgeheven. Op welke

wijze moet dit geschieden? Onder normale omstandig-
heden wordt het loon bepaald door de grensproductiviteit
van den arbeid. Dit houvast missen wij op het oogenblik.
Er wordt nog nauwelijks gewerkt en voorzoover er wordt

gewerkt, is de arbeidsprductiviteit abnormaal laag. Wij

moeten dus ter voorboopige bepaling van het juiste –
reëele – loon benaderend te werk gaan. Ook al zal dit
in de naaste toekomst vooralsnog lager zijn dan vôér den

oorlog, zoo kan toch worden aangenomen, dat tenminste
de primaire levensbehoeften aan voeding, kleeding, huis-
vesting en enkele andere zaken er uit kunnen worden be-
vredigd. Behalve economis’ch,juist, is dit sociaal nood-
zakelijk. Het reëele loon moet dus zoodanig worden be-
paald,, dat de uitgaven voor’deze doeleinden, zooals zij
zich in de naaste toekomst naar alle waarschijnlijkheid zullen constitueeren, er uit kunnen worden betaald. Dit
kan geschieden door prijsaanpassing, door loona.anpassing

en doorbeide mthoden gezamenlijk. De practische maat-
regelen moeten zoodanig worden gekozen, dat de totstand-
koming van het uiteindelijk economisch evenwicht er door

wordt bevorderd.
Allereerst moeten dan die prijzen worden verlaagd,

welke op het odgenblik boven een scherp gecalculeerden
.kostprijs liggen., Sprekende voorbeelden hiervan zijn de

prijzen voor grcenten en fruit en- verschillende vei’keers-

tarieven. Daarnaast heeft men dan de keuze tusschen
prijsverlaing door subsidieering uit de Schatkist en loons-

verhooging. Aangenomen kan worden, dat het nominale

loon in de toekomst. gezien de internationale prijs- en loon-

verhoudingen, hooger zal moeten liggen dan het huidige.

Prijsverlaging door financiering uit de Schatkist als uit-

sluitend middel gehanteerd zal dus blij’end een zware
last op de Schatkist leggen en gezien. den précairen toestand

onzer staatsfinpnciën sterk inflatorisch werken.

Het loon
zal
dus ten opzichte van het vodroorlogsniveau
met een zeker percentage moeten worden verhoogd. Gege-

ven de nog lage arbeidsproductiviteit zal deze stijging de

stijging van de kosten van levensonderhoud sedert het be-
gin van den oorlcg niet ten volle in zich kunnen opnemen.

Ook dat zou inflatorisch werken. Voorzoover dienten-

gevolge de laagste inkomensgroepen zich bij de huidige
prijzen het noodige aan voeding en kleeding niet in vol-

doende mate kunnen yerschaffen, zal de Staat voorloopig

bepaalde prijzen als aanvullende maatregel moeten sub-

sidieeren. De huidige ongewone samenstelling van het
levensmiddelenpakket noopt daar trouwens op zich zelf’
reeds toe.’ Het voorloopig evenwicht tusschen prijzen en

bonen zal dus door loon- en prijsaanpassing beide moeten
worden benaderd. De feitelijke vaststelling van het loon-

niveau is een kwestie van
,
berekening, waarop ik op dit

moment en
p
deze plaats niet nader kan ingaan.

Noodzakelijk is echter, dat een boonni’eau wordt ge-
kozen, hetwelk niet op korten termijn weer moet worden

gewijzigd, en dat de pnijssubsidies binnen voor de Schat-
kist dragelijke grenzen blijven. Anders wordt de beheer-

sching van de prijsbeweging te zeer bemoeilijkt en ont-
staat de bekende spiraal van elkaar snel . opvolgende
tb
oo
ns en prijsverhoogingen. Gedurende dezen tijd zal de

prijsstructuur de gelegenheid moeten hebben zich aan
de nieuwe nationale en internationale verhoudingen aan

te passen! Op een zeker moment zal, tevens rekening hou-.
dend met de -dan bestaande arbeidsproductiviteit, de

situatie

opnieuw onder oogen riioeten worden gezien. In

de dan,volende overgangsfase naar de vredesecono
mie zal onder rustiger omstandigheden en zonder subsidies
moeten worden getracht een definitief evenwiçht tot

stand te brehgen.

Het eoennichttusschen prijzen en kosten.

Terwijl dus allereerst door de vaststelling van een daar-

toe geëigend loon, gecombineerd met de stabilisatie van
de prijzen der eerste levensbehoeften, voor een deel met

behulp van de Schatkist, de eerste benadering van het
evenwicht tusschen prijzen ‘en bonen tot stand moet
‘worden gebracht, -moet daarnaast naar het herstel van
het evenwicht tusschen prijzen en kosten worden gestreefd.
Dit evenwicht was reeds tijdens den oorlog, met name als

gevolg vah de onderbezetting der bedrijven en den achter-
uitgang’van de arbeicisproductiviteit, niet meer aanwèzig.
De spanning tusschen prijzen en kosten wordt nu evenwel
vergroot door de stijging der bonen – al was deze tn
deele al tijdens den oorlog geschied en dus in de prijzen verwerkt – en de relatief hooge prijzen, die wij voor den
invoer van grondstoffen en eindproducten uit het buiten-land moeten betaleii. Wat moeten wij allereerst met deze
laatste doen? Voorzoover het vaststaat, dat de nieuwe invoerprijzen van betrekkelijk duurzamen aard zullen zijn, dienen zij aan den binnenlandschen handel en de

binnenbandsche industrie te worden doorberekend. Tenzij
het dus, in oveieenstemming met het voorgaande, eerste
levensbehoeften betreft. Vooralsnog bestaat evenwel om-

trent dit punt in de meeste gevallen nog onzekerheid,
gezwegen dan nog van het feit, dat vân vele ingevoerde
goederen de prijs nog niet eens bekend is. Missen wij een
dergelijk houvast, dan zalvoorloopig nog de binnenland-

sche prijs het uitgangspunt inoeten zijn. In dit geval
zal dus eventueel opnieuw de Schatkist te hulp moeten

Is
,

1•

-‘

,

“:

•-

:-‘

‘-‘
-.’):’-‘

•-‘.;’.–‘

‘-.

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15
fi

,..

1

worden geroepen, willen wij niet door, een speculatieve

prijsstelling de infiatorische tendentie, die ep het oogenblik

nog in onze prijsbeweging aanwezig is, versterken.
In dit verband komt opnieuw het vraagstuk van de

vervangingswaarde naar yoren. Het staat vast, dat wij
op den duur weer naar het economisch juiste beginsel
van de calculatie der vervangingswaarde’ toe moeten,
zij het dan in deze na-oorlogsjaren op beheerschte wijze

door middel van een daarop gerichte reconstructie der
prijsvoorschriften: Zooals gezegd, is evenwel van de wer-

kelijke beweging der internationale prijzen op het oogen-

blik nog slechts weinig bekend. Dit feit is van te meer
belang, waar in sommige landen de prijsbeweging verre van stabiel is en soms een duidelijk inflatorisch karakter
krijgt. Op dit oogenblik de vervangingsvaarde als alge-

meen beginsel aanvaarden zou een ongemotiveerde op-
schroeving van ons prijsniveau kunnen beteekenen en

zelfs het gevaar kunnen meebrengen in inflatorische draai-
kolken elders te worden meegesleept. Phs wanneer de
grondtendens in ‘de prïjsbeweging der internationale

goederen duidelijker wordt en daarin een zekere stabili-

teit aanwezig blijkt, kan tot toepassing, der vervangings-

waarde worden overgegaan. ‘

Afgezien van deze kwestie, zal ook overigens echter met het toestaan an hoogere prijzen op grond van kos-
tenverhoogingen de grootste voorzichtigheid moeten wor-
den betracht. Een snel optrekken van de prijzen zou reeds
spoedig van de Schatkist grootere subsidies vragen of

nieuwe loonsverhoogingen noodzakelijk maken. Men zal
dus vooral in dezen eersten tijd de noodzaak van prijs-
verhooging op grond van kostenstijgingen wel met over-
tuigende bewijzen moeten staven.

Daarbij zal moeten worden bedacht, dat onderbezetting,
evenmin als tijdens den oorlog, aanleiding tot prijsver-
hooging kan zijn. Temeer omdat’ langzamerhand door verbetering der bezetting een verbetering in de kosten:
positie zal optreden. I-Ietzelfde geldt met betrekking tot
hoogere kosten, als gevolg van ongunstige arbeidsproducti-

viteit. Het rekening houden daarmede zôu tot een hooger
prijsniveau leiden dan straks noodzakelijk zou blijken.
Daartegenover staat, dat aan het bedrijfsleven na den
eersten overgangstijd het berekenen van een hoogere
winstmarge moet worden toegestaan dan tijdens de oor-
logsjaren gold. Het winstpercentage nI., hetwelk de zgn.
Richtlijnen voor de prijspolitiek in deze jaren toestonden, was, gezien ook de drukkende belastingen, te laag om het
kapitaal een behoorlijk rendement te verzekeren en nog een
zekere mate van interne kapitaalvorming mogelijk te ma-
ken. Het gevolg was, dat ondernemingen, waarvan de prijs
nauwkeurig op basis van deze Richtlijnen kon worden
gecalculeerd, spoedig moesten interen, zoodra achteruit-
gang van de bezetting de opbrengst deed dalen. De nadeeleri
van dit voorschrift ondervonden echter voornamelijk die
ondernemingen, welker kostprijzen overeenkomstig de op
zichzelf wel juiste calculatieprincipes van bovengenoemde
Richtlijnen het scherpst konden worden gecontroleerd.
Doorgaans waren dit niet de slechtste bdrijven. Met be-
trekking tot vele andere was dit echter niet het geval. Ten-
gevolge van de vaak zeer onvoldoende administratie waren
er veel ondernemingen, zoowel in klein- als grootbedrijf, die
in de verschillende calculatieposten, waaruit hun kostprijs
werd samengesteld, wel zooveel reserve hadden, dat het
te lage officieele winstpercentage er ruimschoots door
werd gecompenseerd. Een treffend voorbeeld hiervan
vormen de prijzen van somn,ige tijdens den oorlog in den
handel gebrachte surrogaten, waarvan mij gevallen be-
kend zijn, dat de prijs een veelvoud bedroeg van wat op
grond van een reëele calculatie toelaatbaar zou zijn ge-
weest. Ook verscheidene der vaak nog gebrekkige cal-
culatieschema’s leidden dikwijls tot veel te hooge prijzen.
Dit uit een oogpunt van prijsbeheersching ongewenschte
verschijnsel werd versterkt door het overigens er mede
samenhangende feit, dat de prijsvorming te weinig werd

beheerschtdo&ralgemeene, op de kosten van het represen-

tatieve bedrijf gebaseerde; prijsvoorschriften en men dus te ‘zeer moest afgaan op de productiekosten van het mdi-

vidueele bediijf zelf. Dientengevolge kwam het voor,
dat in één en denzelfdøn bedrijfstak het efficiënte bedrijf

zich tevreden moest stellen met een lageren prijs dan het
inefficiënte bedrijf, omdat zijn productiekosten lager
waren. Voor de kosten van levensonderhoud had dit

bovendien het ongunstige effect, dat de handelsmarges

op basis van den hoogsten inkoopsprijs werden berekeiid,

eeii practijk,. die door gebrek aan contrôle moeilijk kon
worden tegengegaan. Daarenboven ontbrakenjuist in den handel, alsook in het industrieele kleinbedijf en ambacht,
veelal scherp gecalculeerde officieele marges, zoodat men
ook in dit opzicht vaak betrekkelijk vrij spel had. Al pro-

fiteerden de betrokken ondernemingen door de toenemen-
de onderbe7etting op den duur niet veel daarvan, op het
prijsniveau had deze situatie een ongunstigen invloed.

Het is noodzakelijk, dat in den komenden tijd deze

disharmonie zooveel mogelijk uit de practijk der prijs-

politiek wordt geëlimineerd. Eenerzijds zal een voldoende
winstmargô
mdet?n
worden toegestaan, anderzijds scherp
moeten worden gecalculeerd. Redelijke winstmarges
voor de efficiënte bedrijven, doch .overigens zoo laag
mogelijke prijzen zal het devies moeten zijn.

Dit richtsnoer, gecombineerd met het feit, dat de pro-

ductiekosten in een iets verdere toekomst naar alle waar-

schijnlijkheid een dalende tendens zullen vertoonen, eischt
een bijzondere waakzaamheid van de prijsautoriteiten.
Bij stijgende productiekosten zal de activiteit tot wijzi-
ging der prijzen in de eerste plaats van het bedrijfslevefi
zelf, uitgaan. Dalende productiekosten zullen evenwel,
op grond van de bovengeschetste wanverhouding tus-
schen vraag en aanbod, over het geheel geen aanleiding
voor het bedrijfsleven vormen, tot prijsverlaging over

te
gaan. De prijsautoriteiten zullen dus voortdurend op hun
qui vive moeten zijn om ‘kostendalingen, voorzoover deze
niet aan de energie varide ind,ividueele ondernemers zijn

toe te schrijven, in de prijzen te laten doorwerken. ,Het
gaat hier voornamelijk om verlaging van grondstofkosten,
een gevolg allereerst van lagere invoerprijzen en ver-

laging van transportkosten. Verbetering van de arbeids-
efficiency en vermindering van de onderbezetting zullen

in de eerste plaats aan de ondernemingen ten goede moeten
komen. Voorzoover calculatieschema’s. de prijsvor-
ming beheerschen, geschiedt deze aanpassing automatisch.

Algemeene inaximumprijzen zullen echter telkenmale
tijdig door de Overheid omlaag moeten worden gebracht.

Voorzoover – de prijs niet op een algemeene voor dén ge-
heelen bedrijfstak geldende regeling berust, doch een voor

het bedrijf individueel vastgestelde is, zou de verplichting kunnen worden opgelegd kostenverlagingen, die uit prijs-
daling van materialen voortvloeien, op eigen initiatief

in den prijs van het eindproduct tot uitdrukking te brengen.
Ik wil in dit verband niet nalaten er de aandacht op, te

vestigen, dat in sommige recente publicaties over de na den oorlog te voeren prijspolitiek is aanbevolen aan te sturen op
– een bepaald gemiddeld prijsniveau, dat in een zekere ver-
houding zou staan tot het niveau, dat vôôr den oorlog
– gold. Professor Myrdahl heeft dat met name voor Zweden
gedaan en in zijn voetspoor heeft Dr. van den Brink
een voorstel dienaangaande uitgewerkt voor ons land i).

Laatstgenoemde kwam daarbij, aan de hand van den
stand der cijfers, tegen het einde van 1943 tot de conclusie,
dat een niveau van 120% ten opzichte van het vooroor-
logsche als wenschelijk’kon worden beschouwd, een cijfer,

– dat hij een jaar later wel tegen de 130% meende te kun-
nen schatten. Zijn berékening berustte daarbij op de ver-
onderstelling, dat’ een loonstijging van ± 10% plaats
had gevonden – een m.i. lage schatting -,
dat een

zelfde loonstijging nog wel zou moeten plaats vinden om

‘)
,,Pnijzen en rentevoet ria den oorlog”, Elsevier, Amsterdam.

16

1

. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4
Juli 1945

het reëele loonniveau zooveel mogelijk te -herstellen,

alsmede op de verwachting, dat de kostenstijgingen, voort-
vloeiende uit verschillende belastingen, voorloopig niet
zouden kunnen worden geëlimineerd. Hij nam in de

tweede plaats aan, dat de overige kostenstijgingen, voort-

vloeiende uit gestegen invoerprijzen en gestegen transport-•
kosten, met het verdwijnen der schaarschte zouden kunnen

worden uitgeschakeld.
Ik heb tegen een dergelijke redeneering twee bezwaren,

het eene practisch, het andere theoretisch. Indien de ver-

onderstelling, aangaande de blijvende

kostenstijgingen,

al juist mocht zijn, hetgeen met cijfers aannemelijk kan

worden gemaakt, voor het zonder meer aangenomen

herstel van de overige kostenvariaties geldt dit stellig
niet. Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen, dat
met het verdwijnen van de ‘schaarschte de invoerprijzen

weer op het vooroorlogsche niveau terecht zullen komen.

Dit zal geheel afhangen van de internationale vraag- en

aanbodsituatie. Zelfs indien deze’ door internationale

prijsregelingen zou worden beheerscht, hetgeen voor-
loopig wel slechts in zeer beperkte mate het geval zal
zijn, is dit niet te verwachten. Daarenboven kan door
wijzigingen in techniek en organisatie van de productie

hier te lande wel een meer of minder sterk van vooroor-

Iogsche toestanden afwijkende kostprijs ontstaan. Ik acht
het daarom bedenkelijk, zich hij de prijspolitiek naar een

– indexcijfer te richten, dat met, verwaarloozing van -der-

gelijke factoren is berekend. /

Mijn tweede bezwaar is p’rincipieeler. 1k.acht het op

zichzelf onjuist, zich bij de prijspolitiek naar een gemid-
deld inctexcijfer te richten. Een dergelijk cijfer is ni. voor de vraag, of een juiste prijstructuur is bereikt in

geen enkel opzicht essentieel. Noodzakelijk is, dat prijzen

ontstaan, die onder normale omstandigheden op een

gezonde cohcurrentiemarkt tot stand zotiden komen.
In dat geval immers is een optimaal evenwicht in de
prijsvorming bereikt. De zichtbare uitdrukking daarvafl

zijn prijzen, die in overeenstemming zijn met de productie-
kosten van het voor den afzonderliken bdrijfstak repre-

sentatieve bedrijf, waarbij tevens met een redelijke winst-
marge voor kapitaalvorming en dekking van marktrïsico’s

is fkening gehouden. Geen algemeen indexcijfer kan
ooit de garantie
geven,
dat deze prijsstructuur is be
reikt. Vooral niet na een periode, waarin deze pr.ijs-
structuur aan vaak tegengestelde invloeden, die men niet in de hand had, is blootgesteld geweest. Het kan
zeer goed zijn, dat op een gegeven moment het prijsniveau
het als wenschelijk aangeduide indexcijfer van 120 of
130% heeft bereikt en dat toch de prijsstructuur nog in

sterke mate door oneve”nwichtigheid uitmunt. Zoo kunnen,
om een willekeurig voorbeeld te noemen, de agrarische
prijzen te hoog zijn en de industrieele te laag zijn of om-
gekeerd, gemeten naar den maatstaf der productieosten. Het is dus onwenschelijk een dergelijk algemeen index-
– cijfer als richtsnoer te, nemen bij de prijs.politiek. De
prodiictiekosten, aangevuld met richtsnoeren omtrent
de al of niet wenschelijkheid van bepaalde soorten van
productie, welke tôt verhooging dan wel verlaging der
prijzen aanleiding kunnen geven, zijn ddartoe’noodig.

Mt het bovenstaande wil ii stellig niet de beteekenis
van de berekening van een te verwachten algemeen prijs-
niveau ontkennen. Een dergelijke berekening kan zeer
bruikbare ,aanwijzingen geven voor de te volgen loon-
politiek, die immers practisch’. met de te ierivachten

kosten van levensonderhoud verband moet houden. Zoo
ook voor de valutapolitiek. De stand van ons prijsniveau
ten opzichte van dat der overige landen is van iroote

beteekenis voor de bepaling der wa ardeverhou ding tus-
schen den gulden en de andere valuta’s. Voor cle prijs-
politiek zelf kan zulk een gemiddeld niveau echter nimmer
doel zijn, _doch op zijn hoogst een contrôlemiddel, of
men zich in de juiste richting beweegt.

Het er’envicht tusschen nationaal en internationaal prijs-

nweau.

,

Naast en zelfs boven de aanpassi
9
g van prijzen aan

kosten staat het probleem van de aanpassing, onzer prijzen
aan die in het buitenland. Dit is niet een vraagstuk, dat

men uitsluitend door de vaststelling van den wissëlkoers
oplost. Waar ons land gerüimen tijd van de belangrijkste,

rest van de wereld is afgesneden gewees.en zijn econo-

misch leven een eigen eenzijdige ontwikkeling heeft onder-

gaan, moet er rekening mede worden gehouden, dat ook

zijn pri,isstructuur een van dat van de rest van de wereld

afwijkend beeld zal vertoonen. Ook wanneer zijn valuta,

in de meest ideale verhouding tot die der andere belangrijke

valuta’s is vastgesteld, zal een aanpassing van de indivi-

duéele prijzen, voorzoover zij van eenige internationale be-

teekenis ,zijn, noodzakelijk blijven.
Daar komt echter bij, dat onder omstandigheden als de

huidige de vaststelling van de wisselkoersen s,teeds tot op

zekere hoogte e’en speculatie is. Men weetnooit precies,

welke beweging ‘de prijsniveaux na beëindiging van den
abnormalen oorlogstoestand zullen vertoonen en of dus

de formeele valutaverhouding op een gegeven moment nog wel de feitelijke omstandigheden dekt. Een middel
om aan de bezwaren, welke aan dit uiteenloopen vhn

formeele en materieele verhoudingen zijn verbonden te

ontkomèn, is den wisselkoers voorshands te laten fluc-
tueeren. Aan het tweede aanpassingsprobleem, dat ‘van

het met elkaar in overeenstemming brengen der afzonder- –

lijke prijsstructuren, ontkomt’ men echter ook’ gedurende deze overgangsperiode niet.
In feite staan wij op het oogenblik evenwel voor het aan-
passingsvraagstuk in zijn vollen omvang. Reeds zijn de

verschillende valuta’s in verhouding tot elkaar’ vastge-
steld. Wel zal t.z.t. wijziging daarvan worden tôege’staan,
indien de omstandighedn daartoe aanleiding geven,

doch voorloopige vrije fluctuatie is in den ban gedaan.
Het heeft geen zin op dit oogenblik ons in de mérites
van dze beslissing, die ik overigens au fond als juist

beschouw, te gaan verdiepen. Zij is een feit, waarmede
wij rekening ‘hebben te houden. ‘Misschien is de’nieuwe
koers van onzen gulden, waarbij onze valuta met onge-
veer 20% ten aanzien van de,vooroorlogsche verhouding

tot het pond is gedeprecieerd, geen al te slechte benade-
ring geweest van de werkelijke vèrhouding op het oogen
blik, al maakt hij onze importen wel duur. Uitvoeriger

gegevens dan die, welke ons op het oogenblik ter beschik-
king staan, zouden noodig zijn om daarover een definitief

oordeel uit te spreken. Daarnaast blijft het evenwel nog
een open .vraag, hoe deze verhouding iich in de toekomst

zal ontwikkelen. 1-Toe dit alles intusschen moge zijn, met
de vastgestelde koersverhouding zullen wij ‘moeten wer-
ken, zoolang de onjuistheid ervan niet apert is gebleken. Wat nu wordt algemeen gerekend het drirgendste pro-‘
bleem ‘te zijn, waarvoor onze economische p6litiek in den
komenden tijd zal staan? De herinschakeling van ons
economisch leven in het internationale verkeer, de weder-
opvoering van onzen export, die het ons uitsluitend mo-
gelijk kan maken den levensstandaard, waaraan wij ons
vôôr den oorlog hadden gewend, weer langzamerhand

te bereiken. Wij zullen daarin slechts slagen, indien wij
onze exportprijzen op het daarvoor” vereisihte niveau
brengen en indien wij ons kostenpeil zoodanig vaststellen,

dat dit onze exportondernemingen zonder verliezen te lijden’
wordt mogelijk gemaakt. Het is dus niet voldoende, datwij
scherp calculeerend onze prijzen zoodanig vaststellen, dat
zij de productiekosten in het binnenland, vermeerderd met
een redelijke winstmarge, dekken. Zij moetenbovendien,
gegeven den eenmaal vastgestelden wisselkoers, in over-
eenstemming zijn met de prijzen, die gelden in de landen,
waarmede wij economisch het nauwst zijn verbonden..
Het.kan dan zijn, dat in bepaalde gevallen de kosten in
ons land ongunstiger liggen dan in het buitenland. In
dergelijke gevallen zullen wij moeten trachten de kosten-

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

verhoudingen in de desbetreffende bedrijfstakken
zoo-
danig te verbeteren, dat een prijsstélling, overeeiikomstig

die in het buitenland, mogelijk wordt. Daarbij zal het
soms noodig kunnen zijn, dat de prijs aanstonds op laatst-

bedoeld niveau wordt vastgesteld q de’betrokken onder-
nemingen voorloopig dus zonder winst moeten werken.

Niet steeds zal deze laatste tactiek kunnen worden
toegepast. Het is denkbaar, dat de beschikbare productie-
mogelijkheden het, op grond van sociale overwegingen,

noodzakelijk maken voor korteren of langeren tijd, of
zelfs permanent, de productie van éen artikel te hand-

haven, clie op een hoogéi kostènniveau dan in het buiten-

land plaats vindt. In het verleden is dat met name in
den landbouw het geval geweest. Er zal dan echter ten-
minste naar moeten worden gestreefd, die kostenbestaiid-
deelen, welke zonder sociale bezwaren
op
het met de

buitenlandsche prijzen overeenkomende niveau kunnen
worden gebracht,. daarop ook inderdaad te brengen. Ik
realiseer mij zeer wel de bezwaren, welke aan een te
scherp doorgevoerde politiek in dit opzicht verb6nden

kunnen zijn. De fout van het conserveeren van het eco-

nomisch leven zonder bewuste -reorganisatie, die in ver-
schillende opzichten vôôr den oorlog werd gemaakt, mag
echter niet worden herhaald.

Bij het uitvoeren dezer prijspolitiek züllen wij ons
evenwel steeds moeten realiseeren, wat het uiteindelijke
doel er van is. Dit doel is het voorkomen van epn infla-

tionistische ontwikkeling en het zoo gunstig mogelijk
maken van onze kostenpositie, teneinde op basis van een
voorloopig als ju!t aangenomen wisselkoers in den con-
currentiestrijd op de internationale markt mee te kunnen.
Deze politiek moet dus wel worden onderscheiden van
de deflatiepolitiek, welke- voor de devaluatie van den
gulden in 1936 werd gevoerd om het prijsniveau in over-
eenstemming te brengen met een guldenkoers, die geen
grondslag in de werkelijke econoiiische verhoudingen

meer had. Voorkomen moet worden, dat wij de eventueele
fout van een onjuist vastgestelde valutaverhouding
corrigeeren door de manipulatie van ons prijsniveau.
Prijspolitiek en valutapolitiek moeten naast en in verband

met elkaar worden gevoerd. Zou reeds spoedig blijken,
dat onze valuta met betrekking tot een of meer landen
te laag is vastgesteld, zoodat een infiationistische bewe-
ging daardoor zou worden gestimuleerd,; dan zou een
appreciatie van den gulden moeten worden nagestreefd.
Zou anderzijds echter blijken, dat de guldenkoers te, hoog
is vastgesteld, zoodat de politiek van prijsaanpassing
aan het buitenland het karakter van een detlatiepro-
ces zou krijgen, dan zal op depreciatie van den gulden

moeten worden aangestuurd. Een voortdurende aan-
passing door variatie van den wisselkoers zal, zooals ge-
zegd, echter niet moglijk zijn. Daarvoor zijn de mone-
taire autoriteiten bij de onde,hande1inen over hel
valutavraagstuk te zeer onder den indruk geweest van
de bézwa,en, die een voortdurende onzekerheid van de

beweging der visselkoeis’n voor hel. internationale vei-

keer met zich brengt. Dientengevolge is dé prijspolitiek,

ook ten opzichte van onze verhouding met het buiten-land, voor een uiterst belangrijke taak gesteld.

&.
BROUVERS.

HET VRAAGSTUK
VAN DE OVERHEIDSSCHULD.

Omvang en samenstelling van de overheidsschuld.
S

Op 1 Januari 1940 bedroeg de staatssohuld 4,2 milhard
gulden, bestaande uit 3,1 mulliard gevestigde schuld en
1,1 mulliard
.
vlottende schuld. Daarnevens bedroeg de
gevestigde schuld van provincies en gemeenten 2,4 milliard,
tezamen vormende. een overheidsschuld van ongeveer
6,6 miljard.
De juiste omvang van de -s’taatssohuld, waarmede op
het ogenblik van het schrijven, van deze beschouwing ge
rekend moet wordefl, is nog niet bekend We menen die

schuld echter te mogen slellen op een bedrag van ten
minste 20
it
21 millird gulden, waarbij
wij f
jilg&ui
van de volgende samenstelling: gevestigde schuld ca. 6
milliard, vlottende schuld, bestaande uit schatkistpapier,
kasvoorschotten, zilverbons en munthiljetten, ca. 7
1
/2
mii’
hard. Deze bedragen dienen verhooga te worden, in de
eerste plaats niet rond 4
1
/2
milliard voor, het overnemen
door de Staat van de Marlcen,rordering van Da Nederland-
sche Bank op Duitschland – welke vordering alleen door
do Staal geheel of gedeeltelijk kan worden gerealiseera en voor velker eventuele oniribaarheid de Staat De Na-
derlandsche Bank toch in elk geval zou dienen schadeloos
te , stellen -, in de tweede plaats met een nog onbe-
kend bedrag, dat wij tussen 2 en 3 milliard zouden wil-
len schatten, voor de door de Staat volgens do be-
staande wettelijroc regeling te betalen, respectievelijk ton laste van het Grootboek voor den Wederopbouw gecredi-
teerde en nog te crediteren bijdragen in de geleden
materiële oorlogsschaden. Wij komen aldus tot een totale
schuld van 20 â 21 milliard gulden, ongsrekord even-
tuele huitenlandsu leningen, welke het Rijk reeds heeft
afgoslotén. Naast deze staatsschuld staat ccii gevestigde
snh,idd van pi’ovinci&s en gemeenten van onveranderd 2
1
/2
hiilhiard, tezamen derhalve vormeid een loaie binnenlandse
overheidsscbuld ‘i’an 22
1
/2 it
23
1
/2
milliard. Irilussen dient
er mede gerekend te worden, dat met het genoemde
bedrag van 20
it
21 mulliard gulden onze staatsschuld haar maximum nog niet heeft bereikt. Het helaas onver-
mijclelijk langzame tempo van weder op gang komen van
ons bedrijfsleven, met- de daarmee gepaard gaande grote
uitgaven’ voor sociale voorzieningen en geringe inkomsten
uit belastingen, alsmede de enorme uitgaven, welke
.
de
Staat’-nog zal hbben te verrichten voor het herstel van
de aan overlieidseigenclonimen, zoals waterstaatverken,
,ha.vens, gebouwen ed., geleden materiële oorlogsschaden,
maken een verdere stijging van de schuld, zelfs bij het
voorzichtigste financiële beleid, welhaast onvermijdelijk.
Naar de thans bereikte stand gemeten, is dus de
overheidsschuld, in vergelijking met vôôr de oorlog, met
ongeveer 16 ii ’17 milliard gulden gestegen. Dit wil echter
niet zeggen, dat nu ook het bedrag aan schuidvorderingen
op de Overbeiri,, dal zich in handen
vhia
het pabliele
bevindt

oixler ,,publiek” verstaan Wij de gezamenlijke
priate huishoudingen, het bedrijfsleven en de intitu-
tionele beleggers

met ditzelfde bedrag is toegenomen.
In de eerste plaats bestaat namelijk een klein deel van
de vlottende schuld uit zilverbons en muntbiljetten, zodat
dit deel van de .schuld in handen van het publiek.niet
-het karakter van schuldtitel draagt, doch van geld. Maar
bovendien bevindt een zeer groot deel van de door de
Overheid pitgegeven schuldtitels, en’ wel een bedrag van
naar schatting 9 i 9
1
/2
milliat’d, zich in handen ,an de
geldscheppenda, instanties, die wij uitdrukkelijk niet tot het
,,puhliek” rekenen, t.w. De Nederlandsehe Bank, dc
giro-instellingen en de. credie.tbauken, bij welke deze schuld-
titels dienen tot dekking van het daartegen door die
instanties uitgegeven ‘geld. In handen van het publiek be-
vindt dus ook dit deel van de
.
overheidsschnlR
zich niet in dø vorm van schuldtitel, doch in die van, geld.
Wij komen aldus tôt de volgende globale samenstelling
en verdeling van de totale ovei-heidsschuldcijfers iii
milliarden guldens (afgerond op
1
/2
milliard):

Geplaatst

In
ep aatst bij pu- handen
Aard der schuld

bedrag s ep- – vorm van bliek In
pen e schuld- vorm van
ins an ie

titel

geld
Gevestigde staatsschuld

6.

1

51

1
Gevestigde schuld van provincies en gemeen-
ten

21

Vlottesade schuld:
schatkistpapler en
kasvoorschotten

7

4 h4j

21 It 3

4
It
41 zilverbons en munt-
biljetten

Rij ksmarkvordering der.

S

,
Nederlandsche Bank

45

4

41
Nog te betalen, resp. op
Grootboek
v.
Wederop-
bouw gecrediteerde
of
nog te crecliteresi bij-
dragen materiële oor-
logsschaclen

2 S 3

2 S 3

Fotale overheidsschuld

221523
1

9h9i 1215:44 qj S 10

18

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

4 Juli 195

De plaatsbaarheid ren de schuld.

De enorme toeieming van de oveiteidssohuld stelt ons
voor een drietal problemen,

en wel:

lo. dat. van de plats’baarheid van de schuld;
2o. dat van de draagbaarheid van de schuld;
3o. dat van de

daarbij ontstane spanning tussen
nominaal en reëel vermogen.-

De vraag van rio plaatsbaarheid van de schuld, d.w.z.
cle vraag, of een schuld van een dergelijke omvang bij
het publiek ondergebracht’ kan worden, lijkt oppervlakkig
beschouwd zinledig. Men is immers geneigd te zeggen,
dat uit het feit van, het beslaan van de schuld reeds
blijkt, dat ‘zij ook geplaatst is kunnen worden. Dit ant-
woord ‘dringt echter niet voldoende iii het probleem door.
De overheidsschuld kan slechts als geplaatst worden be-
sc.hc.utv&, wanneer zij hij het publiek in zodanige vorm is
ondergebracht, dat dit ook bereid kan worden geacht
haar, in die vorm duurzaam aan to houden. Is die be-
reidheid itiet aanwezig en streeft het publiek er naar die-
schuld – hetzij het die houdt in de vorm. van schuld-
titel of van geld – af to stoten, dan ontstaan spanningen,
die op den duur moeten leiden tot evenwichtsverstoringetn..
Dit streven naar afstoten kan op ttvCeërlei wijze tol
uiting komen. Bevindt
ae
schuld zich in handen van het
publiek in de vorm van schuldtitels, dami blijkt dit streven
in erste aanleg uit een aandrang tot omzetting vaud.ie
schuldtitels in geld, hetzij langs de weg van verkoop,
‘met
,
als resultaat koersdaling, hetzij langs de weg van
-hetenihg, met als resultaat geldereatie, en vervolgims tot
omzetting van dit geld in andere vermogenswaarden. Be
vindt de schuld zicn in handen van het publiek n de
vorm van geld, dan zal dit streven zich uiten in de aan-
drang dm dit geld om te zetten in goederen of andqej

waarden, met als’ resultaat een tendens tot prijsstijging.
In het eerstgenoemde geval leidt dus de niet-bereidhei4
van het publiék om de schuld in cie gegeven vorm
duurzaam aan te houden tot een mogelijke déroute’ van
• de staatsfondsenmarkt of tot infiationaire ten.denzen, rus-
peclieveljk tot beide. In het tweede geval leidt die niet-
bereidheid tot een infiationaire prijsstijging; of, indien
deze door ovcrbeidsmaatragelen wordt verhinderd,, tot Hie
toestand vat potentiële inflatie, met zijn verschijnselen
van zwevende’ koopkracht en zwarte handel, die wij ‘maar
– al -te goed kennen.

Uit dit gezicthtspunt beniert is het duidelijk, dat onder cle thans’ geldende omstandigheden het probleem van de plaatsing van cle overheïdssehuld allerminst als opgelost
kan worden beschouwd. De ovecheidsschuld bevindt zich op
het ogenblik in overwegende fnate in handen van het
publiek in de vorm van geld en wij weten, dat dit publiek
deze schuld in de gegeven omvang n i o t in die voren
wenst aan te houden, doch integendeel al het mogelijke
doet ‘dit geld om ie zetten in goederen. Dit plaatst ons voor een dringend monetair vraagstuk, dat in een vol-
‘ gend nummer behandeling vind( en waarop wij daarom zo
min mogelijk ,il1en ingaan. Het zij ons voldoende, vast
te stellen, dat het’ probleem van de plaatsing van de
overheidsscliuld in twee onderdelen’ uiteenvalt, namelijk:
lo, de vraag, welk bedrag aan schuld, zonder span
;

ninget en evenwichtsverstori’ngen, bij het publiek kan wor-
den ‘ondergebracht in’ de vorm van geld en mnitsdien in
de vorm van schuldtitel kan worden geplahtst bij de geld-
scheppende instanties, en
2e. de. vraag, welk bodrag aan schuld rechtstreeks hij
het publiek kan worden ondergebracht in de vorm van
,schuldtiteis.

De plaatsbaarheid’ bij de geldscheppende instanties

De eerste vraag is betrekkelijk eenvoudig te beantwoor-
den. Het bedrag aan schuld, dat duurzaam bij de geld-
scheppende instanties kan worden ondergebracht, vindt zijn
grens in de toelaatbare geldcïrculatie, verminderd met ,dat
deel daarvan, dat door andere waarden dan overheildsschuld
is gedekt. Stelt men die toelaatbare geldcirculatie, in
overeenstemming met de verhoudingen van vôôr de oorlog,
op ongeveer de helft van het nominale nationale inkonnn,
dan jou bij een nominaal nationaal inkomen van liijv.
7
1
/2 milliard, d. i. ëOO/o hoger’ dan vôér de oorlog, de
tolaatbare geldcirculatie ca.
53/4
milliard becli-agen. Indien
hiervan op den duur. 1 milliard zou worden gedekt door

.
goud
1)
en bijvoorbeld
3/
,milliard’ door wissels en
debitearen, dan zou en plaatsingsmogijkheid van slechts
2 milliard aan ôverheidsschuld overblijven, tegenover een
thans bij de geldscheppende instanties ondergebracht be- –
drag’Vnn ‘ a 9’/ milliard.

De plaatsbaarheid,in de f’orm Q&n schuldtitels, bij het publiek.

Do’ tweede vraag, die van de grenzen van’ cle plaats- –
baarheid van overheiclsschuld bij het publiek in de voret –
van schuldtitels, is moeilijk-er te beantwoorden. Zeker is,
dat die plaatsingsmogelijkheid niet onbegrensd is.
De ge-

neigdheid van de ‘privale vermogenbezitters om, hetzij
direct, hetzij indirect – namelijk door tus4enkomst van
de institutionele beleggers, dat wil dus zeggen spaar-
banken, pensioenfondsen – levensverzekeriagmaatschappijen –
ed:- –
een deel van hun vermogen in overhçi-dsschuid
te beleggen, is”gegrondvest op een samenstel van omst?n-
digheden -en gewoonten, waai-oader bijv. genoemd kunutwi –
worden: de verdeling van het private vermogen o’ver
grote en kleine vermogens, de verdeling tussen onder-
,nemend vermogen en beleggend vermogen, de ontwikkeling
van het spaarhankwezen, van de sociale verzekering, rain
het lev-ensverzekeringsbedrijf, en tenslotte als factor, die – in het bijzonder in do laatste tijd een belengrjke rol heeft
gespeeld, cle mogelijkheid tot belegging in andere richting.
Al deze factoren tezaine,n, gepaard aan de geneigdlieid
van het bedrijfsleven om eeli deel van zijn beschikbaar
vermogen in de vnirrn van overheidsschuld – en wel vooral schatkistpapier – als liquiditeitsreserve aan te
houden, maken, dat * de markt een zeker opnemingsver-
mogen voor overheidsscbuld vertoont. Wordt d’e grens van. dit opnemingsvermogen ovi

schreden, dan moet dit leiden
tot de aandrang tot afstoting van schld, (lie wij hier-
boven bespraken.
D
a
tt bij èen schuld an de huidige omvang de grens
van dit opne-mingsvermogen inderdaad zou worden over-
schreden, kan nauwelijks worden betwijfeld. Wanneer, zoals
wij hierboven -een ogenblik veronderstelden, van deze schuld
op den ‘duur buy, slechts 2 millia.i

d plaatsbaar is hij de
geldscheppende instanties, blijft circa 20
1
/2 in 21
1
/ mil-
hard over tai’ rechtstreekse onderbrenging, in de vorm
van schuldtite]s, bij het publiek. Wanneer wij ons nu
realiseren, dat vöér”-
de
oorlog, – hij een totaal privaat
vermogen in de orde van grootte van 25 milhiard, de
bij het publiek in de vorm van schuldlitels ondergebrac’hte
ov-erheidsschuld circa 6 milliard bedroeg, d.i. dus ongeveer
25O/ van het private vermogen, en ‘deze verhouding thans, –
bij ‘een toinal privaat vermogen van vermoedelijk tussen
35 en 40 -milliard gulden
2),
zou moeten stijgen
tot 50 in 600/o, teneinde de gehele overh-eidssc.huld duur-
zaam te kunnen onderbrengen-, dan is het wel duidelijl
dat de plaatsbaarheid van »een zo omvangrijke schuld
als in hoge, jnate twijfelachtig moet word’en beschouwd.
Deze conclusie wordt ook bevestigd, wanneer wij be-
denk-en, dat het onveranderd handhaven van de schuld zou
impliceren, dat de .7
in
71/ milliard schuld, welke de
geldscheppende instanties, bij de
hierboven
veronderstelde
cijfers, ,,t-e veel” in handen hebben, geheel zouden moeten
worden overgenomen door het publiek, dat daartegen -af-
stand zou mecten doen vani een zelfde bedrag -an geld,
terwijl bovendien ‘het bedrijfsleven bereid zou moeten blijken
11ei
1
grote bedrag aan vlotten-de schuld, dal – Ina is
houdt, duurzaam aan te houden. Bereidheid hiertoe kan
echter niet beetaan. Het hij hbt publiek geaccumuleerde.
geld komt ten -dele vobrt uit gedurende de- oorlog min of –
meer gedwongen opgespaarde inkonmensvootscbotten en tea
dele uit desinvesteriag. Voorzover’ het eerste- het geval
is, kan nog worden aangenomen, dat dit geld voor een
– groot deel ,,belegging” zoekt, welke belegging echter toch nooit ten volle vrijwillig in overheidsfondsen- zal geschie-
den. Vooreover dit geld echt-er voortkot uit desinvesterin
– en dat is- voor een groot deel het geval met het.in

handen vani het hedi-ijfs’lev’en geaccumuleerde geld -en ook

.’) Eventuele herwaardering van de goudvoorraad ‘i’an De Neder-
landsche Bank is zonder invloed op het plaatsiflgsprobleem. De her-
waardering, waarvan de winst aan de Staat toekomt, doet de
staatsschuld dalen, maar vermindert In gelijke mate de plaatsings-
mogelijkheid van staatsschuld hij de geldscheppende instanties,
cq. De Nederlandsehe Bank, omdat immers door de herwaardering
het deel van cle gelcicirculatie, dat gedekt wordt door goud, een
overeenkomstige verhoging ondergaat.
‘) Het juiste Cijfer binnen deze grenzen is afhankelijk van de
omvang van de plaatsgevonden desinvestering enerzijds en de
mate van
prijsstijging
van vermogenswaarden anderzijds.

In

/

T

.. t

“;

r

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

/

19

met een deel van de zich in handen van het bedrijfsleven
bevindende vlottiende schuld – is dit in het algémeen
bestemd voor herinvestering en dient het ook voor dat
doel gereserveerd te blijven. Voor duurzame belegging iii
overheidsschuld kunnen en mogen deze middelen niet in
aanmerking komen.
Er is idan ook geen andere conclusie mogelijk, dan dat
een schuld van de huidige Omvang niet bij het publiek
kan worden ondergebracht, zonder dat dit tot aanzienlijke
spanningen
en
– bij gebreke aan tegenmaatregelen

tot
evenwichtsa’erstoringcn leidt,

vlk’e laatste dus zullen
bestaan hetzij in een déroute van de staatsfondsenmarkt,
of wel in een infiationaire prijsstijging.

der effectief zijn dad cle buitenlandse prestaties, omdat de –
binnenlandse heffingen niet alleen de schuld, maar tegelijk
ook het private vermogen verminderen en 4aarmee dus’
het draagvlak voor de resterende schuld verlleinen, tenr wijl de buitenlandse prestaties uiteraard het priv

ate ver-
mogen onaangetast laten. Ten slotte kan -cie vermindering
van schuld ook nog plaats, vinden door aflossing uit de
opbrengst van verkoop van bestaand ov’erheidsbezit, zoals –
bijv. aandelen in overhéiclsbedrjven, of ook bijv. van ‘een
deel van de goud of .,,deviezen”-voorraad ,van
De
Neder-
landsche Bank.

De draagbaarheid Pan de schuld.

Middelen tot oplossing Qan het plaatsing;probleeml

Het is’ niet doenlijk in het korte bestek van deze
beschouwing de. verschillcnde middelen, die tot oplossing
van het plaatsingsprobleeni zouden kunnen bijdragen, vol-
ledig te behandelen. Er moge daarom met de volgende
samenvatting, die zonder pretentie van volledigheid wordt
gegeven, worden -volstaan. Er kan dan worden onderscheiden tussen:
le. Middelen, die niet gericht zijn op, het doen ver-
dwijnen ‘der spanningen, doch op het verhinderen, dat
deze zouden leiden tot effectieve evenwichts’verstoringe.
Hiertoe behoren het• handhaven van de huidige toestand
van plaatsing van een overmaat van schuld bij de geld-
sche)pende instanties, gepaard met een feitelijke. indirecte –
blokkering van hel daarteget – door deze instanties uitge-
geven’ geld door iiddel van distributie en prijsbeheersing;
vervolgens eveneens het verder voortgaan op deze weg
door directe blokkering van geld en eventueel ook van
schuldtitels. Het. Grootboek voor cle Wederopbouw vormt een voorbeeld van een dergeljk’e verdere blokkering. E.ein
variant van de blokkering vormt het plaatsen bij het
publiek van niet-verhandelbare
en
niet-beleeubare. schuld-
titels. Ten ilott6 zou dit ‘systeem zo nodig aangevuJd
kunnen worden door de -vaststelling vani minimunkoersen
(prijsbeheersidgl). D toepassing van deze groep van
middelen, die steeds neerkomt op behandeling van het
symptoom inplaats van genezing van d’e oorzaak der ziekte,
moet principieel als slec.hts van tijdelijke aard worden
beschouwd. De ‘ervaring leert, hoe de bestaande span-
ningen toch steeds weer een nieuwe uitweg zoeken. Op
den duur
,
moeten dan ook maatregelen volgen, die het.
kwaad in de wortel aânfasten.
2e. Middel’en, die gericht zijn op het vergroten van
de opna’mecapaciteit voor schuld. Hiertoe behoort het be
vorderen van de toeneming van het prirate vermogen
ddor nieuwe besparingen, vervolgens het vergroten van
de subjectieve bereidheid tot ‘belegging in schuldti,tels
door bijv. gunstiger condities of door het in het levrt
Joepen van nieuwe, aantrekkelijke beleggingsvormen of
omgekeerd door het onaanitrekkelijk maken of zelfs’ verbie-
den van andere vormen van belegging (bijv. door ,,naas-
ting” van bepaalde bbitenlandse effecten, zoals Aineri-
kaanse certificaten e. d.) en ten slotte ook het vergroten
van het draagvlak voor de . ov’er.heids’schu,ld, door in cle
plaatsing daarvan niet alleen het binnenland, – doch ook
het buitenland te betrekken. Vooral dit laatste middel; de
omzetting van binnenlandse in buitenlandse schuld, welke
neerkomt op invoer in ons’ land van in het buitenland
op crediet verworven goederen en besteding van de op-
brengst dier goederen tot aflossing van bij de geldschep-
pende instanties ondergebrachte schuld, zou het plaat-
singsprobleem aanmerkelijk kannen verlichten. Echter
,
zal,
met het oog op onze- toekomstige be tali ngs balans, hij de
toepassing ervan noodzakelijk een grote mate van zelf-
beperking betracht moeten worden.
3o. Middelen, die gericht zijn op vermindering van de
schuld. Deze ,kan geschieden door aflossing van schuld
uit . de opbrengst van prestaties om niet uit het buiten-
land, waarbij vooral gedacht moet worden aan alle pres taties die, op welke wijze ook, van Duitsland verkregen zullen worden, of uit de opbrengst van heffingen, in het
binnenland, hetzij periodieke heffingen of heffingen voor
één maal (v ermog’ensaanwasheffing en a!gemeene vermogens-
heffing). Beide middelen komen in aanmerking om op
substantiële wijze tot de oplossing van het plaatsings’
probleem, bij te dragen, waarbij kan worden opgemerkt.,
dat, bij gelijke opbrengst, de binnenlandse heffingen min-

Het vraagstuk van cie draagbaarbeid van de met de
overheidssehuld verbonden lasten van rente en eventuëie
aflossing, is een vraagstuk, dat eigenlijk ‘het gehele pro-bleem der staatsfinanciën in discussie brengt, omdat im-
mers d.ie draagbaarhei.d alleen beoordeeld kan worden in’
verband ‘met de bij de maximaal toelaatbare belastingdruk
bereikbare inkomsten enerzijds en Le minimaal, blood-
zakelijke andere overheidsuitgaven anderzijds. Uiteraard
zou een beschouwing van al deze factoren echter te ver
voeren
en
wij willen er daarom mee volstaan slechts
enkele punten ‘nader te belichten. In 1939 bedroeg, bij een nationaal inkomen, van ca.
5,1 milliarcl gulden, de totale ovcrheidsschuid 6,6 milliard
en de totale opbrengst van Rijks-, provinciale- ‘en ge-
meèntelijke belastingen 963 millioen, d.i. bijna 200/0 ‘ran
het nationale inkomen. Thans is de overheidsschutd ca.,
16
t
17 mil]iard hoger. Aangenomen, tint het mogelijk
zou zijn, deze schuldverm’ee.rdering geheel te cnsoli-
deren en .dat men daartoe inderdaad zou over-
gaan, zou alleen reeds – een, rente daarover van genüd-
deld 3
0
/0,
‘een bedrag van rond 500 millioen vorderen,
dat is juist 500/o van cle totale belastingoplirengsten van
1939. Nu moet echter rekening worden gehouden met het
feit, dat d’e over de schuld betaalde rente bij de ont-
vangers daarvan belastbaar inkomen vormt, il.at, voorzover
‘die houders Oarticuliaren zijn
3),
. aan een belastinghefEng
is onderworpen, die, berekend over het
meerdere inkomen,
van 250/o ‘tot meer dan 900/o kan variëreh. Hoe hoog,
het gemiddelde van deze belasting is, valt moeilijk •te
beoordelen, doch in elk geval moet geconstateerd worden,
dat tenslotte de houders van de staatsschuld voor een
deel de door hen ontvangen iente zelf opbrengen. M.a.’,v.,
do stijging van de staataschuld en de daaruit voort-
vloeiende toeneming van het zogenaamde ,,ov’erge.dragnn”
inkomen, doet op zich -zelf reeds de belastingopbrengsten.
stijgen. Daartegenover moet echter als gedeeltelijk
corn-
penserende factor gesteld worden, dat, voorzover
de
stij-
ging van de staatsschuld niet gepaard ging met stijging van het privaat vermogen, doch met desinvestering, de
daarmee overeenkomende vermindering van – het reële kapi-
taal noôdzakelijk een daling van het nationale inkomen
en dus ook van de belastingopbrengsten heeft moeten
meebrengen.
In elk geval kan men dus niet zeggen, ‘dat de ver-
onderstelde vermeerdering van lasten met 500 millioen in vergelijking tot 1939, een verhoging van de belastingdruk
met precies 50
O/o
zou vorderen. Zeer aanzienlijk zal
het verschil echter .niet zijn en zeker is, dat de noodza-
‘kelijke verhoging van d’e belastingdruk de grenzen van
het draagbare zou overschrijden. –
Het nationale inkomen zal echter in de toekomst ver-
moecl’elijk niet op hetzelfde nominale peil als dat van
1939 blijken te staan. Een zekere mate van inflatie, tot
uitdrukking komend in de stijging van het inkomensniveau,
ligt onherroepelijk achter one, ook al heaft die stijging
zich nog niet over het gehele niveau der inkomens en met
name niet over huren en pachten uitgestrekt. Hoe ver
die stijging van – het in,komensniveau ten slotte al gaan,
ie nog niet te voorspellen. Wordt, teneinde een verder
voortschrijdende inflatie te verhinderen, een straffe po-
litiek van prijsbeheersing en inkomensbeheersing gevolgd;
dan zal de stijging van het nominale nationale inkomen beperkt blijven, ook al houdt men rekening met de toe-

‘) Voor de institutionele beleggers geldt dit argument In veel
mindere mate, daar, vat betreft de spaarbanken, niet de door hen
ontvangen rente, maar alleen de betaalde rente particulier inkomen
vormt, terwijl bij het levensverzekeringsbedrijf de verhoudingen
nog veel Ingewikkelder liggen. ‘ –

20′

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 1945

L

flenhing van de bevolking en de bereikbana vermindering
van de werkloosheid, vaartégenover anderzijds immers
het aaiizienlijke verlies van geïnvesteerd kapitaa.l gectekl
moet worden. Zouden echter prijzen eii inkomens niet
streng in de hand worden gehouden en zou aldus aan
een
verdere ,inflationaim ontwikkeling ruimte worden gegeven,
of zou de egering zich, door de gekozen visselpariteiieit
en’ chn daaruit eventueel voortvloeiende noodzake1ijkhnid
vén vèrdere prijsaanpassing aan het buitenland, genood-
zaakt zien ccii verdergaande verhoging van prijzen en
inkomens
te
te staan, dan behoort ook een vrij belangrijke
stijging van het nominale nalionale inkomen bovep het
peil van 1939 niet tot de onmogelijkheden.
Nemen wij intussen aan, dat hij een beheerste ec,oho-
mische politiek de stijging van het nationale inkomen
voorshands een peil van 50
/o
boven, dat van 1939
niet zal overtreffen, en veronderstellen wij verder, dat
daarmede 7ëen evenredige stijging van de belastingopboeng-
sten gepaard zal gaan – hetgeen. bij de gegevdn inkoiness-
verschuivingen eigenlijk een wat optimistische veronder-
stelling is -, dan zou een 50
0
/0
hogere schuld dan
die van 1939, d.w.z. een schuld van rond 10 milliarci,
een onveranderde xeële druk meebrengen.
De
huidige
schuld zou dan 13 miljard groter zijn en de rente vani
dit meerdere,
it
3
0/,
zou rond 400 millioen bedragen
en dus – z9nder rekening te hduden met het effect van
de indirecte verhoging der belastingopbrengsten – een
verhoging van de belastingdruk met 28
0/ø,
in plaats van
met 50 % bij onveranderd. inkomen, noodzakelijk makri.
De – veronderstelde verhoging van het nationale inkomen
zou dus inderdaad een niet onbelangrijke, verbetering
brengen, zij het ook, dat nog ‘altijd een, ernstig probleem
zou overblijven.
Daarbij
iS
dan met de last van eventueel noodzakelijke
schuldaflossing nog niet eens gerekend. Nu is het inder

daad geenszins noodzakelijk en zelfs ortder bepaalde om-satndigheden niet eens gewenst, dat de overheidaschuldd, door regelmatige aflossingen voortdur.en4 wordt vermin-
derd. Voor de periode van wederopbouw, is – echter een
sterke aflossing van staatsschuld tea laste van het gewone
hudet wel ‘degelijk dringend gewenst. –
‘Dat onder die dmstancligheden, zelfs bij de veronderstelkle,
vrij belangrijke, verhoging van het nationale’ inkomen, ‘de
draagbaarheid van een schuld van de huidige omvang
een zorgelijk probleem zou blijven, is duidelijk. Verlichting
van 4ruk blijft derhalve gebyden. –
Tot zodanige verlichting kunnen – verderd inflatie
buiten beschouwing gelaten. – in de eerste plaats bijdragen
de middelen tot vermindering van schuld, welke wij zo
juist bij het plaaisingsprobleem nöemdert, met dien ver-
stande echter, dat de aflossing van schuld uil periodieke
heffingen, d.w.z. aflossing ten laste van, het gewone
budget, gedurende de ‘periode van. aflossing niet een
verlichting, doch juist een verzwaring – van de budgetaire
druk medebrengt, terwijl
de
prestatiel om niet uit het
buitenland ook budgetair verre de voorkeur verdienen bo-‘en de heffingen voor één maal, die immers de belasting-
opbrengsten vrij ernstig kunnen doen verminderen.
In de tweede plaats dienen genoemd le worden die
middelen, welke strekken tot vermindering van rentelast
bij handhuving van het nominaal bedrag dr schuld.
Genoemd kunnen bijv. worded’ ht bevorderen van e
onderbrenging van de schuld als geld of aLs vlotten.de
schuld, inplaats van als gevestigde schuld, vrijwillige of gedwongen conversie van schuld tegen ccii lager rente-
type of tenslotte het bevorderen van een daling van de
rentevoet – over de gehele linie door een goedkooj-gelcl-
politiek. Het is echter duidelijk, dat geen van deze middelen,
behalve de vrijwillige conversie, aanbevolen: mag worden.
Ze hebben :61 de tendens, het plaatsirrgsproble’em’ te lie-
moeilijkn, 6f wel ze leiden regelrecht tot verdere geld-
creatie
en
de govol’gen van dien.
De spanning tussen – nominaal en reëel c’errno gen.

Een derde spanningsmoment, dat door de enorme toe-
neming van – de overheidssehuld is ontstaan, is dal van
de ‘afwijking tussen het totaal der private vermogens en
het reële’ maatschappelijk kapitaal. De stijging van
4e
schuld is immers, aan de zijde van de Staat, niet gepaard
gegaan met nieuwe investeringen, die hel maatschappelijk
kapitaal zouden hebben doch toenemen, doch heeft slechts gediend tot consumptieve doeleinden. Aan de zijde van het

publiek ging echter de stijging van die schuld samen,
ecn sieel s niet een accu mul atie van inkomensoverschotten, –
en dus met stijging van het private vermogen, ander-deels
met desinvesterung, dat wil dus zeggen met vermindering
van het gcinvesle’erde reële kapitaal en omzetting daarvan
in geld of schuldvordering, onder handhaving dus van de
omvang, van – het prii

ate vermogen. Aldus’ gaf de stijging

an de staatsschuld aanleiding tot’ de vorming van wat men,
int een maatschappelijk oogpunt beschouwd, eigenlijk als
,,schijnvermogen” zou kunnen betitelen, namelijk privaat
vermogen, waarvoor in het reële maatschappelijk kapitaal
geen ‘equivdient aanwezig is. Zo ontstond de anomalie,
dat gelhirende dn oorlog het nominale private vermogen.
met irele ‘milliarden steeg, terwijl het reële kapitaal met
vele milliardcn. verminderde, -.
Indien de daadoor oiitsiaande overschatting van’ het
private vermogen geen verdbre invloed, . op het, economisch
handelen van h’et publiek zou hebben, zou daaraan geen
bijzondere aandacht behoeven . te worden besteed. Het
tegendeel moet echter verwacht worden. Wanneer het
publiek zich collectiéf in aanzienlijke mate te rijk rekent
– ‘en het gaat hier om de gehele stijging der overheids-
schuld van 16
ii
17 milliai-d! — zal dit op verschillende
wijze zijn ïn
houding bevloeden en zal dit met name een
ongunstig effect ‘hebben op de omvâng van zijn’ vrijwillige
besparingen. Juist voor de komende periode van wederop-
bouw is deze ongunstige invloed op het’ sparen in. hoge mate ongewenst. Boveriien ‘moet clie’ oversehatting van
het private vermogeru wl leiden tot een aandrang,tot
aankoop van reële vermogenspbjecten, zoals grond, huizen
en investeringsgodderen. Een ‘aandrang, die idich

ni’et
anders’ geldend kan maken, dan door het gelijktijdige
afstoten van geld of overheids’fondsen en clie dan ook niet
anders is dan de uitdrukking van de hierboven besproken
niet-bereidheid van het publiek, om een met de omvang.
van de overheictsschuld dvereentemmerid deel van zijn
vermogen’ in die vorm aan te houden.
Tot, vdrmindering van de spanning tussen reëel, kapitaal
en privaat vermogen kunnen al die middelen van schuld-
vermindering bijdragen, die 6f wel leiden tot verlaging. van het private vermogen, zoals de aflossing ‘uit de op-
brengst van heffingen, 6f wel tot vergroting van «het
reële maatschappelijke kapitaal, zoals de prestaties om
niet van het buitenland,

Conclusie.

,

Vatten wij thans het resultaat’ van ‘deze beschouwing
kort tesamen, dan mag geconcludeerd worden, 1dat de
.omvang ‘van de huidige overheidssohuld aanleiding geeft
tot spanningen, die een belangrijke verlaging van deze
schuld noodzakelijk maken, zonder dat het nochtans md-
gelijk is ‘exact aan te geven, lioever die vermindering moet-gaan. Als’ middelen, oin tot deze schuldvermunderi’rmg ke
geraken, komen het allereerst in aanmerking, omdat zij
in alle opzichten de bestaande spanningen doen vermin-
deren:
de
herstelprestaties van Duitschland en
ie.
heffin-
gen vèor’ één maal. ‘Daarnaast’ zal, gedurende de periode
van wederopbouw, het, uiterste gedaan moeten worden om
te komen tot regelmatige uhuldaflossing uit periodieke
heffingen, d.w.z. ten laste van het gewone. budget. De
‘in het bijzonder door het plaatsingsprobleem veroor-
zaakte spanningén zullen bovendien verminderd krinnen
worden ïoor een, ook voor onze goederenvoorziening nood-
zakelijke, gedeeltelijke omz’et.tung van binnenlandse schuld
in buitenlandse schuld.
Zo’
lang de gezarninslijke werking
van deze maatregelen de acute spanningen ‘nog niet vol-
doende zal hebben doen verdwij’nen, zat daamevens’ ge-
bruik gelDaakt moeten worden van die tijdelijke middelen,
welke niet de oorzaak der spanningen wegnemen,

och
slechts verhinderen, dat deze in effectieve ‘evenw’ichtsver-
storingbn tot uitdrukking komen. Alleen- wanneer op deze
wijze van alle geëigende middelen wordt gebruik gemaakt,
mag verwacht worden, lat het mogelijk zal’ blijken, het
schuldenvraagstuk zonder verdere infiationaire ontwikkeling
tot een goede oplossing te’ brengen.

Dr. M.,W. HOLTROP.
Juni 1945

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21

HET ARBEIDSVRAAGSTUK.

Het arbeidsvraagstuk vertoont verschillende aspecten.

Het heeft ook een nauwe samenhang met allerlei andere

vraagstukken van sociaal en economisch beleid. Tenslotte
_liggen de op te lossen problemen in de huidige omstandig-•
heden anders, wanneer men zich gesteld ziet voor het op-
lossen van de moeilijkheden, die rijzen op den korten

teimijn, dan wanneer het gaat cim regelingen, die getroffen

moeten worden op langen termijn.

Analyse.

De aspecten, die het arbeidsvraag’stuk te zien geeft,
zijn sampn te vatten in twee groepen, t.w.:
het
quantitatiene aspeçt,
omvattende de vraagstukken
van de inschakeling van den arbeid in het ,proces van

produceeren en diensten verleenen,’ en
het
qualitateve aspect,
omvattende de problemen
omtrent:

l.
dQ belooning van c
1
en arbeid, op zichzelf ‘een hoofd-

stuk van de leer der inkomensvorming, en


2. de arbeidsomstandigheden, bestaande uit de vraag-

tukken van bescherming van de aiheidrs tegen nadeelen,
die voor hun gezondheid uit het arbeiden kunnen voort-
spruiten door het arbeidsmilieu of het arbeidstempo en de
bescherming tegen bçdrijfsongevallen. De bovengenoemde drie componenten bepalen in hooge
mate, het resultaat, dat verkregen zal worden door de samenwerking van den arbeid met de ter beschikking
staande kapitaalgoederen en het ondernemersinitiatief,
m.a.w. .zij beïnvloeden tezamen en elk, op hun wijze de
arbeidsproductiviteit. Op haar beurt bepaalt de arbeids-

productiviteit weer in sterke’ mate de totaalopbrengst
van het arbeidsproces en daarmede het materieele wel-

vaartsnive,au.
Dit welvaartsniveau is dan •ook ih de eerste plaats een
vraag van organisatie van de productie en niet uitsluitend
een technisch resultaat. Daarmede wordt het plafond
bepaald van de materieele welvaart, die in een bepaa’lde
periode in het land kan heerschen. Weliswaar wordt dit pla-
fond mede en in sterke mate – beïnvloed door de ver-
deeling van de vruchten van den arbeid over arbeiders, ka-
pitaalvérschaffers en ondernemers, maar het totaal der ter
bechikking staande welvaartsgoederen wordt .toch bij een
gegevenfonds van kapitaalgoederen en een op een bepaalde. wijze gedif.ferentieerd arbeidspotentieel nlle.reerst bepaald
door de arbeidsproductiviteit.
Hieruit volgt het groote belang voor de gemeenschap om alle aanwezige arbeidskracht zoo efficient mogelijk
aan te wenden. Daarbij is het brengen van den juisten man

op de juiste plaats, een eisch van primaire orde. Los hiervan,
en dit belang nog zeer versterkend, geldt de over’1eging,
dat de afgeloopen vijftien jaar ons duide]ijk hebben ge-
maakt, dat de mensch zich slechts dan welvarend kan
gevoelen, als hij zich op de hem meest passende wijze
ingeschakeld weèt. De behoefte aan een hem bevredigende
taakvervulling in de samenleving gaat nog boven de
materieele noodzaak van arbeidsinschakeliog uit.
Dan volgt uit het bovenstaande,’dat het tot stand bren-
gen van een gezond en psychisch aangenaam arbeidsmilieü,
vrij van gevaren uit onjuist opgesteld’of onvoldoend be-
schermde machines, een tweede belangrijk hulpmiddel is
om de welvaart te verhoogen. Wie in een hem aangenaam
aandoend milieu weikt in een sfeer van vriendschap en
wederzijdsche hulp
1),
zoodanig, dat hij niet steeds een
deel van zijn aandacht moet besteden aan hem bedreigende
gevaren, produceert beter dan wanneer onaangename
omgeving, en allerlei gevaren zijn werklust orguntig
beïnvloeden. –
Tenslotte volgen uit het boven gestelde nog een tweetal stellingen t.a.v, de arbeidsbeloon ing.

1)
l’lierover nader: Mr. R. A. Th.’ Gevers Doynoot in ,,De
kern van het sociale vraagstuk” (in porle(euille).

Allèreerst dat de absolute hoogte van het geldloon

(of geldinkomen) niet het belangrijkste element is. 1-let
gaat niet om de hoeveelheid geld, die iemand in handen

krijgt, maar om de kwantiteit welvaartsgoederen (en
-diensten), die hij voor dat geldinkomen zich kan aan-

schaffen. Het loonprobleem hangt dus nauw samen met

het prijsprobleem. Arbeidsinkomen is op zichzelf een

prijs voor de geleverde arbeid, Dit is zoo, of wij het prettig

vinden of niet. Leuzen als ,,arbeid is gen koopwaar”,

zooals men die als eerste punt ‘kan aantreffen in de ,,Ver-
klaring van Philadelphia”) vèranderen daaraan niets.

Het loonvraagstuk laat zich eenvoudigweg niet behan-
delen los van het probleem der nationa16 en internationale
‘prijsvorming en ‘hangt dus nauw samen met het vraag.

stuk der internationale arbeidsverdeeling, dus van de

‘internationale samenwerking en concurrentie.

Verder volgt uit de sanïenhang van welvaartsniveau,
arbeidspi’oductiviteit en loonhoog’te, dat’ het psychisch
element in de loonbepaling tot de allerbelangrijkste

aspecten dâarvan behoort. De psychische werking van een

bepaald loonsysteem wordt grootendeels bepaald door de

onderlinge verhouding van de verschillende belooningen.
De roep om, een ,,rechtvaardig” loon houdt dan ook,
naast de wensch om de belooningen zoo te doen zijn, dat’
daarvan een als redelijk aangeyoeld budget kan worden
bekostigd, als t4veede belangrijke component het ver-
langen in naar als rechtvaardig aangevoelde onderlinge
verhoudingen der belooningen voor verschillenden arbeid:

Problemen op den korten termijn.

t

De vraagstukken, die om een oplossing vragen op den
korten termijn, zijn andere, dan die, waarvoor wij ons op

langer zicht geplaatst zien. Weliswaar zullen verschillende kwesties, samenhangend met de boven gegeven algemeene
analyse, zoowel direct alsop den duur eenzelfde oplossing
vragen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan verschillende problemen van het ‘arbeidsmilieu,, aan de verhouding
van de arbeiders tot
,
de onderneming waaraan zij verbonden
zijn, enz. enz. – Het uitgangspunt op korten zicht verschilt echter wel zoo sterk van dat der lange termijn-probleman,
dat afzonderlijke behandeling noodzakelijk is. Daarbij
zal ik op die verschillen niet diep ingaan. Andèren
3)

doen dat reeds in dit nummer met vaardiger pen. Wij
gaan nu een periode in, van mogelijk enkele jaren,waarin
de aanpassing van de hoeveelheid en de samenstelling

van de gegeven arbeid aan de gegeven kapitaalgoederen-
apparatuul en de gegeven vraag niet zonder ernstige ver-
storingen in het prijzensysteem aan zichzelf kan worden
overgelaten. De totale – koopkrachtige – vraag naar
goederen en diensten zal op korten zicht de productie-

mogelijkheid verre ‘overtreffen. En onze kapitaalgoederen-
voorraad is door den oorlog zoodanig vermidkt, dat
ee,n logische en soepeld aanpassing daarvan aan de — overi-
gens door den oorlog eveneens in eenzijdigen zin be-
ïnvloede – beschikbare arbeidskracht evenmin ,,vanzelf”
tot stand zal komen.
‘In de eerste periode van deze onevenwichtigheid zal
daarenboven de desorganisatie van onze eneigievoorziening
en van ons transportapparaat het beeld beheerschen.
Is dit overwonnen, dan valt te verwachten, at grondstof-
gebrek zal blijken de,,bottleneck” te zijn, waarop de
volle inschakeling van alle aanwezige arbeidskracht hokt.
Terwijl tenslotte, als wij ook dat onder de knie zullen
hebben gekregen, het tekort aan kapitaalgoederen, door
oorlogshandelingen verwoest, door den bezetter wegge-

2)
Do ,,Verklaring vpn Philadelphia

is geformuleerd als een
,,Verklaring nopens ‘de doelstellingen van de Internationale Arbeids-
organisatie”, vastgesteld op de Algemeene. Conferenlie- van d,
nternatio,nale Arbeidsorgaiiisatie in haar 26e zitting te Phila.
delphia op 10 Mei 6944.
5)
Zie bijv. Dr, J. Tinbergen’. ,,Hoe slaan tvij er voor” en Ml’.
P Lieftinck ,,Eenige algemeene gezichtspunten met betrekking tot
den overgang van do oorlogs- naar db

vi-ecles-economie”, alsmede
Drs. G. Brouwers ,,De prijspolitiek in dc naaste toekomst” in
dit nu mme,’,

voerd of door gebrek aan onderhoud minder bruikbaar
geworden; tdt bijzondere maatregelen zal nopen.

Voor deze ,,short-run”-problemen zal dus in het cetitrunr

van onze aandacht komen te staan het voorkomen van
een massale werkloosheid.

Daarbij zij vooropgesteld, dat terugkeer tot de voor-
oorlogsche werkvijze niet meer aanvaardbaar, is. Doel
moet zijn
yoo)-komen
van werkloosheid en niet wegnemen
van materieele werkloosheidsgévolgen! Dus geen terug-

keer tot stempelen en niets doen, maar tijdig creëeren

van als nuttig aangevoelde werkobjecten en zoodanig

daarmede manipuleeren, lat telkens de totale hoeveel

heid door het Vrije verkeer niet opgenomen en ingeschakelde

arbeidskracht daardoor wordt opgenomen.

Dit aanvaard zijnde – en ik meen hier een reeds lang

en wijd openstaande deur in te trappen – houdt dit

gelijktijdig in de organisâtorische noodzaak om de han-
teering van deze materie ze’r nauw te koppelén aan het

waarnemen van de verschijnselen op de zgn. Vrije arbeids-

markt, aan de behandeling van een wachtgeldregeling

– in de plaats komend van de vroegere werkloosheids-

betalingen – en aan de maatregelen,,die noodig zijn om
de band tusschen ondernemiig en arbeiders te versterken.

Zij, die den omvang, de samenstelling en de locatie van de

aanvullende gemeenschapswerken moten vaststellen,

zullen dus zeer nauw moeten samenwerken met diegenen,

tot wier dagelijksche taak het behoort de mutaties in de
rbeidsaanwending tot stand te helpen korpen. Ook
zal
de wachtgeldregeling, zoo bezien, geen zaak zijn van bloote

financieele verzorging, maar tevens de aanwijzer voor
de hoeveelheid en differentiatie van de op korten termijn
aan logischen en nuttigen arbeid te helpen personen.
Tenslotte zal manipuleeren met deze arbeidskraëhten

moeten kunnen geschieden vaar’dat noodig is. Registratie
van alle tot den arbeid geschikten zal daarbij niet kunnen
worden gemist.
Dit te meer niet, omdat de groote inspanning, die ons
volk zich zal moeten getrôosten om weer onze ,,recht-

‘matige” plaats onder de ‘zon t6 kunnen innemen van ons
een gecoördineerd werken ‘zal eischen. Willen wij weer
,

in een welvarend land wonen, dan zullen de mouwen

moeten worden opgestroopt en fiks moeten worden aan-

gepakt.

4′ Juli 1945

transacties per week (in cigaretten bijvoorbeeld) reeds een

ruimer inkomen te hebben dan ,een week regelmatig
werken hem kan opbrengen.

Problemen op langer zicht.

De vraagstukken op langen zicht zijn mogelijk nog

moeilijker dan de hierboven kor-tèlings aangeduide. De

short-run-periode heeft het Voordeel van een vrij duide-

lijk aanwijsbaar welvaârtsdoel, even’ls de oorlogseconomie

dat te zien gaf. Op den langen duur, als een meer logische

aanpassing van werkmogelijkheden, kapitaalgoederen-

voorraad en behoeftenpeil een grootere mate van vrijheid

mogelijk
en wenschelijlc
maakt, rijzen problemis van
anderen aard. Dat wij in volledige vrijheid ,,vanzelf” een

algemeen aanvaard welvaartsniveau tot stand kunnen

doen komeh, zou ic piet graag beweren.

1-let verled’en heeft bewezen,. dat in onze saménleving

de voorwaarden niet gegeven zijn,dietoteen (dyn amischen)
evenwichtstoestand leiden. Het ingrijpen in dit proces,

om het evenof dit nu door de Overheid, door het georgani-

seerd bedrijfsleven, of door deze heiden tezamen moet

geschieden, drage dan echter niet een repressief, corn-
geerend, maar een preventief karakter.

Dit artikel zou te lang worden en de doelstelling van dit

nummer zou worden voorbijgeschoten, als ik hier zou
trachten uiteen te zetten, hoe ik mij voorstel te streven

naar een zbodanige organisatie van de samenleving, dat

daarin allen worden betrokken in een hen ièder voor zich
bevredigende arbeidsaanwending. Reeds trachtte ik e.e.a.

uiteen te zetten in mijn opstel, opgenomen in den bundel

,,Economische Opstellen”, aangeboden aan Professor
Mr. F. de Vries
4),
Een uitgebreide, slechts door nauwe
samenwerking tot stand te brengen, analyse van dç maat-

schappelijke organisatie en regelmatige çbservatie “van

haar ontwikkeling kunnen ons inzicht hierin zoodanig
verdiepen, dat wij tot gezamenlijke maatregelen komen,
die uitgaan boven het najagen van door incidenteele

mode-leuzen aangeduide wenschdroornen. Moge de ernst

van den toestand en het besef van het geweldige belang,
dat hiermede gemoeid is, ons brengen tot die samenwerking,

die hier vereischt is, waar noodig met achterstelling van
het eigen belang.
MC.

22

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Dit eischt een burgeriL]
.
.e mobilisatie.

) ,,HeL werkloosheidsvraagstuk’, pag. 531 en volgende.

.

En zoo’n mobilisatie van onze arbeidskracht, vereischt

– naast een door verstandige propaganda voorbereiden
geestelijken klankbodem – volledig kennen van ons
arbeidspotentieel in omvang, samenstelling en locatie. Organisatorisçh zullen deze functies een vorm moeten

krijgen, die een logisch samenwerken garandeert.

Daarnaast zal in de eerste periode het loonvraagstuk
sterk de aandacht vragen. De eerste symptomen daarvan
zijn al zichtbaar. Laat ons dan daarbij niet vergeten, dat
het gaat om den inhoud-van het looninkoniep en niet om
het geldbediag.Vergeten wij voorts niet, dat onze wissel-

,kopsen al vastliggen en dat daardoor onze ruilvoet
met het buitenland slechts beïnvloedbaar is door onze
arbei’sproduçtiviteit, door een juist aftasten van de
buitenlardschebehoeften
en
door ons kostenpeil, waarvan
nu eenmaal het loonbedrag het leeuwendeel uitmaakt.

Voor den korten termijn is er dus alle aanleiding de
aanpassing ‘van arbeidsinkomen’ aan de geldbeloefte
tot aanschaffing van het levensonderhoud tijdelijk –
want door voorbijgaande factoren veroorzaakt – te zoeken
in subsidieering van bepaalde deelen’ van dat levens-
onderhoud.-

Dearnaast zal op zeer korten termijn strikt noodzakelijk

ingegrepen moeten worden zoodanig, dat de thans over-
matige geldcirculatie inkrimpt. Men ontneme de zwarte
markt haar koopkracht, door geldafrooming, blokkeeren
van overmatige liquiditeit of gedwongen sparen en daar-
door den arbeider de ve»lokking om door een drietal.

HET BETALINGSVERKEER MET HET
BUITENLAND.

Van de velè voor onze 1egeering thans aan de orde
zijnde fundamenteele economisch politieke problemen,
vormt dat van het betalingsverkeer met het buitenland
zeker niet het minst belangrijke. Niet alleen doordat
door de eeuwen heen de welvaart yan ons land in sterke

mate afhankelijk is geweest van een intens economisch
contact met het buitenland (men denke bijv. aan den
handel en de scheepvaart), doch bovenal door het feit,
dat ons land gedurende de afgeloopen jaren het slacht-

offer is geworden van een duivelsche leegplundering en
vernieling en dat daarnaast de invoer van vele essentieele goederen ôf feitelijk onmogelijk was ôf door den bezetter

werd, verhinderd, is men algemeen de overtuiging toe-
gedaan, dat een hernieuwd, levendig economisch verkeer
tusschen een vrij Nederland en het buitenland een con-
ditio sine qua non is voor den materieelen wederopbouw

van ons land.
In het hierna volgende zal nu getracht worden binnen
het gestelde bestek aan één groep van de vraagstukken,
welke zich bij het scheppen van dit nieuwe verkeer zullen

voordoen, nl. de vraagstukken op, het gebied der deviezen-
politiek, enkéle algemeene beschouwingen te wijden.
Ten aanzien van de toèkomstige deviezenpolitiek meen
ik twee phasen te mogen onderscheiden.

Ii
4 Juli 1945

.ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23

‘l

-1

De eerste periode is die van een zeer groote invoer-

behoefte en een uiterst kleine exportcapaciteit. Deze
phase zal overgaan in een tweede, die dan voorloopig

‘als de blijvende zal dienen te worden aangemerkt; de
uitzonderlijke goederenhonger zal dan min of meer ge-
stild zijn en de betalingsbalans zal dan een voor Neder
land’s structuur normaal beeld moeten vertoonen.

Wij kunnen ons veilig ‘op het standpunt stellen, dat

zoowel in de eerste als voorloopig in de tweede phase de

economische toestand van ons land van dien aard zal

zijn, dat een straffe overheiçlsleiding, althans op vele
punten, niet ontbèerd zal kunnen worden. Wij laten

hierbij nog in het midden, in hoeverre, ook afgezien van
den economische’n toestand van een land, een geleide economie voor doelmatig zal worden gehouden.

Ongetwijfeld zal één van. de objecten van deze over-

heidsleiding de handel met het buitenland moeten zijn.

Zulks volgt reeds zonder meer uit het feit, dat een contrôle
op het goederenverkeer in het binnenland niet efficiënt

kan zijn, indien het goederenverkeer met het buitenland

wordt vrij gelaten.
Gedurende de eerste phase zal, naast deze contrôle op

den in- en uitvoer, zeer zeker een algemeene contrôle op
het’deviezenverkeer dienen te worden uitgeoefend, ten-

einde te bereikn, dat de beschikbare deviezen zoo nuttig
mogelijk worden aangewend.
Aangezien de loopende creditposten van onze betalings-
balans bij lange na niet toereikend zullen zijn om daarmede

de goederenbehoefte van ons land te kunnen bevredigen
zal men zijn toevlucht moeten nemen tot het opnemen
van leeningen in het buitenland of tot het te gelde maken

van een gedeelte van de Nederlandsche beleggingen in
het buitenland en van den Nederlandschen goudvoorraad,
of tot beide. Met het oog op de toekomst zal men hier-
mede evenwel niet verder mogen gaan dan strikt nood-
zakelijk is, zoodat de invoer
,
voorshands wel beperkt zal
dienen te worden tot de dringend noodzakelijke goederen.
Omtrent opvordering van buitenlândsche waarden, zij
in het algemeeri opgemerkt, dat dit ingrijpen in parti-
culiere eigendomsrechten in. i. slechts verantwoord is,
voorzoover vaststaat, dat alleen daardoor de nuttigste
aanwending van deze waarden kan worden bereikt.
Dit impliceert o. m., dat eën belangrijk deel van deze

.waarden in handen van bepaalde ondernemingen zal


moeten blijven, voorzoover zulks voor de uitoefening
van hun buitenlandsch bedrijf noodzakelijk zal zijn
1).

Verwacht men na de eerste phase vroeg of laat een
depressie, dan ligt bij de opvordering en realisatie van
buitenlandsche effecten een voorkeur voor aandeelen
boven vaste rentedragénde fondsen voor de hand. Van
aandeelen schommelt immers zoowel de waarde als het
rendement min of meer met de conjunctuur, terwijl juist
in een depressie onze betalingsbalans den steun van de
inkomsten op buitenldndsche beleggingen zal behoeven.
Anderzijds mag men niet uit het oog verliezen, dat een
verkoop van aandeelen op groote schaal tegen redelijken
prijs op korten termijn niet wel uitvoerbaar zal zijn.
Een ander punt, dat hier niet onvermeld mag blijven,
is de vergoeding van de – tegenwaarde der opgevorderde
beleggingen. Zou deze in geld geschieden, dan zou ceteris
paribus een gedeelte van de ,,zwevende koopkracht”
worden overgeheveld van de koopers ddr geïmporteerde
g6ederen naar de gwezen eigenaien der beleggingen:
tegenover een vermeerdering aan de. goederenzijde staat

dan een gelijkgebleven geldhoeveelheid. Daarentegen
levert financiering van de goederenimporten door middel

) Ook een opvordering van deviezen, alleen ter vereenvoudiging
van het deviezenbeheer en ter verkrijging van een grootere zeker-
heid tea aanzien van de naleving der deviezenbepalingen, lijkt mij
niet te rechtvaardigen. Deze beide doeleinden kunnen ook ver-
wezenlijkt worden door voor te schrijven, dat de buitenlandsche
ertecten in open bewaarneming hij een bankinstelling dienen te
worden gedeponeerd en dat de realiseerbare buitenlandsche vôr-
deringen voor rekening en risico van de rechthebbenden in de buiten-
landsche tegoeden van Nederlandsche bankinstellingen dienen-te
worden opgenomen.

van in het buitenland opgenomen leeningen een vermeer-

dering aan de goederenzijde en een.gelijke vermindering

aan de geldzijde op. Wil men hetzelfde resultaat bereiken ”
bij opvordering van beleggingen, dan zou de tegenwaard

bijv. in den vorm van niet-beleenbare staatsobligaties

aan de rechthebbenden dienen te worden uitgekeerd.
Men mag hartgrondig hopen, dat, na de eerste phase

van een excessief passieve handelsbalans, tot een spoe-

.dige afbraak van de deviezenbelemmeringen zal kunnen

worden overgegaan. Het valt intusschen zeer te betwij-

felen, of deze wensch vevuld zal

kunnen worden.
Zoolang immers geen duurzame stabiliteit in de inter-
nationale verhoudingen is bereikt, ial bij vrijheid ten
aanzien van het bëtalingsverkeer met het buitenland

steéds eeii aanzienlijk deel der internationale betalingen

uit zuivei speculatieve overwegingen geschieden. De

deviezenpositie van èen land’ zonder deviezencontrôle
zal dan voortdurend in ernstig gevaar kunnen worden

gebracht, louter en alleen, omdat de – rationeele’ of
irrationeele – verwachtingen, ten. aanzien van de toe- –

komstige waarde van een belegging in dat land, vergeleken

bij die van een belegging elders, tot groote kapitaalver-
schuivingen kunnen leiden.

Het wil-mij dan ook voorkomen, dat, zoolang de- eco-
nomische verhoudingen niet min of meer duurzaam tot
evenwicht zijn gekomen, mede in verband met de betrek-
kelijk geringe veerkracht van onze deviezenpositie, een
scherpe contrôle van het kapitaalverkeer met het buiten-

land noodzakelijk zal zijn. Het toepassen van indirecte
middelen, ter bestrijding van het euvel van kapitaaivlucht,

zal onder de gegeven omstandigheden ôf te weinig effect
sorteeren ôf de binnenlandsche economische en sociale

politiek frustreeren. Hier komt nog bij, dat het niet wel
denkbaar is, dat er vele landen zullen zijn, die reeds spoedig
het betalingsverkeër met het buitenland -volkomen vrij
zullen laten. Zou Nederland zulks desondanks wel doen,
dkn zal alleen al deze uitzonderingspositie een gevaarlijken
druk’ op onze valuta tengevolge kunnen hebben; Neder-
land zou dan als het ware als ,,deviezenpomp” voor de
deviezenarme landen fungeeren.

Mocht wèl tot een contrôle op het kapitaalverkeer
worden besloten, dan beseffe men, dat zulks noodzake-
lij kerwij ze een algémeene deviezenreglementeering im-

pliceert. Partieele deviezéncontrôle is immers volslagen
zinloos; de ongewenschte transacties zouden dan een-
voudig in een zoodanigen vorm wordén gegoten, dat
zij buiten de bepalingen zouden vallen.
Twijfel kan bestaan over de vraag, of de deviezen-
bepalingen nu ook ten aanzien van ieder land zullen moeten
gelden. Het zou voor ons land wellicht aantrekkelijk zijn
om zich met een of meer landen tot een economisch
,,blok” aaneen te sluiten, teneinde ‘de welvaart te ver-
grooten door eenkrachtiger positie tegenover de overige
landen en door intensiever verkeer onderling.

De meening wordt wel verkondigd, dat een van de
maatregelen om tot een zoodanige aaneensluiting te ge-
raken het herstellen van de vrijheid ten aanzien van het
onderling deviezenverkeer zou dienen te zijn. Aangezien dit jSunt niet van practisch belang ontbloot is en de mee-
– ningen hieromtrent verdeeld schijnen te zijn, zal ik hier
wat uitvoeriger op ingaan.

Vooreerst zij er op gewezen, d’at he herstellen van de
vrijheid van het deviezenverkeer tusschen twee landen
slechts dan de welvaart van deze landen kan vergroöten,
indien zonder die vrijheid bepaalde, voor de betrokkèn landen welvaartvergrootende, transacties niet tot stand
zouden kunnen komen. Nu valt het niet te miskennen,
dat een deviezenrégime altijd in zekere mate remmend
werkt’ op het verkeer met het buitenland, doch men mag niet voorbijzien, dat de contrôle in beginsel slechts dient
om ongewenschte transacties te verhinderen. Welke
transacties ongewenscht zijn, kan, in een stelsel van geleide
economie, slechts door de Overheid worden uitgemâakt.

r

24

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

, 4 Juli 1945

Besluiten nu ‘twee landen het’ onderling verkeer te

intensiveeren, dan vormt de deviezencontrôle daar geen

belemmering voor. Voor transacties tusschen deze landen
wordt dan eenvoudig in ruimere mate dan voorheen ver-

‘gunning verleend. Ja, maar als men nu van oordeel i,

dat. voor a
ll
e
transacties tusschen deze twee landen ver:

gunning .dient te worden verleend, kan men dan niet

beter het vrije betalingsverkeer herstellen? Het schijnt

voor de hand te liggen om op deze vraag een bevestigend
antwoord . te geven. Een waarschuwend woord is hier

echter wel op zijn jiaats:’
In verband met het feit, dat de deviezenbepalingen ten
opzichte van de overige landen wel zouden blijven gelden,
kan de beoogde vrijheid in beginsel s1ehts een beperkt

karakter dragen; zij zal slechts’ betrekking kunnen hebben
op die betalingen, welke. niet geschieden voor rekening

van ingezetenen van een dér overige larden en welke voort-

vloeien uit transacties, die voldoen aan den nationaliteits-

eisch, zooals wij dien bij een clearing kennen
2).

Nu zijn er ook tegen deze beperkte vrijheid nog een

tweet’al bezwaren aan te voeren.

10.
De. voor land A ongewenschte transacties zullen

zich bij voorkeur via land B afwikkelen. De contrôle
berust dan practisch uitsluitend bij B, welke contrôle,
in verband met het feit, dat de transacties voor B zelf

eerder voordeelig dan nadeelig zullen zijn,, naar alle

waarschijnlijkheid niet voldoende efficiënt zal blijken.

2°. Nauwe economische samenwerking tusschen twee

landen sluit op.zich zèlf nog niet het gevaar van specu-

latieve kapitaalverplaatsingen uit. Zoolang dit gevaar
bestaat, geldt hier hetzelfde, als hierboven ten aanzien
van de wenschelijkheid van een algemeene deviezen-

contrôle werd opgemerkt.

Voor de goede orde vermeld ik hierbij nog, dat het

bovenstaande geen toepassing vindt op de verhouding
tusschen – Nederland en de Overzeesche gebiedsdeelen,
aangezien tusschen deze gebieden een duurzame staats-

rechtelijke en economische band bestaat. De daarmede
samenhangende vraagstukken zijn thans helaas nog niet

vail actueel belang en behooren te dezer plaatse dus eigen-
lijk buiten beschouwing te blijven. Het lijkt mij echter

niet ondienstig om reeds ‘thans de aandacht te vestigen
op de vraag, in hoeverre te zijner tijd de monetaire eenheid

van Nederland en de Overzeesche Geweten hersteld dient
te worden. Van een eenigszins volledig overzicht van
de factoren, die ‘bij de beiiordeeling , van dit vraagstuk
een rol kunnen spelen, is thans nog gein sprake, doch

een voorloopige ornlijning van het probleem is toch

wel mogelijk.
Het lijkt mij zeer zeker denkbaar, dat met name Ne-

derlandsch-Indië in de toekomst een eigen deviezen-
régi’me zal voeren, echter met dien verstande, dat de
Nederlandsch- Indische leeningen onder garantie van dan
Nederlandschen Staat mede in Nederlandsche guldens’
betaalbaar zullen dienen te worden gesteld.
De voorstanders van een,schêiding van deviezengebied

zullen er op kunnen wijzen, dat Neclerlandsch-Indië,
afgezien van de overheidsfinanciering, getoond heeft economisch een geheel zelfstandig bestaan te kunnen

leiden en dat een gescheiden binnenlandsche economische
politiek zich bezwaarlijk met een eenheid van deviezen-
gebied verdraagt. Hiertegenover kandoor de voorstanders
van ‘een eenheid van deviézengebied niet alleen op psy-
choloische argumenten een beroep worden gedaan, doch

kan tevens worden opgemerkt, dat het verschil in struc-
tuur tusschen Moederland en Overzeesche ‘gebiedsdeelen
waarschijnlijk er toe zal bijdragen, dat eenerzijds het

overigens gescheiden binnenlandsch economisch beleid

geen ernstige storingen teweeg zal brengen en anderzijds

‘)
Ik moge hieromtrent 1.erwijzen naar mijn artikelen ,,te grenzen
van clé clearing” en ,,De clearing en het kapitaal- en verzekerings-
verkeer” in ,,E.-S.B.” van 10, reep. 17 Februari 1943.

het evenwicht in de betalingsbalans met de overige landen

gemakkelijker zal kunnen worden gehandhaafd.

Zou tot een monetaire eenheid met de Overzeesche ge-
biedsdeelen van het Koninkrijk worden besloten, dtn zou
ook weer, het oude vraagstuk van de munteenheid onder

het pog worden gezien; dit is evenwel noch essentieel,
noch acui.it.

Bij de practische toepassing der deviezenbepalingen zal

ernaar gestreefd dienen te worden, het normale verkeer

zoo min mogelijk stagnatie te doen ondervinden. Dit

streven zal zich niet alleen kunnen uiten door het ver-

eenen van vèrstrekkende algemeene vergunningen aan
ondernemingen met een omvangrijk buitenlandsch bedrijf,
,doch tevens ware wellicht te overwegen om het verleenen

van vergunningen binnen zekere grenzen aan bepaalde

bankinstellingen te delegeeren.

Het wil mij voorkomen, dat er voor Nederland geen

aanleiding bestaat, zich niet aan te sluiten bij een valuta.

overeenkomst, zooals die op de Conferentie van Bretton
Woods voorloopig werd vasLgesteld. Deze overeenkomst

laat de landen immers voorshands een aanzienlijke mate

van vfijheid ten aanzien van de regeling van het de’viezen-

verkeer. Ik kan hier gevoegelijk de’vraag buiten beschou-
wing laten, of de stabilisatie der internationale econo-

‘mische betrekkingen niet veeleer op andere wijze dan
door een dergelijke valuta-overeenkomst dient te worden

nagestreefd. Hoofdzaak is, dat,van Nederlandsch stand-
punt bezien, een beperkte bovenstatelijke bemoeienis

met de monetaire gestie der afzonderlijke landen een stap

in de goede richting beteekent.
Meer oppositie zal liet in Londen tusschen de Regee-

ringen van België, Luxemburg en Nederland afgesloten

monetaire verdrag ontmoeten. Indien ik goed ben ‘in-
gelicht, impliceert het niet een opheffing yan de
deviezengrens tusschen de betrokken landen. Op grond

van de hierboven te dezer zake ontwikkelde argumenten;
kan met dit laatste worden ingestemd. Aangezien echter

de bepalingen zelf een eenheid van deviezengebied sugge-

reeren, lijkt het mij beter. een nadere bespreking van de
mérites van het verdrag hier achterwege te laten en ons

oordeel op te schorten, totdat van officieele zijde de

noodige gegevens zijn verstrekt.
Wel kan hier, in dit verband, de algemeene vraag wor-
den gesteld, of het betalingsverkeer, zoowel met België als met de overige landen van het continent, zich voors

hânds niet via een cle’aring zal dienen af te wikkelen.
Hoewel een clearing altijd het gevaar van wachtter-
mijnen in zich draagt,’taat daar het voordeel tegenover,
dat alle betalingen via één instituut worden geleid,’ het-
geen’ de overzichtelijkheid en de contrôle aanmerkelijk
vereenvoudigt. Bovendien biedt een clearingregeling dit
belangrijke voordeel, dat, zoodra er betalingen ten gunste

van het buitenland hebben plaats gevonden, de zeker-
heid bestaat, dat ook de crediteuren van dit buitenland
betaling zullen verkrijgen, een factor, welke, ten aanzien
van landen met een slechte betlingsmentaliteit, van niet

te onderschatten belang is.
Voorzoover tot een clearingregeling zal worden be-
sloten, zal met de landen, waarmede gedurende de oorlogs-

jaren clearingverkeer heeft bestaan, zoo spoedig mogelijk
tot overeenstemming dienen te worden geraakt omtrent
de door de gewijzigde omstandigheden noodzakelijk

geworden wijzigingen in de regelingen. Waarschijnlijk
zal ‘daarbij noj wel gediscussieerd moeten worden over
de vraag, of de centrale clearing via Berlijn resulteerde in
vorderingen op Duitschland, dan wel in vorderingen en

schulden van de erbij aangesloten landen. Hèt standpunt van Nederland zal hierbij bezwaar1ijl een ander kunnen
zijn dan dat, hetwelk uit den tekst der regelingen valt af
te leiden, nl. dat van onderlinge vorderingen en schulden
van de deelnemende landen geen sprake is.

4 Juli 1945

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25

-15

De vaststelling van de nieuwe koersen van verrekening

zal in vele gevallen ‘verre van eenvoudig zijn. 1-let beste

is wellicht zich meer op een goede regeling nopens even-
tueele wijzigingen van den clearingkoers te bezinnën,

dan ‘een bepaalden koers voor langen tijd te willen
fixeeren.

• Nog moeilijker is het koersvraagstuk uiteraard ten

aanzien’van die landen, waarmede het contact jarenlang

verbroken is geweest. A fortiori geldt hier dan ook, dat
men zich ervan bewust
zal
dienen te zijn, dat de koers,
dien men thans als juist aanmerkt, wellicht binnen af-

zienbaren tijd onjuist ‘zal blijken te zijn.

• Teneinde den ruilvoet in den eersten tijd van alge-
meenen goederenhonger zoo guntig mogelijk te doen

zijn, zullen wellicht vele landen in de,eerste phase streven

naar een zoo hoog mogelijken koers van de eigen valuta.

T. a. ‘v. den gulden lijkt mij vôor dit streven geen aan-

leiding te bestaan. Onze goederenimport zal immers

voorshands vrijwel niet met goederen en diensten, doch

met devieen dienen te worden betaald; van, eén ruil

zal dus geen sprake zijn. Aangezien een te hooge koers
op den duur tot deflationistische maatregelen of tot export-
subsidieering kan dwingen en het niet zeker is, dat te

zijner tijd een depi’eciatie van de eigen valuta zonder re-
presailles van het buitenland mogelijk zal zijn, wil het
mij voorkomen, dat er van meet af aan voor gewaakt za)
dienen te worden, dat de guldenskoers niet uitkomt boven
de vage lijn der koopkrachtpariteit.

Het lijkt mij niet noodig om hier uitvoerig in te
gaan op de maatregelen, inzake de behandeling
van binnenlandsche waarden, welke tijdens den bezettings-
• tijd ons land naar of via Duitschland hebben verlaten.

Het is duidelijk, dat eenerzijds verhindérd dient te worden,
dat deze waarden onder zoodanige omstandigheden- re-
patrieeren, dat daardoor onze betalingsbalans op eeniger-
• lei wijze wordt belast en dat anderzijds de bona fide houder, wiens claiminternationaal wordt erkend, be-‘
schermd dient te worden: De betreffende maatregelen
zullen ongetwijfeld er toefl leiden, dat zonder veel

moeite veel kaf van het koren zal worden gescheiden. Het is te hopen, dat ook het buitenland bij de contrôle
een helpende hand zal bieden. Al te veel ‘Illusies zal men
zich daarover echter niet mogen maken, aangezien men
nu eenmaal niet van ieder land ter wereld mag verwachten;
dat het behulpzkam zal zijn bij een maatregel, die uit-

sluitend het Nederlandsch belang raakt, teminder, daar
het belang van het controleerende buitenland in dezen
in het algemeen lijnrecht tegenover het Nederlandsche
staat. Het zwaartepint van de contrôle zal dus, hoe dan
ook, in ons land dienen te berusten. Wij mogen evenwel
vertrouwen, dat deze contrôle in de practijk afdoende
zal blijken te zijn.
Jhr. Mr. E. W/VAN LENNEP.

FISCALE MOGELIJKHEDEN.

Een herziening vn ons belastingstelsel ligt Voor de hand.
Vele redenen zijn hiervoor aan te voeren, die wij hier
eerst kort doen volgen. In de eerste plaats is de internatio-nale positie van Nederland gewijzigd. Ten tweede moeten
consequenties van de bezetting worden verwijderd en
wel, doordat –
bij het uitvaardigen van nieuwe belastingerorde-
ningen de statsrechtelijke structuur van Nederland
door den bezetter is verontachtzaamd;
de tegenwoordige belastingen een sterken Duitschen
inslag vertoonen, waarbij weliswaar verschillende• be-palingen technische verbeteringen van onze wetgeving
vormen, doch andere bepalingen niet overeenkomen met

Nederlandsche opvattingen.
Van geheel anderen aard, doch even dringend, is de
noodzaak van heffingen voor één keer wegens den te
grooten last, dpor de enorme overheidsschuld van alle

schakeering gelegd op ons natioiiale product, terwijl

daarnaast staat de wenschelijkheid van doelbewuste her-

ziening van ons normale belastingstelsel voor de naaste

toekomst.

iVederlands internationale positie.

Eén van de factoren, die voor een spoedige herziening

pleiten, is Nederlands internationale positie.

Sedert 23 Mei – datum, waarop de Nederlandsche Re-

geering haar zetel weer te ‘s-Gravenhage heeft gevestigd –
zijn de douane-unie en het monetaire accoord met België

.voorloopig in werking getreden, in afwachting van de
ratificatie door den gewonen wetgever. Met de mogelijk-

heid, dat beide
,
landen tot ratificatie zullen overgaan,
dient, gelet op de internationale verhoudingen, ernstig;

rekening te worden geho.uden. Nu beteekent het monetaire
accoord niet, dat er tusschen de Be1gisch-Luxenburgsche
economische unie’) en Nederland geen deviezengrens

meer zal bestaan. Nochtans zal de samenwerking tusschen

Nederland en zijn Zuiderburen . slechts dan duurzaam
kunnen zijn, indien de beide gebieden op tal van punten
naar elkander toegroeien. Dit zal, onder,
meer, het geval
moeten zijn op het fiscale terrein. En zulks niet alleen –

en misschien niet eens in de. eerste plaats —op het terrein
van de belastingen, welke
rechtstreeks
invloed hebben
op den kostprijs van de productie, ‘doch stellig ook op het
terrein van de belastingen,welke de winsten qn bedrijven
tot maatstaf hebben: Immers, deze belastingen zijn van
invloed op de vestigingsplats var ondernemingeif, zoowel
wat de hoofdleiding betreft als wat den zetel van het

voortbrengingsproces betreft. Ook het tiisschenschu.iven
van in het andere land zetelende dochterondernemingen
en het voeren van een door fiscale overwegingen ingegeveii
dividendpolitiek tusschen dochter- en moeder-nv. behooren
tot datgene, wat verwacht kan worden bij een uiteen-
loopende wetgeving en practijk t.a.v. belastingen naar
de winst. Dit geldt reeds, indien tusschen de bij de zaak
betrokkén landen geen tolunie of muntaccoord bestdat.
1-loeveel te meer zal het zich doen gelden tusschen landen,
welker grens slechts in geringe mate als economische
omheining fungeert! 1-let moet natuurlijk uitgesloten zijn,
dat de beide landen elkaar in fiscaal opzicht gaan onder-
bieden. Wie verwa’ehten moet, dat zijn verdragspartner een verdrag stelselmatig zal misbruiken om voordeelen
te behalen ten koste van zijn medecontractant, kan
beter geen verdrag sluiten. Een wederzijds loyale uitvoering
– ook naar den geest – van verdragen als de onderhavige
• is slechts mogelijk, indien gêlijkheid vai het saldo van
voordeelen en lasten voor het bedrijfsleven in beide landen
ten naastenbij gelijk is
of althans binnen afzienbaren tijd,
zal zijn.
-.
Het is çlus, wenschelijk, dat er
spoedig, concrete plannen
met ‘betrekking tot het Nederlandsche belastingstelsel tot
stand komen, doch dat deze – vooral in verband met den
toestand en de groote taak van de fiscale apparatuur –
trapsgewijze n’o,den ih,ge9oerd.
Wat betreft het tempo., van het o,pstéllen en aanvaarden
van een plan dient Nederland zich goed voor oogen te
hnijden, dat België zooyeel eerder bevrijd is geworden dan Nederland en âns dus in zijn tijd, tot voorbereiding vooruit
is. Werkt men in Nederland niet snel, dan kan de situatie
er gemakkelijk toe leiden, dat Nederland zich zal hebben
aan te sluiten hij hetgeen
België
doet. Nu, kan datgene,
wat België doet, uiteraard uitnemend zijn, zelfs voor België
en Nederland beide, doch het ‘is, ook anders denkbaar.
Bovendien is het de vraag, of datgene,wat ons bij te tragen
arbeid zou worden opgelegd do6r de feiten, door het Neder-
landsche volk innerlijk aanvaard zou worden,, en of men
in België er wel op gesteld zou zijn, alleen de verantwoorde-
lijkheid te dragen voor het resultaat van eesi enkel op tijds-
voorsprong berustend leiderschap op fiscaal gebied.

‘) Gemakshalve schrijf ik in het vervolg steeds kortweg ,,Belgi’

26

EdONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli1945

Leiderschap – indien het er al zijn moet – dient te

berusten op door den geleide erkende superioriteit op het

gebied, waarop geleid wordt. Het is maar het beste, dat

men zoowel in Nederland als in België aan den slag gaat,
bij het rhaken vân zijn plannen het oog richtend 10 op

de wenschelijkheid van een zoo breed mogelijke West-

Europeesche samenwerking; ‘ op den eigen volksaard; en
30
op de eigen binnenlandsche staatsrechtelijke structuur.
Daarna kunnen beide partijen overleg plegen – hetzij

officieel, hetzij officieus – over een synthese. Het •is

waarschijnlijk, dat in het dan ingetreden stadium ‘de
mogelijkheden’ en grenzen vai – een West-Europeesche

samenwerking zich duidelijker afteekenen, dan thans het

geval is, en dat ook andere landen in het overleg zullén

zijn Jngeschakeld. In dit geval zou het een voordeel zijn,

indien Nederland en België in denkbeelden overeenstemden.

Een belangrijke vraag, welker beantwoording buiten het
kader van dit artikel zou vallen, is, of het soms het beste

zou zijn, indien beide landen zich van meet af aan instelden

op nauwere economische banden met Groot-Brittannië.

Voor de naaste toekomst schijnt het voor Nederland

zaak, het maken van de plannen op te dragen aan niet
al te veel personen, die bij het vervullen van hun taak
open .staan voor contact met andere deskundigen, belang-

stellenden en belanghebbenden, die niet in staat zijn het

– grootste deel van hun tijd aan deze moeilijke materie te

wijden.

Nederlands staatsrechtelijke structuur:

Bedriegen de teekenen niet, dan zal onze staatsrechte-

lijke structuur zich bewegen in deze richting, dat een
belangrijke’plaats zal worden ingeruimd aan het beginsel,
dat er redelijkerwijs geen vrijheid zonder verantwoorde-
lijkheid en geen verantwoordelijkheid zonder vrijhei’d
,

kan bestaan. Daar, waar men verantwoordelijkheid legt

op de schouders van hen, die geen vrijheid van beslissen
hebben, ligt de bijl aan den wortel van den boom der vrij-

heid. Daar, waar men vrijheid opeischt zond’er de’ verant-

woordelijkheid voor eigen beslissingen en daden te kunnen

of te willen dragen, is hetzelfde het geval. Geen volle ont-
plooiing van de menschelijke persoonlijkheid is denkbaar,
zgnder dat de mogelijkheid bestaat tot het dragen van

verantwoordelijkheid naar de mate van ieders inzicht
en van ieders overige verworvenheden en gaven. Deze
verantwoordelijkheid kan
,
in onze samengestelde maat-
schappij veelal slechts bestaan in het dragen van ethische

verantwoordelijkheid voor de. keuze van openlijk
verantwoordelijke ‘vertrouwensmannen, die men kiest
uit hoofde van hun karakter, beginseleli en kundigheden.
Indien hiermede geformuleerd is, wat in staatkundig

opzicht algemeene volksovertuiging ‘is
9
is te verwachten,
dat ernstlg zal worden gestreefd naar gemeentelijke auto-
nomie op elk terrein, waarop de te nemen beslissingen
niet te onoverzichtelijk in haar gevolgen zijn of waarop
de belangstelling van het publiek van localen aard is.
Geen ware autonomie zonder financieele verantwoorde-
lijkheid. Op het gebied van het gemeentebestuur wil dit
zeggen, dat het gemeentelijke béleid zich moet weerspiege-
len in den gemeentelijken belastingdruk: Anderzijds
moeten de gemeentelijke uitgaven, die onafhankelijk zijn
(althans behooren te zijn) van het plaatselijke beleid,

zich niet in den gemeentelijken belastingdruk weer-
spiegelen. Deze laatste stélregel is overigens de grond-
gedachte’van de bepalingen, welke v66r 1940 de financieele
verhouding tusschen Rijk en gemeenten beheerschten.
Ik laat hier in het midden, of het soms beter ware, tal van
taken, welke thans op de gemeentebesturen rusten (bijv.

zorg voor het bevolkingsr’egister, maatschappelijk hulp-
betoon en lager onderwijs), te doen overgaan op locale
rijksbureaux, teneinde de gemeentelijke apparatuur en
het gemeentelijk financiewezen overzichtelijker te maken.
Eisch is echter, dat de gemeenten een belastingterrein
hebben, dat voldoende oppervlak heeft en voldoende

gediffere’ntieerd is om het typisch gemeentelijke beleid

te kunnen weerspiegelen.

.

Aan dezen ejsch voldoet de situatie in Nederland than

minder dan ooit. Mogelijkheid tot verhooging of verlaging

van belastingen hebben de gemeenten alleen bij de volgende
van beteekenis zijnde belastingen:
de opcenten op de grondbelasting,

dé ‘stiaatbelasting,

de ondernemingsbelasting, voorzoover deze niet

aan het gemeentefonds ten goede komt, en

de opcenten op de personeele belasting.

In deze, vier belastingen dragen echter, beide groepen
van de bevolking niet of niet op voor haarzelf bespeurbare,

wijze, hij. Ditis fout, al moge het verdedigbaar, zijn in

een land, dat nationaal-socialistisch wordt’ geregeerd.

Maar zelfs in het Duitschland van vöér den oorlog oordeelde

men zulk een financieele basis te smal. De ,,Bürgersteuer”,

een soort . gemeentelijke inkomstenbelasting, maakte in
Duitschiand deel uit van de rekbar.e gemeentelijke be-

lastingen. Zij werd echter tijdens den oorlog afgeschaft,

ter vereenvoudiging van het administratieve apparaat.

Zooals bekend, hadden wij hier te lande vÔör 1941 als
bron van rekbare gemeentelijke inkomsten de opcenten

op de gemeentefondsbelasting. Zij waren gedoemd .te
verdwijnen bij het invoeren van de loonbelasting als

voorheffing

OP de algemeene (rijks-)inkomstenbelasting,

naar Duitsch model geheven. Zoolang men er op staat,

de breede massa vai de loontrekkers niet aan te slaan in de inkomstenbelasting – administratief beschouwd

zijn hier geweldige voordeelen aan verbonden -, zijn ‘aan

ongelijke belastingtarieven in de onderscheidene gemeenten
zeer groote bezwaren verbonden, niet in de laatste plaats
voor de werkgevers. Acht men deze bezwaren onoverkome-

lijk, dan komt men terecht ôf hij een gemeentelijke in-

komstenbelasting, waarin ookde breede massa van de
loontrekkers hoofd voor hoofd wordt aangeslagen, ôf bij
een prijsgeven van het deilkbeeld eener gemeentelijke

inkomstenbelasting, de meest gezonde financieele basis

voor de gemeentelijke autonomie. Plaatselijke accijnzen

op gas, electriciteit en wellicht ook, op water, gekleed in den vorm van eigen tarieven of van bijslagen op de provinciale tarieven, moeten dan de plaats van’ de ge-

meentelijke inkomstenbelasting innemen. Het is van vÔÔr 1929 bekend, dat te groote verschillen
in tarieven van gemeentelijke belastin’gen in naburige
gemeenten tot onhoudbare en zichzelf steeds verergerende

toestanden leiden. Limiteering naar boven is noodig en
daarmede èf taakbeperking, ?f rijksuitkeering, of beide.
Hiermede is de vinger gelegd op een aantal uiterst
nijpende vraagstukken, die ondanks hun ingewikkeldheid

vragen om een oplossing op korten termijn. Het is daarom
wenschelijk, bij een herziening van het belastingstelsel
in’ de eerste ‘plaats plannen te maken met.betrekking tot
de belastingen, bij welker plaatselijke opbrengst de ge-
meenten belang hebben of belang zouden kunnen krijgen.

De Duitsche inslag in ons tegenwoordige fiscale bestel.

Een verstandig v&lk leert 66k van zijn’ vijandi, en
niet alleen door datgene na te laten, wat elders ver-
keerd gebeurt. De omstandigheid, dat een bepaalde maat-regel hier tijdens den bezettingstijd is geïmporteerd, moet
dus op zichzelve voor ons nog niet leiden tot het uit-
bannen ervan. Het is trouwens denkbaar, dat zulk een
maatregel ook zonder oorlog met J)uitschland hier te
lande getroffen zou
zijn,
of dat hij ons gedicteerd wordt
door de tôtaliteit van den strijd Legen het wèlvaarts-
tekort, dat ontstaan is door alles, wat sinds 9 Mei 1940 hier te lande geschied is.
Anderzijds noopt deae totale strijd ons tot het criLisch
bezien van onze geheele beltstingwetgeving, en niet alleen
tot het geïmporteerde gedeelte ervan. Dit neemt niet weg,
dat het
zijn
nut heeft, een oogeoblik stil te staan hij
de motieven van den bezetter, zoowel als bij de mo-
tieven van hen, die zich tijdens de bezetting steeds ainb-

S9

Y’

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEUCHTEN

27

tenaren van de Koninklijke Nederlandsche Regecring zijn
blijven gevoelen en wier ambtsplicht het was, tijdens de
bezetting zooveel mogelijk op te komen voor do inzichten,
rechten en belangen van de Nederlandsche’ bevolking,
totdat geweten of eer hen tot hèengaan zouden lopen.
Krachtens het volkenrecht heeft de bezetter het recht, self, afzonderlijke belastingen te heffen tot dekking van
de bezettirigskosten. Hij heeft Van dat recht geen gebruik,
gemaakt, doch heeft er •de voorkeur aan gegeven, de
gewone belastingen productiever te doen maken. Ten
dccle
zal
dit zijn ingegeven door het voôrnemen
koit vôôr het heengaari van Mr. Trip aan deren ken-
baar gemaakt – om de bezettingskosten op een schan-
dalige wijze te gaan berekenen. Maar in hoofdzaak sproot
die voorkeur voort uit het juiste inzicht, dat het ver-
keerd was, in een lanst twee belastinigstelsels naast
elkaar te doen werken. Deze beide motieven hebben, voor-
zoover ik kan nagaan, ook in België en in het bezette
Frankrijk gegolden. Een derde motief gold alleen in Neder-
land. Ons land genoot namelijk de twijfelachtige eer,
door den vijand le worden gebruikt als proeflaboratorium voor een vèr doorgevoerde ,,Grosswirtschaftsrausnpolitik
im Rahn

ien von Dc’utschiainds Führungsanspruch in
Europa”
2)

Dat zulk een laboratoriumproef, genomen onder be-
zettingsomstandigheden, vrijwel geen waarde heeft, kon
slechts aan liedeti van nazi-Duitsche mentaliteit ontgaan.
Het is hier niet de plaats om stil te staan bij cle ver-
schillen, welke, ondanks het Duitsche streven naar con-
corciantie
3),
in cle fiscale en andere economische politink
tusschen Nederland en Duitschiand rijn blijven bestaan.
Wel is er reden om erop te wijzen, dat dit streiv’eni zoek
ver moest gaan als gevolg van de aanvankelijk nog slechts
voorgenomen en in dec ioop van 1941 verwerkeljkte
opheffing, niet enkel van de douanegrens met Duitsch-
land, doch ook van de deviezengrens met dat land. Wat
cle douanegrens betreft, was die opheffing geen volledige:
zij had voor

Nederland enkel betrekking op goederei
van Duitschen oorsprong en voor Duitschland op goede-
ren van Ned.erlandschen oorsprong. Goederen uit andere
landen, inelke )hier werden ingevoerd, vielen (tenzij de
invoer door 6f vanwege de Duitsche weermacht plaats
vond) derhalve onder de werking van het Nederland-
sche tarief van invoerrechten. Dat dit tarief, ondanks het Duitsche verlangen, nimmer verduitscht is, is te danken,
behalve aan de sabotage van Nederlandsche ambtenaren,
aan de omstandigheid, dat de belastbare invoeren z66
gering waren, dat de verduitsching van weinig practisch
belang was. – –
In do lijn van het wegvageri van deiriezen; en douane-
grens lag ook de verduitsching van do omzetbelasting.
Het Nederlandsche stelsel van ,,eenmalige heffing” (wet
van 1933) is vervarlgen doôr het ovorigere niet typisch
Duitsche ,,,cascad,estelsel”. Bij ‘dit, laatste stelsel werkt
de betaling van omzetbelasting in eenige schakel van
het productieproces in het algemeen niet bevrijdend voor
,

de volgende schakels althans niet tot het beloop van
de door eerstbedoelde schakel voldane omzetbelasting. Evenals in Duitschland, moesten diensten (voorzoover
verricht door ondernemingen en beoefenaars van Vrije
beroepen) in
de
omzetbelasting betrokken worden. Dit,
belasten van diensten is overigens onder het cascadn-
stelsel een eenvoudiger zaak dan onciet- het systeem,
van ,,éénmalige heffing”, al is ook hij dit laatste stelsel
hot belasten van diensten geenszins uitgesloten – Ge-
lijkheid van tarieven cci irtgenieuse bepalingen betreffende
de behandeling van in- en uitvoer v.n goederen – en dien-
sten brachten teweeg, dat Nederland en het Duitscho
douanegebied samen als één ,,’omzetbelastinggbiea” kon-
den gelden.

Op het belangrijke gebied van de’ accijnzen is
ri
afgezien van verhooging van taeven — minder véran-
derd.
Dot
wetgeving inzake ‘de accijnzen op. suiker,’ tabak,

) Ik houdniet ‘van’ Duitstli en vraag dun lezer- veroOtichuldi-ging voor het gebruik van’deze
aal
in dit opstel; Doch in het
Nederlandich kornt’de verwatenheid van de uitdrukking niet zoo
goed tot haar – recht.’

) Ik bezig dit woord hier, om’la,t ook de gedragslijn, ielke bij
de wetgeving in d,e o er,eesche gebtedsdeelen vIn ons ge
meenebést 6f’
‘1940
‘vCcil – gelgd beh’derscht wed dor “een
gelijksoorti bekinsel, dat

in
don
reel ‘fordt aangeduid als ,,con-
cordantie-beginsej”.

– – 1 £1′ ‘ –

R. –

.

i,i

,,ITI

– -:

gedistilleerd
en
bier, ondervond den invloed van de ho-‘
zetting slechts in cle tarieven. De.., accijns op het ge-
slacht (rundvleeschaccijns) is voor qnbepaaiden tijd buiten
werking gesteld. De accijns op wijn is vervangen door
– een invoerrecht. Een nieuwe accijns op mousseerende
wij-
nen (bijzondere wijiibelas’ting) is ingevoerd. Doordat tussehen
Nederland en Duitschlan.d een ,,accijnsgrens” bleef
be-

staan, – hadden de accijnzen, évenals voorheen, vrijwel
een invloed op’ het peil van de ‘vederzijdsche export-
pr47en.
De afschaffing van de rijwi-elbelasting werd ingegeven
door motieven, welke niet op het terrein van de econo-
mische politiek ]agen.
Op het terrein van de ,,Grossraampolitik” lagen wel
de invoering van de ondernemingsbelasting (met haar beide grondslagen ,, belastbare bed.rijfsopbrengst” en ,,heiastbaar
bodrijfskapitdal”) en van de ,,vereveningsheffing”. Belde
worden tot do ,,koslenbelastingein” gerekend, en men
wilde gelijkheid van concurrentievoorwaardea van onder-
nemers-, die in Nederland produceeren, met onde.rnemers
die in Duitschland produceeren. Merkwaardig in dit op-
zicht is de vereveningskeffing, een belasting, die in
Duitschland niet bestond, doch bestemd was tin vereffening
van het beweerde verschil in sociale lasten tusschen
Ne-

derland -en Duitschland.
Zij
wordt proportion.eel geheven
van werkgevers naar den maatstaf van het verloonde
bedrag (huiselijke diensten oa. zijn vrij), tot eed. poecn-
lage van
41/
9
. Zij werd door sommigen gehouden voor
een bestemmingsheffing

ter financiering van verhoogde uit-
keeringen aan trekkers van bepaalde sociale renten. Doch –
zij was dit niet: de opbrengst van circa 90 mill.ioen1 –
per jaar kwam onder de atgemeene middeln terecht en
cle gelijktijdige verhooginig van uitgaven op ‘sociaal gebied
beliep slechts ten naasien hij ecn vierde van de verhoogin.g
aan inkomsten. ,
Wat betreft de blastingen, geheven krachtens de suc-
cessiewet, de registratiewet en de zegelwet; -bleef de bezet-
tingsinvloed beperkt, tot – veranderingen in tariéve’n. Deze
veranderingen waren van zuiver fisealen aard en maakten
geen deel uit van
de
concordantie-politiek. – ‘ –
Den- sterksten Duitschen invloed treffen wij aan bij de
inkomstenbeiaitink met haar voorheffingeri (loonhelas-
ting en dividendbelasting, .de v-ermogensbelast.ing van
natuurlijke personen (hier echter alleen wat betreft den
helastingvrij-eri aftrek en het tarief), de vennoQtschapsbelas-
ting (met haar voorheffing, de dividenclbelasting, wegens
door, het belastingplichtige lichaam genoten dividenden) en de v-ermog-ensbelasting van lichamen. Hier heeft het denk-‘
beeld voorgezeten, dat de beide landen voortaan practisich als
één geheel zouden moeten worden beschouwd door den-
gene, die, als -eventueel belastinhetaier, beslissingen zou
hebben t nemen,
1.0v.
vestigrngsplaats, deelnemingen, –
geldhelegging, ‘woonplaats eil.m. Zelfs -moest de gelijk-
held Van systeem (oct ten dccle ook- van tarief) met
betrekking, tot de loonbelasting de verplaatsbaarheid van
arbeidskrachten tusschen de heide landen bevorderen, zoo
verldaarck- men van Duitsche zijde in 1940 of begin
1941, toen van een ,,totale oorlogsinspanning” nog geen
sprake was. Merkwaardig is, dat volgens dit algemeene
gezichtspunl wel vara Nederland werd geëischt, dat het cle D-uitsche ,,Kapitaleriragsteuer” op. eljkeii – voet als t
de Nederlandsche dividenclhelasting -als voorheffing
er
rekende, doch aat men in Duitsehland – do overeenkom-
stige geiijlcslelling, voorzoover mij – bekend .is, ‘nooit hèefl
voorgeschrev-en.,Wilde Duitschland- he,,deelnemen .j Nedér-
landscije ond-ernerningen toch’ eigenlijk niet: aanmoedigen,
omdat men liever goe:leren dan effecten uit Nederland
importeerde? – Hoewel. hot Belgische – belas-tingrecht t tij-
dens- do, bezetting vrijwel niet vercluitscht is,, is ‘daar
toch; de ,5livïdcnclhdlasting naar Duitsch en bezet-Neder-
-landsc,h,
,
model

q

– jingo oerd.Ook, daar moest .-deze belasting
precies 150/o bedragemi: niet minder, maar ook—niet
meer. -Op ‘.gelijkstel.linlg.an Belgische’i,en Nederlandsche
dividencibelasting :is van Duitsche-
-.zijde, .voorzoo’er mij
bekend is,- nooit oinngedrongen.”

.’ — –

Het Departement van Pmnancien in het heictte Ve-
derlandsche gebmed,,stond oor 700veel bel hoofdbestuui
an do belastingen
1
betieft
1
niet onder NSB in’, bed ho
jialve, – na
1
het
1
aftreden van.iMr:.,: L. J. A: Trip als
1

.Secretaris-Geueraal, ‘,,wat de

personeelszaken betreft. Da
;fiscaie-wotgeving; stond eèrst, wat’ de ‘
u
it
er
Iijk
e
verant-
voordelijkheid betreft, onder Mr. Trip, daarna” onder den

28

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 1945

tegen wil »en dank tot waaremend secretaris-generamI ge
hombardeerden direcleur-géneraal der belastingen., H. Post-
ma. De onder Trip en Postma werkende ,ambtenaren,
die met wetgevenden arbeid belast waren, hebben, zij
het niet steeds met succes, gestreefd naa drie dingen.
In de eerste plaats waren zij verplicht, mede te werken
aan het bestrijden van het infiatiegevaar. Was dit voor
de Duitschers een zaak van prestige, voor het Neder-.landsohe volk was dit een belang van de eerste orde.
In ‘de ,tweede plaats streetden, deze ambtenaren erivar,
de verdeeling van den belastingdruk zon min mogelijk onrechtvaardig te doen geschieden. In ‘de derde plaats
werd gepoogd, maatregelen te voorkonien welke na de
bevrijding niet meer ,,terug te draaien” zouden zijn, indien
de wetgever dit zou willen. Eigenlijk lag het bestrijden van
in.flatiegevaar ook al in deze lijn, maar verder leidde dit
tot het afwijzen van het tijdens de bezetting ,,afbelas-
ten” vait cie ,.overgangsresnrves” (d. z. de totdusvet, nog
nimmer belaste reserves) van naamlooze vennootschappen
ed., en
tot het afwijzen van oorlogsheffingen uit de
particuliere vermogens in het algemeen.

Na de bezeding: fiscale maatregelen c’oor édn,naal?

Deze laatste opmerking brengt ons terug op het reeds
eerder ter sprake gebiachte punt van fiscale maatregelen
voor éénniaal, welke beoogen althans ten deele ,,sc.hoon
schip” te maken na Ue bezetting.
In alle 1nden is er nieuw ‘ld
en
geconsolidoerdei

openbare schuld gekomen in de plaats van vervangbare
en tevens vervangenswaardige goederen, die zonder oorlog
aanwezig zouden’ zijn geweest in het nationale vermogen,
en veelal ook ‘in de plaats van goud, buiteniandsche be-
taalmiddelen en vorderingen
oo
het buitenland. Dit proces
van vervanging van goederen eaz door aanspraken op
toekomstige goederen, toekomstig goud, toekomstige bui-
teniandsche effecten en toekomstige vorderingen op het
buitenland, is nog geenszins afgesloten; men mag slechts
hopen op een soedige inschrompeling van dit proces.
Laat ons echter voor een oogenblik aannemen, dat het reen atgeloopen is. Het nieuwe geld en de nieuwe ge-
consolideerde openbare schuld, waarover wij’ het zoo juist
hadden, vertegenvoordieii. het gat, dat de oorlog in ons
nationale vermbg’en heeft geslagen. Meent men dit gat wederom te kun nnn opvullen binnen een generatie en’

w
i 1 men dit ook doen, dringende en te eerbiediges4
consumptieve nooden kunnen daartoe een beletsel zijn -,
dan levert de’ geconsolideerde en nog te consolideeren,
openbare
schuld
geen probleem voor éénmaal, doch een duurzaam fiscaal probleem op
4).
‘Kan en wil men het
gat niet’ öpvullen, dan is de één of andere ,,heffin’g in
ééns” uit de particuliere vermogens en/of een b,eheerschte
stijging ‘van de binnenlandsche prijsniveau’s (devaluatie) de
aangewezen weg. Vermoedelijk zal men het gat ten deelo
willen opvullen
5).
Voor het overige deel – naar het
mij aanvankelijk voorkomt, ten minste voor wat betreft
het verdwenen goud, cle verdwènen huitenlan.clsch:e teffeclen
en de verdwenen vorderingen op het buitenland –
komt men dan terecht bij devaluatie ‘ en/of heffing in
eens (in ruimeren zin). J3et eerste middel heeft reeds
gewerkt, voorzoover de ,,loonstop” inet is’ gehandhaafd.
Kan eenerzijds éen stijging yan het niveau der bonen ,en
van de overige prijzen t.o.v. 1939 de behoefte aan ficale
maatregelen, voor ééninaal’ te nemen, doen afnemen, ander

zijds oischt de rechtvaardigheid, dat, naarmate die stijging
aanzienlijker is, maatregelen van fiscalen aard worden
getroffen ten laste van hen, die althans relatief van
de stijging hebben. geprofibeerd.
Behalve dat er geld enz. is’ gèkomen in de plaats van
goederen., welke reeds waren voortgebracht, is er ook
heel wat geld en geconsolideerde schuld gekomen in de
plaats van goederen
en
diensten, welke niet, of niet roer

°.De lezer zal uit dit betoog terecht de gevolgtrekking maken,
(lat m. i. dc ,,wederopbouwschukl” beter niet door ‘een slechts
voor éénmaal geheven belasting moet worden gedelgd.
5) Zou
men het gat geheel willen opvullen., dan
zou
het
op-
vullen vermoedelijk te lang gaan duren, voordat het manco aan
‘lichaamsgewicht en weerstandsvermogen van de ‘bevolking zal zijn
ingehaald:
Zou
men ‘aarontegen het gat in het nationale ver-
mogen in het geheel
fliet
willen opvullen, dan zou het welvaarts-
peil voor een zeer geruimen tijd zôô laag blijven, dat van een
duurzaam herstel van het gewichtsmanco. enz., geen sprake zou
kunnen zijn.

/

1
onze ‘nationale economie, zijn voortgebracht. Het Centrale Bureau voor de Statistiek heeft dit, verschijnsel ,,productie
der’.’ing” genoemd. De productiederving heeft ie den, parti-
dulieren sector, via consumptiederving, welke in’ onvol-
doende mate door helastingverhooging is gecompenseerd.,
geleid tot noodgedwongen besparing. De noodgedwongen
besparing heeft het totaal van de particuliere, vermogens’
doen toenemen; bij de vervanging van aanvezig&’ goe-
deren door ged, obligatiën en andere schuldvorderingen
is dit uiteraard niet het geval.
De noodgedwongen besparing zal alsnog ten spoedigste

moeten worden wegbelast, d ,w.z. dat een vermo(rensaanwas-

belasting (v.a.b) ernstige.overweging.verdient. ‘In België

heeft Minister Gütt zulk een belasting reeds voorgesteld,

doch zij is daar onder de tafel geraakt; haar techniék

was trouwens al te gebrekkig ), .Men zou haar ook

kunnen vervangen door een oorlogswinstbelasting, ware

het niet, dat deze, ook bij een betereri toestand van ons
fiscale apparaat, ‘te roote technische fnoeilijlcheden

zou meebrengen en bovendien den fiscus menigmaal zou
stellen’ voor de lastige taak, veeren te plukken van kik-

vorschen. Wat de v. a. b. betreft, is het ten eenenmale

ondoenlijk te onderscheiden tusschen besparingen., uit afkeurenswaardige winsten en inkomsten, besparingen

ujt abnormale, doch, niet lakenswaardige winsten eui in-

komsten en besparingen uit normale winsten en inkom-

sten. Het bestraffen van het afkeurenswaardige zal buiten
den, fiscus om moeten gaan. Maakt dit de regeling van
een eventueele v. a. b. eenvoudiger, men meene niet,

dat een v, a. b.
op
zichzelve een eenvoudige zaak

is, ook

indien men slechts
grooe
onbillijkheden wil vernijjden.

Er zullen echter altijd ruwheden moeten overblijven;

een eenigzins ruime belastingvrije aanwas en een tarief,
dat een stpk beneden de 100 % blijft, zijn daarom ge-

boden.

Tot’de problematiek van de’ v. a. b. behoort de quaestie,

of ook vennootschappen op aandeelen,’en misschiefl ooi
andere’lichamen, in de v. a. b. moeten norden bétrokken.

Er zijn ,,verschillende niethoderi denkbaar om de aan-

deelhouders te vrijwaren – voor dubbele v.. a. h., doch
volkomen bevredigend werken zij geen van alle,

Een belangrijke vraag is, of er naast de v. a. b, plaats

is voor een algemeene heffing in ééns van alle particuliere
vermogens, teneinde te komen tot een meer -normale
verhouding tusschen het totale bedrag van deze vermo-
gens en de totale waarde van het bezit aan goederen in

den particulieren sector
7),
Zou Nederland Duitsch grondgebied verkrijgen, dan
zou, bij het bepalen van, het uit een heffing in ééns ten
‘hoogste te verkrijgen bedrag, de berelcening gemaakt
‘moeten worden, alscf de grond reeds in particuliere ban-
den was overgegaan togen betaling ‘met titels van Neder-
landsche openbare schuld. – Er zijn nog te, veel onzelcere

factoren, om’ over het maximum percentage van een
algemeene heffing in, ééns its te kunnen zeggen. Aan-

gezien een permanente hooge belastingdruk een grooter
beletsel is voor het aanvaarden van onde’rnemersrisico’s
dan een reeds. geleden leed, zou wellicht het meeste te
zeggen zijn voor een algemeene vermogensheffing met

een laag tarief (bijv. 10 %). Een proportioneel tarief
verdient aanbeveling: het moet voor een familie geen
geweldig groot verschil maken, of er in die familie véér
‘dan wel na den peildatum sterfgevallen, huwelijken en

geboorten hebben plaats gevonden.
De v. a. b: late slechts het noodzakelijke huisraad vrij;
bij deze vrijstelling moet wel rekening gehouden worden

°) Thans
is
er oen voorstel voor een algemeene vermogens-
heffing van
5 0/0
(met veel heffing bij de bron) en ee»
belasting van
100
O/o
op bespaarde v’insten op leveranties en
diensten aan den bezetter, welke belastiqg nauwelijks uitvoer-
baar zal zijn. ‘
“) Deze totalb waarde is uit den aard der zaak afhankelijk
van de koopkracht van den gulden. Een zoodnnLge daling van
deze koopkracht, dat een heffing in ééns overbodig
zou
worden,
dient mi. met alle kracht te worden tegengegaan.

4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29

1

met. de samenstelling van het gezin op den peildaturti.

De progressie late men over aan de jaarlijksche belastin-

gen, die zullen treffen datgene, wat de v. a. b. en de a. v. h.
zullen hebben overgelaten in de handen van de vermo-

gensbezitters. Deze belastingen kunnen telken jare reke-

ning houden met den algemeenen maatschappelijken
tdestand van hen, in wier handen het vermogen zich

bevindt. Een niet-progressief tarief bij de a. v. h. maakt
ook een heffing bij de bron – bij schuldenaren, ten laste

van den 9chuldeischer – veel.gemakkelijker. Wat levens-

verzekeringpolissen betreft, is zelfs heffing bij de bron’

de eenige méthode, die niet tôt al te groote practische
nioeilijkheden leidt. De keuze van de betalingstermijnen
en die van de effecten of andere zaken – geen geld zijn-
de -, waarmee de belasting kan worden voldaan, zijn

gewichtige punten zoowel hij de a. v. h. als bij de v. a. b.

Komt,het zoowel tot een v. a. b. als tot een a. v. h.,
dan dient de eersteaan de tweede vooraf te gaan. Althans
in gedachten. Practisch kan. men wel gelijktijdig heffen

of zelfs de volgorde omkeeren, mits, bij de heffing van de

v. a. b., het bedrag, dat aan a. v. h. betaald is of moet
worden, nog tot het vermogen wordt gerekend en mits

men bij de heffing van de a. v. h. de nog te betalen v. a. b.
steeds als schuld erkent.
,. –

De normale belastingen in de toekomst.

De plaatsruimte gebiedt, wat de normale belastingen
in de toekomst betreft, slechts enkele van de belang-

rijkste vraagpunten aan te roeren, en een enkele maal
ook een globale aanbeveling ten beste te geven.
Een algemeene opmerking ga vooraf: wijzigingen in

den belastingdruk hebben dorgaans een grooteren econo-
mischen en socialen invloed dan de reeds lang gevestigde
druk. De volgorde van de in te voeren wijzigingen is dus ten deele een vraag van tactiek en strategie, en niet enkel

een van organisatie. Ten tweede: de belastingwetgever
kan niet afwachten, ,,wat het prijsniveau doet”, want
dit hangt op zijn beurt af van wat de belastingwetgever
doet.
Dé ondernemingsbelasting zal kunneh worden herzien
in dier voege, dat alle winst, welke niet met de eigen pro-
ductie gemaakt is, buiten beschouwing blijft, dus dat
niet alleen ontvangen aandeelen in de winst van andere
ondernemingen genegeerd worden, maar dat ook alle
ontvangen interest buiten rekening blijft. Aan den anderen
kant ware alle verschuldigd geworden interest als deel
van de belastbare bedrijfsopbrengst in aanmerking te
nemen, evenals debetaalde loonsom of althans een fratie
ervan
8
). Het thans zoo onbevredigende van het bij twee
ondernemingen belastemi van denzelfden interest is dan
verdwenen, en door het meetellen van de loonsom wordt
aan de belangen van (gemeentefonds en) gemeenten recht gedaan. Het’ basis-tarief zou dan uiteraard ver-
laagd’moèten worden. Het is denkbaar, dat, in afwachting
van de beslissing over deze verandering – welke voor
sommige arbeidsintensieve ondernemingen n ad eelig kan
zijn -, de vereveningsheffing nog niet terstond afgeschaft
wordt. Immers, deze heffing, die overigens ha.r
bestaansreden verloren heeft, drukt juist meei- in •het
bijzönder op de arbeidsintensie’ve bedrijven, en het zou
het ,invoeren van een overigens juiste wijziging van de
ond ernemingsbelasting vergemakkelijken, indien een be-
lastingverzwaring voor deze ondernemingen vermeden
zou kunnen worden. Maar ook hieruit volgt dan weer, dat de eventueele herziening van de ondernemingsbe-lasting één van 4e éerste belastinghervormingen moet
zijn, die terhandgendmen wordtl
Als vanzelf zal dan tevens de vraag naar voren komen,
of wel terecht e.n op juiste wijze in de ondernemings-
belasting verband met de grondbelasting (als een soort

) Do wetgever dient dan echter ervoor te waken, dat aan-
neming en ontslag van, arbeiders niet al te snel doorwerken
iii fiscaal opzicht.
,

zusterbelasting) is gelegd, en of het wel juit is, den land-

bouw en de Vrije beroepen buiten deze productiebelasting
te laten. De vrije beroepen vormen hier niet het lastigste

punt, indien de aftrek voor ,,ondernemersloon” (vervat

inrt. 10 van het besluit op de ondeinemingbe-

1 isling) voor deze beroepen op wat royalere wijze

wordt geregeld dan thans voor de echte ondernemingen

het geval is. Het is te hopen, dat de vraagpunten

ten aanzien van de grondbelasting en den landbouw
buiten de eerste eventueele herziening gehouden

zullen worden: ‘men kan beter de nogal gemakkelijke’

punten eerst regelen en de doornige onderwerpen, die
zooeven werden genoemd, behandelen in het iets beza-
digder tempo, dat zij schijnen te vereischen. 1h nog veel

sterkere mate geldt dit voor de vraag van het weer tot

leven brengen van onze gemummifieerde grondbélasting.
De wijze stelregel, dat men niets moet doen, zoolang
men niet weet,
wat
gedaan moet worden, is sedert lang het eenige versthndige element

in de belastingpolitiek
m. b. t. de grondbelasting. Laat ons hopen, dat genoemde
wijze stelregel niet meer zoo heel veel jaren tot vei’dere

inactiviteit zal nopen. Het beschrijven van de -mogelijk-
heden, die hier bestaan, zou dit ‘artikel doen uitdijen
buiten den toegelaten omvang. Een enkele aanduiding:
de grondbelasting stijge cf dale (buy, telkens bij overgang of overdracht en voorts om de vijf jaar) met bijv.
4 % van
de waardestijging, resp. waardedaling, welke niet aan
verbeteringen en dergelijke investeeringen, onderschei-

denlijk aan afschrijvingen, afbraak e. d. desinvesteeringen,
moet worden toegeschreven.
Bij de omzetbelasting rijst de groote vraag, of wij terug
moeten naar het stelsel, van ,,eenmalige heffing” of niet,
en voorts de vraag, of het tarief zooveel mogelijk uniform
moet zijn, dan ‘wel sterk geclifferentieerd, omdatde’ econo-

mische politiek erin moet worden uitgedrukt,of gesteund.
Het Nederlandsche standpunt zal, naar het mij voor-
komt, t. d. a. eerst bepaald kunnen worden, nadat con-
tact met België er met Engeland zal zijn opgenomen. Ik

verwacht op dit punt een belangrijke discussie, ook bin-
nenslands. Dat ondernemersdiensten belast zullen blijven,
is weinig twijfelachtig.

Bij de pesoneele belasting rijst de vraag, of de kinder-
aftrek bij den grondslag huurwaarde wat beter kan wor-
den geregeld. Een aftrek van eer vast bedrag aan belas-

ting” plus een vast percentage van de huurwaarde ver-
dient overweging, vooral in het belang van de middel-
groote gezinnen met kleine inkomens. Moet de grondslag
mobilair worden afgeschaft? (M. i. niet.)’ Moeten van de
onder de bezetting afgeschafte grondslagen dienbtboden,
paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen en biljarten
er één of meer worden hersteld? (M. i. motorrijtuigen
zeker).

Dient de accijns op rundvleesch te worden hersteld?
En, zoo ja, moet dit dan gepaard gaan met een verlaging
van den suikeraccijns? Of moet deze wellicht tôch al
worden verlaagd, tenij het schoolgeld voor het lager
onderwijs wordt afgeschaft? Wat de rechten van successie en van schenking betreft,
is onlangs door den heer W.
J.
de Langen in een lezing verdedigd, dat deze rechten voor verk.’ijgingen door af-
stammelingen in de rechte lijn moesten worden verhoogd
en dat in het algemeen de hoogte van de belasting niet
enkel afhankelijk moest zijn van de grootte van de ver-,
krijging, doch mede van hetgeen de verki-ijger tevoren reeds bezat. Dit laatste voorstel zou mij uit het hart ge-
grepen kunnen zijn. Het geeft tevens een geschikte op-
lossing voor de heffing van Isuccessierecht in internatio-
naal bestek: het sterfland heffe van den buitenlandschen
erfgenahm, alsof hi1, nog niets bezat, en het land van den
reeds rijken erfgenaam heffe, volgens eigen tarief, het verschil in belasting tussclien de
y
erkrijging door een
rijken erfgenaam en de verkrijging door een doodarmen. Moeilijk is de vraag, wat’ met de vennootschapsbelas-

30

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli 1945

ting dient te gebeuren. Zooals bekend, is zij een belasting

op het gebruik van een zekeren fehtsvorm. Zulk een

b1asting is, met haar zeer hooge tarief, slechts te ver-

dedigen met de onhoudbare stelling, dat naamlooze ven-

nootsrhappen op dezelfde wijze’ belasting moeten betalen
als natuurlijke personen, en dat het uitkeeren van winst

door een naamlooze vennootschap gelijk staat met het

doen van privé-uitgaven door natuurlijkè personen.

Het laatste is, zoo mogelijk, nog minder waar ‘dan het

,eerste. ‘Winstiiitkeering is inkomensoverdracht, en de

privé-uitgaven van natuurlijke personen. bestaan in

hoofdzaak uit vertering. Voorzoover privé-uitgaven be-
staan in overdracht van inkomen, zijn zij overigens, in-

dien onaftrekbaar, slechts onaftrekbaar op niet-princi-
pieele gronden
9).

De belasting van den rechtsvormderri.v. als zoodanig

laat zich m. i. slechts verdedigen met een verwijzing

naar de mogelijkheid, in dezen rebhtsvorm op éen gemak-

kelijker manier goodwill te ôonserveeren en naar de ge-

makkelijke overdraagbaarheid van die goodwill docr

haar economische eigenaars (de aandeelhouders).
In deze constructie past ook het vrijstellen van dlvi-

denden, welke naarblooze vennootschappen van andere

naamlooze vennootschappen
Senieten.
Doch, omdat de

genoemde factoren tot uitdrukking komen in de waarde
van de aandeelei en omdat deze waarde door de vermo-
gensbelasting getroffen wordt, terwijl’ ‘de goodwill van
een onderneming, die niet dec rechtsvorm van een ven-
nootschap op aandeelen heeft, niet doorde vermogens-

belasting wordt getroffen, kan op den aangevoerden rechts-
grond een afzonderlijke belasting van den rechtsvorm
der n.v. slechts verdedigd worden, indien het tarief matig

(buy. 10 k 12 %) is.

Zoo staat Nederland dus voor de vraag, of het ‘ afge-
zien van iets, dat min of meer zou neerkomen op een her-
stel van de winstbelasting van 1940 – nog de winst van

naamlooze vennoôtsch’appen dient te treffen, hetzij in
een sluitend stelsel van zakelijke belastingen (het Bel-
gisch stelsel), hetzij als verrekenbare voorheffing van de

eigenlijke inkomstenbelasting (het Engelsche stelsel).

Tevens zal daarbij de vraag aan de orde komen, of er
nog aanleiding kan zijn om ondernemingen (vrije beroe-
pen en Jandbouwbedrijven al dan niet hieronder begre-
pen) te treffen met een speciale belasting na’ai- de (over-)
winst, e’en belasting, welke dan van den reclitsvorm
onafhankelijk zou’ zijn.’
Het lot yan de vermogensbelasting II hangt ten nauw-ste s’ai’nen met de vraag, wat er in de plaats van dé ven-
nootschapsbelasting dient te komen. Dat zij in haar hui-
digen vorm nôg jaenlang zal’bestaan, is verre-van waar-

schijnlijk.

De verm’dgensb’elasüng van “natuurlijke personen wil
twee functies vervullen, die zij Met elijktijdig veriul1en
kan: de extra draagkraht’belasten, die verleend wordt
door vermogeii en door vermogensinkomen. Het verdient

overweging, de belastbare som van de inkomstenbelasting
te verh’oogen met een percentage1′ van de vermogens-
rniarde’
en de’ MkMnstenbelasting te.’ rhoogen met een
bedrag,’ dt — on ‘eee’r’dé prgressie vkn de inkomsten-
belasting volgend’ op l5gêi’ niveau’ – ‘afhangt viin’ de
grootte van ‘de
vei’mogensopbrengsn.
Alen c6ö”dinert dan
dé draagkracht van dën
,
geheele’n esooi beter dan
onder de werking vn de ‘huidige iermo’gensbelastin, die

overigens in te st&rke rnate’kindel’i’ijke zin’nên ontziét
(aftrek f 7.500′ per kind).

Een punt, dat op korten terMijrfin beschouwingdi’eht

te worden genomen, is tenslotté de’ lierzieniing van- hét
tarief van de inkomstenbelasting. Het huidige tarief
verloopt zoo onregelmatig, dat er van eenig bëginsei niets,

‘0

0
‘), VgI. mijn opslel in

Economischo opstellen, ,aan1eboden
a.n Prof. lVtr. F. ‘de Vrie”,’ Erven Bohn, Haarlem, ‘1944:

doch van inhaligheid Inaar al te veel in’te bes’peuren valt. Vooral voor de laagste inkomens is de druk veel te zwaar.

Een verlichting in de overbelaste inkomenszônes op het

oogenblik, waarop de huishoudelijke’ inventaris weer
zou kunnen worden ‘aangevuld, kan een günstige uitwer-
king hebben op de verdeeling vai de ‘nieuw 8eschikbaar

komende goederen!

Er is dus nog werk genoeg aan den fiscalen winkel.

Moge dat werk goed en zoosnel mogelijk verriôht worden,

want ook de belastingwetgever is één van de tuinlieden

in den tuin van onze sociale structuur.

Dr. B. SCHENDSTOK.

DE ORGANISATIE VAN HET

BEDRIJFSLEVEN,

.

Op den drempel van een Meuw tijdvak, in zijn geschie-
denis moet het Nederlandsche volk zich onder anderen

ernstig bezinnen op de wijze, waarop het de verschillende

ondernemingen, welke tesamen zijn bedrijfsleven yormen,
wil organiseeren.

Vôér deh tweeden wereldoorlog kenden breede sectoren
een absolute vrijheid van organisatie, met als gevolg een
veelheid van vereënigiilgën;’

welke zelden of nooit een

bedrijfstak in zijn geheel, vprtegenwoordigden en in den

regel yr,ij weinig invloed hadden. De naar zijn aard indivi-

dualistisch aangelegde groothandôl was in dit opzicht ver-

moedelijk wel het sle’chtst’uitgerust, de industrie waar-

schijnlijk het best, zonder dat .00k op dit gebied de ,,out-
sider” ontbrak. Daarnaast is in de jaren dertig van onze eeuw voor het

agrarische bedrijfsleven de dwangorganisatie ingevoeid

in qu asi-civielrechtelij ken vorm. In wezen hadden wij

hier te maken met een vèrgaande.staatsbem’oeiing, welke
in de bedrijfsvoering diep ingreep en in snel ,teripo voerde
in de richting van verambtelijking. ‘

Vervolgens is het stelsel van dwangorganisatie Mgemeen’

gemaakt door, het zgn. Basisbesluit d.d. 31 October .1940,
no. 206/1940, van den Secrtaris-Generaa1 van het Depar-

tement van Handel, Nijverhid ‘en Scheepv’aart, hetwelk

sedertdiei’i nog
tweemaal:
is gewijzigd. Bij deze regéling is in beginsel een poging gedaan het iwaartepunt van de
staatsbemoeiing op dit gebied organisatorisch, te ,leggen
bij het.bedrijfsleven, welks organisaties daartoe het karak-

ter verkregen van openbare lichamen voor beroep en bedrijf
in den zin van artikel 152derGrondwef,Indepractijkvan
de oorlogseconomie werkte de organisatie ondersterken druk
van de Overheid, terwijl een groot gedeelte van haar, zelf-
standige werkzaamheid was gewijd aan, organisatorische
vraagstukken. .
V66r en tijdens den oorlog bestonden bovendien voor het niet-agi’arische bedrijfsleven de regionaal géorgani-

seerde Kamers van Koophandel én Fabrieken. De eenvoudige vraagstelling, waarmede deze beschou-
wing is geopend, houdt een reeks zeer moeilijke problemen
in. Hieronder zal worden getracht deze in vogelvlucht uit-

een te zetten. Uitraard’heeft zulk een
o!verzicht
allerminst

de praetentie oplossingen ‘te willen aangeven. Daarover
zullen de bévoegde instanties na rijp beraad en alzijdig
overleg hebben te beslissen. Een poging tot globale ver-
kenning van het. terrein schijrt evenwel volkomen ge-
rechtvaardigd.

1. Retiuratie
‘of
herorning? .


1

De eerste vraag, welké zich•dan”voor’dket, is of’aldan

.niét’ ‘kan worden teruggekèerd tot deii toee’tand – v6ör 10
‘M6-1940.

Ten aanzieh van’dn grarischn secto’r.mdet’dan.vordeh

herinnerd,aan de algemeene ontevredenheid oy
e
r dever
doorgevoerde staatsbemoeiing. Voorodver
1dé
tegenstan-
ders deze niet beoogden op te heffen door terugkeer tot

1

4:Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31

een volledig vrije ecônornie, ,werd een oplossing gezocht in

overneming van de uitvoering der maatregelen. door het
bedrijfsleven. Het voornaamste bezwaar daartegen was

gelegen in de beduchtheid van de niet-agrarische onder-nemingen, welke daarbij noodzakelijk in grooten getale

betrokken waren, voor overheersching door, de agrarische

elementen. –
Buiten den agrarischen sector hadden de dikwijls zwakke

organisaties in den regel weinig gezag bij de Overheid en

boden deze omgekeerd naar haar oordeel een onvoldoenden

grondslag voor medewerking bij de uitvoering van
‘S
lands
economische jolitiek. Hieraan moet terstond worden toe-
gevoegd, dat vanwege de departementen oék niet veel
neiging bestond voor het overdragen van werkzaamheden
aan vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Ook de wel

wettelijk georganiseerde Kamers van Koophandel en Fa-
brieken hadden te klagen over gebrek aan erkenning en
benutting.

Zullen de nieuw geschapen omstandigheden terugkeer

tot deze toestanden mogelijk maken? Of moet worden

aangenomen, dat althans gedurende de eerstkomende
jaren de positie van het bedrijfsleven zoodanig zal zijn,
dat in meerdere of mindere, mate geleide economie noodig
zal wezen en de Regeering in verband daarmede steeds
zal moeten kunnen beschikken over volledige en betrouw-

bare gegevens over elk onderdeel van ht bedrijfsleven
en een alles omvattende, overzichtelijke met een zeker
gezag toegeruste organisatie, waarop zij voor de uitvoering
van haar politiek zal kunnen steunen?

Dit is het eerste en fundamenteele vraagpunt, waarvoor
het Nederlandsche’volk zich gesteld ziet.

Samenstelling der organisaties.

Indien de noodzakelijkheid van afwijking te dezen aan-

zien van de omstandigheden uit de jaren véér den oorlog
mocht worden erkend
1),
dan doet zich de vraag voor, of
de organisatie van het bedrijfsleven op economisch gebied,
evenals tot dusver, gebouwd moet worden op de onder-

nemers, dan wel, of moet worden gestreefd naar gemengde
organisâties van ondernemers en werknemers, gelijk ten
aanzien van’sociale belangen reeds eerder
is
verwezenlijkt.
Daarbij zijn dan nog twee oplossingen denkbaar: gemengde
opbouw van de basis tot den top of gescheiden organisaties
van ondernemers en werknemers, welke beide uitloopen
op een gemeenschappelijk geftiengd toporgaan.
In het geval van gemergde organisaties is het denkbaar
en zelfs waarschijnlijk, dat haar zoowel op economisch als
op sociaal gebied een taak wordt toegekend. Daarvoor
spreekt, dat de grens tusschen beide gebieden niet scherp
is te trekken, zoodat steeds wisselwerking aanwezig is.
Daartegen pleit, dat – buiten de sfeer van de eigen
onderneming – deskundigheid en belangstelling op beide
gebieden sleçhts zelden in dezelfde personen vereenigd
zijn, waardoor de combinatie tot onvruchtbaarheid dreigt
te leiden. ,,Qui trop embrasse malétreint’.’. Dit bezwaar
geldt natuurlijk in veel mindere mate, indien de combinatie
beperkt wordt tot het toporgaan, voor de samenstelling

waarvan sterker kan worde’n geselecteerd dan mogelijk, is
bij toepassing van zulk een stelsel over de geheele linie.- Dit vraagstukkencomplex zal in elk geval moeten zijn
bestudeerd en opgelost, véérd’at verder kan worden gezien.

Prie’aat-
of
publiekrechtelijhe grondslag?

De laatstelijk opgeztte ‘organisatie van het Nederland-
schebedrijfsleven was aanvankelijk zuiver privaa’trechte-
lijk gedacht. Vandaar bijvoorbeeld de voorschriften over
de’,,statuten” der organisaties. Bij een wijziging van het’
,,Basisbesluit” zijn zij evenwel gebaseerd op artikel 152
der Grondwet en daarmede gestempeld tot ,,openbaar
lichaam voor beroep en bedrijf”. ‘tevens is toen de moge-

‘)
Deze zelfde beperking geldt natuurlijk ook voor alle volgende
vraagpunten, waar de lezer haar als lngelascht gelieve te beschouwen.

lijkheid geopend, dat haar verôrdenende bevoegdheid zou
worden verleend
2) – –

Het voordeel van de verleening van denstatus van

,,openbaar lichaam” is, dat de Staat daaraan grootere
bevo’egdheden kan toekennen dan aan privaatrechtelijke

vereenigingen. Weliswaar hadden ook de vroegere crisis-

organen vèrgaande bevoegdheden, maar die toestand werd

dan ook algemeen als een anomalie gevoeld. Daartegenover

staat, dat een ,,openbaar lichaam” licht in het gevaar ver-

keert te verambtelijken, terwijl het streven juist sterk is

een deel van de leidende taak op economisch gebied van
de Overheid
.P
het zooveel soepelere bedrijfsleven over te
hevelen. Het verdient dus zeker overweging een,mengvorm
te zoeken, welke de wederzijdsche voordeelen kan ver-

eenigen. . .. , –

Horizontaal,
of tjèrticaalV

Het bedrijfsleven is in ons land in beginsel ,,horizontaal”

georganiseerd, waaronder men verstaat, dat de beoefena-
renvan functioneel gelijksoortige bedrijven tezamen wer-

den gevoegd. Elders toonde men daartegenover wel voor-
keur voor een verticale organisatie, hetgeen wil .zeggen,

dat de bedrijven, welke zich op eenigerlei wijze bezig
houden met een bepaald product en zijn derivat’en (bij-
voorbeeld producenten, groothandelaren, kleinhandelaren,
tusschenhandelaren, verwerkers, .enz.) tezamen worden

gevoegd. Voor de practijk is het onderscheid, dat horizon-
taal tezamen gevoegde öndernemers, hoezeeii’ ook onderling
concurreerend, inbeginsel gelijke belangen hebben, terwijl
in een verticale organisatie die belangen principieel sterk

zullen kunnen uiteenloopen (graanverbouwer versus inzame-
lenden handel; meélfabriek versus molenaar, enz.) en de

band tusschen’ de tezamen georganiseerden ligt in een be-
lang buiten de individueele belangen der georganiseerden
zelf (bijvoorbeeld broodvoorziening des lands; ,,goedkoope
borrel” e.d.).
De horizontale organisaties zijn darom eerder aange-

wezen voor het bepleiten van vakbelangen en het uit-
voeren van maatregelen, welke een functioneel homogene

groep betreffen. Zij staan daarom het dichtst bij de oude
vrije vereenigingen. De groote lijnen van de economische
politiek betreffen evenwel in den regel doeleinden, waartoe
functioneel uiteenlooende bedrijven tezamen moeten
worden gevoegd. Een Regeering zal dus dikwijls ,,verti-
caal” moeten organiseeren als . zij een orgaan uit het
bedrijfsleven zoekt, dat geschikt is een 45epaald deel
van de economische overhe.idsbemoeiingen te dragen.
Een verticaal’ orgaan, dat deswege een belang buiten’
de rechtstreeksche sfeer van zijn samenstellende deelen
zal moeten behartigen, staat dientengevolge dichter bij
de zuiver publiekrechtelijke lichamen, is ambtelijker en
verambtelijkt daarom eerder. Allicht zal het bedrijfsleven
het daarom niet zoozeer als ,,eigen” beschouwen, vermoe-
delijk in dezelfde mate als de Overheid zulks juist wèl zal
doen. Intusschen staat het toch altijd dichter bij het be-
drijfsleven dan een ambtelijk buieau, waarvoor ht dikwijls het eenige alternatief zal zijn.

Een bepaalde moeilijkheid bij een verticaal orgaan is,
,

dat de samenstellende deelen zéé heterogeen zijn, dat een

gemeene tnaatstaf voor de doseering vanden invloed dér
samenstellende- onderdeelen in den regel ontbreekt. De
onderscheidene invloeden moeten daarom minof meer
willekeurig worden vastgelegd en daarmede dreigt altijd
het gevaar, dat één of meer’onderdeelen.zich stiefrnoederlijk
bedeeld achten en zich achteruitgezet, zoo niet ,onderdrukt
gevoelen. Ook deze omstandigheid leidt noodgedwongen
tot versterlçing van het ambtelijke element in het kader
van het verticale- orgaan als objectief rustpunt in den
belangenstrijd.

De respectieve voor- en nadeelen van beide vormen van

2)
Deze studie is tijdens den oorlog geschreven. ?4et latere wij
zigingen kon geen rekening meer worden gehouden.

32

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4
Juli 1945

organisatie kunnen allicht voeren tot een gemengd stelsel,

zooals althans in de principieel horizontaal organiseerende

landen in de practijk ook is ontstaan. De vraag moet
worden gesteld, of zulk een gemengdstelsel niet den eisch

van principieel horizontale Organisatie medebrengt, omdat

de horizontale organen vrij eenvoudig tot verticale ,,ko-
lommen” tezamen zijn te voegen,’ terwijl het tegendeel

oogenschijnlijk bezwaarlijker is en minder in de rede
schijnt te’ liggen.

Dc’angorganisatie?

De hier- te lande ingevoerde organisati’e is een dwang-

organisatie. Iedere ondernemer islid van rechtswege en de

organisaties hebben een exclusieve vertegenwoordigings-
bevoegdheid uit vakoogpunt.

In beiderlei opzicht zijn afwijkingen denkbaar. Het is

ook mogelijk het lidmaatschap niet verplicht te stel-

len, doch de organisaties desniettemin uitsluitend als

vertegenwoordigsters van de-betrokken vakbelangen aan

te merken. De niet georganiseerden worden dan vertegen-

woordigd zonder eenigen invloed in de organisaties uit te oefenen. Uiteraard is zulks voor hen te onbevredigend er,

naarmate de invloed der leden intern grooter is.

Een andere variant zou zijn gelegen in de mogelijkheid

naast de aJ clan niet gedwongen officieele organen, welke

uitsluitend voor uitvoering van overheidsopdrach.ten in

aanmerking zouden komen, vrije economische vereenigin-

gen toe te laten, welke uit eenig door haar te kiezen uit-
gangspunt als belangenvertegenwoordigsters en pleitbe-
zorgsters zouden kunnen optreden. Zulk een constellatie
zou bijvoorbeeld zeer goed denkbaar zijn, wanneer de
officieele Organisatie exclusief verticaal zou zijn, zoodat

daarnaast ruimte zou bestaan voor Vrije horizontale orga-

nen. Ook kan worden gedacht aan zgn. ,,standsvereenigin-
gen” en economische vereenigingen op een bepaaldên
geestelijken grondslag naast de officieele organisaties.
Ter voorkoming van misverstand worde er op gewezen,

dat in een vrij land het recht van vereeniging natuurlijk
moet worden erkend. De bijzonderheid van de laatste

variant zou dan ook niet daarin zijn gelegen, doch in het

feit, dat de Overheid zulken vrijen economischen vereeni-gingen welwillend tegemoet zou treden, hoewel zij min of
meer concurrenten zouden zijn van haar eigen semi-offi-
cieele organen.

Bestuursinrichiing.

De-tiideng den oorlog in ons land, ingestelde organisaties
werden bestuurd door een’ dagelijksch bestuur, op de
samenstelling waarvan de georganiseerden betrekkelijk
weinig invloed hadden. In eei vrij Nederland is het con-
ditio sine qua non, dat deze inrichting wordt gewijzigd in
een meer democratischen geest.

Deze algemeene formule laat intusschen evenveel uit-
werkingen toe, als er vormen yan democratie zijn. De meest
gangbare is de verkiezing van bestuursleden bij meerder- –
heid van stemmen. Het is de vraag, of deze procedure in

het onderhavige geval de doelmatigste is. Het zal immers buitengemeen moeilijk zijn een bruikbaren maatstaf voor
de toekenning van het stemrecht te vinden. Dif bezwaar
springt in het oog, indien de organisaties geheel of ten deele
zouden worden samengesteld uit ondeinemers en werk-
nemers. Doch ook daarvan afgezien zijn er moeilijkheden.
Als men per ondernemin zou willen stemmen, zouden de

vele kleinen de belangrijksten steeds overstemmen. ‘Wil
men eenigen maatstaf ‘van belangrijkheid aanleggen – op
zichzelf een moeilijke opgaaf – dan is er kans, dat de ver-
houding omsiaat, met als eenig resultaat, dat de favoriet
van de grooten aan de kleinen wordt opgedrongen.
Nog veel lastiger wordt het probleem bij verticale orga-
nisaties. Hoe
wil
men in een bedrijfschap, waarin boeren, handelaren en industrieelen tezamen zijn gebracht, tot een
bevredigende meerderheidsstemming komen? De vraag

rijSt, of niet de eenige oplossing voor dit dilemma is ge-

legen in benoeming van deleiding door een objectieven

buitenstaander; die alle betrokken belangen zorgvuldig
afweegt en de eigenschappen van de candidaten daaraan

toetst. Het democratische correctief zou dan kunnen zijn
gelegen in een consilium abeundi, te allen tijde irnperatief

uit te spreken door een nader te bepalen gedeelte van de

in de organisatie vereenigde belangen. Bij de beoordeeling
van deze suggestie mag niet worden vergeten, dât ook

ministers, commissarissen der Koningin en burgemeesters

niet worden gekozen, doch benoemd, de beide laatste cate:

gorieën zelfs zonder dat de dooi hen voorgezeten collegès

hen door een votum van hun zetels kunnen verwijderen.
Vooral als de organisaties het karakter van dwang-

organisatie mochten behouden, verdient’ een oplossing in
dezen geest zeer ernstige overweging. In een ,,vrije” ver-

eeniging kan een zich verongelijkt achtende minderheid
altijd haar heil zoeken in het oprichten van een nieuwe

organisatie of in het outsiderschap. Deze veiligheidskleppen

kunnen niet werken bij organisaties met een exclusieve
vertegen%voordigingsbevoegdheid.

Een tweede prolileem wordt ten aanzien van deze ma-

terie opgeleverd door de vraag, uit welke categorie de

keus moet worden gedaan, met name van den voorzitter.

Indien deze zèlf een actief deelnemer aan het bedrijfsleven

is, wordt ongetwijfeld een maximum-kans geboden aan

de deskundigheid, doch is de aanwezigheid van de evenzeer
begeerenswaardige onpartijdigheid minder gewaarborgd.

Daarbij komt, dat de flinkste mannen van zaken zelden• –
den tijd zullen hebben zich ten volle te geven aan de zware

taak van het besturen van een groote organisatie. Het
gevaar dreigt daarom, dat zij tot op zekere hoogte mario-
netten worden in handen van een bekwamen secretaris.
Zulk een crypto-ambtelijk bestuur beteekent een maskee-

ring van de verantwoordelijkheid, welke principieel onge-

wenscht is. Het is daarom de vraag, of het niet beter is
over te gaan op het stelsel van den beroepsvoorzitter,

hetgeen waarschijnlijk zou kunnen medebrengen, dat de

positie van het secretariaat eenvoudiger zou worden. Mocht
deze keus worden gedaan, dan zou benoeming door een
buitenstaander nog meer de overweging waard zijn dan

wanneer het gaat om een bedrijfsgenoot. Een bezwaar tegen

zulk een oplossing is ongetwijfeld, dat de gegadigden voor een positie van dezen aard meestentijdg ôf zouden moeten
voortkomen uit de wegens hun leeftijd niet meer actievé
zakenlieden ôf uit’degenen, die in zaken niet zijn geslaagd

Onder deze laatste rubriek vindt men weliswaar ook be-
kwame mannen, die slechts door hun theoretisch georiënteer-

de begaafdheid niet ver zijn gevorderd op de loopbaan des

koopmans, welke eer opportunistische karaktereigenschap-
pen vraagt, doch met dat al zijn zij dan toch maar juist
daar te kort geschoten, waar de man’ van zaken op zijn
sterkst moet. zijn.

Een tusschenoplossing zou misschien nogzijn een ver-S
sterking van de positie van den secretaris door hem de

plaats te geven van een ,,directeur”, waarnaast de voor-
zitter slechts de algemeene lijnen zou aângeven. De keer-zijde van de medaille zou dan weder verambtelijking zijn.
Een goede keus tusschen deze alternatieven zal zéér
moeilijk wezen.

1

Hiërarchfsche opbouv:

De in den oorlog ingestelde bedrijfsorganisatie vormt
een gesloten liërarchisch geheel. Trapsgewijs wordt dé indeeling steeds meer verfijnd,soms tot in 6 stadia. Dat
een, ondernemer tot minder dan drie treden van de Orga-
nisatie behoort, is een uitzondering. Daarnaast staat dan nog de mogelijkheid – van meervoudig lidmaatscMp op
hetzelfde niveau van dezen hiërarchischen öpbouw.
Het subsidiariteitsbeginsel legt de beteekenis van dit
bouwsel voor de dagelijksche practijk van ‘den ondernemer
bij den voet daarvan. Naar den top .daalt de rechtstreek-
sche beteekenis voor den individueelen ondernemer.

In België heeft men in de soortgelijke organisatie daar

-t

‘1
4 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

33

te lande volstaaii met hétscheppen van de lagere treden.
De ver doorgevoerde specialisatie heeft tot vel critiek
aanleiding gege.ren Menimaal hoort men de-.’meening

uitspreken, dat de bedrijfsorganisatie een log en kostbaar
organisme is, dat een bevestiging oplevert van de spreuk,
dat consequentie geen deugd is.

Deze feiten zijn uitgangspunt voor even zooveel vragen.

Moet de trapsgewijze ‘indeeling zoo stelselmatig. worden

doorgevoer’d? Moet de specialisatie zoover blijven worden
doorgetrokken? Moet het ,,toporgaan” een afwijkende

constructie verkrijgen, als het er al zijn’ moet?

8.
Verordenende bevoegdheid.

Gelijk hierboven reeds wei’d aangestipt, heeft de Secre-
taris-Generaal van het Departement van Handel,’Nijver-

heid-en Scheepvaart in een aanvulling dd. 8 Mei 1941,
No. 89/1941, van het Basisbesluit de mogelijkheid geopend,

dat aan de bedrijfsorganisaties verordenende bevoegdheid
zou worden toegekend. Ten aanzien van vele is zulks in-

tusschen gechied. De – verticaal georganiseerde – voed-

selvoorzieningsorganisaties hebben’ deze bevoegdheid op
grond van het Organisatielfesluit Voedselvoorziening. Aan

de Kamers van-Koophandel en Fabrieken kan zij ,krachtens
artikel 8 vanhet desbètreffende besluit,worden toegekend
voor de verrichting van werkzaamheden ter uitvoering
van haar door de organen van het algemeen bestuur ge-
geven opdrachten. Aan deze mogelijkheid is nog geen
uitvoering gegeven.
De strak geregelde voedselvoorzieningsorganisatie met
haar doelstelling, gegrond op het alemeene nut,’ heeft
reeds een groot aantal verordeningen in het leven geroepen.
De ,,horizontale” organen, welker werkzaamheid meer uit-

gaat van de behartiging van de belangen van bepaalde
belrijfstakken, heeft tot dusver nog slechts betrekkelijk
geringe resultaten op dit gebied kunnen boeken. In de
practijk heeft zich de behoefte doen gevoelen aan een neu-
trale en objectieve instantie, welke in staat is de verschil-
lende belapghebbenden bij een in voorbereiding zijnde ver-
ordening te hooren en de Overheid van advies te dienen.
Dit denkbeeld heeft anderzijds de vraag doen opkomen,
of de verordenende bevoegdheid, als zulk een maatregel
noodig is, niet beter kon worden ingetrokken. Het uitvaar-
digen van algemeen bindende regelen op economisch gebied
zou dan weder geheel vervallen aan de Overheid (en wel-
licht ook behouden blijven voor de verticale organisaties), geadviseerd en gestimuleerd door de organisaties.
De wetgever zalten aanzien van dit belangrijke dilemma
zijn standpunt moeten bepalen. De bezwaren tegen de
verordenende bevoegdheid van organisaties van belang-
hebbenden zijn hierboven voldoende duidelijk naar voren
gebracht. Daartegenover staat, dat geen gedragslijn zonder
bezwaren is. De vraag is alleen, of ceiitralisatie dan wel
decentralisatie van de werkzaamheid öp het gebid van
de economische wetgeving de meeste bezwaren medebrengt.
T-let groote bezwaar van de centralisatie is de verambtelij-
king. 1-let bedrijfsleven koestert dit bezwaar zelfs reeds

tegen de verticale organisaties. Het verleeneiT van ruime
bevoegdheden âan de meest eigen organen van het bedrijfs-
leven, de horizontale organisaties, welke in de plaats zijn
gekomen van de oude belangenvereenigingen, on&ervangt
dit bezwaar in beginsel, terwijl de belangstelling en het
begrip xoor de eischen van de publieke zaak bij de zaken:
lieden daardoor worat versterkt en zpodoende de kans
I
op
hartelijke medeyerking wordt vérbeteid. Natuurlijk moet
de Overheid waken tegen mirgrepen, doch het accent ligt
dan toch wel geheel anders, dan wanneer die Overheid zelf
de regeling van alle details geheel in eigen hand houdt.
Bovendien ligt in de verleening van ruime bevoegdheden een opvoedend element, waardoor de contrôle van over-
heidswege waarschijnlijk geleidelijk zal kunnen worden

verzwakt. –

• 9.
Bedrijfsorganisaties en hartels.

Kort véÔr het einde ‘der bezetting is van overheidswege

officieel te kennen gegeven, dathet streven der toenmalige

Overheid er op vas gericht de bedrijfsorganisaties op de

één of andere wijze medeverantwoordelijkheid te doen
dragen voor de op haar gebied bestaande bedrijfsregelingen

en haar toepassing. Daartoe werd het gewenscbt genoemd,

dat de kartelwerkzaamheden in de groepen geschieden ).

Het is een zeer belangrijke vraag, of inderdaad door

zulk een streven de organisatorische arbeid moet worden

vermêngd met comri’tercieele bemoeiingen. Bij de verticale

organisaties heeft men althans een forneele schekling

aangebracht door commercieele verrichtingen niet te doen uitgaan van de (hoofd)bedrijfschappen, doch door daaraan

verbonden commercieele bureaux. Een andere zaak is
natuurlijk, dat de Overheid op de kartels, zooals op alle
andere verschijnselen op economisch gebied, toezicht zal

willen oefenen en daartoe allicht nuttig gebruik zal kunnen
maken van de bedrijfsorganisaties, welke mede het karak-

ter hebben van vooruitgeschoven posten van de Overheid
in het bedrijfsleven, of, zooals ik het liever zou willen uit-

drukken, van vrijwillige hulptroepen voor de Overheid

uit dat bedrijfsleven. Of echter de groote stap zal moeten

worden gedaan, zuiver commercieele handelingen
blijvend min of meer in den kring van de rechtstreeksche

overheidsbemoeiingen te trekken, zal ernstig moeten
worden overwogen
4).

Bedrijfsrechtspraak.

Organisatie van overheidswege van het bedrijfsleven is
naar veler opvatting niet volledij zonder een regéling van
bedrijfsrechtspr.ak. Groote deelen van het bèdrijfsleven
hebben steeds er nâar gestreefd, zoowel de beslechting van
burgerrechtelijke

geschillen, als de berechting van over
tredingen van karLelrege)ingen aan de overheidsrecht-

spraak te onttrekken en in handen te stellen van commis-
sies van arbitrage of voor het uitbrengen van bindende
adviezen. Ook de véôroorlogsche crisiswetgeving en de
Organisatie van de voedselvoorziening kenden en kennen scheidsgerechten en tuchtrechtspraak. Het zal daarom een
zaak van ernstige -overweging moeten uitmaken, of bepa-

lingen van dezen aard, zooveel mogelijk aansluitende aan hetgeen het bedrijfsleven zelf langs conventioneelen weg
had opgebouwd, al of niet aan de te treffen nieuwe regelin-,
gen moeten worden toegevoegd.

Finctioneele en regionale organen.

Lang vöördat de Staat zich heeft opgemaakt tot de
Organisatie ‘van het bedrijfsleven volgens’ functioneèle
lijnen, zoowel horizontaal als verticaal, heeft de Overheid
règionale vertegenwoordigende lichamen in het leven ge-

roepen, welke in den regel den naam ,,Kamer
t
van Koop-
handel” of een variant daarop voerden. Aanvankélijk’
vertoonden zij ook functioneele trekken, ‘doordat zij de
exponenten waren van plaatselijk geconcentreerde econo-
mische belangen van dikwijls Vrij homogenen aard. In

1922 zijn zij hier te lande op zuiver regionalen grondslag
gebracht, zij het dan, dat de vorming harer gebieden nog
geschiedde naar economisch-geographische richtsnoeren.
Daardoor kon hij de organisatie van het bedrijfsleven in de

oorlogsjaren toch.de vraag rijzen, of de Kamers niet een
doublure beteekenden van de nieuwe horizontale organen.’
‘Men heeft, haar intusschen behouden o grond an de’
volgende overwegingen:

bepaalde overheidsopdrachten kunnen liet best regio-
naal worden uitgevoerd’;
ook regionaal zijn bindingen tusschen dè groepsvertegen-
woordiging’en gewenscht;

ook de plaatselijke Overheid heeft behoefte, aan een’
eigen, permanent adviseerend college op economisch
gebied;

‘) ,,Econômische Voorlichting” van 30 runt 1944, blz. 655’e,v.
‘) Zie hierover,00k W. Vermeer Jr.: ,,De verhouding van de
bedrijîsorganisaties tot de kartels” in ,,E,-S. B.” ,van 30 Augustus
1944, blz, 444. ,

34

4 Juli 1945

4. het bestaan van de Kamers vesterkt de beteekenis,van

de kleinere centra in den lande en belemmert dus de
ongewenscte gevolgen van te ver doorgevoerdeeen

tralisatie van alle levenskrachtige elementen in weinige

—vrijwel geheel in het Westen des lands gelegen –

groote steden.
Evenwel zijn de gebieden der Kamers eenigszins gewij-

zigd, waardoor zij samenvielen met die der provincies,

binnen welk kader zooveel mogelijk interne decentralisatie

is nagestreefd. Bovehdien zijn regelingen getroffen ter

voorkoming van wrijving tusschen de functioneele en de

regionale organen, welke zelfs op verschillende manieren
zijn verweven.

De wetgever zal de verhouding van de Kamers, tot 1e

andere eventueele openbare vertegenwoordigende lichamen

op economisch gebied definitief moeten regelen. 1-Jij zal

voorts haar internen opbouw opnieuw moeten onderzoeken
en daarvoor regelingen treffen.

Dit geheel van problemen vormt een studiegebied op

zichzelf, dat in het kader van deze dialectische beschouwing

slechts vluchtig kan worden a.angeduid.

**
*

In het voorafgaande is getracht een aantal van de vele
vraagstukken, welke zich op het gebied van de organisatie

van het bedrijfsleven voordoen, aan te stippen met een

korte aanduiding van pro en contra. IDe lezer zal ongetwij-

feld meenen in verschillende gevallen een’ voorkeur van

den steller der vragen te hebben kunnen
4
opmerken. Het

zij zoo. Sine ira et studio denkt geen mensch over de

materie, waarin hij leeft. Mogen deze aan een wieg booze

feeën althans zoover mogelijk verwijderd zijn van hen, die
de beslissing in, deze problemen zullen nemen.

Mr. W. F. LICHTENAUER.

lulper”Van
03M
&
smeer

Rotterdam

Amsterdam

voor vracht en passage –

‘4

HOLLAND-AMERIKA LIJN

ROTTËRDAM

Beschzkbare krachten

Accounlani,

Lid
v. h. Nederlandsch Instituut van Accountants, zoekt
‘opname in of overname van een bestaand Accountants-
kantoor Br. No. 1513. Advertentie.bureauA. de la Mar,
Mauritsweg 50, Rotterdam.

Zie voor deze rubriek ook pag. 3 Omslag.

Ook in de jaren

1940-1945

honinklijke”

Nederi. Boekdrukkerij

H. A. M. Roelanis

Schiedam

N.V. Gebr. van Uden’s

Scheepvaart- in Agentuur-Mij.

Shipowners – Brokers

Rotterdam

Amsterdam

Zaandam

Het volgende nummer verschijnt 18 Juli as.

Uw advertentieopdrachten kunnen wij, onder voorbehoud van ranisoeneering der gevraagde ruimte, noteeren tot 14 Juli as

O
ARBEIDSBESPARING

PLANNING

MATERIAALBESPARING

Z
‘ .
En

NEDERLANDSCHE-STICHTING VOOR

co
ORG’ANISATI,E

(waarin

opgenomen

hal

Bureau. voor

Watenschappohike

Bédniilsorganioetie)

staat met al. zijn deskundigen .klaix om’ he’ N”ederland-
,
sche Bedrijfsleven

zoo

snel

mogelijk

en

z0o’ degelijk
mogelijk weer’ op gang te helprro brengen.
t’

.
Sectie A:

IIEDEIJFSIIERSPEL
..


0

Rationeel herstel van beschadigde of verni6lde bedrijven:

Sectiè. B
:..

BEI)RIJFSADVJES
Productie-

technische,

commereteele,

‘administratieve Ix
en arbeidspsychologische adviezen aan all&.bëdrijven.’

Sectie C:

.
‘ON])JiiEtWIJS

Spoedcursu’s Vetzcschapprlijlçe Bedrijfsorganisatie, onze
Z
800 cursisten kunnen in het nijpend

gebrek aan orga-
nisatorisch

g schoolde

leiders

niet voorzien.

Nieuwe Cursus

begit medio

Juli.

Vraagtsnl.

nliebtingen

.-.

Wend U in att

mdeilijkheden tot de

.

NEDERLANDSCHE STICHTING VOOR ORGANISATIE


UTRECHT’
§
,

0.
N000ADRES: OUDENOORD67b -. TELEGRAMADRES: BEDRIJFSADVIES

INSTI’TUÜT
KUYPER

o.Lv. Drs. J.
L.

Jr.

AMSTERDAM Z.: Valeriusplein.16, Tel. 27409

DEN HAAG: Valkenboschkade 525,
:Tel.
335164

EINDHQVEN:,.Hertogstraat 13, Tel. 3814

MAASTRICHT: Lambertuslaar, 38
HEERLEN: Akerstrac.it 65b, Tel. 3150.

SEP TEMBER
aanvang cursussen ‘voor:

Economie .M.O. (K.X en Q)

/

.
Sedert 1930 slaagden voor deze acte
137
candidaten, die
hun opleiding verkregen aan
ÔflS
Instituut, dit beteekent
ongeveer 50 % van het totaal aantal candidatén; die in

dez& periode dé ,acte ‘ve

Prospectu’i verdete gegevens’ aan bovenstaande adressen.

VAN DI111 .& .Co.’

EENbRACHTSWEG 1.1 – ROTTERDAM

Makëlaars en

Commissiomiairs in . Effecten

Effecten – Coupons

/ Vermogensbeheer

Telef. 20845 – ‘21889 – .40651

Beurs Nis 6

Tel. 24178 – 24378

Meer
1
dan ooit bestaat “op

Financieel en Economischgebied

de behoefte aan

VOORLICHTING

en RAADGEVING

Onze

Financieel -Economische Afdeeling

goed geoiitiIIeed en gedocu-

menteerd,’ staat in dit opzicht

VOLLEDIG TEN DIENSTE

INCASSOMBANK.
‘ N
-‘-
.
,
, V,

WILTON-FIJENOORQ

SCHIEDAM

1′

Het volgende nummer verschijnt 18 Juli a:s.

Uw advertentieopdrachten kunen wij, onder voorbehoud van rantsoeneening der gevraagde ruimte, not eeeren tot 14 Juli a.s.


LEVER- BROTHERS

UNILEVER N.V.

.I

cutsus,

i

1

SPit

Ji=
STODS13
f

Leidt op

lROTTERpMj

voor het examen moderne bedrijfsadmini.

stratie

Behandelt o.a.

administrotieS’e organisatie

de rekeningscelsels

voor- en nacalculatie

stondaardkosten en budgetteering

loonstelsels en loonadministratie

bed rijfsstatistiek

toepassingen in verschillende bedrijven.

Biedt

uitstekend verzorgde lessen çn beschrijvingen

uitvoerige en gedegen correctie van de uit-

gewerkte vraagstukken
alle gewenschte voorlichting op studiegebied.

Beschikt over

talrijke medewerkers uit de practijk van het

bedrijfsleven.
Verzorgt

behalve den hoofdcursus ook voorbereidende,

aanvullende en repetitiécursussen.

Prospectus op aanvraag.

– 0. ii ]II. –

ONDERLINGE OORLO€SSCHADE

VERZEKERING MAATSCHAPPIJ

Laan Copes v. Cattenburch
2

‘s-Gravezihage

Alle
verzekeringen eindigen aan het
/

einde der loopende verzekerings-

perioden,zoodat opzegging onnoodig

is. De naheffingskwitanties over de

twee laatste
half ja
ren zullen zoo spoe-

dig mogelijk worden aangeboden.

Uw assurantie-bezorgr-zal
U onze

voorstellen •tot instandhouding van

eene molestverzekering tegen zeer

lage kosten voorléggen.

. HET BESTUUR.

Algemeen Psychotechnisch Laboratorium

o. 1. v. lirs. J. SLIKBOElt en G. DE GROOT

ADVIEZEN

op het gebied van personeelszaken

Individileel onderzoek niet liet oog op karaktereigdn-

schappen, aanleg, bekwaamheden, speciale vragen als


SELECTIE


PROMOTIE

• RERGROEPEERING


IIONOREERING


OPLEIDING

Heerengracht 435431 – Telef. 33746

Amsterdam-C.

MARGARIN E

SPIJSVETTEN EN OLIEN

TELÊFOON 27420

MUSEUMPARK T – ROTTERDAM

UL8-068a

Het volgende nummer verschijnt 18 Juli as.

Uw advertentieoçidrachfen kunnen wij, onder voorbehoud van rantsoeneering der gevraagde ruimte, nofeeren
lot 14 Juli a.s

9

Vacaturc.’

GROOTEONDERNEMING vraagt voor haar afdeeling
Boekhouding

geroutineerde kracht,

(Studeerenden voor het accountantsexamen genieten voor-
keur); voor hare Afd. Fustencontrôle

1
Chef (m. of vr.)

goed op le hoogte met contrôle werkzaamheden.
Br. onder No. 170, Bur. v.- d. bi., Postbus 42, Schiedam

De NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.,
Boompjes 8, Rotterdam, zoekt ter opleiding in haar bedrijf

eenige jonge medewerkers

bij voorkeur met academische of daarmede gelijk te stellen
opleiding, •voor wiskundige, juridische en economische
werkzaamheden. Sollicitaties schriftelijk.

Gevraagd door FINANCIEELE INSTELLING

Jurist,

bij voorkeur met eenige jaren bank- of financieele
ervaring of

Candidaafno*aris,

bij voorkeur mét stage.
Bij gebleken geschiktheid goede vooruitzichten. Brieven
met volledige gegevens te richten tot de Directie der N.V.
HOLLANDSCHE BELEGGING EN BEHEER MAAT-
SCHAPPIJ, Heerengracht 320, AMSTERDAM.

Groote DRUKKERIJ-UITGEVERIJ in Zuid-Holland
vraagt voor de afdeeling ,,Periodieken” een

EXPLOITATIE CHEF

Sollicitanten moeten grondige kennis bezitten van het advertentiewezen (eventueel in staat zijn, zich
snel in te werken); verder commercieel inzicht,
service-begrip. Zij moeten een goed stylist zijn en in,
staat de schriftelijke en mindelinge acquisitie zelf-
standig te leiden in den door de directie gewenschten
zin. Zij dienen bereid te zijn zich aan een psycho-
technisch onderzoek te onderwerpen.
Eigenhandig, geschreven sollicitaties met uitvoerige
inlichtingen (leeftijd, opleiding, godsdienst, vroegere
en huidige functies, opgave verlangd salaris, etc.)
en een scherpe; recente foto, onder A 70 te richten aan het ALGEMEEN PSYCHOTECHNISCH LA-
BORATORIUM o.1. v. Drs. J. SLIKBOER en G. DE
GROOT, Heerengracht 435

47, AMSTERDAM-C,.

Bij groot DRUKKERS-UITGEVERSBEDRIJF in ZUID-
HOLLAND vaceert de functie van

Chef der Administratie.

Sollicitanten dienen een grondige kennis te bezitten van
moderne administratie-methoden. Zij moeten een goed
organisator zijn, en in staat leiding te geven bij reorgani-
satie en moderniseering der geheele administratie. Diploma
Boekhouden M.O. strekt tot aanbeveling. Bij gebleken ge-
schiktheid levensposit ie. Gegadigden voor deze functie
moeten bereid zijn zich aan een psychotechnisch onderzoek
te onderwerpen. Eigenhandig geschreven sollicitaties met
uitvoerige inlichtingen omtrent leeftijd, godsdienst, opleiding,
vroegere en huidige functies, opgave verlangd sdlaris enz.
en vergezeld van een recente, scherpe foto te richten onder
No. A 72 aan het ALGEMEEN PSYCHOTECHNISCH
LABORATORIUM o. 1. v. Drs. J. SLIKBOER en G. DE
GROOT, Heerengracht
435-437,
AMSTERDAM-C.

BANKINSTELLING in hoofdplaats van een der Noorde-
lijke provinciën vrâagt ter assistentie, van de Directie een

prima Kracht

die tevens de leiding van de effectenafdeeling op zich
kan neriien.

.

.
Uitvoerige inlichtingen omtrent op opleiding, Godsdienst,
waar werkzaam (geweest), verlangd salaris, enz., benevens
foto worden tegemoet gezien onder No.
‘173,
bureau van
dit bIad Postbus 42, Schiedam.

ZILVERFABRIEK ,,VOORSCHOTEN” vraagt een

‘technisch Bedrijfsleider,

eventueel ook leiding kunnende geven aan routing- en
kostprjsadministratie. Brieven te adresseeren: den Heer
C. J. A. BEGEER. Leidscheweg 221, Voorschoten.

ZILVERFABRIEK ,,VOORSCHOTEN” vraagt een

directie-secrétaris.

Brieven te adresseeren: den Heer X. J. A. BEGEER,
Leidscheweg 221, Voorschoten.

RECLAMË-ADVIESBUREAU, vraagt accurate,
energieke, zelfstândig werkende kracht als

Assistent(e) der Directie

mede voor bureau-research, verzorging directie-
archief, bibliotheek, enz.

Vereischt worden: ruime algemeene ontwikkeling, grondige kennis van het reclame-wezen (eventueel
het vermogen, zich snel in te werken), taalbeheer-
sching. Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een
psychotechnisch onderzoek te onderwerpen. Eigen-
handig geschreven sollicitaties met uitvoerige in-
lichtingen omtrent leeftijd, godsdienst,’ opleiding,
vroegere en huidige functies, opgave verlangd salaris
etc., en met een scherpe, recente foto onder No.
A
73
te richten aan het ALGEMEEN PSYCHO-
TECHNISCH LABORATORIUM o. 1. v. Drs. J.
SLIKBOER en G. DE GROOT, Heerengracht 435-
437, AMSTERDAM-C.

0

BANKINSTELLING te Amsterdam vraagt voor haar af-
deelingen Giro en Boekhouding

bekwame beambten.
Zij, die op dit terrein ervaring hebben opgedaan, gelieven
te solliciteeren onder letters E.S.B., aan Advertentiebureau Rouma & Co., Heerengracht 226, Amsterdam.

FRIESCH-GRONINGSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.
NEDERLANDSCHE HYPOTHEEKBANK N.V. vraagt
voor haar kantoor te Amsterdam, Heerengracht 310 een

candPdaat-notaris
Br. met volledige referenties worden gaarne zoo spoedig
mogelijk ingewacht aan bovenstaand adres.

Jonman, 32′ jaar’ b.z. a: als

Admiii. ‘Ceider’

voo
,: r6ote of middêlgroote onder’nèming. .Théo’rëthisch
en practisch geschoold opadmin., organis. en economisch
gebied. Meerj. ervaring als budgetchef in middelgroot be-drijf. Gewend met personeel om te gaan. Br. No. 179, bur.
v. d. bl., Postbus 42, Schiedam.

Jurist
33 jaar, met ervaring op financieel en economisch gebied,
zoekt drukken werkkring, liefst op secretariaat bij industri-
eele of handelsonderneming, financieele ipstelling of (semi)-
overheidsinst’antie.
Br. No. 175, Bur. v. d. Bl., Postbus
4;
Schiedam.

Accountant,
lid v. h. Nederlandsch lnstituut van Accountants, gedu-
rende verscheidene jaren werkzaam als Secretaris van de
Directie van een groote Ondérnerning, heeft gegronde
redenen van positie te willen veranderen en zoekt in ver-
band hiermede een voor hem passenden werkkring in
binnen- of buitenland. Hij heeft uitgebreide ervaring in
‘binhen- en buitenland en beschikt over aanbevelingen van
vooraanstaande personen. Br. onder lett. W. M. T., aan
Nijgh & van Ditmar, Adv. Bur. Rotterdam.

Bedrijfseconoom,
academisch gevormd en met groote ervaring op het gebied
‘an de fabrieks- en verkoopsorganisatie, heeft nog ge-legenheid tot het aanvaarden van opdrachten. Brieven
onder No 176, bur. v. d. bl., Postbus 42, Schiedam.

Voor deze rubrieken wordt ook in het nummer van 18

Ju!j as, ruimte gereserveerd. Indien Uw opdracht uiterlijk 14 Juli. a.s.
in
ons bezit is, kan ook Uw annonce nog hierin worden opgenomen.

t

Naamlooze Vennootschap

Hollandsche Belegging èn
Beheer Maatschappij

Anno 1930

Heerengracht 320

Amsterdam

Eerste Nederlandsche

Verzekering-Maatschappij op het Leven

en tegen lnaliditeit N.V.

Gevestigd te ‘s-Gravenhage.

Administratiekantoor DORD RECHT

Bellevuestraat 2

Telefoon 5346

Personeets-pensioenverzekeri ng verschaft


directe fiscale besparing


afschrijving van toekomstige lasten

• blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens welgedocumentéerd advies aan ons

Bureau voor Collectieve Contracten

BEOORDEELING EN BEHEER

van vermogens, pensioen- en spoarfondsen,

belegde reserves, effectenportefeuilles

TEN BEHOEVE VAN

ondernemingen, stichtingen, vereenigingen,

particulieren

S

COMMISSARISSEN:
Prof. Ir. 1. P. de Vooys
– Drs.
J. H. Glspen

Mr. J. E. Scholtens

DIK ÉCTIE: Gerlof Verwey
– Dr.
F. Ph. Groeneveld

A. C. LeeuwenbUr9h

HAV BANK – SCHIEDAM

Levensverzekering en Lijfrenz’e

N ederlandsch Indische Handelsbank, U.

Amsterdam

Rotterdam

‘s.Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

GRAAN’FACTORY

EXPEDITIE

OP. EN OVERSLAG

BEVRACHTING

LADING-CONTROLE

BEMONSTERING

Peters
Oil

AVEI(BEDR’Jf

1OTTER DAM

TELEFOON 72872-
T

POSTBUS 893

J
uist
flU
bieden de Watson machines,

be-
hoorende
tot
het Hollerith-systeem, U de mo-
gelijkheid op efficiënte en snelle wijze dié admi-

nistratieve voorlichting te geven, welke voor den
wederopbouw vân het Nederlandsche Bedrijfsleven
noodzakelijk is.

Onze afdeeling Organisatie is paraat om U een
alleszins deskundig adviesomtrent de oplossing van
Uw administratieve en organisatorische problemen
voor te leggen.

Het is mogelijk, zij het in beperkte’mate, op
korten termijn weer Watson machines (Hollerith-

systeem) te leveren.

,,WATSON” Dedrijismachine Maatschappij H.Y.

Frederiksplein 34, Amsterdem-C – Tel. ere: 33406, 33658, 31856.

S LUITE R

VOOR ADHlTRMl N BEDRUFSORGANISATIE

kan U goede

diensten bewijzen bij den op-

bouw van de administratieve

organisatie van Uw bedrijf.

SINGEL 194 AMSTERDAM (C) TEL. 45912

f
/

Het volgende num,ner verschijnt 18 Juli
as.

Uw advertenfieopdrachten kunnen wij, onder voorbehoud van rantsoeneering der gevraagde ruimte, noteeren tot 14 Juli a.s.

Druk Roelants, Schiedasfl.

Auteur