Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1404

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 16 1942

16 DECEMBER 1942

c

‘Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

.27E
JAARGANG

WOENSDAG 16 DECEMBER 1942

No. 1404

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

II

N.V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

Productie en prijs-

vorming op de

Engelsche markt

van Nederland-

sche, Deensche

en koloniale boter

door

Dr. H.J. FRIETEMA,

22ste Publicatie van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijsf 3.1
51
(Prijs voor donateurs
en leden v. h.
N.E.I. f 2.25)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:

Be Erven F. 8ohn LV., – Haarlem

Wie van de leden of abonné’s

heeft voor de redactie

ter overname:

No. 497 van 8 Juli 1925

Redactie
Economisch-Statistische Berichten

Wat is de

HOLLERITH

Boekhoud- en Statistiek-D
1 EN ST

Deze dienst vormt een cifdeeling van ons bedrijf,

dle over een uitgebreide, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

• alsmede over een staf van deskundig bedienend

personeel, om
alle adminIstratieve werk-

zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem uit te voeren.

Vraagt nadere Inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te

NEW-YORK.
Frederikaplein 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

R.MeestiZoonen

A.o. mb

BANKEB8 EN ASSURAIbTIE-MAKBLAARB

ROTTERDAM
AMSTERDAM (As..)
• G R A V E NH A G E
DELFT – SCHIEDAM
V LA ARD 1 NGEN

LJ

BEHANDELING VAN ALLE

BAN KZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

Derde Gewijzigde Druk

van

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
NV.

111

68 KANTOREN IN NEDERLAND

III

Onze kluizen bieden een

VEILIGE BERGPLAATS

voor Uw papieren en voorwerpen van waarde

Dr. J. R. A. Buning:

De beleggingen der bijzondere

spaarbanken in Nede±land

Publicatie No. 32

van het Nederlcmdsch Economisch Instituut

Prijs f 3.65*

(voor donateurs en leden van het N.E.I. f 2.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel
UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

ABONNEERT U OP

DE ECONOMIST

ORGAAN VAN ‘HET NED. ECONOMISCH INSTITUUT

Onder redactie van:

Th. Ligthart, Ch. Raaijmakers,
C. A. Verrjn Stuart, G. M. Verrijn Stuart,
F. de Vries.

De Economist verschijnt den
löden van elke maand. De
prijs voor den Jaargang be-
Met 1942 begon de één-en-negen-
draagt! 12.00 voor ‘tblnnenl.,

tigste jaargang:


franco p.
P
. t
13.40*;
voor stu-
denten t
10.60*. franco p. p.

Proefnummer gratis op
t 11.30;
t 13.60 voor het bul-

aanvraag verkrijgbaar!
tenland, bij voorultbetallng.

Abonnementen worden ook door den boekhandel aangenomen.

UITGAAF VAN DE ERVEN F. BOHN N.V.

HAARLEM – POSTGIRO 5403

Ter vervanging van haar door
brand
verloren geganen voorraad nummers van

Economisch-Statistische Berichten en Economisch -Statistisch t4aandberjcht

van den jaargang 1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indien
de

lezers, die hun exemplaren kunnen missen, deze aan haarzouden willen afstaan.

Egalisatiefondsen

en Monetaire Poli-

tiek in Engeland,

Nederland en de

Vereenigde Staten

door

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Economisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. I. fl.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

De Scheepsbouw.

nijverheid in

Nederland

door

Ir. J. W. BONEBAKKER

Publicatie no. 16 van het

P R Ii S

Nederlandsch Econom.

1.55*

Instituut

Donateurs en leden
fl.10

verhrtjgbaar in den boehhanck’f

Uitgave van
De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijs f 1.55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het
N.E.1
……f1.10)

Verkrijgbaar i. d. boekhandel

UITGAVE:

De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem

•1.

16 DECEMBER 1942

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischow’Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOORHANDEL,NIJVERHEID,FINANCIËN EN VERKEËR

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

7E JAARGANG

WOENSDAG 16 DECEMBER 1942

No. 1404

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W. Lambers (Rotterdam).

Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaat weg.

Telefoon IVr. 35000.

Postrekening 8408.

Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland / 20,85* per jaar. Buitenland en

koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen hunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinzo pan

elk kalen’derjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvan gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Advertenties voorpagina f 0,28 per mm. Andere pagina’s

f 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz

1-let twaalfde jaarverslag van de ,,B.I.B.” door Prof.
Dr. G. Al. Verrijn Stuars …………………. 566

Bescherming van den Intellectueelen Eigendom door
Dr. J. G. van Leeuwen ……………………570

Balansen en beleggingen der Nederlandsche levensver-
zekeringmaatschappijen in
1941
door
J. C. Brezet 572

Overheidsmaatregelen

op

econo-
misch gebied

……………………..
575

M a a n d c ij f e r s.

Maandcijfers en weekcijfers betreffende den econo-
mischen toestand van Nederland …………
576

S t a t i s t i e k e n.

Wisselkoersen – Stand van ‘s Rijks Kas – Week-
staat van De Nederlandsche Bank …………
577

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geldmarkt
staat natuurlijk nog onder den invloed
van de consolidatie-operatie. De eerste weekstaat van De
Nederlandsche Bank, verschenen na de storting op de
nieuwe leening, heeft duidelijk aangetoond, dat de markt
op ruime schaal een beroep heeft moeten doen op de hulp
van de centrale bank, zoowel door herdisconteering als
door beleening. Wat door herdisconteering naar de markt
is toegevloeid, is definitief aan haar middelen toegevoegd,
maar wat de beleeningen betreft: de druk daarvan op
de markt zal blijven aanhouden, totdat het laatste ge-
deelte is afgelost. Totdat zulks is geschied, zal de geldmarkt
krap blijven. De middelen, waaruit de markt zal moeten
putten om de beleeningen af te lossen, zijn tweeërlei: af-
lossing van vervallend schatkistpapier en toeneming van
de buitenlandsche wisselportefeuille van De Nederlandsche
Bank. Waarbij dan natuurlijk als negatieve factor werkt de
toeneming van den billettenomloop. Deze laatste is ter gele-
genheid van de storting op de nieuwe leening slechts uiterst
weinigingekrompen, en er is geen aanleiding om aan te nemen,
dat de tendens tot voortdurende stijging, die feitelijk al sinds
het begin van den oorlog aanhoudt, zou worden onderbroken.
De jongste weekstaat van De Nederlandsche Bank, de
tweede sinds de storting op de consolidatieleening, ver-
toont de volgende interessante verschuivingen:
De principieel belangrijkste mutatie is de toeneming van het direct ondergebrachte schatkistpapier met f
31
millioen, die men als tegenhanger kan beschouwen van
de daling der beleeningen met ca. f
26
millioen; de toe-
neming der binnenlandsche wisselportefeuille is f
6
millioen
minder dan de stijging van het direct ondergebrachte
schatkistpapier,# een gevolg van het feit, dat door derden
geherdisconteerd papier is vervallen.
De
obligatiemarkt
heeft deze.week niet veel verandering
te zien gegeven. Dè nieuwe leening, die in het begin van
de verslagweek een reactie vertoonde, is daarna weer wat
aangetrokken en sluit per saldo slechts een fractie beneden
het slot van de vorige week. I

Ietzelfde geldt voor de
3j
pCt.
leening
1941.
De
3-31
pct. leening
1938
heeft zich wat
beter gehouden en is per saldo ongeveer
5/16
pCt. opge-
loopen. Ook de leening
1937
is
eenigszins gestegen. De om-
zetten zijn op de dbligatiemarkt geleidelijk ingekrompen,
maar er blijft goede vraag bestaan. De bij de uitgifte van
de 3 pCt. leening
1941
opgedane ervaring, dat de scherpste
reactie pas intrad na den stortingsdatum, heeft zich dit
keer niet herhaald. Integendeel van den beginne af aan is
het aanbod goed opgenomen.
De
aahdeelenniarkt
heeft de terugslag ondervonden van
de reactie, die aandeelen Philips ondergingen. Op de beide
eerste dagen, dat de handel was toegestaan, was de daling
nog uiterst gering, maar sindsdien trad een belangrijke
reactie in, die den koers tot
22
bracht (na bijna 330 voor
het bombardement), waarna weer een herstel intrad tot
275.
Verschillende aandeelen namen de beweging van
Philips over, hoewel natuurlijk in veel geringeren omvang.
Aan het einde van de week echter waren bijv. aandeelen
Leverbros alweer vrijwel tot het peil van de vorige week
gestegen. Aangeboden bleven aandeelen van scheeps-
bouwbedrijven en metaalverwerkende ondernemingen. De overzeesche aandeelenmarkt bleef als gevolg van
den koersstop vrijwel dood, terwijl ook in die fondsen uit
deze groep, welke niet onder koerscontrôle staan, na de
snelle stijging van de week een lichte reactie intrad.

11
566

/

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 16 December
1942
ff

HET TWAALFDE JAARVERSLAG VAN
DE

,,B,LB.”‘.

1-let verslag, dat ovei’ het twaalfde boekjaar van de

,,B.I.B.” werd uitgebracht, ontleent evenmin als zijn

voorganger zijn bijzondere beteekenis aan dat deel ervan,
dat aan de zaken van de bank zelve werd gewijd. Reeds

meermalen
1)
hebben wij in deze kolommen opgemerkt,

dat de omstandigheden, waaronder de ,,B.I.B.” moet

werken, niet van’dien aard zijn, dat haar voornaamste
doelstelling, de bevordering van de samenwerkingtusschen

de centrale banken, in meer dan minimale mate kan

worden verwezenlijkt.

Met betrekking. tot het bedrijf van de ,,B.I.B.” kunnen

wij met enkele korte,opmerkingen volstaan. Onderstaande

staat van balanscijfers, aangevuld met de gegevens van
een recenten maandstaat, toont, dat in den om7ang

an de zaken der ,,B.1.B.” weinig verandering is inge-

treden.

millioen Zw.
frs. moest ruim 2f millioen worden geput

uit de dividendreserve, die daardoor van ruim 4,2 tot
..ruim 1,6 millioen
Zw.
frs. is gedaald. Handhaving van
het dividend zal dus, als de omstandigheden zich niet

wijzigen, het volgend jaar vermoedelijk niet mogelijk zijn.
Op de deposito’s op langen termijn, die aanspraak op een

aandeel in de winst geven, kon oôk dit jaar niets worden

uitgekeerd. Rooskleurig zijn de winstkansen der bank niët;
zoo goed als het bedrijf der,,B.I.B.” er uit een oogpunt

van liquiditeit en, zij het wellicht in iets mindere mate,
ook van soliditeit uitziet, zoo mager is de rentabiliteit.

**
*

Veel belangrijker dan de beschouwin’gen overhet bedrijf

van de bank zelve, is ook dit jaar weer het ecoromisch en

finantieel wereldoverzicht, dat men in het verslag aantreft

en waarvan de eer, naar men mag aannemen, voor een

groot deel toekont aan den Economischen Adviseur der
bank, Dr. Per Jacobsson. Niet minder dan 231 van de 242

STAAT 1.

Actioa
(in
1000 Zw. goud f;s. en in procenten van het balanstotaal).

Goud, kas
Herdiscontabel papier.
Andere uitzettingen.
en tegoed
ij

an

en.
aligelden.
1
Handels- en
Schatkist-

0

mn
t 3

d
.

mn
3

6

d
6 maanden
Andere
activa.
Balans-
totaal.
Datum. bankaccept.
papier.
.
enlanger.

1000
0
‘0
1000
/o

1000
0
/0
1000 0
/0
1000
Zw.frs.
.
1
0
/o
1000
,
1000
0
1000
0
/0
1000
Zw.frs.
Zw.frs. Zw.frs.
Zw.frs.
Zw.frs.
0

Zw.frs. Zw.frs.
Zw. frs.

31.

111.

1931
7.239

0,4
186.281
9,8
471.42424,8
138.103
7,3
850.694
46,7
12.788
0,7
222.652
11,7
1l.96.7
0,6
1.901.049
31.

III.

1938
43.081
6,7
15.795
2,5 126.779
19,7
102.832
16,0
198.122
30,8
65.571
10,2
90.686
14,0 1.161
0,4
644.031
31.

III.

4939
62.358
10,3
32.728
5,4
142.177
23,4
74.740
12,3
159.072
26,2
63.897
10,5
68.525
11,4
3.026
0,5
606.523

31.

III.

1940
65.384
13,9
16.258
3,5 93.511
19,9
68.410
14,6
17.371
3,7
206.639
1
)

25,9
2.357
0,5
469.932

31.

III.

1941
81.081
16,4
16.168
3,3
111.630
22,5
29.622
6,0
21.538 4,3
233.443

)

47,0
2.346
0,5
495.828

31.

III.

1942
75.045
15,8
16.341
3,4
1 14.159
24,0
29.887
6,3
21.069
4,4
219.963
1
)

46,7
184
0,0
476.646
30. IX.

1942 101.608
21,2 15.644
3,3
111.066
23,4
30.420
6,3
103.154
21,5
59
.
159
I
12,3

59.057112,3
39
0,0
480.148

‘) Waarvan Overheidspapier 84.809,
en Spoorwegwissels, wissels van l’ostbedrijven, andere wissels en uitze’ttingen 121.830.
1)
Idem
resp. 75.753 en 157.690.
0)
Idem
resp.
74465 en 145.498.

Passir’a (in 1000 Zw. goud /rs. en in procenten
pan het balanstotaal).

Lang 1ooeiide deposito’s.
Dad. opvr.b. gelden en deposito’s t. 6 m.
‘Kapitaal
,
Andere
(getort).

.r,.00e, VOO.

Reparatie-

Diiitsche
Datum.

an nuïieiten. regeering,

1000

0
1000

iÔoo

0

1000

%

Zw.trs.

Zw.frs.
/0
Zw.frs.

“‘ Zw.frs.

31. III.

1931

103.488 5,4

– 154.874 8,2 77.437 4
31.
III.

1938

125.000 19,4 23.184 3,6 153.126 23,8

76.563 II
31. III.

1939

125.000 20,6 24.271 4,0 153.126 25,3 76.563 12
31. III.

1940

125.000 26,6 25.093 5,3 153.050 32,6 76.625 16
31. III.

1941

125.000 25,2 25.529 5,2 152.606 30,8 76.303 15
31. III.

1942

125.000 26,2 23.323 4,9 152.606 32,0 76.303 16
30. IX.

1942

125.000 26,0 21.009 4,4 152.667 31,8 76.334 15

1)
Inclusief gouddepôts’ van centrale banken.

De ,,B.I.B.” kon haai’ licuiditeit op bevredigende wijze
handhaven. Op een elikele uitzondering na,’ werd de aan de bank verschulcligde rente behoorlijk voldaan. De uit-
zondering betrof een rentebedrag van circa 1 miljoen

Zw.
fi’s. per jaar, het laatst betaald in Octoh’i’ 1941,
terwijl hij het uitbrengen van het

verslag ovèr verdere betalingen werd ondérhancleld. liet bedrijf bleef over het
geheel echter weinig belangrijk. Kenschetsend ‘voor den
toestand is de uiterst geringe omvang van de bedrdgeri,
welke de centrale banken voor eigen rekening bij de
,,B,I.B.” aanhouden: laatstelijk ruim 15 millioen Zw. frs.
op gewone rekening en ruim 33 millioen aan gouddepôts.
Teekenend is ook het volgende zinnetje: ,,Als Verbindungs-
steIle zwischen den Zentralbanken zur Erleichterung des
zwischenstaatlichen Handels vurde die Bank kaum noch
in Anspruch genommen; dieser Zweig ihrer Tii.tigkeit wird
durch eine begrenzte ZahI von Geschiften mit zwei nou-
tralen Zentralbanken nur gei’ade am Leben erhalten”.
Met de rentabiliteit van het bedrijf ziet het er niet gun-
stig uit. Wal werd wederom een dividénd van 6 pCt. uit-
gekeerd, maar van het daartoe benoodigde bedrag ad 7

‘) Zie laatstelijk ons artikel in ,,E.-S.B.” van 15 October 1941.

Fransche
regeering.
Circ. banken
v. eigen rek,
Idein v. rek.
van derden.
Andere deposantcn.
passiva.

1000
/
1000
%

1000
0
/0
1000
0
/o
1000
Zw.frs. Zw.frs
,
Zw.frs.
Zw.frs.
Zw.frs.

,1

68.880
3,6
811,807
42,7
653.175
34,4
14,021
0,7
17.786
0,9
,9

29.547
6,5
188.810
1
)
29,4
3.308
0,5
2.192
0,4
42.301
6,5
,6

25.468
4,2
153.180′)
25,3 1.823
0,3
4.438
0,7
42.654
7,0


44.942
1
)
9,6
1.645
0,4
1.140
0,2
42.537
9,0
4

– –
79.4321)
13,7
1.679
0,3
1.181
0,2
44.098
8,9
,0



46.368
1
)
9;7
1.267
0,3
4.566
1,0
42,026
8,8
,9

– –
49.296
1
)
10,2
1.267
0,3
5.671
1,2
48.903
10,2

bladzijden (wij citeerei de Duitsche uitgave) zijn in het
verslag aan algemeene beschouwingen gewijd. Het is uiter-
aard ondoenlijk om het vele materiaal, dat in het verslag is verwerkt, te dezer plaatse uitvoerig te bespreken. Wij
bepalen ons tot enkele grepen daaruit en bevelen voor het
overige het verslag zelf aan alle belangstellenden met’
warmte ter lezing aan.

In beschouwingen over geldwezen en internationale
financiën nam nog niet lang geleden het goud de centrale
plaats in. Dit was begrijpelijk in den tijd, waarin het goud
nog een echte geldstandaard was. Dit was het geval, zoé-
lang niet alleen het fiduciaire geld inwisselbaar was in
een vast quantum goud ‘per eenheid, doch tevens – en
dat is het voornaamste – de hoeveelheid goud bij de
centrale bank beslissend was voor den omvang der totale
geldcirculatie. Zoo was de toestand onder de werking van
den zgn. automatischen gouden standaard, een stelsel,
dat slechts zelden zuiver verwezenlijkt was, maar dat
toch in een aantal landen in de periode, voorafgaande
aan den vorigen wereldoorlog, tamelijk wel werd benaderd.
Na den eersten wereldoorlog is het met de positie van
het goud bergafwaai’ts gegaan. Na de groote inflatie-

16 December 1942

ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

567

periode volgde weliswaar een Vrij algemeene terugkeer

tot het goud als standaardmetaal, maar in de meeste ge-
vallen was het niet een automatische, doch een ,,managed” gouden standaard, die werd ingevoerd, waarbij de waarde

van het in belangrijke mate op fiduciaire basis berustende

geld, en daardoor ook die van het goud, waarmede de

verschillende geldeenheden in vast verband waren ge-
bracht, afhankelijk werd van de geidpolitiek der toon-
aangevende, landen in de wereld. Dit stelsel kon zich

handhaven, zoolang de internationale conjunctuur zich
door een hausse kenmerkte, maar het ging ten gronde aan

de groote deflatie der dertiger jaren, na welke het goud

nimmer meer tot een werkelijk internationaal aanvaarden

standaard werd uitverkoren. Het edele metaal deed zijn
diensten als internationaal betaalmiddel en trad inzonder-
heid in perioden van kapitaaivlucht op den voorgrond,
maar maatstaf voor den omvang der geidvoorziening,

zooals het dat vroeger geweest was, is het niet weer ge-

worden.
Door den huidigen oorlog is de rol van het goud nog

verder beperkt. Wij verwachten niet, dat na dezen oorlog
allerwegen een goudloos geldstelsel zal worden ingevoerd.
Het goud is er nu eenmaal en het kan in een aantal gevallen,

zoolarig het tenminste in de v(jornaamste landen tot een
min of meer vasten prijs door de centrale banken wordt
ge- en verkocht, nuttige diensten bewijzen ter uitschakeling
van koersrisico’s in het internationale betalingsverkeer.
Maar dat men ooit weer, na zooveel ingrijpen in het econo-
misch leven in het algemeen en in het geldverkeer in het

bijzonder, het goud tot den automatisch te volgen maat-
staf voor de geldcirculatie zal maken, schijnt ons uitge-

sloten.
In deze omstandigheden is de vraag, hoeveel goud er in de wereld wordt geproduceerd, aanmerkelijk minder
belangrijk dan vroeger. Daarbij komt, dat in dezen tijd
van totalen oorlog de landen waarlijk aan andere zaken
behoefte hebben dan aan goud. Teekenend is in dit ver-
band een begin November uit Amerika ontvangen be-
richt, dat de goudproductie aldaar drastisch is ingekrom-
pen om arbeiders vrij te krijgen voor het delven van
andere metalen. De oorlogsomstandigheden waren trou-
wens voor de goudproductie niet gunstig, omdat de prijs
van goud in de landen, die het opkoopen, stabiel wordt ge-
houden, terwijl de productiekosten stijgen.
2)
Reeds om deze

reden was, evenals in den vorigen wereldoorlog, een af

neming der goudproductie te verwachten.
Onderstaande staat geeft een denkbeeld van de ont-

wikkeling der goudproductie tot en met 1941. In dat
jaar was de toeneming, voorzoover men uit de ten deele
geschatte cijfers kan nagaan, gering. Vermoedelijk is
thans aan de stijging een einde gekomen.

STAAT II.
Wereld-goudproductie.

(jaarlijksche

ramingen

in

duizenden

ounces

fijn).

‘5 25
355)
:
25
‘0

N
0)

1929
10.412
2.208
1.928
707
3.937
19.192
672
1932
‘11.559
2.449
3.044
1.938
5.264
24.254
849
‘1938
12.161 5.089
4.725

4.750
‘10.313
37.038
‘1.296
‘1939
12.822
5.611
5.095 4.500
10.955 38.983
‘1.364
1940
14.047
5.920
9.311
4.000
11.431
2)
40.700
1.425
1941
14.405
5:982
5.328
2
4)

2
)
41.000
1.435

Inclusief Philippijflen.
‘) Geschatte cijfers.
Huidige dollars: 1 ouncc = $ 35,-.
4)
De desbetreffende opgave in het verslag is zeer onvolledig.
Dat het goud als gevolg van de internationale crediet-
verhoudingen zeer ongelijkmatig over de verschillende

‘)
Op dit bekende feit is terecht nog eens gewezen door A. A.
van Sandick in ,,De Ecouomist”, November 1942, blz. 598 cv.

landen js verdeeld, is overbekend. 1-Jet verslag der ,,B.I.B.”

geeft een aantal cijfers van de zichtbare goudvoorraden
der centrale banken; deze cijfers weerspiegelen slechts
een deel van den werkelijken monetairen goudvoorraad,
aangezien de voorraden der egalisatiefondsen en die der
regeeringen er niet in zijn verwerkt; niettemin geven zij
eenig inzicht in de verdeeling van het goud over de ver-

schillende landen. Wij laten in verkorten vorm den des-
betreffenden staat uit het , ,B. 1 .B . “-verslag hieronder

volgen: –

STAAT III.
In millioenen $ (ad $ 35 per
ons fijn).

Goudvoorraden van
.E
E-
_
centrale banken

Groep ‘1:
Ver. Staten
2)

17.644
21.995
+4.351
22.737
+

742
Zwitserland
549
502-
47
665
+

163 308

.

160-
148
223
+

63
Zweden

……………
140
+

50
200
+

60
Necl.-Indië

………….90
Argentinië

………….
466
3)
353

113 354
+

‘1

Totaal

(mcl.

andere
landen)

…………

.
19.474
23.643
+
4.1 69
24
.
752
1
+
1 .1 09

Groep 2:
714 734
+

20
734
0
België
4
)

……………..
274
274
0
274
0
Br.-Indië

……………
Frankrijk ‘)

………..
2.709
2.000

709
2.000
0

Totaal
(mcl.
andere
landen)

………….
3.998
3.308-
690
3.308
0

Groep 3:
214
°) 7-
207
5

2
Canada

……………
249 367
+

118
362-
5
Zuid-Afrika

………….
Nederland

………….
692
617-
75
573-
44

Totaal
(mcl.
andere
landen)

………….
1.229
1.060

169
1.000

60

Alg.

totaal

………….
25.5001
29.0001+3.5001

30.0001+1.000

1)
Ten dccle geschTat.
2)
Zonder Stabilisaliefonds, in Sept. ’41
$ 24’millioen (laatste opgave).
3)
Sinds Apr. ’40 onvolledige gegevens.
4)
Exel. $ ’17 millioen bij Schatkist.
5)
Excl. Stabilisatiefonds, in Mei ’39 $ 477 millioen (laatste opgave). ‘) In Mei 1940 werd het
goud van de .,Bank of Canada” overgedragen aan de ,Foreign
Exchange Control Board”.

De Vereenigde Staten blijven voor en na de groote
verzamelplaats van goud; van de in deze statistiek ver-
werkte voorraden hadden zij in 1939 69,19 pCt., in 1940
75,84 pCt., in 1941 75,79 pCt. Herstel van het goud als
standaard na den oorlog op basis van deze goudverdeeling
zou niet anders beteekenen dan dat de werld een dollar-
standaard zou krijgen. Of andere landen’ alsdan bereid
zullen zijn de Vereenigde Staten van een belangrijk deel van
hun onnoodig goudbezit te ontlasten, dient te worden afge-.

wacht; erg waarschijnlijk lijkt het niet, daar zij ook dan
aan heel veel goederen aanmerkelijk meer behoefte zullen
hebben dan aan edel metaal.
Hoe ver de verschillende landen zich yan den voormali-
gen gouden standaai’d hebben verwijderd, blijkt ook uit
het overziclit, dat men in het verslag aantreft met betrek-
king tot de wijziging van de wetgeving op de centrale
banken. Een der lenmerkende verschijnselen van den
oorlog in vrijwel alle landen is de aanzienlijke vermeerde-
ring van de billettencirculatie. Dit wordt geïllustreerd
door de indexcijfers in Staat IV. (Zie blz. 568 bovenaan).
De toeneming der billettencirculatie noopte in een aantal
landen tot een wijziging van de banket. Om psychologi-
sche redenen hield men daarbij veelal vast aan het be-
staande systeem van billettenuitgifte, maar in wezen
veranderde de toestand geheel, daar niet meer het eertijds
geldende stelsel van contingenteering van bânkpapier
of”proportioneele dekking beslissend was voor. den omvang,
die de circulatie zou mogen verkrijgen, doch omgekeerd
de gestegen omvang der circulatie de oorzaak was van
een wijziging der dekkingsbepalingen, die nog slëchts

568

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 December 1942

STAAT
IV.

.
allerwegen gelegen in de gestegen credietbehoeften van
.

Indexcijfers der billettenc.reulatie.
de Overheid. Ook daar, waar de tegenpost van het bank-

papier wordt gevormd door vorderingen op het buitenland,
199
.

100
Land
le

halfjaar

1939

100
is dit het geval: immers, dat er in bepaalde gevallen zulke
groote vorderingen op het buitenland ontstonden en door.
Einde
’41
Einde
’39
Einde
’40
Einde
’41
de eentrale bank werden overgenomen, vond zijn oori’aak
in groote aankoopen der oorlogvoerende landen, die daar-
373
Bulgarije
148
228
471

tegenover eerst in de toekomst een tegenprestatie kunnen

364
Japan
163
205
256
stellen en die derhalve bij het betrekken van goederen
191
Di?sciland
uit het buitênland voorshands van crediet gebruik moeten
396
Hongarije
113
161
230
maken.
394
Frankrijk
127 185 226
Nu is echter uit deze rechtstreeks of indirect tot uiting
361
België
127
158
219
komende credietbehoefte van de Overheid nog niet ver-
201
Australtë
435 156
215
klaard, waarom de daaruit voortspruitende toeneming der
245
Nederland
112
150
205


geidhoeveelheid juist den vorm van bankpapier en niet
229
Denemarken
139
172
195
dien van giraalgeld heeft aangénomen. Ongetwijfeld zijn
244
Ver. Staten
til
127
163
ook de creditgelden bij de banken in de meeste landen ge-
289 203
Zuid-Afrika
Ver.

[(onkrijk
108
112
131
126
16t
154
stegen, maar het is een opmerkelijk feit, dat de toeneming
234
Zwitserland
119
132
136
van het bankpapier relatief grooter, en veelal zelfs belang-
144
Argentinië
102
109
124

rijk grooter, is geweest dan die van het giraalgeld.Wij treffen
hieromtrent in het verslag den onderstaanden staat aan.
formeel

eenige

gelijkenis

met

den

vroegeren

toestand
Het is wel duidelijk, dat zich in de betalingsgewoonten
bleven vertoonen. Een bekend voorbeeld vormt de ver-
en in de wijze van ,,Kassenhaltung” vaii het publiek in
hooging van het ongedekte contingent van het Engelsch
vele landen aanmerkelijke verschuivingen hebben voltrok-
bankpapier, welke in de volgende etappes plaats vond:
ken. In het verslag van de ,,B.I,B.” wordt er op gewezen,
in September 1939 werd het contingent in verband met de
dat dit verschijnsel zich reeds vöér het tiitbreken van den
overneming van den goudvoorraad van de ,,Bank of
huidigen oorlog heeft voorgedaan. Als oorzaken daarvan
England” door het ,,Exchange Equalisation Accoüht”
werden reeds in vroegere jaarverslagen genoemd de stijging
van
£
300 millioen tot
£
580 millioen verhoogd; hierop
van dein bankpapier uitbetaalde l,00nbedragen in verschil-
volgden in Juni 1940, April, Augustus en Decerhber 1941
lende landen, de toeneming van de bedragen, die in den
en April. 1942 telkens verhoogingen met
£
50 millioen,
vorm van bankpapier voor consumptiegoederen worden zoodat het contingent opliep tot
£
830 millioen. Over de
uitgegeven, grootere kasreserves van banken en particu-
begrenzing van het bankpapier der ,,Bank of Englarid” heren, een en ander in de hand gewerkt door den lagen
wprdt in het ,,B.I.B.”-verslag opgemerkt: ,,Diese Grenze
rentestand voor depositogelden, toenemende neiging tot
hat jedoch nicht mehr ihre ursprüngliche

Bedeutung:
oppotting, die in versterkte mate tot uiting kwam, naar-
wenn in früheren Zeiten ome Anniherung an die fIöihst-
mate het oorlogsgevaar dreigender werd en met het oog

grenze

stattfand,

kündigte

dies

Kreditbeschrhnkungen
daarop de beschikking over extra liquiditeiten noodzakelijk

wal
hôhere Geldsâtze an, die ome Berichtigung der Lage
werd geacht. In den oorlog werden al deze factoren nog
herbeiführen soilten; jetzt wird, sobald. es
notwendig ist,
versterkt: door de bewapeningsindustrie steeg de totale
die Grenze heraufgesetat; dieser Mechanismus wird aber loonsom als gevolg van langeren werktijd, tewerkstelling
wegen seiner psychologischen Wirkung beibehalten, da er van vroegere werkloozen en vei’hooging van loonnormen;
immer wieder an die Tatsache erinnert, dass der Noten-
de betaling van soldij en van vergoeding aan achtergeble-
umlauf steigt”.

,

.
ven gezinnen geschiedt gewoonlijk eveneens in den vorm
Met betrekking tot de wijziging van de Nederlandsche
van bankpapiér. In sommige landen, met name in Duitsch-
Bankwet kan hetzelfde worden opgemerkt; ook hier te
land, Jaat de vermeerdering van de billettencirculatie zich
lande sterk gestegen circulatie, waarop niet door crediet-
in belangrijke mate verklaren door de gebiedsuitbreiding.
beperkende maatregelen, doch, onder formeel, behoud van
En, ,,last, not least”, de ,,zwarte” handel bedient zich
de proportioneele dekking, door aanpassing van de wette-
niet van overboekingen, doch wikkelt zijn zaken in con-

lijke regeling aan den nieuwen toestand werd gereageerd.
tanten af. Het ,,B.I.B.”-erslag maakt van den zwarten
De oorzaak van de vermeerdering van het geld, dat
handel inzonderheid melding met betrekking tot Engeland,
door de circulatiebanken in omloop werd gebracht, is
doch er wordt aanstoncls aan toegevoegd, dat dit verschijn-

STAAT
V.
Vergelijkende cijfers betreffende de toeneming nan de
billettenci,’culatie en Qan de crediteuren en deposito’s

der voornaamste particuliere
banken.

Einde
des jaars
Ver.
Staten
Ver.
Koninkrijk
DUIISCh-
land
………….
Italië
ank-
rijk
Neder- land
Dene-
marken
F’ 1

Z

d
in and

we en
Zwit-
serland

Pr6centueele toeuieming der billettencirculatie per jaar

1938
5

46
9
18
12
6
2
8
14
1939
11
8
48
29
36
13
36
94
34
17
1940
15
13
19
28
46 34 24
37
4
Ii
1941 28
22
36

22
36 14
32
15
3

Procentueele toe- of afneniing der creditgelden bij particuliere banken

1938

8
—4
12
—1
11
1
4
13
7
—5
1939
14
7
15
9
25
—15
10
—2
5
—3
1940
16
15.
33
15
47
31
5
33
—1
3
1941
5
18
25
30
24 24 20
12
13
2

Creditgelden in procenten van billettencirculatie

1929 457 434
228
87 48
82
258 303
366 512

1937
300
402

1.
115

101
32
75
265
375
265
214
1938
303 386

‘ 89
92
30
67
260
415
262
178
1939
316 383
69
77

.
28 50
210
210,
204 147
1940
.

318
391 77
69 28
49
178 203
195
136
1941
260 379
71

28
45
188
172 192
135

.

.-.’,

-…-.-

,/_’-_’••’

16 December 1942
,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

569

sel ook in een aantal landen op het continent den vorm

van den geldsomloop moet hebben beïnvloed. hoe dit zijn moge, zeker is het, dat de geldhoeveelheid

allerwegen belangrijk is gestegen. Het blijkt wel, dat de

Overheid er practisch nergens in is geslaagd om in de

buitengewone financieele behoeften van dezen tijd te voor-
zien zonder tot extra geldcreatie aanleiding te geven.

Het daaruit voortspruitende infiatiegevaar en de be-
zwaren, verbonden aan zwevende koopkracht, worden in
het verslag der ,,B.I.B.” uitvoerig besproken. Het verslag

verschaft ook dit jaar geen gegevens om min of meer
afdoende na te gaan, in hoeverre de inflatorische werking
van den gestegen geidsomloop zich tot dusverre reeds
heeft doen gevoelen. Een enkele prijzenstatistiek is immers
voor dit doel niet voldoende. Het maakt een heel verschil,

of de prijs van een artikel is gestegen, omdat het schaarsch

is geworden, zoodat men mag aannemen, dat de prijs
weer een lager niveau zal bereiken, naarmate na afloop
van den oorlog de goederenvoorziening zich herstelt, dan
wel, of de prijsstijging een gevolg is van het in omloop

komen van nieuw gecreëerd geld of van het weder in cir-culatie brengen van tevoren stilliggend geld. In dit laatste
geval toch komt ook hij herstel van het aanbod van thans

schaarsch geworden goederen het prijsniveau niet weer
op de oude hoogte terug, tenzij ook de gestegen geldcircu-latie weer tot den vrpegeren omvang wordt teruggebracht.
Gegevens om een en ander tot op den grônd na te gaan
ontbreken uiteraard, maar uit de beschikbare cijfers over
de omzetten van het giraalgeld had men toch wel iets kun-
nen afleiden, dat de moeite van het mededeelen waard
zou zijn geweest. Op dit punt vertoont het overigens zoo
uitvoerige veislag der, ,B .1. B .”dezelfde betreurenswaardige

lacune, als waarop wij reeds ten vorigen jare de aandacht
hebben gevestigd.

Dat er in elk geval een ernstig infiatiegevaar be-
staat, is intusschen in confesso. In de door de Overheid
beheerschte deelen van het economisch leven kan dit
gevaar worden gekeerd door strenge prijsregling, gepaard
aan rantsoeneering, door loonstop, door regeling van den
rentestand en der winstuitkeering en door contrôle op de
investeeringen en op de kapitaalmarkt. Als echter de
Overheid tegelijk met het treffen van deze maatregelen
voortgaat met het in omloop brengen van nieuw geld,
zoo kan zij niet verhinderen, dat deprijzen van die goede-
ren, die nog, worden vrijgelaten of die zich aan het oog

der Overheid onttrekken, omhoogloopen en dat daar, waar
het geld niet voor dergelijke aankoopen wordt besteed,
zwevende koopkracht ontstaat, die gevaarlijk wordt, zoo-
dra de Overheidscontrôle zou verslappen.
Over de vraag, in hoeverre de Overheid het’particuliere
verbruik kan terugdringen ten behoeve van haar eigen
benoodigdheden en op welke wijze zij zwevende koopkracht
ter voorkoming van inflatie kan binden, behelst het ver-
slag der ,,B.I.B.” betere en duidelijker beschouwingen dan
verleden jaar. Het beslag leggen op aangezwollen geldvoor-
raden bij particuliere instellingen en ondernemingen door
middel van belastingen en leeningen is niet in eiken in
de practijk toegepasten vorm geschikt om inflatie te voor-
komen. Het verslag rangschikt de desbetreffende Over-
heidsmaatregelen onder vijf hoofden, die worden behandeld
in de volgorde van het daarmede verbonden inflatiegevaar.
Met betrekking tot elken maatregel moet worden nage-
gaan,of zij tot een vermeerdering van- de effectieve geld-
circulatie aanleiding geeft; zoo ja, dan gaat er een inflato-
rische werking van uit. De vijf in het verslag genoemde
gevallen zijn dan de volgende:
Heffing van belastingen uit de loopende inkomsten
der belastingschuldigen. Hierbij vindt slechts geldver-
plaatsing van de belastingschuidigen naar de Overheid
plaats, zoodat van een infiatorische werking niet kan wor-
den gesproken.

Leenen uit echte besparingen, die ten laste van het
loopend .inkomen plaatsvindén (,,laufende, echte Erspar-

nisse”, ,,genuine current savings”). Ook dit beïnvloedt
den geidsomloop niet, daar ook hier niet anders dan over-

heveling van geld plaatsvindt, dat zonder tusscherikomst

van de Overheid op een andere wijze zijn bestemming zou hebben gevonden.

Ook de liquiditeit van het bankwezen wordt er niet
wezenlijk door beïnvloed (althans niet anders dan zeer

tijdelijk), daar het door de Overheid geleende en vervol-

gens weer uitgegeven geld in de gebruikelijke mate bij de

banken terugkeert.

Leeningen, die aan de Overheid worden verstrekt uit

gelden, die tevoren stillagen. Hier vindt wel een ver-

meerdering der geldeirculatie plaats, en wel als gevolg van
,ontpotting”.

Opneming van credieten en plaatsing van schatkist-
papier bij de particuliere banken. Hier vindt eveneens

in de meeste gevallen een vermeerdering van den gelds-
omloop plaats, daar de banken in plaats van kasmiddelen
of een saldo bij de centrale bank schatkistpapiér verwerven,
dat zij, uit hoofde van de gemakkelijke verhandelbaarheid

daarvan en van de mogelijkheid om het desgevenscht te aliën tijde bij de centrale bank te kunnen onderbrengen,

nagenoeg evengoed als kas beschouwen. Keert het door de Overheid geleende geld via het publiek weer bij de banken
terug, zoo zien deze hun creditgelden, d.i. het giraalgeld,
stijgen en als dit laatste niet wordt stilgelegd, doch verder wordt omgezet, zoo heeft dit wel degelijk een inflatorisch
effect.

Rechtstreeksche leening bij de centrale bank: dit
heeft van alle genoemde maatregelen den grootsten infla-
torischen invloed.

De lijst is, zooals trouwens in het verslag wordt erkend,
niet volledig en men kan er in sommige opzichten ook nog wel eenige aanmerking op maken. Zoo heeft plaatsing van
schatkistpapier bij particuliere banken, die hierin een deel
van haar kasmiddelen beleggen, zonder daarna haar kas
weder aan te vullen, zelfs dan een inflatorische werking,
wanneer het door de Overheid uitgegeven bedrag door
den ontvanger daarvan terstond weer bij de banken wordt
teruggebracht en daar dan verder als zwevende koopkracht
voorshands blijft stilliggen; immers, éénmaal heeft dit
geld dan toch gecirculeerd, ni. toen de Overheid, die het
van de banken leende, het weer uitgaf. De inflatorische
werking behoeft in dit geval niet ernstig te zijn, maar zij
bestaat toch wel.
Over het geheel genomen echter, is de gegeven opsom-
ming bruikbaar en verhelderend. Zij geeft een vingerwijzing
ten aanzien van de door de Overheid te volgen politiek,
indien deze met het vermijden van verdere inflatie werkelijk
ernst wil maken.
Tot dit doel zal het dreigend kwaad in den wortel
moeten worden aangetast. De Overheidsieeningen, die tot
de toeneming van den geldsomloop aanleiding hebben ge-
geven, zullen in de mate, waarin dit is geschied, afgelost
moeten worden of moeten worden geconsolideerd op een
wijze, die niet – bijv. via beleening van de aldus uit te
geven Overheidsobligaties bij de centrale bank of bij de
particuliere banken – opnieuw tot creatie van bankpapier of giraalgeld leidt. Indien en voorzoover dit geschiedt in
een mate, die voldoende is om den geldsomloop weer te doen kloppen op het door Overheidscontrôle onder druk gehouden niveau van goederenprijzen en inkomsten, zal
inflatie, resp., voorzoover de Overheid reeds thans zekere
aan den vermeerderden geidsomloop toe te schrijven prijs-
verhoogingen heeft toegelaten, nog verder gaande inflatie,
worden voorkomen. Indien het niet geschiedt, zoo zal de
Overheid zich bij voortduring tegenover ‘t dreigend inflatie-
spook gesteld zien, en het zalin den vredestijd, waarin, naar
men mag hopen, het economisch leven snel weder in normale
banen geleid zal worden, de vraag zijn, of het haar dan zal
gelukken dit gevaar te omzeilen, zonder dat zij komt te ver-
vallen in een bestendiging van de voor-het bedrijfsleven toch
wel zeer knellende Overheidscontrôleopgoederenprijzen en

570

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 December 1942

inkomsten en van de rantsoeneering van het verbruik van

consumptie-artikelen en kapitaalgoederen.

Vermijding van een door de meesten terecht niet ge-
wenschte inflatie na den huidigen oorlog is een geenszins

onbereikbaar doel. Maar men moet zich tijdig bezinnen

op den aard van het gevaar en op de maatregelen om het
te vermijden. Daartoe biedt het verslag van de ,,B.I.B.”
aan alle belangstellenden in deze actieele vraagstukken
een welkome handleiding. G. M. V. S.

BESCHERMING VAN DEN INTELLEC-

TUEELEN EIGENDOM.

Een iechts.’ergelijkend overzicht ç’an de bescher-
ming ten aanzien Qan nieuwe vindingen op indus-

trieel en landbouwgebied.

De beschermingvan het persoonlijk bezit van stoff1i,jke
goederen door iniddel van liet eigendomsrecht •besbSnd
reeds lang voor het begin van onze jaartelling. Regelingen

op dit gebied vinden wij niet alleen in het Oude Testament,
doch ook hij de Egyptenaren, de Romeinen en in liet

0-ermaansche recht, terwijl vrijwel iedere oude beschaving,

waar ter wereld deze heeft bestaan, sporen heef t achter-
gelaten, waaruit kan worden nagegaan, dat een bezitter

van stoffelijke goederen een rechtsbescherming werd vei-

leend, die hem tot op zekere hoogte het ongestoorde genot
van zijn goederen verzekerde.

Hetgeen derhalve vastgesteld kan worden ten aanzien,

van den eigendom van stoffelijke zaken, geldt echter in
geenen dele ten aanzien van de bescherming van het
persoonlijk bezit van onstoffelijke goederen. Rechtsregalen op dit gebied hebben eerst in de tweede helft van de vorige
eeuw burgerrecht verkregen, htgeen aanvankelijk in

verschillende landen nog slechts aarzelend het geval
,
is
geweest. Daar de belangstelling voor dit onderdeel van het
recht ten nauwste samenhing met den belangrijken vdôr-

uitgang, dien de.industrie gedurende bovengenoemd tij1-

vak onderging, spreekt het welhakst vanzelf, dat zich
de aandacht hierbij het meest concentreerde op liet tér-

rein, dat in den regel wordt aangeduid als het gebied van
den Industrieelen Eigendom. 1-let zou echter onjuist zijn
te meenen, dat een rechtsbescherming voor onstoffelijke
goederen in vroegere eeuwen geheel onbekend zou zijn

geweest. Zooals om. Drucker in zijn ,,I-Iandhoek van het Nederlandsche Otrooirecht” mededeelt, werden reeds -i
de vijftiende eeuw in Venetië octrooien verleend, waarbij
een scheiding tusschen de begrippen auteursrecht voor
kunstwerken en octrooirecht voor industrieele objecten
in den regel niet werd gemaakt. Ook hier te lande werden
dergelijke octrooien verleend, waarvan een interessante
verzameling werd bijeengebracht door G. Doorman in
zijn werk: ,,Octrooien voor Uitvindingen in de Neder-
landen ilit de 16e-18e eeuw”. Van een vastomlijnd recht
op het verkrijgen van een dergelijk octrooi was zeer zeker

in ons land, waar de meeste octrooien door de Staten van
de gewesten werden verleend, geen sprake, terwijl niet
alleen ten aanzien van den inhoud en de soort der bescherm-
de objecten, doch ook waLbetreft de toegekende rechten
en den duur van de bescherming naar alle waarschijnlijk-heid geen vaste rechtsregelen hebben bestaan. Hoewel de

economische waarde van de toenmalige uitvindingen heden
ten dage, mede door den sterk veranderden stand van de
techniek, door ons moeilijk naar de maatstaven, die des-tijds hebben gegolden, kan worden beoordeeld; kan men
zich, hij het nagaan van deze oude octrooischriften, moei-
lijk onttrekken aan de opvatting, dat de Floogmogende
1-leeren Staten getracht hebben zich een oordeel te vormen
over de waarde, die aan de uiWinding uit maatschappelijk
oogpunt kon worden toegekend. Op grond van dit oordeel,
dat ongetwijfeld, zooals van éen technisch niet behooi-lijk
onderlegd. college kon worden verwacht, ndg wel eens

onjuist zal zijn geweest, werd dan niet alleen de duur van

de rechtsbescherining, doch tevens de mate, waarin deze
bescherming werd verjeend, vastgesteld. Daarnaast vinden

wij de vrijwel stereotiepe uitdrukking Want wij sulcx

ten dienste van den lande hebben bevonden te behooren.” Daar deze •toevoeging meestal ontbreekt bij uitvindingen

van minder belang en bij octrooien, dië volgens de huidige

opvatting tot het gebied van de auteursrechten zouden

moeten worden gerekend, doch vrijwel steeds voorkomt, zoodra liet objecten betreft, die uit maatschappelijk oog-

punt als waardevol werden beoordeeld, zou het onjuist zijn,

deze verwijzing naar liet publiek belang als een bloote

formule te beschouwen; men kan hier veeleer de gevolg-trekking uit maken, dat de bescherming van den persoon-

lijken eigendom van onstoffelijke zaken niet in de eerste

plaats werd verleend, teneinde de individueele belangen

tegen inbreuk veilig te stellen, doch vôôr alles bestemd

was om uit een oogpunt van algemeen belang de uitvinders
tot een practische toepassing van hun vinding te brengen

en in den regel tevens om op deze wijze tot openbaar-
making van de uitvinding te geraken. In dit opzicht kan

men de openhartigheid van de toenmalige machthebbers
bewonderen, die onomwonden verklaarden, dat zij het

een landsbelang achtten de octrooibescherming te verlee-
nen en er zich niet mede bezighielden, daarnaast een mo-
reel recht van den uitvinder te construeeren, doch het

octrooi verleenden aan hém, die het eerst een desbetref-

fend verzoek tot de Staten had gericht.

In sterke tegenstelling hiermede staat de gedragslijn
van latere wetgevers op liet gebied van den Industrieelen
Eigendom, die zich hebben uitgeput in een bewijsvoering
van de moreele rechten, die uitvinders op een bescherming
zouden kunnen doen gelden, en zoodoende, met de rechts-
tlieorètici, het aanzien hebben gegeven aan de talrijke

theorieën betreffende de grondslagen,van de bescherming
van den onstoffelijken eigendom in het algemeen en van
het octrooii’cht voor uitvindingen in het hijonder, waar-
bij liet algemeen belang, dat bij de practische toepassing

van nieuwe vindingen betrokken is, of wel geheel verdoe-

zeld werd of, als zijnde van ondergeschikt belang, slechts
terloops werd vermeld. Het zou te ver voeren de ver-

schillende theorieën. op dit gebied aan een onderzoek te

onderwerpen, doch een tweetal varianten van de ook
thans nog door velen verdedigde zgn. beloonjngstheorieën,
moge hier in liet kort worden besproken, teneinde de
ware beweegredenen, die aan de bescherming van den on-
stoffelijken eigendom ten grondslag liggen en ook wellicht
in vroegere eeuwen steeds de basis voor deze becherming
hebben gevormd, in het juiste daglicht te stellen. Deze

beide theorièën zien in de rechtsbescherming, die de uit-
vinder geniet, een belooning, volgens de eene leer voor de

geleverde arbeidspraestatie, volgens de andere voor de aan
de gemeenschap bewezen diensten.

De belooningstheorieën: de gele erde arbeidspraestatie.

De theorie, die zich baseert op de door den uitvinder
geleverde arbeidspraestatie, is volstrekt onhoudbaar, aan-

gezien liet leveren van een arbeidspraestatie, teneinde tot
het verkrijgen van een octrooi te kunnen geraken, door geen enkelen octrooiwetgever ooit is verlangd. In geen
enkele octrooiwetgeving wordt of iveid in vroeger tijden
verlangd, dat de uitvinder eenigerlei moeite aan zijn vin-
ding moest hebben besteed, wilde hij tot de verkrijging
van een octrooi geraken en nimmer werd eenig verband gelegd tusschen de hoeveelheid arbeid, die door den uit-
vinder was verricht, en de mate van bescherming, die werd

verleend. Wel werd, zooals in het voorafgaande, is betoogd,
wellicht in vkeger eeuwen rekening gehouden met de prac-

tische waarde van de uitvinding als maatstaf voor de be-
scherming, doch hierbij werd destijds evenmin gelet op
de arbeidspraestatie van den uitvinder als tegenwoordig,
nu de omvang en de duur van de rechtsbescherming voor
alle uitvinders wettelijk op gelijke wijze zijn geregeld. On-

16 December 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

571

danks deze gelijke bescherming, zoowel wat omvang als
duur van het recht betreft, bestaat toch ook onder de
huidige omstandigheden een groot verschil in economische

waarde tusschen de verschillende octrooien, doch zulks is

uitsluitend afhankelijk van de resultaten, die met een be-
paalde vinding kunnen worden verkregen, enhpudtgeener-lei verband met den arbeid, die tevoren door den uitvinder
is verricht om tot zijn uitvinding te geraken. Hetisiedereen
bekend, dat uiterst waardevolle uitvindingen dikwijls haar

ontstaan danken aan plotselinge geniale gedachten, waarbij van een arbeidspraestatie in den eigenlijken zin des woords

feitelijk niet eens kan woMen gesproken, terwijl tal van in
economisch opzicht veel minder waardevolle uitvindingen
het uiteindelijk resultaat kunnen zijn van velevruchtelooze
pogingen en jarenlangen ingespannen arbeid. Desondanks

geniet hij, die zich door zijn genialen inval een uiterst

waardevol octrooi heeft weten te verwerven, een aanzienlijk
grooter voordeel dan de uitvinder, die jarenlange moeite
tenslotte ,,beloond” ziet met een octrooi, waarvan de

practische toepassing, door de minder groote nuttigheid

van de vinding, slechts een bescheiden bate aan den eige-

naar oplevert.

Octrooi epenmin belooning yoor aan de gemeenschap bewezen

&ensten.

Moetn wij derhalve het octrooi als belooning voor de

geleverde arbeidspraestatie volkomen ongeschikt achten,
ook als belooning voor de aan de gemeenschap bewezen
diensten kan het octrooi niet worden aangemerkt, hoewel
dit minder sprekend is, daar er ongetwijfeld een verband
bestaat tusschen de octrooiverleening en de door den uit-
vinder bewezen diensten. Een ,,belooning” van dezen
dienst kan in het octrooi echter bezwaarlijk worden ge-
zien, zooals door Drucker reeds in zijn zooeven genoemd
handboek werd uiteengeet, daar een recht op belooning
voor ieder, die diensten aan de gemeenschap bewijst,
nimmer werd erkend en veeleer mag -worden verwacht,
dat ieder naar zijn beste krachten de gemeenschap zal
dienen, zonder daarbij te letten op eigen geldelijk voordeel.
Ook ten aanzien vati velen, die zich op andere wijze ten opzichte van de gemeenschap verdienstelijk hebben ge-
maakt, zooals geleerden, staatslieden, ontdekkers en kun-
stenaars, werd nimmer een recht op belooning naar den
maatstaf van hun diensten aangenomen, doch de communis

opinio eischte hoogstens, dat deze verdiensten openlijk
werden erkend. Bovendien is de, weliswaar in de laatste
jaren meer en meer terrein verliezende, opvatting, dat het
octrooi aan den uitvinder moet worden ontnomèn, indien
hij geen zorg draagt, dat de uitvinding ook in de practijk
wordt toegepast, wel in krasse tegenspraak met de ten tijde
van de octrooiverleening noodzakelijk geachte , ,belooning”
van den uitvinder. Alles tezamen genomen, is de conclusie
gewettigd, dat noch de arbeid, die door den uitvinder is
gepraesteerd, noch de schepping, die door zijn geest tot
stand is gebracht, van de zijde der gemeenschap wordt

gehonoreerd. In tegenstelling met de door persoonlijken
arbeid verkregen stoffelijke goederen, die na de totstand-
koming terstond als eigendom van den maker worden
aangemerkt, is de schepper van onstoffelijke goederen tot
op zekere hoogte vogelvrij verklaard. Hij dient de grootste

omzichtigheid in acht te nemen en de minste of geringste
mededeeling over zijn uitvinding kan hem zelfs zijn recht
op octrooiverleening doen ontgaan, indien tengevolge
van de mededeeling een deskundige in staat is de uitvin-
ding toe te passen. Zelfs indien zijn geestelijk bezit hem

wordt ontstolen en zoodoende de uitvinding openbare
bekendheid verkrijgt, kan hij geen recht meer doen gelden
op een octrooi, zij het ook, dat hij een recht op schade-
vergoeding kan doen gelden tegenover dengene, die hem
heeft beroofd. De gemeenschap plukt echter de voordeelen
van zijn schepping zonder eenige tegenpraestatie en laat
de betaling over aan den man, die den uitvinder zijn geheim

heeft afhandig gemaakt.

De tegenpraestatie, die den uitvinder wordt geboden,

kan derhalve nimmer als een belooning worden aange-
merkt, doch is een premie, die door de gemeenschap uit
welbegrepen eigenbelang aan den uitvinder in het vooruit-

zicht wordt gesteld, indien hij bereid is zijn geestelijk bezit

openbaar bekend te maken en zijn medewerking aan een

practische toepassing van de vinding te verleenefl. Ook

Drucker is van meening, dat

aan deze zuiver ufilitaire

reden tot de octrooiverleening de. voornaamste plaats
moet worden toegekend, doch voegt hieraan toe, dat naast

deze de redenen ,,ontleend aan de hillijkheid en aan rechts-

overwegingen van meer algemeene strekking niet mogen
worden verwaarloosd”, zonder er nochtans in geslaagd
te zijn, zooals in het voorafgaande werd betoogd, bewijzen
aap te voeren, dat deze gronden bij de octrooiwetgeving

inderdaad een rol van eenige beteekenis hebben gespeeld.
Veel, dat anders onverklaarbaar is bij de bescherming van
den Intellectueelen Eigendom – een benaming, die wij
noodgedwongen moeten gebruiken, daar de termen geeste-

lijke goederen en geestelijke eigendom verwarring kunnen
geven met kerkelijke goederen – zal volkomen duidelijk

zijn, mits wij ons geheel losmaken van het individueele
recht, dat de uitvinder zou kunnen doen gelden, en uit-
sluitend letten op de nuttigheid voor de gemeenschap,

die door het uitloven van de premie de kennis van de
uitvinding weet te verkrijgen en de practische toepassing
trecht te bereiken.

Bescherming pan den Intellectueelen Eigendom.

Tal van jaren is de bescherming van den Intellectuéelen
Eigendom beperkt gebleven tot het gebied van den In-
dustrieelen Eigendom (Octrooien, Merken, Handelsnaam

e.d.) en de bescherming van kunstwerken in den meest
uitgebreiden. zin des woords (Auteursrechten), hetgeen
vo1idig zijn verklaring vindt eenerzijds in de groote be-langen, die voor de gemeenschap hij deze gebieden zijn
betrokken, en anderzijds in de mogelijkheid, die op dit
terrein bestaat om de bereikte resultaten voor het publiek
geheim te houden, zonder geheel afstand te doen van de
voordeelen, die met deze resultaten te behalen zijn (ge-
heime of beperkte toepassing). Eerst korten tijd geleden is aan het gebied van den Intellectueelen Eigèndom, dat

door wettelijke maatregelen wordt beschermd, een niet
onaanzienlijke uitbreiding gegeven door de invoering van
het
Kweekersbesluit 1941,
waarin een wettelijke bescher-

ming wordt verleend aan den kweeker van nieuwe land-

borwgewassen.
De coortwerlcende uiwinder.

Zooals kon worden verwacht van een nieuwe regeling
op het gebied van de onstoffelijke goederen, vertoont
deze wetgeving naast tal van punten van overeenkomst,
die voortvloeien uit het feit, dat het hier een gelijksoortig obj ict betreft als de onderwerpen, die door het recht van
der. Industrieelen Eigendom worden beheerscht, ook vele
belangrijke verschillen van principieelen aard, die het
gevolg zijn van de gewijzigde opvattingen betreffende
den aard van het te behandelen onderwerp.
Ten tijde van het tot stand komen van de internationale
regeling betreffende de bescherming van den Industrieelen
Eigendom (,,Convention d’Union de Paris 1883″), en ook
nog tijdens de voorbereiding van de Nederlancische Oc-
trooiwet in het begin van deze eeuw, werd het doen van
een uitvinding beschouwd als een statisch feit en nimmer
als een dynamische bezigheid. De mogelijkheid, dat een
dergelijke uitvinding veranderingen zou ondergaan, zou

groeien onder den voortgezetten arbeid van den uitvinder,
die zijn geestelijke schepping niet meer loslaat, doch daar-
aan blijft doorwerken, teneinde de ideale volmaaktheid
van zijn vinding, die hem voor oogen zweeft, te bereiken,
kwam bij de toenmalige wetgevers eenvoudig niet op.
Naar hun meening was de uitvinding, waarvoor octrooi
zou worden verleend, een afgerond geheel, een werkstuk,

572

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 December 1942

dat door den uitvinder was tot stand gebracht en dat
daarna geen veranderingen meer kon ondergaan. Wel
zagen zij de mogelijkheid onder het oog, dat een bestaande

uitvinding zou worden verbeterd, doch deze verbeteringen
waren dan – en zijn het volgens de bestaande Octrooiwet
nog – zelfstandige uitvindingen, waarop iedereen een af-
zonderlijk octrooi kan krijgen en waarop de houder.van het

hoofdoctrooi een aanvullingsoctrooi kan vragen, hetgeen

echter door de daavoor geldende lagere aanvraagkosten

en het ontbreken van de jaarlijksche cijnzen in hoofdzaak
financieele beteekenis heeft. Aan de mogelijkheid, dat de
uitvinder, ook na de verkrijging van een octrooi, met zijn

uitvinding bezig zou blijven en deze tot voordeel van de

gemeenschap tot een steeds hooger peil van volmaaktheid
zou opwerken, is in de .Octrooiwet vrijwel geen aandacht besteed. Tusschen den uitvinder, die de vruchten van zijn

octrooi plukt, zonder zich verder om zijn vinding te be-

kommeren, en den uitvinderl die zijn onderzoekingen voort-

zet, bestaat, uit octrooirechtelijk standpunt, geen verschil,
tenzij deze onderzoekingen-tot een nieuw octrooi leiden.

Het I(ueeke,sbesluit
1941

De regeling van het Kweekersbesluit 1941 geeft daar-
entegen een geheel andere regeling. In beginsel is, in tegen-

stelling met de Octrooiwet, waar de duur op achttien jaar

is vastgesteld, in het Kweekersbesluit 1941 de bescherming
van nieuwe landbouwgewassen niet aan een beperkten

tijdsduur onderworpen, mits de kweeker-rechthebbende

zich met de instandhouding en verbetering van het door
hem gekweekte ras blijft bezighouden. Doet hij dit, dan
blijft hij de kweekersvergoeding, die in het Kweekersbe-

sluit als premie voor het bewijzen van zijn diensten aân de gemeenschap wordt toegekend, ontvangen, doch; na
verloop van een vastgestelden tijd, houdt de uitkeering

van de kweekersvergoeding op, indien de kweeker – de bovenbedoelde werkzaamheden niet meer verricht. liet
vinden van nieuwe landbouwgewassen is derhalve in tegen-
stelling tot het’cloen van een uitvindingniet meerbeschouwd
als een statisch feit, doch als een dynamische bezigheid,

waadoor de hegrenzing van den duur der bescherming
is komen te vervallen, zoodat de kweeker de vruchten
van zijn intellectueelen arbeid blijft plukken, zoolang hij

zijn diensten aan de gemeenschap bewijst. Ook op andere punten bestaan belangrijke tegenstellingen, die wij in 9en
volgend artikel nader hopen uiteen te zetten.

Dr J. C. van LEEUWEN.

BALANSEN EN BELEGGINGEN DER –

NEDERLANDSE LEVENSVERZEKERING-

MAATSCHAPPIJEN IN 1941.

Nadat wij in een voorgaand artikl
1)
de ontwikkeling
van het bedrijf en de resultaten van de Nederlandse
levensverzekeringmaatschappijen in ogenschouw namen,
willen wij thans enige beschouwingen wijden aan de ba-
lansen en speciaal de beleggingen dezer ondernemingen
2).

De tabellen 1 en 2 geven een overzicht van de ontwikke-
ling van de actief- en passiefzijden der gecombineerde
balans van alle 61 maatschappijen gedurende de jaren
1938 t.e.m. 1941, terwijl tabel 3 de veranderingen, welke

van jaar op jaar in de belangrijkste bezittingen plats
vonden, weergeef t.

Aan de passiefzijde is als voornaamste feit in 1941 een
toeneming der premiereserve met f 106 millioen te consta-
teren. Als belangrijkste wijzigingen aan de actiefzijde traden

‘) Zie: ,,Het bedrijf der Nederlandse levensverzekeringmaat-
schappijen in
1941″,
in ,,E.-S.B.” van
7
October
1942,
blz.
441
e.v. en ,,Analyse van de resultaten der Nederlandse levensverzeke-ringmaatschappijen in
1941″,
in ,,E.-S.B.” van
14
October
1942,
blz.
450
e.v.
) De cijfers over voorgaande jaren zijn grotendeels ontleend
aan de Verslagen der Verzekeringskamer.

TABEL 1.
BalansactiQa (in milüoenen guldens).

1938
1939
1940
1941

12,5
12,2
12,0 11,3
m
130,2 144,3
147,9 148,4
447,2
477,6
459,4 430,5 269,4 237,9
292,7
422,3

Obligo

op

aandelen …………..
Vaste eigendomen

………..

Leningen op schuldbekentenis

.
355,9 393,0
413,0
432,3

Hypotheken

………. . …. ….

64,7
69,4
70,0
.

63,9
Andere beleggingen ………….
54,5
37,8 30,7
25,3

Effecten

…………………..

30,4
18,4
31,5
35,1

Polisbeleningen

……………

9,8
10,6 11,3 12,8
Saldi

bij

agenten’ …………..
9,0
13,2
18,8

Kas,

bank

en

giro

………….
Lopende

renten

……………..

9,4
8,8
11,2
15,0 Geld en saldi bij herverzekering-


7,9
Debiteuren

…………………

7,0
7,4
7,5
7,7
.

…..
maatschappijen

……………….
Overige

activa…………..
13,2 10,2
10,0
10,0

Totaal

………………….

.
1.412,1
1.436,6 1.510,4 1.633,4

TABEL
H.
Balanspassi’a (in millioenen guldens).

1938
1

1939
1

1940
1

1941

Kapitaal,

etc.

…… ……….
29,7 29,7 30,0
31,6
Statutaire

e.a.

reserves ……..
96,6
64,5
85,9
90,6
1.227,2
…..
…..

1.287,2
1.335,2
1.441,3
Premiereserve eigen risico ……..

…….
Andere passiva……………
58,6
55,2
59,3 69,9

Totaal

…………………..
1.412,1
1.436,6
1.50,4
1.633,4

op een stijging van het effectenbezit met f 130 millioen
en van leningen op schuidbekentenis met f 19 millioen,

waartegenover stat een afneming der hypotheken rhet
f 29 millioen

TABEL
III.

Mutatiestaat balansactiva (in m illioenen guldens).

11938-193911939-1
94 0194
0-1 941

0,3

0,2

0;7
Vaste eigendommen
+
14,1
+

3,6
+

0,5
Obligo op aandelen ……….

+
30,4

18,2

28,9
Effecten………………

31,5
+ 54,8
+129,6
Leningen op schuldbekentenis
+
37,1
+ 20
1
0
+ 19,3

Hypotheken

……………..

– +

4,7
+

0,6

6,1

.

……

Andere beleggingen

16,7

7,1

5,4
Polisbelcuingen

………….

Mom. liquide activa

. . .

10,3
+
20,5
+
14,7
Overige

activa

………….

3,0

0,2
0

Totaal
+
24,5
1

+
73,8
j

+123,0

P,’emiereserpe.

De relatief sterke stijging van de premiereserve kan
worden toegeschreven aan het grote bedrag aan koopsom-
men, dat gedurende 1941 werd oritangen.
Voorzover de stijging van het verzekerd bedi’ag geschiedt
in de vorm van verzekeringen met termijnpremiebetaling,

uit zij zich geleidelijk in h’et bedrag der premiereserve,
aangezien het spaarbestanddeel hier in de loop der jaren
wordt opgebouwd. Bij koopsommen daarentegen wordt het
spaarbestanddeel bij het sluiten der verzekering reeds
geheel ontvangen en door de maatschappij gereserveerd,
zodat een stijging der koopsommen zich onmiddellijk in de
premiereserve openbaart. (De oorzaken van deze veran-
deringen bepraken wij reeds in de voorgaande artikelen).

Vrije reserpes.

• De mutaties in deze passiva bestaan naast een bijschrij-
ving uit de winst, in hoofdzaak uit hij- of afschrijvingen
wegens overboeking naar andere balansposten. Met name
t..v. de effecten spelen deze reserves een belangrijke rol
als schommelfonds, d.w.z. zij dienen ter opvanging van
winsten en verliezen op dit actief.

Gedurende 1941 namen de statutaire én andere extra
res’erves in bescheiden mate toe. In dit jaar werd per saldo

op de effectenportefeuille aan koerswinst en winst bij uit-
loten en verkoop behaald f 7,4 millioen, waarvan f 1,6
millioen rechtstreeks naar de Verlies en Winstrekening
werd overgebracht. De reserve nam uit dezen hoofde der-
halve rechtstreeks met f 5,8 millioen toe. Hiernaast werd

16 December 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

573

uit de winst f 4,8 millioen aan de reserve toegevoegd. le

vrije reserves verminderden wegens versterking van de premiereserve met f 2,6 millioen, door kapitalisatie van

reserve met f1,5 millioen, door afschrijving op onroerend

goed met f1 millioen en wegens superdividend- en herkapi-

talisatiebelasting met ongeveer f 0,9 millioen.

Kapitaal.

Van de stijging ad f1,6 millioen van het kapitaal komt

f1,5 millioen op rekening van één onderneming, welke

herkapitalisatie toepaste. Voorts vonden uit de winst
enigp kleine dotaties plaats aan mede onder dit hoofd

opgenomen waarborgkapitalen bij onderlinge levensver-
zekeringmaatschappijen.
De vermindering van het obligo op aandelen met bijna
f 0,7 inillioen is in dit verband eveneens als kapitaalver-

groting op te vatten 2/3 van dit bedrag wordt verklaard

door volstorting van niet-volgestorte aandelen bij één maat-
schappij, die zulks aan haar aandeelhouders adviseerde
teneinde het dividend te kunnen handhaven, zonder onder

de super-dividendbelasting te vallen. Voor hèt overige was
de oorzaak van dit verschijnsel gelegen in onverplichte bij-
storting, waarschijnlijk daar de betreffende aandeelhouders
op deze wijze een gunstiger rendement behaalden dan
andere beleggingsobjecten opleveren.

TABEL IV.

pCt.) van de bruto huur opeisten (zie tabel 5). De gunstige
invloed van minder verlies door leegstaan schijnt reeds in
1939. geheel te zijn uitgewerkt.

Er dient op te worden gewezen, dat deze percentages

berekend zijn over de gemiddelde boekwaarde, welke ont-

staan is door van de indertijd bestede aankoopsom jaar-

lijks een bepaald percentage af te schrijven (in 1941 ge-
middeld 1,8 pCt. van de boekwaarde). Deze boekwaarde
ligt meestal aanzienlijk beneden de prijs, welke thans bij

verkoop zou kunnen worden bedongen. De rendementen,

welke tegenwoordig bij aankoop van huizen worden ge-
maakt, zijn lager
6
) en liggen in sommige gevallen zelfs be-

neden het rendement op eerste klasse obligaties.

Hjpotheken.

De hypotheken, welke sinds de vorige wereldoorlog

altijd de eerste plaats innamen onder de beleggingen der

levensverzekeringmaatschappijen, werden in 1941 van deze
plaats verdrongen door de leningen op schiildbekentenis.
In 1940 vertoonde het hypothekenbedrag reeds een daling

met f 18 millioen; deze tendens zette zich in 1941 in ver-
sterkte mate voort met een afneming van f 29 millioen. De

oorzaak van deze vermindering zal vermoedelijk moeten
worden gezocht aan de zijde van de vraag naar hypotheken,

met name in een groter liquiditeit bij de eigenaren van het

Opbrengst (in millioenen guldens) en rendement (in procenten) pan beleggingen.

1938

.
1939
1940
1941

Opbr.
1

Rend.
Opbr.

Rend.
Opbr.

Rend.
Opbr.
Rend.

Onroerend

goed

………………..
6,1
5,38 pCt.
7,5
5,56 pCt.
8,1
5,58 pCt.
8,2
5,49 pOt.
18,8
4,37 pot.
18,8
4,06 pOt.
19,6
4,04 pCt.
18,2
4,06 pCt.
9,7

..

3,83 pCt.
10,3
3,82 pOt.
10,4
3,98 pCt.
12,6
3,57 pCt.
hypotheken

…………………..

Leningen
op schuidbekentenis
13,4


3,83 pOt.
13,8
3,59 pCt.
14,5
3,56 pCt.
15,3
3,61 pOt.
Effecten

………………………..

33
5,06 pOt.
3,4
5,08 pOt.
3,5
5,07 pot.
3,4

5,05 pot.
Polisbeleningen

………………….
Overige

beleggingen

……………..
2,5
2,0 1,8 1,6

Totaal
…………………………
53,8 55,8
57,4 59,3
Gemiddeld rendement
.
4,12 pCt.
4,04 pOt.
4,07 pot.
3,94 pOt.

Onroerend goed.

De balanswaarde nam per saldo toe met f0,5 millioen;
afboeking vond plaats wegens afschrijving (f 1,7 millioen)
en verkoop (f2,5 millioen), bijboeking wegens winst bij
verkoop voor f 0,5 millioen en wegens andere oorzaken
voor f1,1 millioen.
Tenslotte werd gedurende 1941 voor f 2,9 millioen aan
onroerend goed bijgekocht. In- en verkoop houden elkaar
dus bij benadering in evenwicht. De politiek der levensver-
zekeringmaatschappijen ten opzichte van deze belegging
in 1941 schijnt gericht te zijn geweest op handhaving zonder
uitbreiding. Dit is begrijpelijk; ongetwijfeld maakten de
hoge in 1941 heersende prijzen van onroerendgoed, verkoop verleidelijk; deze aantrekkelijkheid werd echter gereduceerd
door de gedurende dit jaar ingevoerde hoge waardever-
meerderingsbelasting. Een belangrijk argument tegen
realisatie zal voorts de overweging zijn geweest, dat het rendement van onroerende goederen gunstig is. Dit per-
centage bedroeg in 1941, zoals tabel 4 aangeeft, 5,49 pCt,
hetgeen een lichte daling t.o.v. 1939 en 1940 betekent
(5,56 en 5,58 pCt.).

TABEL V.
Bruto- en netto huren (in nzillioenen guldens).

1938
1939 1940
1941

Bruto

huren

…………….
8,6
11,0
11,7
12,2
Exploitatiekosten

…………2,5
.
3,4 3,6 4,0

6,1
7,6
8,1
8,2
Netto

huren

……………….
Exploitatiekosten

in

pOt.

van
bruto

huren

…………….29
pOt.
31 pot.
31 pOt.
33 pCt.

Deze daling kan worden toegeschreven aan de toeneming
der exploitatiekosten, welke in 1941 33 pCt. (in 1940 31

onroerend goed, waardoor extra aflossingen plaats vonden

en aankoop meer met eigen geld geschiedde.
Dat de hoofdoorzaken van deze achteruitgang hierin
en niet in een verschuiving van hypotheken naar de hypo-
theekbanken was gelegen, wordt gedemonstreerd door het
feit, dat bij de hypotheekbanken de ontwikkeling van het
uitstaande hypothekenbedrag gedurende de laatste 3 jaar
geheel dezelfde was
3)
.

Zelfs blijkt de procentuele daling van 1939 op 1940 en
1940 op 1941 bij beide categorieën ongeveer dezelfde te zijn

(resp. 4 en 6 pCt.).

TABEL VI.
Uitstaande hypotheken (in millioenen guldens).

1938
1939
1940
1

1941

Levensverzekeringmaatschappijen
42 Hypotheekbanken
447 836 478 770
459 743
431
706
Bijzondere Spaarbanken
180 179
161
133

Ook bij de gezamenlijke bijzondere spaarbanken 4) vond

in de beide oorlogsjaren een achteruitgang van de hypo-
thekenbelegging plaats, eveneens in 1941 11 maal zo groot als in 1940, maar hier van groter relatief belang tengevolge

van het kleiner uitstaand bedrag.
Het door de levensverzekeringmaatschappijen gemaakte
rendement op hypotheken is gedurende de laatste 3 jaar
practisch onveranderd gebleven op 4,06 pCt. Bij de hypo-
theekbanken was het percentage hoger, doch dalende
3
):

1939 t.e.m. 1940: 4,51 pCt., 4,48 pCt., 4,36 pCt.
De oorzaak van een ander is, dat de levensverzekering

) Zie: ,,Balansstatistieken van hypotheekbanken, werkzaam in
Nederland, 1941″, in ,,E.-S.B.” van 9 September 1942, blz. 400 cv.
4)
Zie: ,,Statistiek der Spaarbanken” van het ,,Oentraal Bureau
voor de Statistiek”, omvattende ruim 260 bijzondere spaarbanken.

574

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 December 1942

maatschappijen altijd de best gedekte hypotheken hebben

aangetrokken ), terwijl de hypotheekbanken de riskanter

objecten kregen, waarvoor zij dan ook een hoger bruto-
rente berekenden. Door de sterk gestegen waarde der
onderpanden is thans a.h.w. iedere hypothecaire lening

bezig ,,uitstekend gedekt” te worden, tengevolge waarvan

de beide rentepercentages de laatste jaren de tendens
hebben tot elkaar te naderen. Dat de hypotheekbanken

voor bestaande leningen slechts node hieraan toegeven,

zich beroepende op het feit, dat de rente voor enige jaren
contractueel is vastgelegd, werd i’eeds eerder in de kolom-
men van dit blad besproken
6).
De 1evensverzekeiihg-
maatschappijen ondervonden tav. de hypothekenbeleg-

ging dergelijke moeilijkheden niet. Ook de wettelijke rege-

ling van de hypôtheekrente, voorzover deze overigens

bij de heersende geidruimte practische betekenis liad,’al
geen grote invloed hebben uitgeoefend.
Volgens courantenberichten zouden sinds April 1942 de

institutionele beleggers, waaronder het levensverzekering-

bedrijf, geen nieuwe hypotheken meer mogen afsluiten;
het continueren van reeds lopende hypotheken zou hun
echter nog zijn toegestaan
7).
De extra aflossingen, gevolg van de gunstige liquiditeit der hypothecaie credietnemers, zullen verdere inkrimping van het uitstaande hypotheken-

bedrag medebrengen, hetgeen thans dus niet meer kan
worden gecompenseerd door het verlenen van nieuwe
hypotheken aan anderen.

Leningen op schuidbekentenis.

Deze vorm van geldlening aan gemeenten, provinciën en
andere publiekrechtelijke lichamen neemt thans, zoals wij

reeds opmerkten, de eerste plaats onder de beleggingen in.
Het rendement er van bleef sinds 1939 practisch constant
op 3,6 pCt. Eenige belangrijke voordelen, aan deze leningen
vërbonden, waren de vrijdom van couponbelasting en’de

mogelijkheid hen â pari op de balans op te nemen. Daar
deze vrijdom echter in Juli 1940 werd opgeheven e'(de
‘couponbelasting verviel overigens geheel met ingang van
1942) en de corresponderende obligatieleningen thaits

ongeveer pari noteren, leggen beide voordelen tegenwoor-
dig geen gewicht meer in de schaal.

De oorzaak van de toeneming der onderhandse leningen

met f 19 millioen kan voor een deel worden gezocht in
een verschuiving van dit bezit van andere categorieën in-
stitutionele beleggers naar de levensverzekeringmaatschap-
pijen. Bij bijzondere spaarbanken en Rijkspostspaarbank

tezamen immers namen deze beleggingen- in 1941 af met
f 13 millioen.

TABEL
VII.,
Leningen op schuldbekentenis
1)
(in nzillioenen guldens).

1938
1

1939 1940
1

1941

Levensverzekeringmaatschappijen
356
393
413 432
333 370 364 383
168
199
204
199
Postcheque- en Girodienst
71
95
124
126

Rijksfondsen

……………….
Rijkspostspaarbank
………….

Bijzondere Spaarbanken
81
80
72
64
2)
Bank van Nec!. gemeenten en Mij.
voor Gemeente-crediet
77
87 85
82

Totaal

……………………..
1.086

11.224
1.262
1.286

‘) Exclusief aan Staat en. Indisch Gouvernement en exclusif
kasgeidleningen. De Rijksfondsen omvatten Ongevallenfonds,
Invalicliteits- en Ouderclomsfonds en Burgerlijk Pensioenfonds.
De cijfers over
1941
werden door de Rijksverzekeringsbank, de
Postcheque- en Girodienst, de Pensioenraad en het ,,Centraal
Bureau voor de Statistiek” welwillend ter publicatie afgestaan
2)
‘roorlopig cijfer.

Van een verschuiving deronderhandse leningen van Rijks-

• 2)
Zie: Ch. Glasz: ,,Hypotheekbanken en woningmarkt in Neder-
land”, Publicatie No.
15
van het Ncderlandsch Economisch Instituut.
) Zie artikel van
W. T. F.
Slee.,, De positie van het onroerend
goed”, in ,,E.-S.B.’ van
26
Augustus
1942,
blz.
382c.v.,
en Inge-
zonden Stuk van E. Henny in ,,E.-S.B.” van
16
September
1942,
blz.
413
e.v.

‘) Zie ook: ,,Geld- en kapitaalmarkt”, in ,,E.-S.B.” van
6
Mei
1942.

fondsen naar levensverzekeringmaatschappijen was geen

sprake; immers ook hij de Rijksfondsen nam deze belegging
toe met f 19 millioen.

De stijging is voorts te verklaren uit een grotere vraag

van de zijde der geldnemers naar deze credielvorm. Dit

kan in verband worden gebracht met de omstandigheid;

dat hun de weg naar openbare emissie gedurende een groot

deel van 1941 versperd was door een verbod uitgevaardigd

dooi’ het Departement van Financiën. Deze blokkade be-
oogde de Staat voorrang te verlenen bij het opnemen van
gelden op de kapitaalmarkt
8).
Blijkbaar had zij echtei’
geen betrekking op het plaatsen van leningen op schuld-

bekentenis door provinciën en gemeenten. .Dit wordt be-

wezen door de aanwezigheid van f 40,2 millioen in de loop

van 1941 gesloten leningen in de portefeuilles der levens-

verzekeringmaatschappijen. Dit bedrag moet nieuw geld zijn, daar volgens de halansen van 1940 gedurende 1941
dergelijke bedragen aan lopende leningen niet vervielen.

Volgens een mededeling van het ,,C.B.S.” namen provin-

ciën en gemeenten in 1941 een bedrag van f 72,7 millioen
aan nieuw geld op. Hiervan werd t 26,2 millioen bij Rijks-
instellingen geplaatst en slechts f1,6 millioen door emissie.
Wanneer wij het resterende bedrag ad f 44,9 millioen
stellen tegenover het boenvermelde bedrag van t 40,2
millioen (het relatief geringe hierin begrepen bedrag van

leningen aan priaatrechtelijke lichamen vervaarlozend)

blijkt, welk een belangrijke plaats de Nederlandse levens-
verzekeringondernemingen innemen hij de voorziening in

de financiële behoeften der lagere publiekrechtelijke
Organen.

Effecten.

‘1-Jet rendement op effecten onderging in 1941 een aan-
zienlijke
daling,
van 3,98 tot 3,57 pCt. Naast de dividend-
beperking opaandelen en het somtijds niet ontvangen
van rente op buitenlandse effecten, zël de oorzaak van dit

verschijnsel moeten worden gezocht in het lage rendement,
dat overheidsieningen afwerpen en de steeds groter plaats,

die juist deze in de portefeuille innemen.

TABEL
VIII.

Winst- en Verlies op e/fectenportefeuille (in iniliwenen

guldens).

1938
1

1939
1

1940
1941

Koersverschil
……………….
Uitloting en verkoop

……….

.+

2,6—
0,6

1,1
+

11,4
+

1,6
+

5,5
+

2,0

Saldo

…………..

.

……….
1—

2
,01—.
43;1I+
13,01+
7,5

De koerswinsten op de effectenportefeuille kwamen
boven reeds ter sprake. Het verdient vermèlding,.dat het
gedurende 1939 geleden totale koersverlies in de laatste
twee jaren tezamen nog niet voor de helft is ingehaald.
Wat betreft het koersverschil op aandelen, verdient het
de aandacht, dat gedurende 1941 op de aandelenportefeuille
een koersverlies van t 2,3 millioen werd geleden, tegenover
een koerswinst vonf5,9 millioen in de loop van 1940 en
koersverliezen van f8,0 en f 0,8 millioen in 1939 en 1938.
Dze, op een langere termijn betrekking hebbende, cijfers
stellen o.i. het peil van de koersen van aandelen in een
juister daglicht dan hij vergelijking met een dieptepunt
als 9 Mei 1940 het geval is. Zij bewijzen de juistheid van de
opmerking, welke de Vereeniging voor den Effectenhandel
in haar verslag over 1941 maakte: ,,De stijging van het
koerspeil bleef van beperkte omvang en mag geenszins
worden beschouwd als een infiatiehausse”
9).

De zowel absoluut als relatief aanzienlijke aanwas van
het effectenbezit gedurende 1941 werd in tabel 9 nader
geanalyseerd. Van een evenredige groei van alle samen-

stellende componenten blijkt geen sprake te zijn; er be-staat èen eenzijdige overgang op overheidsieningen, en

8)
Zie C. Goedhart: ,,Ovcrheid en kapitaalmarkt in-Nederland”,
in E.-S.B.” van
4
Februari
1942,
blz.
63
e.v. –
8
)Bron: Verslag
1941,
blz.
13.

16 December 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

575

wel in hoofdzaak op staatsleningen. De aandelenporte-

feuille slonk met 17,0 millioen. Daar op het resterende aan-
delenbezit een koersverlie4 van f 2,3 millioen werd geleden,

TABEL IX.
Effecten (in nzillioenen guldens).

4938
1939
1940
1941

47
44
51
44
waarvan:
Bank- en Credietinstellingen
.
11
8
11
11
IndustriCle ondernemingen

.
17 17 17
15
Handels- en cultuurondern.

.
8
8
10
7
Scheepvaartondernemingen…
2
2
3
3
9
9
10
8

Obligaties Nederland

……….
16 1
147
108
328

Aandelen

…………………..

waarvan:
69 58 95
217
Provincies en gemeenten

. . .
47
39
50
61
31
28
30
29

Diversen

………………….

Bank- en Credietinstellingen
.
3 4
5
5
Industriöle ondernemingen

.
3 7
7
5

Staatsleningen

…………….

Handels- en cultuurondern.

.
1
5 4 5

1andbrieven

…………….

..

2 2
2
Spoor- en tramwegen ……….3
4 5 4
Diver9en

………………..4

Obligaties Buitenland
………..
61
46
44
50

Totaal

…………………..
269 237 293
422

moet voor ongeveer f 4,7 millioen of omstreeks 10 pCt. van
de balanswaarde zijn afgestoten. De betreffende aandelen
behoorden vnl. tot de groepen industriële en handels- en

c.ultuurondernemingen.
De obligatieportefeuille vermeerderde met f 122 staats-
en f 11 millioen gemeentelijke en provinciale leningen.
Daar het bedrag van de koersstijging op alle obligaties
17,8 millioen bedroeg, moet het overgrote gedeelte van
deze aanwas op rekening van bijkoop worden gesteld.
Geheel van vrijwillige aard was deze groei intussen niet.
Zowel bij de 4 pCt. Nederlandse staatslening 1941 als
bij de 31 pCt. lening 1941 waren de levensverzekeringmaat-
schappijen, op straffe van deelneming in een gedwongen

laag rentende lening, verplicht voor 3 pCt. van de waarde
van hun bezittingen in te tekenen. Tezamen zal uit dezen

hoofde voor f 90 millioen zijn ingeschreven. De vrijwillige
aankoop van staatsobligaties bedroeg derhalve bijna f 30
millioen. Hoewel het jaar 1942 tot November geen nieuwe
staatsleningen bracht, waren krachtens de onder te noemen
circulaire van April 1942 ,de ondernemingen verplicht dit
bezit op dezelfde voet uit te breiden, als zij in 1941 hadden
gedaan. In de 31 pCt. staatslening 1942 moesten de in-
stitutionele beleggers op dezelfde wijze als in 1941 deel-
nemen, thans voor 8 pCt. van hun vermogen. Van het
totale bij het publiek te plaatsen bedrag ad f 600 millioen
kwam derhalve niet minder dan f 130 millioen voor reke-
ning van het levensverzekeringbedrijf.
Een onlangs in de kolommen van dit blad gepubliceerd
onderzoek naar het aan de Amsterdamse beurs belegde
aandelen- en obligatiekapitaal
10)
stelt ons in staat na te
gaan, welke plaats de levensverzekeringrnaatschappiien

innemen onder de beleggers in effecten. Was bij de hypo-
tlieken en leningen op schuldbekentenis deze plaats rela-
tief belangrijk, bij de effecten is dit niet het geval.
Van het totale te Amsterdam genoteerde obligatiekapi-
taal (ad f 6,8 milliard) bezaten zij ruim 5 pCt., van het
aandelenkapitaal (ad f 4,4 milliard) slechts 1 pCt. Het
eerstgenoemde percentagç zal echter toenemen: van de tezamen f 1 milliard grote staatsleningen 1941 bedrdeg

hun verplichte inschrijving alleen reeds 9 pCt., van de
eveneens f 1 milliard bedragende staatslening 1942 13 pCt.
van het totale leningbedrag.

Conclusies.

De beleggingen der Nederlandse levensverzekering-
maatschappijen ondergingen in 1941 een sterke uitbreiding

‘°)
Zie F. Bruins: ,,De verdeeling van het aan de Amsterdamsche
beurs belegde kapitaal over de verschillende fondsencategorie0n”,
in ,,E.-S.B.” van 28 October 1942, blz. 473 eij

in de richting van het overheidserediet, en een inkrimping

naar de andere zijden. Staats-, gemeentelijke en provinciale obligatieleningen en leningen op schuldbekentenis tezamen

stegen met een bedrag van f152 millioen, d.i. f 46 millioen

méér, dan het nieuwe voor bëlegging beschikbaar komende
bedrag (de stijging der premiereserve).
Ook relatief nam het overheidscrediet een belangrijker

plaats in dan voorgaande jaren; in 1941 maakte het een

percentage van 46 pCt. der totale beleggingen uit, tegenover

percentages van 35 pCt., 36 pCt. en 39 pCt. van 1938/1940.

Het verdient in verband met deze ontwikkeling de

aandacht, dat de Verzekeringskamer, die aan de maat-
schappijen (practisch bindende) adviezen geeft, thans

ressorteert onder den Secretaris-Generaal voor Bijzondere Economische Zaken. De boven vermelde circulaire, richt-
snoeren gevend ter meerdere belegging in overheidspapier,

ging volgens courantenberichten zelfs rechtstreeks van
laatstgenoemde instantie uit. Dat de Overheid, zelve een

der belangrijkste credietnemers zoals wij boven zagen,
op deze wij ze een invloed gaat uitoefenen, welke verre boven

het waken tegen misstanden binnen het bedrijf uitgaat, is
hiermede wel duidelijk.

Voor de levensverzekeringmaatschappijen bergt deze

ontwikkelingsgang niet alleen het gevaar van lagere rente-
winst in zich, maar ook van verliezen hij eventuele stijging
van de rentestand. Veel zal er dus van afhangen, of het
zal gelukken een sterke stijging van de rentestand na de
oorlog te voorkomen.
J. C. BREZET.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Afval. Nadere regeling inzake de inlevering van visch-
afval. (E.V. 4/12/’42, pag. 1458; Stct. No. 232).
Bezettingsschaden. Wijziging van het Besluit op de
bezettingsschaden, in verband met de evacuatie. Volgens deze wijziging kan de Overheid goederen – ook roerende
– in eigendom of gebruik overnemn tegen een schade-
loosstelling in geld of in andere goederen. (E.V. 27/11/’42,
pag. 1431; V.B. No. 30).
Buitenlandsche handel. Instelling van een vervoerhef-
fing ad 1 pCt. van het factuurbedrag door de Sierteelt-S
centrale, bij invoer van sierteeltproducten uit België. Af-kondiging van nadere piijsvoorschriften voor den uitvoer
van bloemkweekerijproducten. (E.V. 27/1 1/’42, pag. 1432;
Stct. No. 228).

Het verbod tot het doen van offerten van zgn. crisis-
producten aan het buitenland geldt van 1 December jI. af

niet meer voor Duitschland. Afkondiging van een alge-
meene dispensatie op vervoerverboden voorzoover het
vervoer met bestemming Duitschland, behoudens voor
eenige met name genoemde goederen, betreft. (E.V.
11/12/’42, pag. 1488; Stct. No. 235).
Handel. Vaststelling van bepalingen ter vergemakkelij-king van de inning van kleine geldvorderingen tot een be-
drag van ten hoogste f 500.— in hoofdsom. Beperkende
bepalingen inzake het voorhanden hebben, verhandelen of
gebruiken van grafische machines. Nadere mededeeling
inzake samenstelling van kaasmerken. Besluit inzake in-
stelling van een afleveringsplicht voor ruwe honing en
bijenwas. Wijzigingen in de voorschriften betreffende den
tabakshandel. Vaststelling van administratie- en prijsvoor-
schriften voor sigarettenfabrikanten. (E.V. 27/11/’42, pag.
1431/32; Stct. Nos. 226 en 228; V.B. No, 30).
Afkondiging van een besluit inzake de regeling van
het tentoonstellingswezen in Nederland. Nadere be-
schikkingen inzake de distributieregeling voor metalen
huishoudelijke artikelen. (E.V. 4/12/’42, pag. 1456 en 1458;
11/12/’42, pag. 1487; Stct. No. 234; V.B. No. 31).
Nadere beperkende bepalingen inzake den handel in

1

7/
7

576

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 December 1942

droge batterijen. Instelling van een verkoopverbod voor

schrijfmachines. (E.V. 11/12/’42, pag. 1487 en 1488; Stct.
No. 237).

Industrie. Beperkende bepalingen inzake het afleveren

van rijwielonderdeelen door de industrie en den handel.

Goedkeuring door den Secretaris-Generaal van het Depar-
tement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart van de

door de Bedrijfsgroep Textielindustrie vastgestelde steun-

regeling voor stilgelegde bedrijven in dezen bedrijfstak.
(E.V. 27/11/’42, pag. 1433).

Goedkeuring van de door de betrokken bedrijfsgroepen
vastgestelde steunregeling voor de Electrotechnische In-

dustrie. Wijziging in de textielbeschikkingen met betrek-

king tot bepaalde uit afval verkregen vezels. (E.V. 4/12
1942, pag. 1458; Stct. No. 232). –

11iddenstand. Afkondiging van een sperregeling voor
uurwerk-: goud- en zilverkleinbedrijven op grond van de

Vestigingswet Kleinbedijf 1937. (E.V. 1 1/12/’42, pag.
1487; Stct. No. 237).
Organisatie bedrijfsleven. Aan de Hoofdgroep industrie
is de bevoegdheid toegekend op het haar toegewezen

gebied van het bedrijfsleven uit vakoogpunt verordeningen

te maken. (BV. 4/12/’42, pag. 1458; Stct. No. 231).

De taak van de Organisatie-Commissie voor het Be-
drijfsleven is, behoudens voor wat betreft de overgangs-

regelingen inzake de organisatie van den handel, op 5

December jl. geëindigd. Aan de Hoofdgroep Handel en de

daartoe behoorende bedrijfs- en vakgroepen is de bevoegd-

heid verleend op het haar toegewezen gebied van het be-
drijfsleven verordeningen uit vakoogpunt te maken. Voorts

zijn aan deze Hoofdgroep eenige bevoegdheden inzake de
Organisatie van den handel overgedragen. Mededeelingen
inzake de organisatie van de Chemische Industrie en de

Cementwaren-industrie. (E.T. 11/12/’42, pag. 1487 en
1489; Stct. Nos. 236, 237 en 239).

Prjsregdingen. Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot de vervaardiging van en den handel in aardappel-

meel, glucose en dextrine. (E.V. 27/l1/’42, pag. 1432).

Nadere prijsvoorschriften met betrekking tot maximum-
prijzen voor inlandsche huiden en vellen. (BV. 4/12/’42, pag. 1458; Stct. No. 230).

Nadere prijsvoorschriften met betrekking tot prijzen

voor veenputten, prijsverhooging in den rijwielhandel,

prijsverhooging voor pootaardappelen, vaststelling van
nieuwe maximum-prijzen voor ruwe vellen, bepaling inzake

een maximum-verkoopprijs voor vischafval. (E.V. 11/12/
’42, pag. 1488; Stct. Nos. 237 en 239).

Verplaatsing bedrijven. Bij Veiplaatsing of ophffing van
een in de kustzône van Noord- en Zuid-Holland gelegen
bedrijf, dient hiervan binnen 24 uur aangifte bij de desbe-

treffende Kamer van Koophandel te geschieden. (BV.
11/12/’42, pag. 1489; Stct. No. 233).

MAANDCIJFERS.

Maandcijfers en weekeijfers betreffende den economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

1941
1942
Omschrijving maandcijfers
Eenheid
Nov.
Dec.
Jan.
Febr.
Mrt.
Apr.
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.

Giroverkeer.
Nederlandsche

Bank

..
11.000.000
3037
2015
1660
1420 2206 1886
2131
2086
2103
1902
1879 2095
Postchêque- en

Girodienst
f1.000.000
1624 1576
4536
1341
1443
1520 1659 1606
1682
1549
1586 1748
Renlestanden.
Wisseldisconto Nederl.Bank
%
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
.2,50
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50
2,50
Prolongatlerente, A’dam
..
%
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
Callgeldnoteeringen,..
%
1,25 1,25
‘1,25
1,25
1,25
1,64
1,29
1,14
1,40
1,26 1,25
1,27
1,25
Rendement oblig.
‘)

,,

.
%
3,63
3,74
3,71
3,65
3,58
3,60
3,57
3,54
3,50 3,52 3,58 3,57
3,62
Hypotheekrente onroerende
goederen

…………
%
4,11
4,14
4,11
4,06
4,08
4,06
4,05 4,09 4,20
4,09
4,11
94,10
Hypotheekrente schepen
. .
%
5,09
5,10
5,09 5,00
5,03
5,05
4,94 5,17
4,54
5,01
4,84 §4,93
Koersen van aandeelen.
Algemeen

indexcijfer

. . . .
1930=100

149,9 142,8
131,6
125,5
423,1
134,6 428,3
133,4
134,1
141,4
136,0
124,1

.

1.000.000

167,9 969,8
166,4
163,4
160,5
171,4
163,4
169,3
172,3
181,5
173,9
157,7
wo. prod.middelen industr.
4930=100
161,4 163,6
160,4
157,5
154,4
167,9
459,0 464,6 167,6 476,6 170,8
154,7
cons. goederen industr. 4930=100
176,6
177,9
174,5 170,5
168,5 176,9 169,3 175,5 478,5
187,8
178,0
161,7

Nijverheid

……………1930=100

Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank,inlagen
14,26
12,26 12,73
43,72
94,29 12,89
14,61
14,10
14,18 14,99
14,59
13,82
Rijkspostspaarbank, terug-
f1.000.000
11,51
9,48
8,35
7,57
10,25 10,88
10,17
9,70 10,53 9,28
9,29
10,85
Bijzondere spaarb., inlagen
f1.000.000
45,29 13,48
18,09 16,54
16,57
15,23
18,41
45,93 16,47 15,92
15,89
§15,65
Bijzondere spaarbanken, te-

betalingen

…………..

f1.000.000
14,56 11,93
12,07 10,04 12,44 12,44
14,45
12,54
13,56
11,93
12,49
§14,36
Hypotheken.
(nwe. Inschriv.’)
f1.000.000
30,13 77,72
24,32
40,93
39,85
45,57
46,48
35,52 42,75
26,44
30,48
f32,76
f1.000.000
24,92
43,25
20,44
36,06
34,01
40,15
38,03
29,83
35,17
21,01
25,76
§24,82

rughetaliugen
….
j
..
)
….

11.000.000
3,90
4,87
3,68
4,41
5,34
4,85
8,19
4,82
4,86 4,35
4,45
§4,18
11.000.000
1,31
29.60 0,19 0,46 0,50 0,57
0,26
0,87
2,72
0,78
0,27
§3,76

Totaal

……………..

Werkloosheid,

werk loozenzorg.

w.v. op gebouwen

…….
op landerijen

…….
op schepen

………

4.000
101
123
936 139
119
87
74
62
57
53
49
§42
Geheel werkloozen

…….
1.000
62
70
75
72
60
52

48
43
40 36
34
§33
Tewerkgestelden

………
Geplaatsten in Duitschland’)
4.000
154
150
153
157
166
173
489
207 212
215
223
Frankrijk
1.000
29
29
29
29
29
30
31
33
35
37
37

1942
mschrijving

weekcijfers.

OQ
Eenheid


.;
Q

0
0
..

0

0
o
,

Z
.

e
z

00
Z

.
11.


.
Q
r
C’
2
Nederlandsche Bank (Maandag)
Binnenlandsche

wissels

.

f1.000.000

228

231

246

250

334

297

247

251

321

269

276

286

308
Papier op het buitenland .

11.000.000

1309

1320

1346

4360

1374

1379

1404

1439

1458

1482

1513

1542

1574
Bankbiljetten en asstgn. in
omloop

……………
11.000.000

2609

2627

2646

2680

2711

2724

2736

2764

2825

2825

2846

2870

2920

Rek.Courantsaldiv.aderen

11.000.000

163

184

186

180

205

192

160

177

189

160

190

184

242
Beleeningen

………….
11.000.000

441

143

143

143

140

140

145

143

149

142

144

141

160

Diverse rekeningen

11.000.000

150

173

952

161

142

164

164

471

157

170

175

173

193
Rent estanden.
Callgeldnoteeringen

,

%

1,25

1,25

1,25

1,25

4,25

1,25

1,33

1,25

1,25

1,25

1,25
Rendement oblig. (Woensd.)

%

3,57

3,59

3,58

3,56

3,55

3,56

3,59

3,66

3,64

3,57

3,62

§
= voorloopig cijfer.

‘)
Volgens opgave van De Ned. Bank.

1)
Hieronder niet

begrepen

enkele

hypotheken, waarvan

cle geld-
schieter niet bekend is.

)
Na aftrek van teruggekeerden.

1
~

16 December
1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

77

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Aardappelen. Bepalingen inzake de mogelijkheid van

aflevering van pootaardappelen voor andere dan pootdoel-einden. Het vervoer van aardappelen door de uiteindelijke

verbruikers, is thans vrij tot een maximum van 10 kg

(vroeger 7 kg). (E.V. 27/11/’42, pag. 1431; Stct. No. 226).

Sierteelt. Het teeltpercentage voor
boomkweekerijpro-

ducten is vastgesteld op 100 pCt. van de op 31
December
1941 toegestane oppervlakte. Nadere beperkende bepalin-

gén inzake de teelt van gladiolen.
(E.V. 4/12/’42,
pag.
1458; Stct. No. 233).

Stroo. Beperkende bepalingen inzake den handel in en

het verwerken van stroo en strooproducten. (E.V.
11/12/’42, pag. 1487; Voedselvoorzieningsbiad No. 43, d.d.
5/12/’42).

Tuinbouw.
Regeling inzake den teelt van groenten en/of

vroege aardappelen door telers van fruit, bloembollen,
bloemisterij- en boomkweekerijgewassen. Bepalingen in-
zake verplichte inlevering bij de Akkerbouwcentrale van

een zekere hoeveelheid witlofwortelen door trekkers van
witlof. (BV. 27/11/’42, pag. 1433; Stct. No. 224).

Vee. Nadere bepalingen inzake het aanhouden van vee
met betrekking tot najaarskalven. (BV. 27/11/’42, pag.
1433).

Visseherij. Instelling van een verplichting voor visscherij-
reeders, van 5 October ji. af
, een door de Visscherij-Cen-
trale vast te stellen percentage

tot een maximum van
10 pCt. van de bruto-besomming van hun vaartuigen

bij te dragen tot dekking van de kosten van het toezicht
op de zeevisscherij. (BV. 4/12/’42, pag. 1459; Stct. No. 232).

Voedselvoorziening. Gedurende het tijdvak 23 November
tot 5 December wordt een inventarisatie gehouden van den
veestapel, de wintergewassen en de ingekuilde producten.
(E.V. 27/11/’42, pag. 1431; Stct. No. 229).

Afkondiging van een verzetregeling voor georganiseer-
den bij de bedrijfsorganisaties voor de voedselvoorziening.
(E.V. 4/12/42, pag. 1456; Stct. No. 232).

Zaaizaad en peulvruchten. Mededeeling inzake verstrek-
king van vervoerbewijzen voor het vervoer van voor den
uitzaai bestemde zaden en peulvruchten. (BV. 11/12/’42,
pag. 1489; Stet. No. 236).

VERKEER.

Spo’orweg- en binnenscheepvaartverkeer. Nadere bepa-
lingen in verband met de verordeningen ter bespoediging
van het in- en uitladen bij het spoorweg- en binnenscheep-
vaartvervoer. (E.V. 21/12/42, pag. 1432; Stct. No. 277).

STATISTIEKEN.

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
Brussel
I

Zürich
I Stockh.
1 Helsinki
8 Dec. 1942

30.14 43.67
44.851

9

1942

30.14
43.67
44.854

10

,,

1942

30.14
43.67
44.854

11

,,

1942

30.14
43.67
44.854

12

,,

1942

30.14
43.67
44.854

14

,,

1942

30.14
43.67
44.854

Laagste d.w.

30.11
43.63
44.81

Hoogste d.w.
30.17
43.71
44.90

Muntparitelt
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266

DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Voornaamsto posten
In duizenden guldens.

Gouden
.
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt
en
opeischb.
dekkins

I

kings-
muntmater.
schulden saldo
perc.
14

Dec.
‘421
902.587
2.938.161
141.284
1

1.395.585
29
7

,.

’42
902.608
2.911.558
145.065
1

1.370.011
30
30Nov.’42
910.164
2.920.172
2/.2.461
1

1.324.653
29
6 Mei ’40
1.160.282
1.158.613
255.183
607.042
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Du,.
Data
bedrag
prom.
op het
reken.
discOnto’8
rechtstr.
fin 95f
buitent.
(act.)
14 Dec7421
184.108 125.000
173.034

1
1.629.527
18744
7

,,

‘4 2
159.310
94.000
199.008
1.615.133
164.138
30Nov. ‘421
308.410

1
301.000
159.856
1

1.574.440
193.410
6 Mei ’40)
9.853

1

217.726
750
150.648

Verkorte balans op 14
December
1942
Activa.
(Hfdbank.

t

173.700.000
Binnenl.

wissels,

‘Bijbank
7.500.000
promessen, enz.

Agentsch.

2.908.900
184.108.900
Papier op het buitenland

..

11.629.526.858
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen

B 1
• eeemngen
mc.

Hfdbank.

1

149.502.789 ‘)
,,
1,629.526.858

rekenin -courant

B,jbank.,,

7.008.117

op ondrpand

Agentsch.,,4 6.522.745

173.033.651
Op effecten,

enz.

……….

t

172.864.773 ‘)
Op goederen en ceelen

168.878 173.033.651
1)

Voorschotten aan het Rijk

………………..
1.905.797
Munt
en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………t

902.587.259
Zilveren munt,

enz.

….
.
….
..4.846.001
907.433.280
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

60.699.529
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..
187.243.681
1 3.147.951.678

Passiva.
Icapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere

reserves

……………………..
49.564.874
Pensioenfonds

…………………………..
13.205.008
Bankbiljetten

in

omloop

………………..
2.938.161.010
Bankassignatiën in omloop

………………..
35.801
Rek-Courant
f
Van het Rijk

t


saldo’s

k
Van anderen

,,

141.248.171
141.248.172
Diverse rekeningen

……………………..
7.685.888
f 3.14 7.951.676

Beschikbaai’ dekkingssaldo

………………
11.395.585.346
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
3.488.963.360
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….
125.000.000
‘)Waarvan aan Ne4erlandsch-Indiê (Wet van
15

Maart 1933, Staatsblad

No.

99)

……….
52.706.500

STAND
VAN ‘s
RIJKS KAS.
Vorderingen

1
30Nov. 1942
7Dec. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t


t


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..

189.607,61
,,

141.147,06
Voorschotten op ultimo Oct.
19/.2

aan

de

gemeenter.
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……

………

15.258.197,51
,,

15.258.197,51
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,

255.154.668,10
257.022.598,85
Idem voor Suriname
1)
8.060.181,65
,,

8.060.151,65
Idem

aan

Curaçao
1)
260.227,66
,,

260.227,66
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

……

.,

18.502.948,23
,,

18.502.948,23
Daggeldieeningen tegen onder-

…….

pand
………………

……..


Saldo der postrek. van Rijks-
.,,

126.568.472,27
,,

146.869.886,79
Vordering op het Alg. Burg.

……….

comptabelen

………….

Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds ‘)

……………

bedr. en Instellingen
1)
94.314.243,28
,,

94.684.043,28
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t

15.000.000,-
t

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
. .
,,

2.449.822,93
,,

1.368.340,66
Schuld

aan

de

Bank

voor
octrooi

verstrekt

………

Ned.

Gemeenten


.
….

– –
Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

110.096.000,-
.,

110.096.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2789.500.000,-‘) ,,2455.200.000,-‘)
Daggeldleeningen

……….

205.300.000,-

Zilverbons in omloop

……

132.618.292,50
,,

133.444.030,50
Schuld

op

ultimo

October

.. ..

1942 aan de gemeenten weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d. pers.bel., aand. I. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel. en op

Schuld

aan

het Alg.

Burg.
585.294,32
,,

13.133.758,26

de vermogensbelasting ………..

Id.

aan het

Staatsbedr.

der
Pensioenfonds’)

……………

316.038.865,15
,,

327.688.947,46
Id. aan andere Staatsbedrij-
P. T. en T. ‘) ……………

ven
1)

….
16.890.222,33
,,
16.690.222,33
Id. aan div. instellingen’)
..,,
479.170.155,04
,,
82.652.905,04

9 In rekg. crt. met ‘s Rijks Sch’atklst.
9
Rechtstreeks bij De
Nederl. Bank geplaatst t 301.000.000,-.
9
Idem 194.000.000,-.

B1
Turf …..
……………….59, 335, 467
Tweelandenorganisaties …………..59
Uien…………………………33
Varkens ………………..59, 227, 315
Vee 67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272, 315,
355, 375, 414, 425, 491, 506, 577
Veenproducten ………………..113
Veevoeder …………..47, 102, 238, 445
Vennootschappen…………….325, 363
Vennootschapsbelasting 227. 305, 335, 395
Verf en •grondstoffen ……….102, 165
Verkoopverbod ………………….468
Vermogensbelasting ………..227, 305
Verplaatsing bedrijven ……………576
Vervoerswezen. . 59, 102, 165, 248, 375, 492,
577
Verzekering …………….414, 445, 506
Vestlgingseischen ………………..102
Vezelstoffen ……………………215
Vlsscheri.j 33, 59, 102, 123, 215. 305, 325,
385, 425, .479, 548, 577
Vlas …………….59, 75, 227, 248
Vleesch .. 59, 165, 185, 205 3i5, 355, 468
Voederbieten ………………….215
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
175, 205, 227, 355, 364, 375, 415, 425, 446,
491, 520, 548, 577
Vruchtboomen ………………..355
Vijandeiijk vermogen …………….215
Waardevermeerderingsbelasting ……385
Warenwet ……………………..305
Wol

……………………..205, 506
Wijnbelastlng

………………….33
Zaden 47, 59, 102, 123, 156, 195, 205, 335,
364, 385, 479, 548, 577
Zuidvruchten ………………….195
Zuivel’ 227, 335, 355, 364, 385, 395, 415,
446
Pelterijen

……………………..58
Pensionbedrijven
.
……………. 58, 248
Peulvruchten ………………205, 577
Pluimveehouderij .. 165, 248, 354, 468, 491
Postverkeer ……………………59
Prijsregellng 47, 58, 75, 101, 113, 123, 155,
165, 184, 495, 204, 215, 227, 238, 248, 305,
314, 325, 335,345, 363, 384, 394, 414, 424,
445, 467, 478, 491, 506, 576
Radio

, ……………………….47
Rantsoeneering

………………..227
Reglstratierechten ………………59
Restaurants ……………………75
Rijwielen ……………………47, 123
Rubber ……………113, 123, 305, 467
Ruwvoedergewaasen………………355
Slachtvee …………33, 59, 67, 248, 272
Smeerolle ……………………..102
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf 102, 227, 355
Spertijden Kleinbedrijf ……….75, 123
Statistisch onderzoek …………….506
Stroo ……………………..491, 577
Suikerbieten

………………….205
Surrogaten

……………………155
Tabak …………..47,58,113, 195, 355
Tankgas

……………………..205
Textiel

………………102, 325, 364
Tuinbouw 33, 59, 102, 205, 227, 364, 395,
414, 425, 468, 506, 577

Biz.
Keramische Indutrle

. 58, 194
Klaver

……………………….354
Klompen

………………………272
Kunstmest ………………59, 215, 335
Kweekerij ………………..59, 354
Landbouw 33, 47, 59, 67, 75, 85, 93, 102, 155,
165, 195,205, 215, 227, 248, 305, 364, 375,
385, 394/95, 425, 446, 468, 491, 506, 520
Landstand, Nederlandsche .. . . 33, 102, 272
Leenfngfonds 1940 ………………102
Loonbelasting ………………….335
Lucerne ……………………….354
Machines ……………………..215
Meel en -producten .. 101, 195, 479, 491
Melk en -producten …………33, 205
Merkengeld ……………………113
Metalen 47, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238,
– 394, 414, 467
Middenstand ………..195, 215, 272, 576
Mijnbouw ……………………..305
Molens ……………………….445
Motorbrandstof . . . . 58, 165, 215, 305, 325
Nationale Plan …………101, 345, 479
Nederlandsche Coöperatieve Raad . . .. 194
Nicotine ………………………102
Oliën en vetten . . 102, 195, 215, 305, 468
Omzetbelasting 59, 102, 227, 315, 335, 364,
425, 492
Ondernemingsbelasting ……….227, 364
Oorlogsschade ……..123, 184, 195, 575
Oost-Compagnie, Nederlandsche ……314
Organisatie Bedrijfsleven, 47, 102, 113, 123,
165, 195, 204,.215, 227, 238, 248, 305. 314,
325, 335, 345, 354, 363, 375, 467, 478, 491,
506, 576
Paarden ……………………. 215, 414
Pacht . ..’. . 67, 102, 123, 165, 335, 354
Papier ………58, 102, 195, 204, 215, 335

578

16 DECEMBER 1942

Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie yoor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1941 het Jaarreister 1941. laatste bladziide
Blz.
Aardappelen 33, 47, 248, 314, 335, 354, 364. 394, 414, 424, 577
Aardolleproducten ……….102, 345, 414
Accijns …………33, 185, 195, 354, 364
Advertenties ……………………345
Afval ………………..165, 445, 575
Arbeidszaken 113, 189, 215, 227, 248, 272,
305. 325, 345, 354, 364, 374, 414, 445, 467,
1

506, 520
Bakkerij

………………….335, 345
Bank- en Credietwezen ……….33, 195
Bankwet

1937

………………..195
Bedrijfsorganisatle Vee en Vleesch 59, 305,
315
Bedri.jfsvorm ………………….59
Belastingen ‘ . . . . 33, 59, 227, 248, 305, 355
Bindtouw …………………..33 215
Binnenscheepvaart. . 59, 156, 238, 248, 446,
46, 577
Bloembollen ………………..364, 506
Bloemkweekerij ………….155, 506, 577
Bosclibouw ……………………185
Bouwnijverheid ……….47, 58, 113, 325
Bultenlandsche Handei 47, 59, 75, 101, 113, 155, 204, 215, 227, 238, 272, 314, 325, 345, 374, 384, 414, 445, 467, 478, 491, 575
Chemische Industrie ……….58, 184, 248
Commissarissenbelasting ………….. 445
Deviezenverkeer . . .

33, 59, 167, 335, 355
Diamant

……………………..113
Distributie

………………354, 520
Dividendbeperking …………..59, 335
Drankwet ……………………58
Drukwerk ……………………..345
Economische Rechtspraak 194, 445, 467, 478
Effecten ………….. . ……… 468, 492
Eieren ……………………248, 354
Electrlclteit ……………………334
Electrotechnische Industrie ……….. 58
Evacuatie …………………. 548, 576
Fruit …………..59, 315, 345, 445, 479
Garnalen ……………………..123
Gas………………………….334
Gasgeneratoren …………….325, 548
Gevogelte …………. ……….. 47
Goederen voor Duitsche Weermacht .. 345
Gort………………………….335
Grafische Industrie ……….58, 75, 194
Granen ………………..205, 479, 506
Gras …………………………354
Graaland ……….33, 67, 85, 155, 205
Griend en riet ………………….467
Groenten ……33, 155, 315, 335, 345, 479
Handel .. 204, 215,227, 238, 248, 344, 325,
345, 354, 363, 374, 384, 394, 414, 424, 445, 467, 478, 491, 506, 548, 575
.Befflngen ………………….354, 506
Hennep

………………….205,’ 479
Hooi

……………………..335, 354
Hout ……..248,272, 335, 345, 354, 445
Industrie 238, 248, 345, 354, 363, 375, 384,
394, 424, 445, 467, 478, 506, 548, 576
Inlichtingen verstrekken …………468
Kaas ………………….75, 227, 315
Kamers van Koophandel ……..47, 184
Kantoormachines ………………156
Kapok ……………………101, 165

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

25.
Dr. L. R.
W.
SOUTENDIJK’ Methoden tot het vaststellen van den.omvang der besparingen

………………..
(/
2,60)”

J. VAN DER WIJK

Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

…………….
……………………….
(f
2,60)*

Dr.
T.
KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building

………………..
(1
8,15e
geb.,
/
2,10.
ingen.)

Overzicht
van de ontwikkeling der
handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1928
tot en met
1938,
samengesteld door een groep medewerkers
van
het N.E.I.,
onder

leiding

van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

…………………… …………….
(f 2,10)

Dr.
A.
WINSEMIUS
Economische aspecten
der
internationale migratie

…………………………..
(f
2,10)”‘

‘Dr.
H.
M.
H.
A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de yereenigde Staten
(derde

gewijzigde

druk)

…………………………………………………
(/
2,10)

81.
M. J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

…. ………………………………………………
(/l,55)S

32.
Dr,
J. R. A. BUNING

De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(f
8,65)”‘

Uitgave: De Er9en F. Bohn N. V. Haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

P. 1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs.
M. F. J. Cool,
te Rotterdam. – Verantwoordelijk voor de
advertenties: H.
A. M.
Roelants, Schiedam. – Uitgever: H. A. M. Roelanta, Schiedam. – Drukker: H. A. M. Roelants, Lange
Haven 141, Schiedam, –
K 2193.

Auteur