‘
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
‘EconornischStatistisc1e
0
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
132€
JAARGANG
WOENSDAG 17 DECEMBER 1947
No.
1597
1
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W.
Lambers;N. J. Polak; J. Tinbergen;
F.
de Vries;
J. H.
Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË:
J.
E. Mertens; R. Miry; J. Pan Tichelen; R. Vandeputte;
F.
Vers ichelen.
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eco-
nomie,
14,
Universiteitatraat, Gent. Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam-W.
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
.Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland t
26
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in franco bij de Banque de Commerce te Brussel. Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen f
28
per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Aangelekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange ifaven z.x, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
INHOUD:
Bis.
De
artikelen
van
deze
week
…………….
1003
Somnsalres,
sumnlaries
……………………
1003
De economische tegenstellingen binnen een foderatlef Indo-
nesië
door Mr D. J.
Ilutshof/ Pot
………………….
1004
1)0
P.T.T. door
Prof.
Mr C. W. de Vries
……………….
1006
Schrot, een Nederlandse grondstof
door J. W. F. Stigting
. .
1006
Koeleii of vrlezeni (II)
door C. .1. II. van den Broek
……..
1009
Ingezonden
stuk:,
Een dlepvrleslndustrle op coöperatieve grondslag?
door Mr
II. J. Louwes, met naschrift van L. B. Padmos
……..
1011
Boekbespreking:
Prof. Mr P. Lieftiuck, Inleiding tot de geldtheerle,
bespr. door
Prof.
Dr II. W. J. Wijnholds
………………
1014
Internationale
notities:
J)e toekomst van het sterlinggebled
………………..
1015
De agrarIsche productie in de Russlsche zône van DuItsland
1015
Korte
berichten
………………………………
1015
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………………
1016
S t a t 1 s t 1 e k e ii
Bankstaten
………………………………….
1016
Stand van ‘s Rijks Kas
……………………………
1017
Indexcljfers Van grootliandelsprijzen in Nederland
……
1017
Overzicht der laatste vier verkorte balansen vati De Nedor-
–
landsche Bank
………………………………
1018
lfavenboweging
………………………………
1018
Productie
en export van natuurrubbar
…………….
1018
Oroethandetsprljzen van granen, veldbonen, boter en kaas
1019
Enige indexeljfers van de Industriële productie In Nederland
1019
De koienposltie vete Nederland
……………………
1019
Inlegglngen
en
tarugbetalingen
bij
de
spaarbanken
In
Nederland
………………………………….
1019
DEZER DAGEN
bedekte lucht, geen sterren. Er is geen vaste peiling mo-
gelijk, de wichelaren staren. Eén ding staat vast, 1947
draait onder omineus gekras ten einde. In Londen is de
naald, na drie weken in dezelfde groef te hebben getold,
blijven steken in een wanklank; de conferentie over Duits-
land is voor onbepaalde tijd verdaagd. Een ogenblik leek
nog een helderder klank een gunstig teken. Men werd het eens over een verhoging van de staalproductie van Duits-
land tot 11,5 millioen ton per jaar. Dat zal ook thans wel
doorgaan; sommige wichelaars zien reeds weer een adelaar
in het luchtruim, die echter waarschijnlijk dubbelkoppig
zal zijn.
De lucht is vol vreemde klanken. ,,Bizonia” en ,,Tri-
zonia” zijn de nieuwe formules, die gereed worden gehou-
den om aan de journalistieke toverboeken te worden
ontleend. Een nog moeilijker uitspreekbaar woord zien
anderen ontstaan. Zij volgen de bewegingen van de Joego-
slavische staatsleider, maarschalk Tito. Zijn reis, die reeds
vaste verbonden opleverde met twee voormalig vijande-lijke Staten, Bulgarije en hongarije, voert nog naar Roe-
menië. Schept hier een tovenaarsleerling een nieuwe magi-
sche figuur? Reeds materialiseren zich de formules, in het
handeisverdrag, dat tussen Rusland en Tsjechoslowakije
werd afgesloten; 1ussisch graan voor Tsjechische indus-
triële producten, dat geeft houvast. Doch wat geschiedt in
het land zelf, waar de runen worden gesneden? De roebel
wordt gestabiliseerd, de rantsoenering ojgeheven. Diep-
zinnig staren vele zieners naar het gebrek aan gegevens;
men bevi-oedt, dat economische processen niet geheel
onderworpen zijn aan de economische orde.
Of zou het verschil in economische orde niet zo groot
zijn? Het is een actueel vraagstik voor Frankrijk, waar de Minister van Financiën met alle groepen, die daar de pro-
fetenmantel gaarne droegen, opnieuw is gaan beraadslagen
over een formule, die de inflatie moet bezweren. Hij kan
haar vernemen uit ,,Soviet News” van 11 December ji.:
,,Let the machines do all they possibly can”.
Frankrijk speurt meer de lucht af naar andere tekenen.
Err is een nieuwe komeet. De ,,tussentijdse hulp” is door
de beide huizen der Amerikaanse volksvertegenwoordiging
in oorspronkelijke staat hersteld en met verbluffende snel-
heid ‘losgelaten. Een bedrag van $ 150 millioen staat als
direct voorschot ter beschikking op het moment, dat de
President de wet tekent.
In de lucht staren, het lost het Indonesische probleem
niet op. Integendeel, het leidt daar tot verblinding, hoe-
zeer alles ook in de lucht hangt. D.at de ene Nederlandse
minister na de andere het luchtruim kiest, is, volgens
officiële verklaring, juist om vastcr grond onder de voeten
te krijgen en niet, zoals werd bespiegeld, om het hart te
luchtep. Mocht voor het laatste reden zijn, zeker niet voor luchthartigheid over Indonesië. De drenzige .onderhande-
lingen hebben het spel element, dat huizinga in de
cultuur zag, geheel verdoofd. Dc tekenen zijn ernstig.
E
Gs
Pt
EMBO
01
Koninklijke
Nederkindsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
i.
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo ‘ Hengelo
ZOUTZIEDEIUJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
ebloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
Incasso-Bank
NV.
MA’ANDSTAAT PER 30 NOVEMBER 1947
ACTIEF
1
PASSIEF
Kassa
Kassiers Kapitaal
30.000.000.00
en Daggeldie-
Reserve
,
8.500.000.00
ningen
1
18.931.526,94
Depositos op
Nederlands
schetkistpepiai
.,
330.400.000,00
termijn
32.284.960,96
Ander Over»
Crediteuren
.,
411.166.864,17
heldspapi.r
. ,
9.967.500,00
Di, rekeningen ,.
12.738.627,35
Wissels
217.190.48
Bankiers in bln.
nen. •n buiten
land
..
14.641.870,98
Effect.n .nsyn
dicaten
1.403.807,05
Prolongetlôn
en voorschotten
tegen Effecten
..
6.877.279,4Ç
Debiteuren
., 103.708.430,84
Deelnemingen
5.719.022,81
Gebouwen
,
2.823.823,09
494.690.452,48
i
494.690.452,48
S
CASSA
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT IN
.1806
HEERENGRACHT
179 • AMSÎERDAM.0
Naami. Venn,
Hollandsche
Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Herengracht 320 – Amsterdam
Beheer en Adviesgeving
voor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
ONDERNEMINGEN
EN PARTICULIEREN
Commissarissen:
Prof. Jr. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.
ROTTERDAMSCHE
BANK
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITI EVEN
INCASSEERINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAAR5
AMSTERDAM
– ROTTERDAM
. S.GRAVENHAGE
DELFT . SCHIEDAM – VLAAROINGEN
Zo juist is verschenen als 40ste publicatie
van het Nederlandsch Economisch Instituut
Dr J. H. van
Stuijvenberg
Enkele economische aspecten van de
kersenteelt in Nederland
Prijs
f 6
(Prijs voor leden en donateurs van het Ne-
derlandsch Economisch Instituut f 4.50)
*
Verkrijgbaar in de boekhandel en bij de Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN N.V.
–
HAARLEM
,,HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1003
DE ARTIKELEN VAN
DEZE WEEK.
Mr
D. J.
}fulshoff Pol,
De economische tegenstellingen binnen
–
een federatief Indonesië.
FIet feit, dat tot de oorlog het Nederlands gezag in de
Nederlands-Indische Archipel werd uitgeoefend, had tot
gevolg,’ dat behalve in politiek ook in economisch opzicht
een volkomen eenheid van het gehele gebied werd gewaar-
borgd. iMen kan als volstrekt zeker aannemen, dat deze
uniformiteit – die overigens voldoende ruimte bood voor
plaatselijke autonomie – onder een federatief Indonesië
voor goed tot het verleden behoort. Onderzoek van de
economische verhouding met het buitenland enerzijds en
de binnenlandse economische aangelegenheden anderzijds
leert, dat op economisch gebied in Indonesië sterke middel-
puntvliedende tendenties aanwezig zijn, die ertoe kunnen
leiden, dat de federatie, ook al blijft zij in politieke zin
bestaan, economisch uiteenvalt. Nederland dient daaron
een zekere invloed te behouden om de verschillen zoveel
mogelijk te .overbruggen.
Prof.
Mr
C. W.
de
Vries,
De P.T.T.
Het wetsontwerp tot regeling van de rechtspositie van
het Staatsbedrijf der PTT., op 1 November jl. bij de
Tweede Kamer ingediend, strekt om de zelfstandigheid
van het bedrijf te bevestigen en aan te vullen. Met dit ontwerp is al het bestaande in een nieuwe organisatie
verbeterd te voorschijn gekomen. Maar is toch ook niet
iets waardevols vervallen? Terwijl tot nu toe de begroting
en de rekening van het bedrijf der P.T.T. bij de afzonder-
lijke begrotingswetten werden vastgesteld, vervalt thans
de contrôle der openbaarheid; de begroting van de P.T.T.
wordt geruisloos vastgesteld. Zl de Tweede Kamer dit
goedkeuren?
J. W. F.
Sligting,
Schrot, een Nederlandse grondstof.
Voor de oorlog werd van dé vrij aanzienlijke schrot-
productie van Nederland slechts een klein gedeelte in
eigen land verwerkt; het grootste gedeelte werd uitgevoerd:
gedurende de periode 1930-1939 gemiddeld 240.000 ton
per jaar. Inmiddels is in Nederland een staalindustrie
ontstaan, die vrijwel al het schrot, dt hier beschikbaar
komt, nodig heeft. Uitvoer van schrot komt dus niet meer
in aanmerking. Waarschijnlijk zijn productie en verbruik
van schrot thans ongeveer in evenwicht; het is de vraag,
of de schrotproductie met de stijging van het verbruik
gelijke tred zal kunnen houden. Een tekort aan schrot is te verwachten: Nederland zal met deze grondstof zuinig
moeten omgaan.
C.
J. H. van
den Broek,
Koelen
of
Qriezen? (II)
In de visserij Qp het hoge Noorden blijft
koelen,
d.i.
conservering bij temperaturen omstreeks het vriespunt,
steeds het karakter behouden van een wedloop tussen het
bederf van de vis en de af te leggen afstand. Vandaar de
aandacht voor een radïcaler oplossing: het
priezen.
Dit
dient een boord te geschieden; aangezien de hiervoor mee te voeren.installaties op een trawler te veel ruimte vergen,
heeft men overwogen, te werken met een combinatie
van een groot vriesschip en meerdere kleine trawlers. Het
spreekt vanzelf, dat ook te land een zgn. ,,vrieketting”
moet worden opgebouwd. Nederland dient daadwerkelijk
met experimenten in deze richting te beginnen.
SOMMAIRES.
Mr D. J. ilitisholf Pol, Les contrastes econonziques aa sein
d’une Indonésie fédérale.
Sans la politique que suiiaient avant la guerre les
Ilollandais et qui consistait l unir les intérets divergents
des differentes parties de l’Indonésie, l’archipel est en
danger de désintégration économique. C’est pourquoi une
certaine influence des PaysBas doit continuer l subsister.
Le
professeur
C. W.
tle Vries,
Les P.T.T.
Le le Novembre 1947, un projet concernant les services
gouvernementaux en matière de poste, télégraphe et télé-
phone a été déposé au Parlement néerlandais. 11 faut
regretter que si ce project venait è être accepté le Parlement
perdrait son pouvoir de contrôler les finances des services
en question.
J. W. F.
Sligting,
La mitraille, matière première aux Pays-
Bas.
Avant la guerre, les Pays-Bas exportatent un montant
considérahie de mitraille. Actuellement l’offre de mitraille et la demande de l’industrie locale sont i peu près en équi-
libre. 11 est hautement probable que dans le futur on n’aura
pas assez de mitraille. De ce fait la Ilollande doit user de
ses resources en mitraille avec parcimonie.
C.
J. H.
van den Broek,
La congélation dans l’industrie de
la péche (II).
C’est la seconde .partie d’un ëxamen critique des pro-
cédés de refroidissement et de congélation, en relation
étroite avec l’avenir de l’industrie de la pêche, aux Pays-
Bas.
SUMMARIES.
Mr
D. J.
Hulshoff Pol,
Economic contrasts within the Indo-
nesian federatian.
Without the prewar Dutch policy of linking together
the separate interests of the d.ifferent parts of Indonesia
thè archipelago is in danger of economic disintegration.
Therefore a certain amount of Dutch influence has to
remain in existence.
Professor
Mr
C. W. de Vries,
The Gonernment postal, tele-
graph and telephone ser9ices.
On November lst, 1947, a draft bill concerning the
Government postal, telegraph and telephone services has
been introduced in the Dutch Parliament. It is to be re-
gretted that if this bill would be accepted Parliament vo uld
loose its power of controlling the financial position of the
services in question.
J.
IV.
1?.
Sligting,
Scrap iron, one of Holland’s ruw ma-
terials.
Before the war the Netherlands expored a considerable
amount of scrap iron. At present the supply of scrap iron
and the demand of the home industry are nearly in equilï-
brium. In the future a shortage is highly probable so that Holland has to use its scrap iron resources sparingly.
C.
J. H.
van den Broek, Refrigerating processes in the
fishing industry (II).
This is the second part of a critical study of the pro-
cesses of cooling and freezing, closely connected with the
future of the Dutch fishing industry.
1004
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
f7
December 1947
DE ECONOMISCHE TEGENSTELLINGËN
BINNEN EEN FEDERATIEF INDONESIË.
1-let feit, dât tot de oorlog het Nederlands gezag in de
Nederlands-Indische Archipel werd uitgeoefend, had tot
gevolg, dat behalve in politiek ook in economisch opzicht
een volkomen eenheid van het gehele gebied werd gewaar-
borgd. Men kan als volstrekt zeker aannemen, dat deze
uniformiteit – die overigens voldoende ruimte bood voor
plaatselijke autonomie -. onder een federatief Indonesië
‘voor goed tot het verleden behoort en dat zich onder het
federatieve stelsel grote tegenstellingen zullen openbaren.
Dit is geen reden om van de nieuwe politiek af te zien,
maar wel om er voor te zorgen, dat Nederland een zekere
Invloed behoudt om de verschillen zoveel mogelijk te
helpen overbruggen
De economische tegenstellingen hebben betrekking op
de verhouding met het buitenland enerzijds en op zuivere
binnenlandse aangelegenheden and erzijds.
De in-uer uit het buitenland.
De eerste tijd van het herstel zal, evenals thans in Ne-
derland en zovele andere door de oorlog geteisterde landen
het geval is, een zeer straffe contingenterings- en handels-
verdragspolitiek moeten worden gevolgd. Er is in Indo-
nesië zoveel voor de wederopbouw nodig en de natuurlijke
hulpbronnen van het land zijn zozeer uitgeput, dat de
volgorde van de invoeren van verschillende producten
nauwkeurig zal moeten worden overwogen en getoetst
aan de mogelijkheden, geboden door de deviezenophrengst
van de voorlopig nog steeds vrij beperkte uitvoeren. Nog
vrij lange tijd zal een onevenwichtige verhouding tussen
de in- en uitvoer bestaan ten nadele van de laatste, het-
geen in een dehiteurenland heel wat wil zeggen. Het ligt
voor de hand, dat ten aanzien van de keuze der invoer-
goederen tussen de verschillende staten van Indonesië
belangrijke tegenstellingen zullen heersen, omdat de be-
hoef ten verschillend zijn.
In de eerste plaats zijn vi’ijwel alle landbouwonderne-
mingen op Java en Sumatra gev’estigd, zodat de vraag
haar kapitaalgoederen daar verreweg het grootst is; in
Borneo en Oost-Indonesië is zij gering, aangezien de aldaar gevestigde exportciiltures, zoals die van de rubber en copra,
practiscli geheel bevolkingscultures zijn. Verder zijn de cultures op Java en Sumatra voor een deel verschillend;
Java heeft met zijn suikercultuur de daarbij behorende
machines nodig en Sumatra niët. Java heeft met zijn
grote bevolking; t.w. ± 52 millioen tegenover ± 10 mil-
lioen op Sumatra, ± 3,5 millioen op Borneo en ± 10 mil-lioen in Oost-Indonesië naar verhouding veel meer.con-
sumptiegoederen nodig dan de verschillende Buitengewes-
ten, zodat ook in dit opzicht vele punten van.wrijving
–
kunnen ontstaan. Daarbij komt, dat het verschil tussen
de consurnptiegoederen, dat uit de aard der zaak steeds
tussen de verschillende gebieden bestaat, in de na-oorlogse
tijd zer geaccentueerd is, doordat op Java voldoende rijst
en een ernstig tekort aan katoenen kleding, in de Buit’enge-
westen omgekeerd een te weinig aan rijst en een betrekke-
lijk meer bevredigende hoeveelheid textielgoederen bestaat.
Ook de mijnbedrijven, die hun importeisen hebben, zijn
ongelijk verdeeld over de verschillende Indonesische
staten; tin wordt uitsluitend gewonnen op Bangka en
Billiton en bauxiet in de Riouw Archipel, die bij Sumatra
zullen behoren, nikkel op Celebes (Oost-Indonesië), petro-
leum vooral in Sumatra (in 1937 4,5 millioen ton), minder
in Borneo (1,7 millioen ton) en Java (1 millioen ton) en
zeer weinig in de Molukken (72.000 ton).
Tenslotte is Java, hoewel overwegend agrarisch, toch
reds tot op zekere hoogte geïndustrialiseerd en heeft het
uit dien hoofde, zoals vanzelf spreekt, andere grondstoffen
en kapitaalgoederen .nodig dan de Buitengewesten – en
vooral Borneo en Oost-Indonesië -, waar van moderne
industrieën nog weinig sprake is en ook het handwerk
minder ontw’ikkeld is, getuige de export van verschillende
industriële en handwerksgoederen uit Java daarheen.
De uitQoer.
Onder een vrijhandelsstelsel is de export geheel vrij ei –
doet het er niet veel toe, naar welke landen de verschillnde
koloniale producten worden uitgevoerd. Belangentegen-
stellingen tussen de verschillende staten van Indonesië
zullen zich dan in dit opzicht niet voordoen. T-Ietzelfde
mag men verwachten,-wanneer een crisis uitbreekten –
op het voetspoor van hetgeen in de dertiger jaren geschied-
de – tot productie- en uitvoerrestricties zal moeten worden
overgegaan. Aangezien deze restricties op grondslag van
bepaalde basisjaren worden joegepast, en dus aan objec-
tieve criteria gebonden zijn, zullen in verband hiermede
wel geen wrijvingen optreden.
• Intussen er is voorlopig geen sprake van, dat de kolo-
niale producten ten uitvoer zullen vorden vrijgegeven.
In de eerste plaats is men’ er thans op uit om zo hoog
mdgelijke exportprijzen té bedingen, teneinde de nodige
deviezen te. vèrkrijgen. De expdrteurs krijgen eerst dan
vergunning tot uitvoer als de door hen opgegeven prijzen
de Overheid voldoende voorkomen. Deze overheidscontrôle
geschiedt thans centraal en daardoor zonder moeilijkheden
tussen de verschillende staten. Wanneer deze echter alle
in het bezit van hun bevoegdheden gesteld zijn, is onder-
ling verschil van mening zeer goed mogelijk, o.a. in ver-
band met de zeer uiteenlopende productiekoten in de
onderscheiden gehiedsdelen. Verder pleegt tegenwoordig
de uitvoer vastgek
–
oppeld te worden aan de invoermogelijk-
heden. In verband met de thans nog bestande vraag naar
producten bestaat er tot op zekere hoogte nog-steeds een ,,sellers’ market”. Dit heeft tengevolge, dat de producten
diè Indonesië te bieden heeft, alleen dan w’orden afgestaan,
als het betrokken land daar iets tegenover stelt; doet het
zulks niet, dan gaat de koop niet door. Dezetransacties
vormen de basis van de bilaterale goederen- en betalings-
overeenkomsten, die tegenwoordig aan de orde van de
dag zijn. Het ligt voor de hand, dat dergelijke handels-
politieke kwesties, die uiteraard weer sarrienhângen met
de politiek van invoercontrôle, aanleidi?ig kunnen geven
tot tal van meningsverschillen tussén de Indonesische
staten, zodat ook hier een centraal controlerend lichaam onder Nederlandse in,]oed wel onontbeerlijk schijnt.
Verandert de ,,sellers’ market” in een ,,buyers’ rnarket”,
dan doen zich in omgekeerde volgorde dezelfde problemen
voor. De verkopende landen hebben dan moeite huii pro-
ducten kwijt te raken en de kopende landen bepalen, wélke goederen zij willen hebben om daartegen hun eigen goede-
ren van de hand te kunnen doen. Aangezien alle landen
op hun beurt koper en verkoper zijn, komt deze situatie
uit handelspolitiek ogpunt eigenlijk op hetzelfde neer
,
als die van de ,,sellers’ market”. Ook dan is het dus nodig,
dat Nederlanders een oog in het zeil houden. – –
De handel binnen de Federatie.
De hardel binnen de Federatie (tot dusvei intergewes-
telijke handel genoemd) is uit de aard der zaak van veel
minder betekenis dan de handel met het buitenland, doch
hij is zeker niet te veronachtzamen. Binnen de grenzen
van de Federatie heeft zich, ook al is de economische maat-
schappij van vrij eenvoudige structuur, een vrij sterke
geografische verdeling van arbeid voltrokken, die, indien
daaraan,geen belemmeringen in de weg gelegd worden, in
de toekomst nog groter belooft te worden bij een verdere
ontwikkeling van deArchipel. –
Van de omvang van deze handel kan men zich een denk-
beeld -vormen uit de cijfers, van 1938 (‘zie blz. 1005 boven-
aan eerste kolom). –
Hierbij moet echter worden bedacht, dat een zeer groot
gedeelte het verdér vervoer betreft van uit het buitenland
ingevoerde goederen. Dit betreft in het bijzonder de uit-
voer uit Java naar de Buitengewesten, omdat zeer veel
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1005
millioen
Uitvoer uit Java naar de Buitengewesten
……
t 125
Invoer in Java uit de Buitengewesten
…………
59
Uitvoer uit Sumatra naar de andere Buitengewesten
30
Uitvoer dit Borneo naar de andere Buitengewesten
5
Uitvoer uit de Grote Oost naar de andere Buiten-
gewesten
……………………………..
,. 35
buitenlandse goederen in Batavia, Semrang en Soerabaja
binnenkomen, die daar worden overgeladen met bestem-
ming voor andere delen van de Archipel. Men dient nu te
onderscheiden tussen buitenlandse goederen, die zonder
verdere bewerking verder worden vervoerd, buitenlandse
goederen, die na bewerking worden getransporteerd, en binnenlandse goederen, die naar de andere delen van de
Archipel worden gebracht.Een scheiding van deze catego-
rieën is niet mogelijk, zodat een quantitatieve anidyse
daarvan achterwege moet blijven.
Indien nu de Federatie, evenals tot dusver Nederlands-
Indië, één douanegebied vormt, zal de verdere ontwikke-
ling van de geografische verdeling van arbeid zich geheel
kunnen afspelen volgens de beginselen van het vrije ver-
keer. Er bestaat echter alle kans, dat de toekomst iets
geheel anders te zien zal geven en dat de verschillende Indonesische Staten ieder voor zich zullen trachten het
bedrijfsleven binnen de eigen grenzen door protectionisti-sche maatregelen te stimuleren. jEen duidelijke aanvizing
in deze richting vormen reeds Pakistan en India, die een
bestand hebben gesloten om tot midden 1948 alles bij het
oude telaten doch daarna op het gebied van beschermende
rechten hun eigen weg zullen gaan; reeds heeft Pakistan,
dat in zijn gebied over weinig industriële bedrijven beschikt,
bes
1
oten tot de oprichting van een vrij groot aantal textiel-fal,ii,’!:en. Wat Indonesië betreft heeft men in Oost-Indo-
nesië reeds plannen tot oprichting van verschillende be-
drijven en het is zeker niet uitgesloten, dat te zijner tijd
tot beschermende maatregelen zal worden overgegaan, als dit nodig blijkt.
De geo1gen aan een protectie binnen de Federatie.
De thans bestaari’de handel binnen de Federatie levert
reeds in verschillende opzichten kwetsbare punten op ten
aanzien van een eventueel optredend protectionisme.
Voorzover betreft de in Indonesië ingevoerde buiten-
landse producten, die in één van de Staten der Federatie
worden ontscheept, om daarna naar een andere Staat te
worden vervoerd, kan door de hier bdoelde bescherming
alleen schade aan de binnenlandse handel of scheepvaart, doch niet aan ldndbouw of industrie worden toegebracht.
De desbetreffende Staat kan namelijk de scheepvaart op
eigen gebied bevoordelen en aldus trachten een groter
aandeel van de rechtstreekse handel met het buitenland
tot zich te trekken. Aldus bestaat de kans van een min of
meer felle concurrentie tussen handel en scheepvaart van
de verschillende Staten van Indonesië.
Ten aanzien van buitenlandse goederen, die na een be-
perkte bewerking (bijv. op Java) naar andere gedeelten
van Indonesië worden vervoerd, bestaat de grote kans,
dat de afzonderlijke Staten protectionistische maatregelen
zullen nemen, teneinde de bewerking binnen hun grenzen
te trekken. Dit kan bijv. geschieden ten aanzien van de
zgn. constructiebedrijven voor bruggen, locomotieven en
andere metalen goederen, die voor Indonesië van veel
belang zijn, of van rijwïelfabrieken, die thans reeds voor
35 pCt in de binnenlandse behoefte voorzien.
Tenslotte is het ook waarschijnlijk, dat tal van industriële
bedrijven, die thans op Java gevestigd zijn, door protectio-
nistische.maatregelen van andere Staten van de Federatie
aangemoedigd of gedwongen zullen worden zich binnen
hun grenzen te vestigen. Dat het economisch belang hier-
van niet moet worden onderschat, kan hieruit worden
afgeleid, dat van verschillende voornamelijk op Java ge-
produceerde industriële goederen het zelfverzorgingsper-
centage zeer hoog is. Men raadplege de volgende van over-
heidswege bei’ekende percentages, tot welke in de binnen-
landsche consumptie wordt voorzien:
Margarine
……….
40
Glas
…………….
9
Biscuit
…………..
45
Triplexkisten
……..
6
Suikerwerk
……..
60
Looierijen
……….
70
Sigaren
…………
80
Schoenen
……….
60
Sigaretten
……….
92
Ander
leerwerk
……
70
Verbandwatten
……
30
Pajongs
…………
38
Geraff.
zwavel
.
…..
20
FIout’rij
papier
……
27
IJzermateriaal
……
80
Gietijzeren
oostpannen 90
Strijkklare
verf
……
75
Rijwielen
…………
35
Zeep
…………….
72
Flash-lights
……….
40
Asbest-cementplaten
..
16
Sigarenaanstekers
..
.
80
Textiel
…………..
6
–
De betekenis van vele dezer cijfers wordt des te duide-
lijker, als men bijv. constateert, dat in 1938 uit Java en
Madoera niet minder dan 879.000 kg netto sigaren
(f 987.000) en 7.860.000 kg netto sigaretten (f18.554.000)
naar de Buitengewesten werden uitgevoerd, verder voor
f 838.000 aan verfwaren, f 1.825.000 aan zeep, f 4.030.000.
aan eetwaren, f 393.000 aan leder, f 345.000 aan leder-
werk, t 593.000 aan papier (waartegenover voor f 91.000
aan papier uit de Buitengewesten naar Java en Madoera
werd uitgevoerd), f194.000 aan rijwielen (en f 105.000 uit
omgekeerde richting). Verder kan worden gewezen op een
aantal industriële producten, die niet in de zelfverzorgings-
cijfers zijn opgenomen, doch geheel of grotendeels van
inheemse herkomst zijn, zoals bamboe- en pandanhoeden
voor 868.000 stuks ter waarde van f 104.000, katjangolie
voor 235.000 liter 0ff 257.000, klapperolie voor 993.000
litër of f 467.000, strootjes voor 736.000 kg netto of
994.000.
Doch daarnaast worden ook agrarische- en visserijpro-
ducten tussen de Indonesische Staten vervoerd, waarvan
de verhandeling evenzeer door protectionistische maat-
regelen kan worden getroffen. Wij vestigen in dit verband
de aandacht op rijst, waarvan de uitvoer uitJava en Ma-
doera naar de Buitengewesten in 1938 t 6,3 millioen be-droeg, terwijl ook de Buitengewesten onderling ook rijst
vervoerden, ioals Celebes voor f 2,5 millioen en Bali en
Lombok voor f 0,6 millioen. Het is bekend, dat de ver-
schillende Staten buiten Java en Madoera reeds tijdens de
oorlog een veel hoger graad van zelfverzorging ten aanzien
van rijst hebben gekregen en dat deze politiek in de toe-
komst waarschijnlijk zal worden voortgezet, zodat hier
weer ruimte is voor onderlinge concurrentie en bescherming.
Verder kan worden gewezen op een uitvoer uit Java en
Madoera naar de Iguitengewesten van grondnoten voor
380.000, hout t 370,000, sojabonen f 412.000, gekorven
tabak f 3.000.000, vee f 470.000, thee t 1.880.000, kapok
f 101.000, vruchten f400.000, verschillende zaden f130.000,
zout f 5.830.000, een uitvoer uit de Buitengewesten naar
Java en Madoera van vis voor f 3.250.000, verschillende
zaden t 270.000. Ook tussen de Buitengewesten is vrij veel
handel in agrarische, bos- en visserijproducten, bijv. uit
Sumatra’s Oostkust vis voor t 120.000, Atjeh rijst t 160.000,
Riouwen Onderhorigheden vis f85.000, Wester Afdeling
van Borneo klapperolie t 230.000, Zuider- en Ooster-
afdeling van Borneo hout f 170.000, Celebes en Onder-
horigheden rijst t 3.220.000, vis t 210.000, Bali en Lombok
rijst f 620.000 en vee t 390.000. Ook hier dus gelegenheid
te over voor een grotere mate van zelfvoorziening door de
verschillende Staten met eventuele protectionistische
maatregelen.
De scheepaaart.
Ook bij de scheepvaart doen zich belangentegenstellin-
gen voor, die, wanneer de Federatie tot stand zal zijn
gekomen, acuut kunnen worden. Voor de oorlog werd de
interinsulaire vaart en de kustvaart verzorgd door de
Koninklijke Paketvaart Maatschappij en de daarop aan-
1006
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 December 1947
sluitende prauwvaart. Thans wil men deze richting uit,
dat de interinsulaire vaart wordt aangehouden door de
K.P.M., terwijl de kleine kustvaart (met schepen van
± 200 ton) wordt uitgeoefend door Indonesische maat-
schappijen. Voor dit doel is een ,,Stichting Gemeenschap-
pelijk Schepenbezit” door het Gouvernement en de K.P.M.
opgericht, die zonder winst werkt en aan de betrokken
Indonesische scheepvaartmaatschappijen de kleine kust-
schepen op basis van dé kostprijs zal verhurèn. hieruit
blijkt wel, hoezeer Nederland ook op dit gebied het bindend
element is. De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat
de verschillende staten, indien zij worden vrijgelaten, op
eigen gelegenheid kustvaartbedrijven zullen stichten of
daartoe buitenlandse scheepvaartbelanghebbenden zullen
inschakelen, waardoor de eenheid van de binnenlandse
scheepvaart verbroken zal worden.
Conclusie.
Uit het vorenstaande blijkt wel, dat op economisch ge-
bied in Indonesië sterke middelpuntvliedende tendenties
aanwezig zijn, die er toe kilnnen leiden, dat de Federatie,
aI
blijft zij in politieke zin bestaan, op economisch geMed
uitenvalt. Het is ook hier het Nederlandse element, dat
moet trachten de eenheid zoveel mogelijk te handhaven.
‘s-Gravenhage.
Mr D. J. 1-IULSIIOFF POL.
DE P.T.T,
Het wetsontwerp tot regeling van ,de rechtspositie
van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Tele-
fonie, op 1 November 1947 bij de Tweede Kamer der Staten-
Generaal ingediend,
ziet
er zo onschuldig mogelijk uit.
Het wetsontwerp strekt om de, reeds vroeger verkregen,
zelfstandigheid van het bedrijf te bevestigen ep aan te
vullen. Wie begrijpt nu niet, dat een dergelijk enorm
bedrijf de zelfstandigheid behoeft!
De zelfstandigheid moet in wetsvorm worden vast-
gelegd. De Rjkspostspaarbank wordt mede in de reorga-
nisatie betrokken.
De voorschriften der wet zullen voortreffelijk zijn: De
Directeur-Generaal leidt het bedrijf op zodanige wijze
– zo zal de tekst luiden – dat het algemeen belang
wordt bevorderd en voorts een economisch en sociaal
zo goed mogelijk verantwoord beheer wordt verzekerd.
De begrotingen behoeven de goedkeuring van de Mi-
nister; de rekening wordt vastgesteld door de Minister.
Art. 12 zegt, dat het geldelijk beheer van het bedrijf onder toezicht staat van de Algemene Rekenkamer.
**
*
Het bedrijf van de P.T.T. is een rechtspersoon, welke
aan het maatschappelijk verkeer deelneemt. Het Rijk
zal dus zijn belastingsysteem ook over deze rechtspersoon
uitstrekken. Het Rijk heeft ook hier belastingen geheven
naar omzet, winst, bedrijfsopbrengst, enz., alles naar
normen door algemene maatregelen van bestuur vast-
gesteld, te innen. Vopr alles wat het Rijk voor het be-
drijf doet, wordt door het bedrijf aan het Rijk vergoeding
gegeven. –
**
*
De voorgedragen organisatie is duidelijk. Het publiek
zal wel bernerken, welkë tarieven moeten worden betaald.
De administratie van het ,,bestuur”, als samenwerking
van de P.T.T. met het Ministerie van Financiën, is corn-petent. Eventuele winst komt ten voordele van het Rijk.
Het Ministerie ‘van Financiën’ heeft zich met het ont-werp van wet verenigd.
Er is op het gebied der tarievenpolitiek onderscheid
met de alleroudste, lang vervallen wetgeving In de
alleroudste postwetgeving stonden de tarieven,, welke liet
publiek betalen moest, -in de wet zelve. En in de eerste
wetgeving op de electro-magnetische telegraaf werd de
regeling der tarieven toevertrouwd aan een Koninklijk
Besluit. Niemand vraagt die oude waarborgen voor het
publiek terug. De Minister is aan de Staten-Generaal
verantwoordelijk, ook voor de tarievenpolitiek.
Zo is al het bestaande in een nieuwe Organisatie ver-
beterd te voorschijn gekomen.
Maar is niet toch ook iets waardevols vervallen? De begioting en de rekening van het bedrijf van de P.T.T.
werden tot nu toe vastgesteld bij afzonderlijke begro-
tingswetten, na behandeling .in de beide Kamers der Staten-Generaal. Deze kleinigheid – was het een for-
maliteit? – is vervallen. Of is hier een nieuw voorbeeld
aanwezig van de uitholling der contrôle in de rijksdienst?
Hier is dan vervallen
•
de contrôle der openbaarheid.
Het Departement van Financiën publiceert zijn dagelijkse
daden niet. De begroting van de P.T.T. wordt geruisloos
vastgesteld. Op de Middelenwet paradeert een artikel,
dat als bron van inkomst aanwijst: het voordelig saldo
van de dienst van de P.T.T. Dat is alles. De wet legt
dit feit vast.
De contrôle van de Rekenkarner zal behoren tot’ de
stukken van het dossier, dat niet wordt gepubliceerd.
De Algemene Rekenkamer zal zich evenals vroeger kunnen
wenden ook tot de Staten-Generaal met een request of een
nota, maar dit zal in de Tweede Kamer niet meer kunnen
leiden tot enig gevolg. Maar dan is ook deze contrôle uit-
gehold. Zal de Tweede Kamer dit nieuwe systeem goed-
keuren, omdat de volksvertegenwoordiging toch slechts
geringe invloed kan hebben, zelfs bij het behandelen van de gewone begroting, die weinig tot het publiek spreekt?
Rotterdam
C. W. DE VRIES.
SCHROT, EEN NEDERLANDSE GRONDSTOF.
Sinds schrijver dezes tien jaar geleden in dit weekblad
een -artikel publiceerde over de internationale schrot-
markt
1),
is er in de wereld heel vat veranderd. Ook ten
aanzien van schrot is de situatie volkomen gewijzigd,
niet het minst in ons land. Er is dan ook alle aanleiding
om de positie van deze grondstof opnieuw te bezien.
De wijzigingen, welke zich ten aanzien van schrot
hier te lande hebben voltrokken, kunnen in het kort
als volgt worden gekenschetst.
V66r de oorlog had ons land een vrij aanzienlijke schrot-
productie, waarvan slechts een klein gedeelte hier.te lande
werd verwerkt. Het grootste ‘gedeelte werd dan ook uit-
gevoerd. Deze uitvoer schommelde in de jaren 1930-1939
tussen 156.000 ton en 490.000 ton en bedroeg in dit tijdvak
gemiddeld 240.000 ton. Intussen is in Nederland een
staalindustrie ontstaan, die ongeveer al het schrot, dat
hier beschikbaar komt, nodig heeft, zodat niets meer uit-
gevoerd kan worden. De verdere uitbreiding van deze
industrie, die in de loop van de volgende jaren zal plaats vinden, zal, zelfs invoer van schrot noodzakelijk maken.
Wat is schrot?
Schrot is oud ijzer of staal en afval van ijzer of staal,
dat voor omsmelting wordt gebruikt. Het komt uit ver-
schillende bronnen beschikbaar, die in drie grote cate-
gorieën kunnen worden onderscheiden.
Als eerste schrotbron noemen we de ijzer- en staal-
verwerkende industrie. Bij het verwerken van ijzer en
staal op scheepswerven, in machinefabrieken en con-
structiewerkplaatsen, in smederijen en perserijen, in fa-
brieken van bouten en moeren en in die van allerlei andere
ijzeren en stalen voorwerpen ontstaat afval in grotere of kleinerehoeveelheden. Dit alles is schrot, dat op gezette
tijden wordt verkocht aan de schrothandel, die het op
zijn beurt aan de verbruikers verkoopt. Niet al het schrot,
dat door ‘de ijzer- en staalverwerkende industrie wordt
opgebracht, is onmiddellijk voor het verbruik geschikt.
1)
Zie:
,,De Internationale schrotmarkt”
in
,,E.-S.B.” van 20
October 1937, No. 1138, blz. 767.
17 Decmbei 1947
ECONOMISCH-STATISTISCIE BERICHTEN
1007
Een groot gedeelte moet eerst allerlei bewerkingen onder-
gaan.,,Het moet op maat geknipt of gebrand worden of
tot pakketten worden geperst, voordat het kan worden
verwerkt. –
De tweede schrotbron vormen de sloperijen. We
–
bouwen
niet voor de eeuwigheid en ook schepen, spoorwegwagons,
locomotieven, automobielen en machines hebben niet het
eeuwige leven. Op een zeker ogenblik hebben zij uitgediend
en da’t vallen zij in handen van de sloper, komen onder
de slopershamer en worden schrot.
De derde schrotbron is de gehele overige maatschappij,
waar in fabrieken en werkplaatsen, maar ook in de par-
ticuliere huishoudingen telkens oude machines en werk-
tuigen en allerlei andere voorwerpen van ijzer en staal
worden afgedankt en. vervangen door nieuwe. Zij vinden
hun weg naar de schrothandelaar, op wiens werf men dan
ook steeds tussen moeilijk te definiëren afval o’ude emmers,
ijzeren ledikanten, fietsen en fneer dergelijks kan aan-
treffen. Dit schrot moet steeds worden gesorteerd en
bewerkt, voordat het kan worden gebruikt.
Een klein gedeelte van het schrot, ç.lat uit deze ver-
schillnde bronnen te, voorschijn komt, wordt door de
schrothandel geleve’t’d aan de ijzergieterijen. Verreweg liet
grootstø gedeelte gaat naar de staalfabrieken, waar het
in Sie mens-Martin -ovens en electro-ovens tot nieuw
staal – wordt odigesmolten. De staalbèreiding ,volgens
het Sieméns-Mar.tin-procédé en in electro-ovens is nI.
een echt regeneratiebedrijf. Slechts een kleine hoeveel-
heid nieuw, uit erts vervaardigd ruwijzer wordt aan
een grote hoeveelheid schrot toegevoegd om staal te
maken. Hieruit blijkt wel de grote betekenis, die schrot
als grondstof voor de staalproductie heeft.
De 000roorlogse situatie.
Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, had ons land
vÔôr de oorlog een vrij aanzienlijke schrotproductie, die
door de toenemende industrialisatie van jaar tot jaar
groter werd en waaivan slechts een klein gedeelte in de
ijzer- en staalgieterijen werd verwerkt. Een staalindustrie
van betekenis bezat ons land toen nog’ niet. Daardoor
kon veel schrot wordèn uitgevoerd.
Zo zou het echter niet blijven, want juist in de laatste jaren voor 1940 werd ‘in ons land een staalindustrie ge-
sticht, die het schrot nodig zou hebben.
De
iVederlandsche Staal/abrieken Plh J. M. de i}Iuinck
Keizer
te Utrecht ondergingen in 1937 een uitbreiding.
De
.lVederlandsche Kabelfabriek
te Delft besloot tot de
bouw van een staalfabriek met een walserij eneen draad-
trekkerij te Alblasserdam, waar de productie in 1938
Werd begonnen. Het
Hoogooenbdrjf
te IJmuiden bouwde,
ook een staalfabriek, die in het begin van 1939 in bedrijf
kwam. In de onmiddellijke nabijheid van deze staal-
fabriek
was, door
-pan Leer’s Vereenigde Fabrieken
reeds
een walserij voor dunne platen gesticht, die tijdens de
oorlogsjaren door het Hoogovenbedrijf zou worden over-
genomen.
Groot was de Nederlandse staalindustrie toen nog niet.
Het-begin was er echter’en de eerste contracten voor de,
levering van schrot w’erden met de schrothandel gesloten.
Indien de oorlog niet was uitgebroken, zou’ de staal-
industrie zich geleidelijk hebben uitgebreid. FIet schrot-
verbruik zou in overeenstemming hiermede zijn toege-
nomen en de schrotuitvoer zou zijn gedaald. Om te voor-
komen, dat het schrot door het buitenland uit ons land
zou worden weggekocht, zou de Nederlandse staalindustrie
zich verstaan hebben met de intèrnationale staalindustrie.
Zij zou zich misschien hebben aangesloten bij het voor
• de, oorlog bestaande internationale schrotkartel, een
inkoop- en distributie-organisatie van de schrotverbruikrs
– in Duitsland, Engeland, België, Polen en vele andere staal-
producerende landen. Om deze aansluiting te bevorderen,
zou de Nederlandse Regering waarschijnlijk de .schrot-
-uitvoer’ onder contrôle hebben gesteld,- zoals in vrijwel
alle landen tot steun van de binnënlandse staalindustrie
was ‘geschied. ,
De oorlogsjaren.
Deze logische ontwikkeling heeft niet plaatsgevonden.
Wel onderging de staalindustrie gedurende de eerste
oorlogsjaren nog enige uitbreiding, maar het grootste
gedeelte der daartoe bestaande plannen moest blijven
liggen. Van internationale afsprak6 omtrent het schrot-
verbruiLkwam natuurlijk niets. Wel bestond er iti ons
land een uitvoerverbod van schrot, maar we zullen aan-
.stonds zien, dat- desalniettemin belangrijke hoeveelheden
over
–
onze oostelijke grenzen werden vervoèrd. –
De sihrotproductie daalde gedurende de oorlogsjaren
zeer sterk. Dit is hegrijpelijkl Elk ‘van de drie hierboven
genoemde schrotbronnen leverde belangrijk minder op.
De ‘ijzer- en staalverwerkende industrie had al spoedig
groot gebrek aan grondstoffen en ging steeds minder
nieuw materiaal verwerken. De hoeveelheid afval was
dus ook geringer. Bovendien leerde de nood zuiniger’
met het materiaal om te gaan. Ieder stukje werd enige
malen omgekeerd, voordat-het op de schrothoop terecht
– kwam.
De sloperijen kwamen al spoedig zonder iverk. Vooral
met de sloperijen van schepen was dit het geval. Deze
waren gewend ook in het buitenland sloopschepen te
kopen, maar het buitenland was nu voor hen afgesloten
en voorzover Nederland zelf nog over schepen beschikte,
werden ze niet afgedankt.
Ook de derde schrotbron;Ieverde weinig op. V
T
ie dacht
er in
–
die jaren over versleten gereedschap of machines,
een oude kachel, een fiets of wat keukengerei af te danken?
Het is moeilijk de omvang van de schrotproductie te
taxeren, daar deze zich- ten dele aan statistis’che waar-‘
neming onttrekt. Op grond van gegevens waaroer wij
beschikken, kunnen echter dè volgende geschatte
–
pro-
ductiecijfers worden genoemd: 1941 – 220.000 ton,
-1942 – 160.000 ton, 1943 – 90.000 ton.
De productie daalde dus sterk, ondanks het feit, dat
van
.
Duitse zijde maatregelen werden ‘genomen om de
schrotproductte te stimuleren. De Duitsers gaven bevel,
dat al het bruikbare materiaal, waarvoor geen, onmid-
dellijk emplooi was, verschrot moest worden. Dit leverde
niet veel op, mede doordat vrijwel alles werd gedaan wat
‘mogelijk was om dit bevel te saboteren; De Duitsers
hadden groot belang bij een omvangrijke schrotproductie.’
Ten behoeve van hun staalindustrie, die schrot te kort
kwarri, wilden zij veel schrot uit ons land weghalen. Het
toenmalige Rijksbureau voor IJzer en Staal, dat zich
vérantwoordelijk voelde voor het in bedrijf houden van
de Nederlandse staalfabrieken, heeft zich er zoveel mo-
gelijk tegen verzet, dat deze grondstof ons ‘land verliet, maar was niet in staat de uitvoer geheel te verhinderen. Betrekkelijk belangrijke hoeveelhedén schrot gingen
dan ook gedurende de eerste oorlogsjaren naar Duitsland,
al was die uitvoer niet zo groot als véôr 1940 en ook
veel minder belangrijk dan de Duitsers hadden gewild.
Zij haalden echter weg wat zij konden krijgen, daarbij
geholpen door enkele figuren, die zich op vooraanstaande
plaatsèn in de schrothandel hadden weten te dringe,n,
gebruik ‘makend van de arisering van deze overwegend
in Joodse handen zijnde bedrijfstak.
Het gevölg was, dat de Nederlandse schrotverbruikende
industrie niet voldoende schrot kreeg. De staalfabrieken
werden reeds in het najaar .van 1941 verplicht minder
schrot en nteer riwijzer te gebruiken dan zij plachten t’e
doen, hetgeen in overeenstemming met een economische
bedrijfsvoering was. Voor de hoogovens, die bij het maken
van ruwijzer sçhrot kunnen gebruiken om ijzerérts en
cokes te sparen, kwam vrijwel niets beschikbaar. De giete-
rijen, die geen grote verbruikers zijn, kwamep er nog het
beste af.
Een tweee gevolg was, dat de aanwezige voorraden
t.
–
–
1008
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 December 1947
geheel werden uitgeput, want de schrotproductie was niet
toereikend om zowel de schrotuitvoer mogelijk te maken
als het schrotverbruik, al was dit ook beperkt, te dekken.
Vodral de voorraden bij de staalfabrieken daalden sterk.
Zij moesten van de hand in de tand leven en er waren
ogenblikken, waarop zij slechts een voorraad voor enkele
dagen hadden.
Na 1942 werd de situatie in zoverre anders, dat toen
geen hoeveelheden schrot van betekenis meer w’erden uit-
gevoerd. Er was zelfs in het eind van 1943 en het begin
van 1944 enige invoer van schrot uit België. De Nederlandse
verbruikers kregen toen alles wat beschikbaar – kwam,
maar çloordat de schrotproductie steeds geringer werd,
kon in hun behoefte niet geheel worden voorzien.
– Gedurende de laatste periode van de oorlog, toen vrijwel
het gehele bedrijfsleven in ons land stagneerd, gebeurde
er ook op het gebied van schrot niet veel. Er s’as geen
verbruik meer, want de staalfabrieken stonden stil;
er was ook geen schrotproductie meer, althans geen ver-zameling van en handel in schrot. Wel hadden grote ver-
nielingen plaats, die materiaal opleverden, waarmee na
de oorlog de schrothandel kon starten.
]Tu
en straks.
Na de bevrijding zijn de ijzergieterijen, de hoogovens
en de staalfabrieken geleidelijk w’eer in bedrijf gekomen.
Moeilijkheden van allerlei aard vormden aanvankelijk
een beletsel om op volle capaciteit te komen, doch naar-
mate die overwonnen werden, steeg de activiteit en daar-
mede tevens het verbruik van schrot.
De -situatie, die zich toen ontwikkelde, kan als volgt
worden geschetst. Er ‘was in ons land onmiddellijk na de
oorlog nogal wat schrot beschikbaar. Wel was dit lang
niet allemaal aanwezig in een zodanige vorm, dat het
direct kon worden verwerkt, maar naarmate de activiteit
in de schrothandel zich herstelde – en dit ging vrij Aug,
mede doordat bij de grote firma’s verschillende oude
eigenaren terugkeerden – slaagde deze er in belangrijke
hoeveelheden zgn. oorlogsschrot te verzamelen en althans
gedeeltelijk te bewerken. De voorraden bij de sclirot-
handel stegen aanmerkelijk, maar nog altijd bestaan die
voorraden voor een groot gedeelte uit materiaal, dat nog
op maat geknipt of gebrand moet worden of tot pakketten
moet worden geperst. De schrotverwerkende industrie
trachtte zoveel mogelijk schrot te kopen om ook weer
behoorlijk in de voorraden te komen en slaagde er wel
in meer te kopen dan zij verbruikte, zodat enige voorraad werd gevormd, maar zij kreeg toch niet zoveel als zij wel
had willen hebben.
Hiervoor waren in hoofdzaak twee oorzaken. De eerste
hebben wij reeds genoemd, nl. het feit, dat een groot ge-
deelte van de voorraad van de handel nog onbewerkt
-was en dus nog niet aan de verbruikers kon worden ge-
leverd. De tweede oorzaak was hierin gelegen, dat vele
handelaren aarzelden hun materiaal te verkopen, specu-
lerend op de mogelijkheid, dat zij het in het buitenland
tegen hogere prijzen konden afzetten.
Er is nl. internationaal een grôot gebrek aan schrot.
Deze schrothonger hangt vooral samen met het gebrek
-aan cokes. Wanneer men schrot in de hoogovens omsmelt,
heeft men immers veel minder cokes nodig dan voor het
reduceren van ijzererts moet worden gebruikt.
Het verlangen van de Nederlandse schrothandel om uitvoervergunning voor schrot te krijgen ging gepaard
met een zekere druk van buitenlandse zijde, telkens
wanneer handelspolitieke onderhandelingen werden ge-voerd. Tal van landen trachtten bij die gelegenheid voor
hun behoefte aan schrot in ons land dekking te vinden. De Nederlandse Regering heeft aan deze druk zo goed
mogelijk weerstand geboden, maar toch is schrot uit ons land geëxporteerd. Deze uitvoer bedroeg in 1946 13.000 ton en in de eerste negen maanden van 1947 52.000 ton.
Het schrot ging hoofdzakelijk naar België en Luxemburg.
Wij hebben reden om aan te nemen, dat in het vervolg
niet veel schrot meer zal worden geëxporteerd. Dit lijkt ons ook heel goed. Want al mag worden verondersteld,
dat tot nu toe het schrotverbruik niet zo groot was als de
schrotproductie, in een niet ver verwijdèrde toekomst
zal dit heel anders zijn. Waarschijnlijk zijn verbruik en
productie thans reeds ongeveer in evenwicht; de staal-
industrie heeft in ieder geval grote moeite om contracten
met de schrothandel af te sluiten in de door haar ge’enste
omvang. In de toekomst zal het echter de vraag zijn,
of de productie met de stijging van het verbruik gelijke
tred zal, houden.
Het is uiterst speculatief de toekomstige schrotpro-
ductie te voorspellen. Voor ‘de oorlog was deze ca. 300,000
ton per jaar. Ongeveer 3/8 van deze hoeveelheid kwam
voort uit de ijzer- en staalverwerkende industrie, inclusief
de spoorwegen en de mijnen. Ongeveer 1/8 leverden de
sloperijen op. De rest, dus ongeveer de helft, kwam uit
alle hoeken en gaten van de maatschappij.
Wat zal in de toekomst elk dezer bronnen opleveren?
De ijzer- en staalverwerkende industrie zal over enige
tijd minstens evenveel en waarschijnlijk zelfs iets meer
opleeren dan vroeger, want het vèrbruik van ijzer en
staal zal wel groter worden. De sloperijen zullen echter
gedurende een reeks van jaren minder schrot produceren
dan vroeger. Niet alleen vormt het gebrek aan deviezen
een beletsel voor het kopen van sloopschepen in het bui-
tenland, maar bovendien heerst daar in verband met de
algemene schrothonger een felle concurrentie met betrek-
king tot deze objecten. Wat tenslotte de overige maat-
schappij zal opleveren, is een groot vraagteken. Natuurlijk zullen langzamerhand weer meer normale toestanden ont-
staan, maar nog lang zal er weinig neiging bestaan iets
af te danken, dat nog enigszin$ bruikbaar is.
Alles bij elkaar is er reden om te veronderstellen, dat in
de eerstkomende jaren de
schrotproductie
wel weer on-geveer 300.000 ton per jaar zal bedragen, misschien iets
meer, misschien ook wat minder.
De
behoefte aan schrot
is gemakkelijker te taxeren.
De uitbreidingsp
–
lannen, die de Nederlandse staal-
industrie koestert, zullen zeker niet geheel binnen een
tijdvak van enkele jaren tot uitvoering komen. Dat ge-
deelte van deze plannen, dat spoedig zal worden gereali-
seerd, is echter reeds zo omvangrijk, dat de behoefte aan
schrot weldra grotèr zal zijn dan 300.000 ton. per jaar.
Er zal dus een tekort zijn aan schrot, dat vroeger een
der weinige grondstoffen was, waarover ons land in over-
vloed beschikte en dat het verkocht aan ieder, die er een
goede prijs voor wilde betalen. Dit zal in de toekomst
anders moeten zijn. We zullen met deze Nederlandse
grondstof zuinig moeten omgaan en er zal een politiek
moeten worden gevoerd, die erop gericht is te bevorderen,
dat dit materiaal zo intensief mogelijk wordt verzameld
en de meest nuttige bestemming krijgt, nI. mde Neder-
landse – staalindustrie.
Welke maatregelen?
We hebben reeds gezegd, dat waarschijnlijk geen schrot meer voor export zal worden vrijgegeven. Het consequent handhaven van het uitvoerverbod is absoluut noodzakelijk
om het te verwachten schrottekort zo gering mogelijk
te maken. De uitvoervergunningen, die in 1946 en 1947
zijn gegeven, betroffen veelal materiaal, dai zodanig was, dat het zich voor verwerking in de Nederlandse
staalindustrie niet goed leende. Het zal echter aanbeveling
verdienen, indien men zich principieel op het standpunt
plaatst, dat al het schrot hier te lande kan worden ge-
bruikt, eventueel na goede bewerking. De staalfabrieken
zullen in overleg met de schrothandel het vraagstuk van
de zgn. niet bruikbare soorten hebben op te lossen, want –
we kunnen deze hoeveelheden niet missen.
Geen export dus, maar wel invoer. Het lijkt op, het
ogenblik een utopie, over invoer van schrot te ‘spreken.
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1009
Nergens ter wereld is men bereid schrot af te staan. Deze
situatie kan echter veranderen, wanneer de cokesproductie
weer eens toeneemt. Zoals we reeds hebben opgemerkt
hangt de schrothonger samen met het gebrek aan cokes.
Als cokes weer overvloediger is, zal het schrotverbruik
in de hoogovens afnemen en dan zullen landen als België
en Frankrijk, die vroeger exporteurs van schrot waren,
misschien weer als zodanig optreden. Verder zou het
redelijk zijn, indien bij wijze van herstelbetaling uit
Duitsland een hoeveelheid schrot werd geclaimd, die
overeenkont met hetgeen de Difitsèrs tijdens de oorlog
hier hebb’èn weggehaald.
Om het verzamelen van shrot te bevorderen, is een
goede prijsvaststelling noctig. Het is bij dit artikel al net
als bij alle andere goederen, dat de omvang van de pro-
ductie afhankelijk is van de prijs, çlie er voor te maken. is.
Is de prijs te laag, dan is de productie gering, want dan
wordt niet al het schrot verzameld. Nu menen wij, dat,
vooral sedert de laatste prijswijziging, de prijs op een
rdelijk niveau ligt.
Nauw hiermee samen hangen de kosten van bewerking
van het schrot. De schrothandel klaagt er over, dat deze
thans zo hoog zijn. Ook klaagt men er over, dat geen vol-
doende..materiaal en gereedschappen te krijgen zijn, die
men bij de bewerking nodig heeft. Verder is er gebrek aan arbeidskrachten. Met dergelijke euvelen kampt het gehele
Nederlandse bedrijfsleven en ze zijn niet zo gemakkelijk
uit de wereld te helpen, maar toch zou het aanbeveling
verdienen, indien de instellingen, die hier iets kunnen
doen, zouden bedenken, dat het Nederlandse bedrijfs-
leven o.a. gebaat is bij een goed functioneren van de staal-
industrie en dat deze over voldoende schrot moet be-
schikken om te kunnen werken. Voor een bijzondere be-
handeling van de schrothandel is dus zeker enige aan-
leiding.
Wij hopen; dat dit overzicht er toe zal bijdragen, dat
de betekenis, die schrot – een der weinige grondstoffen,
waarover ons land beschikt – voor de Nederlandse
industrie heeft, meer algemeen wordt begrepen.
Delft.
J. W. F. SLIGTING.
KOELEN OF VRIEZEN? (11)
1
)
Inleiding.
Onder bovenstaande titel werd in het nummer van
26 Maart ji. een, artikel opgenomen met als ondertitel
Mogelijkheden voor de Nederlandse trawlvisserij”. In
dit artikel werd uiteengezet, dat de visrijkdom in de
Noordzee beperkt blijkt te zijn, doch dat daarentegen
de vraag naar vis is gestegen. Voor Nederland werd in dit
verband op de toeneming van de bevolking gewezen.
Tevens werd vastgesteld, dat ons land thans, als gevolg
van de uitschakeling van Duitsland als producent, grotere
afzetmogelijkheden in het buitenland heeft. Nieuwe vis-
gebieden dienen daarom te worden geëxploiteerd, met
name rondom Ijsland en in de Barentszee.
De moeilijkheid hierbij is echter, dat de lange afstand
de vis blootstelt aan een grotere kans op bederf. Daarom
is het van belang, dat de koeltechniek belangrijk kan
worden verbeterd. Bij het
koelen
dient men er rekening
mede te houden, dat de visserij op het hoge Noorden,
zolang men blijft conserveren bij temperaturen omstreeks
het vriespunt, steeds het karakter blijft behouden van
een wedloop tussen het bederf van de vis en de lange.
afstand.
Beoriezen pan eis aa,i boord als alteriatief pan het koelen.
Het is wel daarom, dat sinds pim. 1925 de aandacht
zich meer en meer richt op een veel radicaler oplossing:
‘) De publicatie van dit tweede gedeelte heeft, door omstandig-
lieden buiten de schuld van de schrijver, aanzienlijke vertraging
Ondervonden (Red.).
het
priezen.
Meestal spreekt men van ,,diepvriézen”,
en drukt daarmee uit, dat men inderdaad tot temperaturen
belangrijk onder het nulpunt. afkoelt. Aan land is deze
conserveringsmethode reeds lang in gebruik, het aantal
onderzoekingen, dat hierop betrekking heeft,_ is legio,
en men weet thans nauwkeurig, hoe men daarbij te werk
moet gaan. Het lijdt verder geen twijfel meer, of met het
diepvriezen zijn zeer goede resultaten te bereiken, ja,
zelf blijkt vis 66n van de artikelen te zijn,. die hiervoor hij uitstek geschikt zijn!
We willen tevoi’en echter nog eens onderstrepen, dat
het diepvriezen iets geheel anders is dan het koelen en
dat er tussen deze twee geen enkel compromis mogelijk
is! Men heeft nl. vastgesteld, dat juist een licht bevriezen
van de vis, bijv. bij temperaturen tussen – 2° en —5° C tot
spoedig bederf aanleiding kan geven, en hoogst onge-
wenst is. Bij het diepvriezen gebruikt men daarom
temperaturen van – 10° tot – 25°, in sommigq gevallen
nog lager.
Weliswaar voltrekken zich ook bij die temperaturen
veranderingen in de vis, waardoor deze in kwaliteit
achteruitgaat, doch het tempo daarvan is zoo langzaam,
dat men met evenveel maanden
houdbaarheid kan’rekenen
als bij gekoelde vis met
dagen.
Hierbij is echter één voorwaarde gesteld, ni. deze,
dat de vis in zo vers mogelijke toestand moet worden
bevoren. Deze eis van versheid gaat zelfs nog verder dan
bij vis, die voor directe consumptie bestemd is
2).
Zo-
doende kan alleen dicht bij de kust gevangen vis aan
land worden bevroren; voor vis uit de Noordelijke
wateren is de enige oplossing, ze aan boord te bevriezen.
Nu is echter het vriezen op een schip een zeer inge-
wikkeld probleem, waaraan wel in alle betrokken landen
reeds lang de grootste aandacht wordt besteed, doch
waarvoor tot nu toe nog geen definitieve oplossing is
gevonden. Ook hier doen zich echter verschillende moge-
lijkheden voor, die wij hieronder – natuurlijk slechts
zeer globaal – willen bespreken. Men kent tegenwoordig
vriesinstallaties, die op zeer uiteenlopende principes
gebaseerd zijn. Een groep daarvan werkt met baden van
gekoelde pekel, waarin de vis wordt gedompeld, ofwel
door het besproeien of verstuiven van pekel. De meeste
van deze apparaten zullen op een slingerend schip zeer
moeilijk te gebruiken zijn, en bovendien is gebleken,
dat het directe contact van het visvlees met de pekel op
hét eindproduct van nadelige invloed is.
In een tweed’e groep van vriesapparaten worden de
vissen, hetzij in hun geheel, hetzij in groepen, hetzij in delen, blootgesteld aan een zeer krachtige luchtstroom
van een temperatuur in de buurt van —35° C (vries-
tunnels).
Een derde groep apparaten perst de vis tussen twee
of meer metalen wanden, aan de andere kant waarvan
af een koude pekelstroom er langs wordt gevoerd, af
een samengeperst gas expandeert. Door het onmiddellijk
contact met het koelende oppervlak wordt een zeer snelle
afkoeling bereikt, die een gunstige uitwerking heeft op
het eindresultaat.
Vooral de beide laatste groepen van apparaten, die
met lucht en die met contactvlakken, komen in aanmerking
voor montering op een schip. Beide bieden echter geheel
verschillende mogelijkheden. De
contactapparaten
eisen
alle een grote gelijkvormigheid van de .te vriezen objecten,
omdat de onderlinge afstanden tussen de contactvlakken
ofwel onveranderlijk vaststaan, ofwel zeer weinig speling
toelaten. Aan een dergelijke uniformiteit kan de vis niet
voldoen, zodat dit de noodzaak met zich meebrengt,
de vis in kleine, zoveel mogelijk gelijke delen te verdelen,
d.w.z. de vis moet in moten- gevroren worden, of als
pakjes filets. Het is duidelijk, dat in zo’n geval aan de
) C. J. H:van den Broek: ,,De betekenis van het snelvriezen in
het visserijbedrijf”. Meded. v. d. Nederl. Veren. v. Koeltechniek
No. 92 (1947) blz.. 6-59.
1010
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 December 1947
bewerking van de vangst, die toch onmiddellijk na elke
trek gebeuren moet, hoge eisen worden gesteld. Men
is in zo’n geval wel aangewezen op een grotendeels
machinale verwerl4ng, omdat het uitgebreide personeel,
dat voor een beverkig met de hand nodig zou zijn,
onmogelijk op een trawler plaats zou kunnen vinden.
Helaas bestaat er ten aanzien van de hiervoor in aan-
merking komende machines veel minder ervaring dan
van de diepvriesinstallaties zelf, en het staat boveidien.
nog te bezien, of die apparaten, die te land betrouwbaar
functionneren, ook op een schip zontier haperen zullen
blijken te werken. Hier staat men vooralsnog voor een
grote verscheidenheid van onbekende punten, die feite-
lijk alleen door een practisch onderzöek opgehelderd
kunnen worden en waarvan men fliet verwachten mag,
dat ze anders dan na een jarenlange ervaring volledig
beheerst zullen worden.
Tegenover dit alles staat, dat en derglijke intensieve
vererking aan boord van het.schip vele voordelen biedt.
Men verkrijgt een fraai, gemakkelijk distribueerbaar en uniform product, dat bovendien panklaar aan de consu-
ment wordt aangeboden, en daardoor juist bij de zeker
sterk•vereenvoudigde levensomstandigheden in de komende
jaren zeer in aantrekkelijkheid zal winnen. Daarnaast
kunnen de delen van de vis, die anders als afval verloren
gaan, reeds aan boord verwerkt worden tot vismeel.
Behalve de directe baten hiervan geeft dit ook een be-
langrijke besparing in het transport. Immers, er gaat bij
fileren van rondvis tussen de 55 pCt en 65 pCt van het
gewicht als afval verloren. Wanneer de vis in zijn geheel
aan de consument verstrekt wordt, rekent men, dat deze
plm. 40 pCt als oneetbaar verwijdert. Dit deel wordt
dus steeds als nodeloze ballast in de lading meegevoerd.
Verwerkt men het echter tot vismeel, dan verwijdert
men daaruit door het drogen ongeveer 80 pCt water,
hetgeen dus hierop neerkomt, dat minstens
8/
x 40 pCt =
ruim 80 pCt ofwel ongeveer een derde deel op de lading
wordt bespaard Bovendien kan men uit de levers traan
bereiden, en ook is mogelijk, dat sommige andere organen
(hom, kuit, alvleesklier) zich lenen tot de bereiding van
hormoonpraeparaten, en zodoende een belangrijke neven-
opbrengst leveren. Tenslotte laten zich de kleine pakjes
moten of filets zeker gemakkelijker in de vriesruimen
stuwen dan dit met op ijs gekoelde hele vissen het geval
is, zodat ook in dit opzicht een besparing van de laad-
ruimte wordt bereikt.
Bij gebruik van een vriestunnel daarentegen kan men
met een – veel eenvoudiger voorbehandeling volstaan,
omdat deze apparaten ook het vriezen van gehele vissen
toelaten, en men de vis dus alleen maar behoeft te strippen.
De voorbehandeling komt dan dus, vrijwel op hetzelfde
neer als hetgeen men tot dusver bij het koelen gewoon
was, en daardoor zal deze methode misschien gemakke-
lijker inburgeren en zeker minder moeilijkheden met
personeel met zich brengen. Zelfs achten wij het niet uit-
gesloten, dat het mogelijk zal blijken ook het strippen
achterwege te laten en de vis meteen uit het net, na een-
korte afspoeling, in te vriezen. Gegevens hierover uit
andere landen staan ons alleen betreffende haring ten
dienste, doch eigen oriënterende proefnemingen hierom-
trent gaven gunstige resultaten. Ongetwijfeld zou dit het
gehele procédé buitengewoon vereenvoudigen. Maar vôôr
het zover is zal het nodig zijn, dat hieromtrent meer
onderzoekingen worden gedaan.
Natuurlijk zal men bij het invriezen van gehele (ge-
stripte of niet gestripte) vis het voordeel van de ver-
werking der oneetbare delen moeten laten varen. Ook
eist de in lucht ingevroren vis ôf een verpakking, die bij
de hele vis natuurlijk moeilijk is aan te brengen, ôf een
tegen uitdroging beschermend ijslaagje (glacering), dat echter, omdat het verdampt, van tijd tot tijd verniei’iwd
moet worden. De pakjes filet daarentegen kan men vôdr
liet bevriezen vocirzien van een verpakking, die geen
verdere verzorging behoeft. Tenslotte zal men inzien,
dat de stijve bevroren vissen in het vriesruim een belang-
rijk grotere ruimte innemen dan de regelmatige pakjes
filet, zodat men ook een grotere vriesruimte nodig zal
hebben. Overigens kan met de lucht-vriesmethode de
vis ook zeer goed in ieder stadium van verdere verwerking
worden ingevroren.
Zijn er dus vele argumenten voor en tegen, die de keus
van de vriesmethode moeilijk maken, hetzelfde is het
geval wanneer men zich afvraagt, welk type schip het
meest geschikt is. Duidelijk is, dat het monteren van de
vele installaties, die het vriezen aan boord met zich
brengt, op een trawler zeer veel ruimte zal vergen. Op
zijn minst zal de vriestrawler dus belangrijk groter moeten
zijn dan onze IJslandboten van voor de oorlog.
Men heeft dan ook tegenover dit plan de mogelijkheid
overwogen te werken met een combinatie van een grot
vriesschip en meerdere kleine trawlers, die uitsluitend
Vissen en telkens na enkele dagen hun vangst aan het
vriesschip afgeven. Dit laatste zgn. moederschip is dus
niet ten behoeve van het vissen aan bepaalde afmetingen
gebonden en biedt daardoor de mogelijkheid tot het plaat-
sen van grote vriesinstallaties en voorbewerkingsmachines,
een traankokerij en vismeelfabriek en ruime vrieskamers,
alsook tot het bergen van een uitgebreid personeel. Een
dergelijk moederschip ,kan zeer lang van huis blijven,
omdat de vis, eenmaal bevroren, maandenlang een zeer
goede kwaliteit behoudt. Tegenover de vele voordelen,
die een dergelijke opzet in zich draagt, staat echter de grote technische moeilijkheid, de vangst van de vang-
schepen naar het moederschip over te brengen in volle zee,
en dat bij de uiterst zware weersomstandigheden, waar-
voor de Noordelijke wateren terecht berucht zijn. Bovendien
zal het meenemen van een zo uitgebreid vakkundig en
zeewaardig pex’soneel alleen al aan lonen enorme lasten
met zich brengen. Desalniettemin verluidt, dat men in
de Verenigde Staten bezig is een vriesmoederschip te
bouwen.
Wanneer dan tenslotte de bevroren vis aan land wordt
gebracht, moet daar een vrieshuis aanwezig zijn van
voldoende capaciteit om alle fluctuaties van de aanvoer
te kunnen opvangen. Dan moet de gehele verdere ver-
zending onder het handhaven van dezelfde temperatuur,
dus met vrieswagens, vriesschepen etc. verzorgd worden,
en tenslotte moet iedere kleinhandelaar over een vries-
kast beschikken, van waaruit hij de consument moet
bedienen. Van deze gehele zgn. vriesketting is in ons
land nu nog zo goed als niets aanwezig, maar daar deze
apparaten ook voor de distributie van velerlei andere
levensmiddelen (groeiten, fruit, bijv.) dienen, begint deze
zich te ontwikkelen. In de VS.* beschikt men reeds
vele jaren over een dergelijke vriesketting en dank
zij deze kan tot ver in het binnenland de consument
op elk uur van de dag over verse vis beschikken. Volgens
de daar opgedane ervaringen heeft dit de omzet van visserijproducten enorm gestimuleerd, en ook thans
verwachten velen een stijgend’ verbruik van visserij-
producten, dank zij de gunstige ontvangst, die de snel
bevroren viswaren overal ten deel is gevallen.
Overzien wij thans deze gezichtspunten (in de op-
somming hebben wij ons uiteraard ten zeerste moeten
beperken), dan valt wel op, hoeveel vrijer men komt te
staan, wanneer men het koelen prijs geeft en tot het
vriezen van de vis overgaat. De, noodzaak van een on-
middellijk distribueren en consumeren na aankomst
vervalt geheel; men kan de vis desnoods nog enige
maanden langer opslaan, en dus de distributie en verkoop
geheel aanpassen aan de vraag. Teleurstellingen tengevolge
van een plotseling bederf onderweg komen niet meer voor. Intensieve contrôle, grote zekerheid omtent het
eindproduct, en daarmee vertrouwen van de zijde van de
consument zijn daarvan het gevolg. De mogelijkheden
voor een verdere ontwikkeling van het gehele visserij-
– –
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
161
bédrijf zijn vele. Mits. . . . er ‘een oplossing gevonden
wordt voor de talrijke technische problemen, waarvoor
we thans nog staan.
Hier kan maar één ding helpen, en dat is: doen!
Door een centraal geleide samenwerking van econo-
mische, biologische en tebhnische deskundigen zullen de
nodigé experimenten moeten worden uitgewerkt. De
meeste problemen zullen pas tot oplôssing gebracht
kunnen worden wanneer men de betreffende methoden
en appa’raten ter plaatse op hun bruikbaarheid onder-
zoekt. Daarbij zal de grote mate van onzekerheid, die
er thans nog bestaat ten aanzien van de mechanische be-
werking van de vis aan boord, ons dwingen, deze zaak van
– de eenvoudigste zijde te benaderen, m.a.w. te beginnen
met het monteren van een eenvoudige vriesinstallatie aan
boord van een gewone trawler, om dan aan de hand van
proefnemingen met het bevriezen van al dan niêt ge-
stripte vis te zoeken naar de eenvoudigste wijze van
voorbehandeling, de kleinst toelaatbare hevriescapaciteit
en de hoogst toelaatbare bewaartemperatuur. Uit de
hiermee opgedane ervaringen en uit de resultâten, die
men in andere landen in dit opzicht heeft verkregen
3),
zullen de gegevens verzameld worden, volgens welke
een geheel nieuw georiënteerde visserij zal moeten
worden opgebouwd. Dit zal zeker niet zonder vele kosten
en inspanning kunnen worden volbraoht.
Doch moet dit een reden zijn, er van af te zien, dit vraagstuk aan te pakken? En dus maar bij het koelen
te blijven en ons met deze oplossing tevrden te stellen,
die echter nooit meer dan halfslachtig kan zijn? Wij
zagen immers dat het koelen ook bepaalde mogelijk-
heden inhield, doch dat deze inderdaad beperkt waren!
Zou men zich thanshiertoe bepalen, dan is de kans waar-
lijk groot, dat men het later ten zeerste zou betreuren,
van de thans geboden gelegenheid tot een
grondge
ver-
nieuwing van ons visserijbedrijf niet het volle profijt te
hebben getrokken, en zich inplaats daarvan te hebben
vergenoegd met een oplossing, die gedoemd is nooit
meer te kunnen zijn dan een lapmiddel!
Utrecht. –
C. J. II. VAN DEN BROEK
) Sinds het eerste deel van dit artikel verscheen, is in Engeland
de reuzen-trawler ,,Fairfree” voor Fresh Frozen Foods Ltd. gebouwd.
Dit schip is van snelvriesinstallaties voorzien en herbergt op vele pun ten betreffende vangst en verwerking van de vis verrassende
vondsten, liet ziet er naar uit, dat de oplossing van het probleem
van het sneivriezen op Zee hiermee belangrijk dichterbij is gebracht.
INGEZONDEN STUK.
EEN OIEI’VIUESINDUSTRIE OP COÖPERATIEVE ORONDSLAO?
Mr H. J. Louwes te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
Na publicatievan het artikel van de heer Padmos
onder bovenstaan
–
de titel in ,,E.’-S.B.” van 17 Septemberjl.
is ook in andere bladei, met name in de grotepers, aan-
dacht gewijd aan de mogelijkheid van exploitatie ener diepvriesindustrie op coöperatieve grondslag. De con-
clusie in het bovengenoemde artikel was, dat voor over-
dracht- aan de gezamenlijke tuinders geen aanleiding
bestond, dat dit zelfs op ernstige bezwaren zou stuiten,
mede gezien het coöperatieve-karakter der exploitatie.
De uiteenzetting van de heerPadmos geeft aanleiding
ook enige andere kanten van deze aangelegenheid te be-
lichten, zoals trouwens ook reeds’ten dele in de pers is
geschied, teneinde te voorkomen, dat wellicht moeilijk
uit de weg
•
te ruimen misverstanden ontstaan.
– Het betoog van de heer Pacimos kristalliseert zich in
twee conclusies: –
1. er bestaat geen aanleiding voor overdracht der diep-
vriesindustrie aan de tuinders, omdat de positie van de
tuinder door het bestaan van een zelfstandige diepvries-
industrie niet zal worden bedreigd; –
2. er bestaan zelfs grote bezwaren tegen deze over-
dracht, omdat de grote risico’s, verbonden aan deze ver-
werkende industri beter door oütsiders kunnen worden-
gedragen, terwijl boveidien deze risico’s door het geringere
aanpassingsvermogen ‘van het ,coöperatief bedrijf, onnodig
worden verhoogd. .
Voor èen goed begrip van het vraagtuk is h’et gewenst
zeer in het kort te schetsen, hoe het aan tuinderszijde
met de afzet der door hen geteelde producten is gesteld.
De tuinders bieden hun prodiicten aan via de veilingen.
V66r het bestaan der veilingen verzorgde iedere tuinder
zelf de afzet van zijn producten. Eén van de bezwaren
van deze methode was, dat er geen maktprijs tot stand
kon komen, tengevolge waarvan de producenten meestal
te weinig voor hun producten ontvingen. De veilingen
brachten een grote verbetering er kwam een plaats,
waar vraag en aanbod elkaar ontmoetten, en deze con-
centratie van yraag en aanbod betekende, dat door de
producenten een redelijke prijs voor hun producten kon
worden gemaakt. Een redelijke .prijs kan echter alleen
tot stand komen, indien zowel ten opzichte van de vraag
als ten aanzien van het aanbod van voldoendé concurrentie
sprake is. Nu begint zich de laatste tijd juist aan de vraag-
zijde een wijziging te voltrekken. Deze wijziging wordt
vooral veroorzaakt door de groeiende betekenis der in-dustriële verwerking van tuinbouwproducten. Deze in-
dustrieën nemen over het algemeen veel grotere hoeveel-
heden in één keer op dan andere kopers, bijv. groente-
handelaren, en reeds hierdoor kunnen zij een zekere
invloed op de prijsvasttelling der producten uitoefenen.
Maar bovendien kan de industrie veel gemakkelijker dan
de handel tot overeenstemming komen, wanneer het gaat
om de prijzen waarvoor moet worden ingekocht. 1-let is duidelijk, dat bij een verdergaande ontwikkeling in deze richting de positie van het aanbod wordt verzwakt.
Onder deze omstandigheden valt het te begrijpen, dat
de producenten, de tuinders, zich bezinnen op welke
wijze zij hun invloed op de markt künnen vergroten en
een tegenwicht kunnen vormen tegen.deze concentratie
van de vraag. En in het licht van het bovenstaande is
het duidelijk, dat men daarbij in het bijzonder aan deel-
neming aan de industriële verwerking denkt. Nu deed zich
een mogelijkheid’ voor om invloed te_krijgen op de ver-• werking van tuinbouwproducten, i.c. door overname der
onder beheer staande diepvriesbedrijven. Deze diepvries-
industrie, en hiermede komt de tweede conclusie van
de heer_ Padmos ter sprake, heel t echter betrekkelijk
g’ote risico’s. In de eerste plaats vraagt deze industrie
een belangrijle kapitaalsinvestering. Het probleem echter,
waarom het bij de diepvriesindustrie in het algemeen en
bij deze onder beheer staande diepvriesbedrijven wel zeer
in het bijzonder gaat, is het probleem van de afzet. Deze
bedrijven zijn nl. tijdens de bezetting door de Duitsers
gebouwd, vooral met het oog op het aanleggen van grote
voedselvoorraden; de afzet der producten op commerciële basis speelde bij de bouw van deze bedrijven geen rol van
betekenis. Dit betekent, dat degene, die zich met de exploi-tatie dezer bedrijven wil gaan bezighouden, eerst’een afzet-
gebied moet gaan vinden, liet spreekt vanzelf, dat exploi-
tatie van een dergelijke industrie door de tuinders alleen
een zeer riskant karakter moet hebben. Bovendien zullen
echter, althans voorlopig, de kwantiteiten, die deze be-
drijven uit de markt kunnen nemen, betrekkelijk klein
zijn. Voorshands zal derhalve de invloed, die de tuinders
op deze wijze op de markt kunnen uitoefenen, gering zijn.
Toen de Regering dan ook de centrale representatieve
organisatie der tuinders, het Centraal Bureau van de
Tuinbciuvveilingen, polste inzake ‘haar belangstelling
–
voor overname dezer bedrijven, was de’ reactie dezer
organisatie in eerste instantie afwijzend. Uit het artikel
van çle heer Padmos moet men echter opmaken, dat er
sprake is van overdracht van de diepvriesbedrijven aan
en de afwikkeling der risico’s op de gezamenlijke tuinders
1012
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 December 1947
uitsluitend. Deze voorstelling van zaken is onjuist; de
gezamenlijke tuinders denken niet daaraan.
Dat thans desalniettemin door het Centraal Bureau
van de Tuinbouwveilingen grote belangstelling voor de
overneming dezer bedrijven aan de dag wordt gelegd, komt,
doordat gehele nieuw’e perspectieven zijn geopend. De mo-
gelijkheid bestaat nu voor een exploitatie op veel bredere
basis dan door de gezamenlijke tuinders alleen, een exploi-
tatie op coöperatieve basis, waardoor zowel het probleem
van de kapitaalvoorziening als dat van de afzet in een
ander daglicht komen te staan, terwijl zich bovendien
voor de tuinbouw in zijn geheel nieuwe mogelijkheden
voordoen. – –
Men heeft een uitermate belangrijke en waardevolle
partner in de diepvriesindustrie weten te interesseren,
nl. de Co-operative Wholesale Society (C.W.S.) in Enge-
land. Reeds enige tijd koopt de C.W.S. diepgevroren
producten in ons land aan; thans is echter de C.W.S.
genegen rechtstreeks in deze iiidustrie te participeren.
Om de volgende redenen is de eventuele participatie
van de C.W.S. van zo grote betekenis, niet alleen voor de
diepvriesindustiie als zodanig, maar ook voor een grote,
belangrijke groep van onze landbouwende bev6lk
ing.
De betekenis can de deelnèming der C.W.S. QoOr de afzet
yan diep gevroren producten.
De Co-operative Wholesale Society is de centrale Orga-
nisatie van de verbruikscoöperaties in Engeland. Tot
haar vele functies behoort de centrale aankoop van goe-
deren, die de Engelse plaatselijke verbruikscoöperaties
nodig hebben. Bij deze verbruikscoöperaties zijn bijna
10
.
millioen leden aangesloten, die daar een grote ver-
scheidenheid van gebruiksgoederen betrekken; niet slechts
levensmiddelen, maar ook schoenen, meubelen, drogisterij-
artikelen, textiel, tabaksartikelen, electrische artikelen,
enz., worden in haar winkels verkocht, terwijl voorts
retaurants, café’s en hotels worden geëxploiteerd. De
verkoop geschiedt in de 24.000 winkels, die.de
plaatselijke
verbruikscoöperaties exploiteren en waarin dagelijks voor
meer dan een millioen pond wordt omgezet.
De centrale inkooporganisatie voor dit enorme distri-butie-apparaat, de C.W.S., heeft zich niet tot de inkoop
beperkt, maar houdt zich ook bezig mët de vervaardiging van de goederen, ivelke de plaatselijke coöperaties nodig
hebben. Zij exploiteert thans 127 fabrieken, waarin in
het totaal 43.000 man werken en waarvan de jadrlijkse
omzet £ 48.500.000 .bedraagt. Een kenmerkende trek
in het beleid van de C.W.S. is het zoeken van naue
samenwerking met buitenlandse coöperatieve organisaties.
Met de Nieuw-Zeelandse producentenorganisatie van
boter bestaat reds geruime tijd een vèrgaande samen-
werking inzake de levering van boter. In samenwerking
met Scandinavische verbruikscoöperaties worden gloei-
lampenfabrieken geëxploiteerd. Thans is de C.W.S. bereid
in nauwe samenwerking met de Nederlandse producenten-
organisaties de exploitatie van diepvriesbedrijven ter
hand te nemen. De betekenis van de C.W.S. vôor de afzet van diep-
vriesproducten is duidelijk. In Engeland bereikt de ver-
bruikscoöperatie niet slechts bepaalde, over het algemeen
minder koopkrachtige groepen der bevolking, maar ook
de bevolkingslagen met grotere koopkracht. Daai’bij
komt, dat de Engelse consument na de oorlog een toe-
nemende behoefte vertoont aan diepgevroren producten.
– Maar ook in ander opzicht is de eventuele participatie
van de C.W.S. van betekenis, namelijk
000r de afzet oan
tuinbouwproducten in het algemeen.
Engeland, gedurende lange tijd een zeer belangrijk
afnemer- van onze tuinbouwproducten, begint meer en
meer de import van Nederlandse tuinbouwproducten
te beperken. Dit streven is niet uitsluitend een direct
gevolg van de valutamoeilijkheden, waarmee Engeland
te kampen heeft. Tijdens de laatste oorlog is nl. de agFa-
rische productie, ook
–
de voortbrenging van tuinbouv-
producten, krachtig opgevoerd. In de jaren 1939-1945
wist men in Engeland de agrarische productie, uitgediukt
in calorieën, met niet minder dan 70 pCt te vergroten.
Onder de tegenwoordige omstandigheden is hét niet
waarschijnlijk, dat Engeland op de ingeslagen weg zal
terugkeren. De voorziening met in eigen land voortge-
brachte tuinbouwproducten krijgt een toenemende b-
tekenis in Engeland. Wat dit voor onze tuinbouw be-
tekent, wier andere grote afzetgebied Duitsland voor
geruime tijd is uitgeschakeld, behoeft niet nader uiteen-
gezet te worden.
Het is duidelijk, welke de betekenis is voor onze tuin-
bouw van een machtige en invloedrijke partner als de
Engelse coöperatieve verbruiksbeweging, belichaamd in
de C..W.S., die tot voor kort zelfs door een aantal zetels
in het Lagerhuis was vertegenwoordigd, maar thans,
politiek tenminste, in de in Engeland aan het bewind
zijnde politieke partij is opgegaan. Want de C,W.S. zal
niet alleen grote kwanta bevroren producten afnemen; er
zijn voldoende aanwijzingen, dat zij van haar eventuele
deelneming in de diepvriesindustrie gebruik wil maken
om- zich tevens toe te leggen op de import van verse
groente en van fruit. Vandaar haar streven om recht-
streeks met de producentenorganisaties n contact te
komen.
I
–
Komt het exportprobleèm hierdoor in een geheel ander
licht te staan, ook wat het eigen land betreft zijn vol-
doende perspectieven aanwezig. In dit verband kan worden
gewezen op de reeds bestaande distributieketen, op het
distributie-apparaat van de verbruikscoöperatie en vooral
op.een coöperatieve Organisatie van meer dan 3.000 indi-
viduele groentehandelaren, die doende zijn zich te voor-
zien van de apparatuur benodigd voor de verkoop van
diepgei’roren producten en die bereid zijn met een diep-
vriesindustrie,op coöperatieve basis in zee te gaan.
Tenslotte nog de opmrking van dé heerPadmos,
dat de risico’s van ‘deze industrie met een dynamisch
karakter nodeloos worden vergroot, doordat het coöpera-
tief bedrijf een geringer aanpassingsvermogen heeft dan het
particuliere bedrijf. Deze niet nader geargumenteerde
bewering is geheel voor rekening van de heer Padmos.
1-let is in dit verband wellicht van belang er op te wijzen,
dat in belangrijke sectoren van de landbouwverwerkende
industrie, waar coöperatieve en niet-coöperatieve be-
drijven beide werkzaam zijn, het, coöperatief bedrijf
overheerst. De zuivelindustrie ‘is bijv. w’at de ver-
werking van de grondstof betreXt voor ± 75 pCt op
coöperatieve leest geschoeid, de aardappelmeelindustrie
voor ± 85 pCt, de strocarton- en beetwortelsuikerindustrie
voor ongeveer 60 pCt. Zulks wijst niet op een geringer
aanpassingsvermogen van het coöperatieve bedrijf tegen-
over het particuliere bedrijf; eerder zou men het tegen-
deel kunnen volhouden, hetgeen
,
hier echter geenszins
de bedoeling is.
Wat de financiële risico’s dezer industrie betreft: deze
zouden bij overname door de coöperatieve bedrijven
door een financieel zeer sterke combinatie wordén ge-
dragen, nl. de C.W.S. aan de ene kant en een aantal
financieel krachtige Nederlandse coöperatieve organisaties
aan de andere kant. Van afwenteling van het risico of
van het grootste deel van het risico op de tuinders is,
zoals reeds opgemerkt, geen sprake. –
Zoals reeds is gebleken, is de exploitatie der thans onder beheer staande diepvriesbedrijven niet zonder
risiöo’s. Het is echter in het geheel niet bewezen, dt
exploitatie op coöperatiève basis met meer risico’s ge-
paard zou gaan dan wanneer de exploitatie op andere,
basis plaats zou vinden.
In wijder verband betekent de deelname van Neder-
landse zijde een -constructieve bijdrage tot de oplossing
van een vraagstuk,. w’aarmee het belangrijkste onder.-
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1013
deel van de tuinbouw binnenkort te kampen krijgt,
nl. het vraagstuk hoe de overschotten aan groenten en
fruit af te zetten. De betekenis van deze nieuwe ont-
wikkeling kan op langere termijn gezien zddanig zijn, dat
zelfs een niet rendabele exploitatie gedurende de eerste
tijd hieraan ondergeschikt is.
Ter vermijding van misverstand is liet goed erop te
wijzen, dat het in deze aangelegenheid niet gaat over de
vraag, of de Overheid een uitgesproken standpunt moet
innemen inet betrekking tot de landbouvcoöperatie.
Wanneer de Overheid grote belangstelling aan de dag
legt voor het initiatief van coöperatieve zijde, doet zij dit,
omdat hierbij grotere belangen zijn betrokken dan de
directe geldelijke voordelen van de overdracht. En juist
indien een exploitatie op coöperatieve basis plaats zou
vinden, treden deze grotere belangen op (le voorgrond,
iomdat coöperatie nimmer doel op. zichzelf is, maar een
middel om de belangen van de groepen, die zij veftegen-
woordigt, te behartigen.
Naschrift.
–
liet is te hetruren, dat de heer Louwes, wanneer hij
het al nodig vond in te gaan op bijzonderheden van de
thans te vormen coöperatieve combinatie, de bespreking
daarvan niet gescheiden heeft gehouden van het onder-
zoek naar de diepvriesindustrie als zodanig, daar een juiste
bêoordeling hierdoor ten zeerste wordt bemoeilijkt.
In herinnering worde daarom gebracht., dat door mij
werd behandeld de vraag, of zich bij de diepvriesindustrie
verschijnselen hadden voorgedaan, welke een exploitatie
op coöperatieve grondslag
gewenst
deden zijn en welke
voor de Regering aanleiding konden zijn geweest de onder
beheer gestelde diepvriesonderneriiingen aan het Centraal
Bureau van de Tuinbouwveilingen aan te bieden. 1-liervan
uitgaande zal het duidelijk zijn, dat de door mij geformu-
leerde conclusies niet kunnen worden aangetast door het
resultaat van de transactie met de C.W.S., daar zelfs
door een volledig succes van de nieuwe combinatie niet
zal konnen worden bewezen, dat er
aanleiding
bestond
deze industrie op coöperatieve grondslag te brengen, zodat
het optreden der Regering hierdoor ook tiiet zal kunnen
worden gemotiveerd.
Uit het schrijven van de heer Louwes zou voorts
0
1)
verschillende plaatsen kunnen worden opgemaakt, dat
het optreden van het Centraal Bureau van de Tuiiibouw-
veilingen door mij zou zijn becritiseerd. Dit is echter niet zo; diens houding is zelfs niet ter sprake geweest. hiertoe
bestond overigens ook geen aanleiding, daar dit Bureau
uiteraard volkomen vrij was de geboden hand te accep-teren. Wel echter zou critiek op de houding var de Re-
gering kunnen worden uitgeoefend, wanneer zou blijken,
dat zij bij haar aanbod onvoldoende rekening hield met
de belangen van andere groepen.
Bij nauwkeurige vergelijking blijkt dan, dat de heer
Louwes zich slechts op de volgende punten tegen mijn
betoog richt:
Er zou
wel
aanleiding bestaan voor overneming door
de tuinders, omdat hun positie daadwerkelijk zou
worden bedreigd.
I)e gang van zaken zou geheel gemotiveerd zijn, d6or-
dat bij deze diepvriesondernemingen allereerst de afzet
moest worden verzekerd.
liet zou
niet
juist zijn, dat de bedrijfsleiding bij de
zelfstandige bedrijfsvorm meer vrijheid van handelen
heeft dan bij de coöperatieve.
Ten aanzien van het onder 1 gestelde zij opgemerkt,
dat het inderdaad zeer belangrijk zou zijn, wanneer zich aan de zijde van de vraag een zodanige concentratie zou
voltrekken, dat het veilingsysteem hierdoor in wezen aan
betekenis als prijsbepalend instrument, gezien van de
zijde van het aanbod, zou ‘inboeten. Hiervoor behoeft
echter niet te worden gevreesd. Een eenvoudig onderzoek
doet zien, dat onze groenten en fruit met betrekking tot
de prijsbepaling in drie categorieën kunnen worden ge-
splitst, te ‘eten:
die, waarbij de exporimogelijkheden prijsbepalend
zijn. Dit is de grootste categorie, aartoe o.a. be-
horen: sla, komkommers, druiven, tomaten en uien;
die, waarbij naast de exportmogelijkheden de vraag
voor de binnenlandse marktprijs bepalend is. Tot
deze categorie behoren o.a. de verschillende kool-
soorten en fruit;
C.
die, waarbij de vraag van de verwerkende industrieën
prijsbepalend is. Tot deze categorie behoren augurken
en in mindere mate bonen.
Voor de eerste twee categorieën, d.w.z. voor vrijwel cle
gehele groenten- en fruitoogst, is de vraag vanwege de
verw’erkende md ustrieën als pisbepalende factor van
ondergeschikte betekenis. Bovendien nemen deze indus-
trieën van verschillende producten vnl. mindere kwali-
teiten af.
In dit verband kan ook niet worden nagelaten erop
te wijzen, dat de verwerkende industrieën in het afge.
lopen jaar bij verschillende gelegenheden hebben getoond,
volledig te willen medewerken aan •vrijwillige regelingen
in het belang van de tuinder.
Wanneer tenslotte dan nog in ogenschouw wordt ge-
nomen, dat de vraag voor export uitgaat van enige hon-
derden exporteurs en die voor de binnenlandse markt van
enige duizenden groothandelaren in groenten en fruit,
dan zal het duidelijk zijn, dat van een gevaarlijke concen-
tratie en van prijsafspraken nauwelijks sprake kan zijn
Wat betreft het onder 2 gestelde, kan zonder meei
worden geconstateerd, dat de afzet voor de diepvries-
industrie een zeer belangrijk probleem vormt. Het ontgaaC
mij echter, waarom de heer Louwes dit zo me
S
t nadruk
naar voren brengt, daar hiermede toch moeilijk kan worden
bewezen, dat er aanleiding bestond de diepvriesindustrie
op coöperatieve grondslag te brengen. Wel ware het denk-
baar géweest, dat de Regering bij haar keuze tussen de
verschillende reflectanten naar de onder beheer gestelde
diepvriesondernemingen de voorkeur zou hebben gegeven
aan degene, die in dit opzicht de beste garanties kon geven.
Of de thans te vormen combinatie dan wellicht ook de
voorkeur zou hebben gekregen, kan dan verder veer buiten
beschouwing blijven, daar de Regering niet op deze wijze te werk is gegaan. Andere reflectanten werden eenvoudig
niet geaccepteerd en de gezamenlijke tuinders kregen de
ondernemingen aangeboden op een moment, dat zij daarin
practisch zelfs niet geïnteresseerd varen
Het antwoord op de vraag, bij welke bedrijfsvorm de
leiding meer vrijheid van handelen heeft, kan slechts
worden gevonden door het wezen van beide bedrijfsvormen
te onderzoeken. Hier zal dus een analyse uitkomst moeten
brengen en dergelijke analyses zijn reeds veelvuldig ge-maakt. Een enkel citaat moge hier volgen.
Prof. Minderhoud
1)
geeft bij een bespreking van de
aardappelmeelfabrieken als nadelen van de coöperatieve
bedrijfsvorm o.a.:
le. de veelhoofdigheid van lpt bestuur,
2e. de kleinere bewegingsvrijheid van het beheer.
Hij tekent hierbij aan: ,,FTet eerste als nadeel genoemde
punt spreekt voor zich zelf. In de handel is vlug denken
en doen vaak een gebiedende eis om succes te hebben.
Vooral indien het bestuur van zijn bevoegdheid weinig
of niets overdraagt aan een directeur, staat de coöperatie
op dit punt aanmerkelijk achter bij de particulier. Ook, waar het niet gaat om snelle beslissingen, doch om het
volgefi van een vaste lijn, staat een éénhoofdig gezag
sterker”.
‘) Ir G. Minderhoud, ,,Ontwikkeling en betekenis der landbouw-
industrie in Groningen”, Erven B. v. d. Kamp, Groningen 1925
(proefschrift), biz. 80 e.v.
1014
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 December 1947
/
Ten aanzien van de kleinere bewegingsvrijheid van het
beheer schrijft hij: ,,Bij het nemen van besluiten moeten
bestuursleden zich meermalen afvragen, niet: wat is het
werkelijk belang der vereniging?, doch: welke indruk zal
ons besluit op de leden-maken? Dit komt de zaak niet ten
goede”.
Dr van der Zee
2)
merkt in dit verband op, wanneer hij
de verhouding tussen leiders en leden bespreekt: ,,Resu-
merend kunnen wij dus aannemen, dat bij de tegenwoor-
dige verscherpte concurrentiestrijd van coöperatieve en
particuliere fabrieken, alsmede’ van coöperatieve onderling
– het geheel als uitvloeisel van de verslechterde econo-
mische toestand -, de vanouds in de statuten der coöpe-
ratieve verenigingen vastgelegde democratische bepalingen
als een hinderpaal door de, leiders worden gevoeld”.
Ook de heer M. Prins Jr., directeur van het Centraal
Bureau van de ‘Tuinbouwveilingen, liet zich op 14 No-
vember jl. in een rede voor de Nederlandse Fruittelers
Organisatie ifi deze zin uit, toen hij sprak over de afzet
van verse groenten en fruit: ,,Ik vooi’ mij geloof niet, dat
de coöperatieve afzet deoplossing zal brengen. Ons pro-
duct, dat zo bovenmatig sterk aan bederf onderhevig is,
heeft van uur tot uur een eigenaar nodig, die er belang
bij heeft, dat het ïngoede staat-blijft. De motor van het
persoonlijk initiatief kan bij de handel in ons product niet
gemist worden.”.
• Hoewel de beschouwingen over de C.W.S. geen recht-
streeks verband met het onderhavige onderwerp houden,
kan een enkél woord hierover nu toch moeilijk meer ach-
terwege blijven. Voorop dient dan gesteld, dat slechts kan
worden gehoopt, dat de combinatie met de C.W.S., wan-
neer deze inderdaad doorgang mocht vinden, aan de ge-
stelde verwachtingen zal beantwoorden.
Of de macht van de C.W.S. groot genoeg is om de prin-
cipiële houding van de Engelse Regering bij haar agrari-
sche politiek te doorbreken, kan dezerzijds niet worden
beoordeeld. Wel echter dient er op géwezen, dat de politieke
relatie van de C.W.S. met de huidige regeringspartij in
Engeland te eniger tijd, wanneer de politieke verhou-
dingen daar te lande anders zouden komen te liggen, ge-
makkelijk in een nadeel voor de Nederlandse tuinbouw
zou kunnen omslaan.
– ( –
Dat de relatie met de C.W.S. ook van betekenis zou
kunnen zijn voor de export van het verse product, dient
mede ‘met het oog op bovenstaande uitlatingën van de
heer Prins ernstig te wo’rden betwijfeld. Een vergelijking met de combinatie van de C.W.S. met
de Nieuw-Zeelandsé boterproducenten tenslotte kan moei-
lijk worden gemaakt. Doordat de Nieuw-Zeelandse boter
de goedkoopste van de wereld is, komt de’- tegenstel-
ling in streven tussen producenten- en verbruikers-
oöperatie hier niet tot uiting. Bij onze diepvriesproducten
liggen deze verhoudingen echter anders.
‘s-&ravenhage. .
L. B. PADMOS.
‘) Dr
T. v. d.
Zee, ,,De FrieseboerencoÔpeiaties in haar maat-schappelijk verband”, Brandenburg en
Co.,
Sneek
1933,
Hoofdstuk
VIII,
De Leiders. –
BOEKBESPREKING.
Prof.
Mr P. Lie/tinck, Inleiding tot de geldtheorie.
Capita
Selecta der Economie No. III. H. E. Stenfert Kroese’s
Uitgevers-Mij. N.V., Leiden 1946.
Het boek van• Prof. Lieftinck over de geldleer neemt
alleen al door de wijze, waarop het is tot stand gekomen,
een bijzondere plaats in de geldlifefatuur in. 1-let werd
namelijk geschreven in concentratie- en krijgsgevangen-
kampen, waarin de schrijver zich in de jaren 1940-1945
bevond. Om deze reden beschikte schrijver ,,over geen
andere bronnen dan zijn geheugen en enkele boeken, die
hm van Genève uit werden toegezonden”. Dat het boek
desondanks tot een degelijk werk is gegroeid, kan dus slechts
pleiten voor het geheugen van de schrijver en eventueel
voor de keuze van de uit Genève gezonden boeken.
–
Een ander feit, dat dit boek belangrijk maakt, is, zoals
Prof. Posthuma in het ,,Voorwoord” opmerkt, ,,dat de
schrijver niet alleen hoogleeraar is geweest aan de Econo-
mische 1-loogeschool, doch ook in één van de moeilijkste
perioden van het Nederlands economisch leven Minister
van Financiën is.”
De benaming ,,Inleiding tot de geldtheorie” is te be-
scheiden in dit opzicht, dat men geenszins met een eerste
inleiding in de geldproblemen te
•
doen heeft. Daarvoor is
het boek te uitgebreid en bovendien te ingewikkeld. De
betekenis van de talrijke vraagstukken, die van de beginne
af, dikwijls terloops, worden besproken, zal voor een be-
ginnend student in vele gevallen verloren gaan. Misschien
dat bij,herhaalde lezing en herlezing het belang der aan-)
geroerfle vraagstukken tot hem doordringt, maar in de
regel zullen deze slechts tot hun recht komen bij die lezers,
welke reeds enigermate in de beginselen van de geldtheorie
zijn ingewijd. Zo wordt in hoofdstuk’ II reeds gesjroken
over problemen als de stabilisatie van prijsniveaux en de
waaide van het geld in het binnenland tegenover die in
het buitenland, vôôrdat de factoren, welke de waarde
van het geld bepalen worden geïntroduceerd. Hetzelfde
geldt in zekere zin voor hoofdstuk V, getiteld ,,Geldvraag
en geldaanhod”, waar de priisveranderingen als gevolg van
een verandering in de liquiditeitsvoorkeurvorden bespro-
ken. De behandeling van de factoren ,,geldvraag” en ,,geld-
aanbod” is overigens op zeer consciëntieuze. wijze, met ver-
melding van veel historisch materiaal, geschied.
In de hoofdstukken VII en VIII wordt de eigenlijke
verklaring van de waarde van het geld gegeven. Schrijve’
oriënteert zich daarbij evenals trouwens bij de prioriteits-
vraag .,,rekeneenheid of ruilmiddel”, op de Engels-Ameri-
kaanse ôpvattingen. De liquiditeitsvooi’keur voi-mt de kern
van des schrijvers verklaring. Dit betekent echter niet,
dat ‘schrijver als een onvoorwaardelijke aanhanger van de
kassaldotheorie, zoals deze bijvoorbeeld is geformuleerd
door D. H. Robertson, mag woi’den gekarakteriseerd. Op
blz. 136 ontkent Lieftinck beslist, dat de w’aardering vali,
het geld als kasvoorraad een zelfstandige factor is, waaruit
de waarde van het geld-kan worden verklaard. Lieftinck merkt op, ,dat de behoeftebevrediging, die het bezit van
een kasvoorraad verschaft, berust op de
koopkracht
van
het kassaldo en niet omgekeerd. Dit is echter niet alles.
Op blz. 137 zegt schrijver ,,dat geld een aanwijzing is op
de goederen en diensten, die ter markt worden aangeboden, alsmede dat het aan die hoedanigheid zijnwaarde ôntleent”.
1-her wordt dus de ,,Anweisungstheorie” verdedigd, met
dien verstande echter, dat daarbij aan het begrip kasvoor-
raad een grote betekenis wordt toegekend. Als uiteindelijke
verklaring van de grootte van de (omzet-)waardé van het
geld wordt tenslotte de bekende formule van D. H. Ro-
-, MV
bertson P =. ‘T weergegeven. Voor de verklaring van
de consumptiewaarde van het geld wordt echter de kas-saldotheorie afgewezed. Ook verwerpt Lïeftinck de zgn.
,,historische verklaring” van de (consumptie-)waarde van
het geld, welke vooral door von Mises bekendheid heeft
gekregen. Döze poging, ,,die de geldwaardering, waarmede
een subject ter markt komt, doet berusten op de objectieve
waarde van het geld, die tot-nu-toe op de markt heeft ge-
golden”, ..doet ons in een ,,historische regressie” vervallen,
,,die pas eindigt wanneer het punt is bereikt, waarbij de geldwaarde nog berustte op de goèderenvaardo,d.i. eer
van de ruilmiddelfunctie onafhankelijke ,,eigen waarde” “.
Lieftinck baseert de consumptiewaarde van het geld op
de omzetwaarde. Afgezien van het feit, dat wij menen, dat
de bestrijding van de ,historische verklaring” geenszins
overtuigend is, zijn wij van oordeel, dat het leggen van een
direct verband tussen de consumptiewaarde en de omzet-
waarde van hët geld zeer gelukkig is te achten. In vele
.
-.
-.
.
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1015
Engelse en Amerikaanse literatuur wordt de lezer tweeërlei
waarde van het geld voorgelegd, zonder dat op dé bétekenis
van beide of op het onderling verband dieper wordt in-
gegaan
Bij de wisselkoersen bespreekt schrijver de beide be-
kende theorieën op uitvoerige wijze. 1-lij wijst er bij de
leer van de koopkrachtpariteit op, dat deze theorie het
verband tussen prijzen en wisselkoersen verkeerd legt.
Niet de wisselkoersen zijn de resultante van de prijzen in
de verschillende landen, doch de prijzen .in alle landen tenderen naar gelijkheid, omgerekend via de bestaande
wisselkoersen.
In het slothoofdstuk over ,,De vqorwaarden voor de
werking’ van den internationalen gouden standaard” geeft
schi-ijver een zeer helder en uitvoerig’ overzicht over de
monetaire politiek van verschillende landen. Naar onze
mening is dit één der beste hoofdstukken.
Tot slot zij nog vermeld, dat de technische uitvoering
van het boek grote lof verdient. –
.Pretoria, 4 December 1947.
Prof. Dr H. W. J. WI.TNFIOLDS.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE TOEKOMST VAN HET STERLINGOEBIED.
Reeds sedert lange tijd bestaat er tussen verschillende
staten, welke men als ,,het sterlinggebied” pleegt te
betitelen, een overeenkomst, waarbij deze landen besloten
hun valuta in een bepaalde verhouding niet het pond te•
stabiliseren. Londen werd hierdoor een internationaal
monetair centrum. 1-let systeem werkte goed, omdat het pond een internationaal gewaardeerde miintsoort
was. Gedurende de oorlog echter werden aanzienlijke
veranderingen in het systeem aangebracht. Voor beta-
lingen tussen het sterliflggebied en andere landen moest een
valutacontrôle worden ingevoerd. Om de contrôle moge-
lijk te maken, werd de ‘dollarpool gesticht. Betalingen
binnen het sterlinggebied zelf werden echter vrijgelaten.
Na de oorlog bleef dit systeem tot voor kort onveian-
derd, behalve dat Egypte en Irak speciale ,,harde valuta”-
quota kregen toegewezen, in stede van het automatisch
verleende recht om uit de dollarpool van het sterling-
gebied te putten.
–
Thans zijn er echter met Zuid-Afrika, Ierland en Irak
financiële overeenkomsten gesloten, welke als voorboden
van de toekomstige werkwijze van de ,sterlingarea”
kunnen worden beschouwd, aldus ,,The Economist”
van if dezer. Van begin Januari 1948 af zal Zuid-Afrika
zelf zorg moeten dragen voor het. financieren van zijn
döllaraankopen. 1-let zal dus niet meer uit de dollarpool
mogen putten. In plaats daarvan zal het zelf zijn dollar-
inkomsten controleren. Belangrijk in de overeenkomst is
voorts de clausule, dat de contracterende partijen elkaar
zullen raadplegen, indien er maatregelen ter voorkoming
van ongewenste kapitaalbewegingen tussen de beide
landen moeten worden getroffen. Dit is de eerste keer
in de geschiedenis van de ,,sterlingarea”, dat een inbreuk
werd gemaakt op het principe van vrijheid van kapitaal-
beweging binnen het .sterlinggebied. –
De overeenkomsten met Ierland en Irak zijn van min-
der ingrijpende aard. Ierland zal voortgaan zijn ,,hard
currency”-inkornsten in de Pool te storten, doch is g-
rechtigd evenveel uit de Pool te eisen als daarin werd
gestort, vermeerderd met £ 14 millioen voor de periode
van 1 October 1947 tot 30 Juni 1948.
Met Irak érd een soortgelijke overeenkomst aange-
gaan. Dit land heeft nl. ,,hard currency”-quota ter waar-
de van £ 5.570.000 per jaar, inclusief de lopende ont-
vangsten van hard geld, toegewezen gekregen.
Ter neutralïsering van de excentriche krachten binnen het sterlinggebied heeft men blijkbaar over moeten gaan
tot ,,transforming into defined obligations what its
members have hitherto done vohuiitarily”.
DE AGRARISCHE PRODUCTIE IN DE RUSSISCHE ZÔNE
VAN DUITSLAND.
Gegevens over de agrarische productie van Oost-Duits-
land zijn moeilijk verkrijgbaar. In de ,,Neue Zürcher Zei-
tung” van 11 dezer werden er enige aangetroffen, welke
dit blad heeft ontleend aan een onlangs verschenen nummer
van de Berlijnse ,,Kurier”.-De belangrijkste cijfers, welke
enigermate een indruk geven van de prestaties op land-
bouwgebied in deze zône, laten wij hieronder volgen.
Bij vergelijking van de bebouwde oppervlakte en de
oogstres)iltaten in 1938, 1944 en 1946 blijkt duidelijk, hoe
sterkde agrarische productie van Oost-Duitsland is ach-
teruitgegaan.
Bebouwde oppervlakte
Oogstopbrengsten
in 1.000 ha
ih 1.000 Doppelzentner
–
1938 1944 1946
1938 1944 1946
Rogge .. 1.162 1.076 1.090
2.443 1.900 1.260
Tarwe .. 614
477
443
1.885 1.181
707
Gemiddelde opbrengst in Doppel-
zentner per 10 ha
1988
1944
1946
Rogge
…………21,0
17,7
11,6
Tarwe
…………30,7
24,8
16,0
Uit dit overzicht blijkt dat de opbrengst van rogge
(1,26 millioen ton) in 1946 ongeveer de helft van die van
1938 bedroeg; voor tarwe is deze verhouding slechts weinig. meer dan een derde (opbrengst 1946: 707.000 ton). Volgens
de ,,Kurier” is daarbij de bebouwde oppervlakte voor rogge
met 60 pCt en voer tarwe met 28 pCt gedaald. Het valt
op, dat zelfs wat betreft de gewassen, waarvoor de bebouw-
de. oppervlakte in vergelijking met 1938 werd vergroot,
met name voor haver, peulvruchten, voederbieten en olie-
houdende planten, de bereikte resultaten eveneens bij die
van v66r de oorlog zijn achtergebleven .-Onderstaand staatje
toont dit aan: –
Veranderingen in de bebouwde opperQlakte en de opbrengsten.
(Stand van 1946 vergeleken met die van 1938 en 1944 in pCt)
Bebouwde
Opbrengsten
–
oppervlakte
1938
1944
1938
1944
Rogge
…………….
–
6,2 +
1,3
-48,4
-33,7
TarWe
…………….
-27,9-
7,1
-62,4-40,0
Gerst
………………
-28,1
+
6,3
-64,3
-32,0
Haver en gemengde
gewassen
………..
+ 4,8 +
7,7
-44,4
-s
13,7
Peulvruchten
……….
+
14,1
+
9,0
-28,6
-18,3
Aardappelen
……….
-13,7
–
1
7
8
-36,3
-16,7
Suikerbieten
……….
–
8,5 -20,0
-48,2
-.44,3
Koolzaad en dergelijke
. – +
52,2
-74,3
-56,8
-88,0
–
De handel
tussen dc Verenigde Staten en Rusland heeft
het laagste punt seaert 10 jaar bereikt; deelt ,,The Export
and Import Journal of :Amerika
»
van December 1947
mede. De export van Amerikâ naar Rusland i& na Pearl
Harbor gedaald met
45
pCt; in 1940 en 1941 ging 2,2 pCt
van de totale Amerikaanse’ eiporten naar Rusland. Dit
pércentage bedraagt
,
thans slechts 1,2; de gemiddelde
maandelijkse verscheping haalt nog niet de waarde van
$ 4 millioen. D.e eerste helft van dit jaar bedroeg deze
waarde $ 15 millioen; in 1946 bereikte de export een waar-
de van $ 35 millioen. De export van schaarse goederen,
zoals olie, tin en staalproducten, is practisch van geen
betekenis, daar de Sovjet-Unie zou weigeren te antwoorden
op de door Amerika als regel gestelde vraag, waarvoor
dergelijke goederen door het importerende land zullen
worden gebruikt.
Het herstel van de
Belgische handelsvloot zal worden
bevorderd door het instellen van een rederij- .en sçheeps-
1016
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Dècember 1947
bouwfonds. De Belgische viool, die 10 Mei 1940 422.000
B.R.T. groot was, heeft gedurende de oorlog een verlies
geleden van 349.000 B.R.T. Thans omvat zij weer 269.000
B.R.T. Daar in de komende maanden, aldus cle ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 11 dezer, 25 reeds van stapel ge-
lopen grotere eenheden in dienst zullen worden gesteld,
zullen in het begin van de a.s. zomer de oorlogsverliezen
zijn opgevangen. De Belgische Regering acht een tonnage
van 850.000 B.R.T. voor de Belgische verhoudingen vol-
doende. hierdoor wordt ook het uitvallen van cle Duitse
handelsvloot gecompenseerd. Tegelijkertijd zal het aandeel
van de Belgische vlag in het handelsverkeer van de Bel-
gische havens, dat momenteel ternauwernood 10 pCI be-
draagt, worden verhoogd.
GELD
–
EN KAPITAALMARKT.
Bij zeer geringe omzetten bleek gedurende de afgelopei
week het aanbod van schatkistpromessen enigszins te zijn
toegenomen, daar de discontonoteringen van Meipapier en
alle langer lopende promessen practisch op 1j pCt kwamen
te liggen, met uitzondering van Julipapier, dat in
cle
portefeuille iets minder ruim voorradig is en
1/8
pCt
noteerde. Voor drietnaandspromessen bleef het disconto
ongewijzigd op i/ pCt, terwijl callgeld veelszins nominaal
pCt noteerde, waarmede de grote liquiditeit der banken
voldoende w’ordt geïllustreerd.
In de afgelopen week bleek de Amsterdamse Beurs een
vrij groot aanbod van claims Koninklijke, waarschijnlijk
voornamelijk van buitenlandse zijde, te moeten verwerken.
Als gevolg hiervan daalde de claimprijs voort(lurend tot
even beneden de f 900 aan heteinde der week. De koersen
van aandelen Koninklijke stonden dientengevolge eveneens
onder druk, waardoor zij aan het einde der week tot 295*
daalden. Voor de overige aandelen bestond slechts weinig
belangstelling. Binnenlandse waarden kwamen over het
algemeen op een iets hoger niveau, behalve scheepvaart-
fondsen, welke na de stijging der voorafgaande week een
lichte daling vertoonden. Indische fondsen kwamen even-
eens op een iets lager peil; de onzekere politieke toestand
laat tot nu toe nog weinig ruimte voor het aangeven van
de lijn, waarin de ontwikkeling zal gaan:
Op de staatsfondsen markt trad een licht herstel in, waar-
door de koers der 8-3* pCt 1947 tot 98* pCt steeg, ter-
wijl de overige staatsobligaties eveneens een lichte koers-
stijging vertoonden.
–
Ter oriëntering volge nog het
gebruikelijke koerslijstje.
5 Dec. 1947 12 Dec. 1947
A. K. U.
………………
170* G.B.-*
170*
v. Berkel’s Patent
……….
112*
112
5
/
Lever Bros. Unil. C. v. A…..
283*
284*-*
Philips
G.
b. v. A………
365 B
366* G.L.
Kôninklijke Petroleum
……
811 G.L.
294 G.B.-5*
H.A.L.
………………..
187*
187* G.L.
N.S.0.
………………..
197 G.B.
194*-*
H.V.A.
………………..
228*-9 G.L.
221*
Deli
Mij.
C. v. A………..
165
161* G.L.
Amsterdam Rubber
……..
158 G.L.
147*
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN Z V1TSERLAND.
Data
T
__-
1
I.
1
1
I
9•
n
op.o
n__°
.4
31 Dec: 1946
30 Oct. 1947
4.949,9
1
5.374,4
658,0 32,5
238,7
126,4
52,7
48,8
4.090,7
4.191,8
1.163,7
1.098,2
7 Nov. 1947
5.337,7
1
57,7 142,9
48,8
4.132,7
1.138,9
15 Nov. 1947
5.339,1
34,1
149,0
48,9
4.077,3
1.192,0
22 Nov. 1947
5.353,5
1
28,4 177,3
48,9
4.075,5
1.219,4
29 Nov. 1947
5.298,0
1
77,4
190,0
48,9
4.202,2
1.123,0
6 Dec. 1947
5.241,6
118,6
207,7
49,2
4.147,6
1.167,1
DE NEDERLANDSCHE DANK.
Verkorte
balans op 15 December 1947.
Activa.
Wissels, pro-
Hooîdbank f
–
messen en
schuldbrieven
,
ij
an
–
Agentsch.,,
5.000,-
in disconto
5.000,—
1
)
Vissels, schatklstpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j°
art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1
October 1945,
Staatsblad
No.
–
F204)
…………………………….
Schatkistpapier, door de
Bank overgenomen
van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen- komst van
26
Februari
1947
…………….
2.000.000.000,-
J3eleningen:
Hoofdbank
f
140.642.743,34
)
(mci.
voor-
t
schotten in re-
Bijbank
,,
358.472,83
t come-courant
.p onderpand)
Agentscb.,,
7.314.713,59
1
148.315.929,76
Op
effecten,
enz ………..
…
47.562.174,70′)
..
Op goederen
en
celen
……
753.755,06
148 .3 15 .9 29 76
S)
‘oorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
“st
1937)
…………………………
–
1
ekvordering op
de
Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947
,,
1.500.000.000,-
.lunt
en
muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……..1
608.371.178,20
Zilveren munt, enz.
,
..
2.478.069,11 610.849.247,31
Papier op het buitenland
. .
1
184.130,600,-
Tegoed bij correspondenten in
het
buitenland
., ………..
64.483.617,
7
0
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..
4.995.53 1,52
253.609.749,22
Belegging van
kapitaal, reserves en
pensioen-
fonds
………………………………
80.401.359,36 Gebouwen
en
inventaris
………………….
3.500.000,-
Diverse
rekeningen
…………………….
..
73.793.258,42
1 4.670.474.544,0′
I’i.tsiva.
Iapitaal
………. …………………… f
20.000.000,
Reservefoncls
…………………………..12.452.579,46
Bijzondere reser ‘es
……………………..32.247.868,69
Pensioenfonds ………………………… 1.901.889,21
Bankbiljetten in omloop
(oude
uilgiften) ……..1 .075.850,-
Bankbiljetten In omloop (nieuwe uitgifte) ……
2.
3.343.565,-
Bankassignaties in omloop …………………172.086,59
Rekening-courant saldo’s:
‘s [tijks Schatkist. …… f
742.922.804,92
Geblokkeerde saldo’s van
–
banken
………….. ..
150.722.726,59
Geblokkeerde saldo’s van’
anderen ………….. ..43.420.437,49
Vrije saldo’s …………..
498,4 15.262,18
1.635.481.231,18
Diverse rekeningen
…………..
.
………..
124.799.473,94
4.670.474.544,07
‘)Waarvafl schatkistpapier rechtstreeks door de
Bank In disconto genomen …………….1
-.
) Waarvan aan Nederlands-Indi6
(‘Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntltiljetten
…,,
145.695.097,50
BANK VAN ENOELAND.
(Vooi’naamsle potten In millioenen p’)nden).
‘0
Id Cd
.
‘
0)
0
•.4”)
.
0
Cd
2
Dec. ‘tt
–
6
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
26 Nov.’47
0,2 1.449,4
1.450 .340,5 109,8
3 Dec. ’47
0,2′
1.449,4
1.450
1.342,7
107,6
10
Dec. ’47
0,2
1.449,3
1.450
1.353,4
‘96,8
Other securities
Deposits
4)
cQ)
.
–
‘0
-tii
d
‘
N
r!
4”
cd
25
Dec. ’46
1,3
311,8
13,6 15,8
346,5
0,3
278,9
26N47
1,8
278,5
4,5
23,6 399,8
4,0
292,5
3Dec.’47
1,3
292,4
2,7
19,0 405,1
9,3
~
~
l
291,4
10De47
1,0
290,7
‘lï2
19,3
406,1
8,9
294,2
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1017
1
DE NEDERLANI)SCIIE
BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
4
4-
4)
•
_
,
4)4)
–
1
:
,
–
”!
–
4)
0
î
.
13
–
4)
0.
0
‘-‘
0
”
•
vn
.n
30 Dec.’66
700.876
4.434.786
100.816
103′
153.109
3Nov.’47
506.779
173.076 111.778
18
149.197
10
,,
’47
506.537
180.125
108.746
18
146.923
17
.’47
506.524 187.387
85.766
18
152.557
24
’47
591.791
181.514
76.504
23
151.098
1 Dec.’47
611.087
184.291
70.511
6
154.075
8
,,
’47
610.807
181.941.
83.817
0
148.249
15
,,
’47
610.849
184.131
69.479′
5
148.316′
4
0
AO
Saldi in rekening-courant
4/)
)
0
.
.’S
M.
30 Dec.’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
3Nov.’47
2.888.738
890.336
52.787
42.586 469.638
10
’47
,,
2.869.488
913.112
.
62.434
38.554
472.258
17
,,
’47
2.865.744
879.935 88.923 38.003 469.399
24
,,
’47
2.877.864 804.569
87.073 38.328
506.267
1 Dec. ’47 2.942.935 713.290
92.089
43.712
1
545.387
8
’47
2.917.724
761.269
140.868
41.308 484.019
,,
15
,,
–
’47
2.903.344. 742.923
150.723
43.420
498.415
NATIONALE BANK VAN
BELGIË.’
(Voornaamste posten in millioenen francs).
4-
cd
5
.
0
0
,,
Dala
o4)
‘
‘
°
WO
.E
‘4
-, 4)0
0,
c4
b»
Cd
o
o
1-5.
‘-
.
‘
26 Dec.
i946
32.226
5.648 4.953
21.4
698
49.158
6 Nov.
1947
25.607
13.884
5.536
618 757
52.557
12
,,
1947
25.352
14.002
5.176
708
748
52.987
20
,,
1947
26.513
12.754
4.778
963
742
52.127
27
,,
1947.
26.003
12.748
4.865
783 747
52.937
4 Deè.
1947
25.437
13.190
5.425
614
702
53.011
11
1947
26.083
12.437
4.995
592
735
52.597
Rekening-
courant saldi
I)ata
.c
–
r-
4-
e
‘=00
o
0
0
‘4
04)
.0
–
PQ
26
Dec.
1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
6 Nov.
1947
637
166.665
‘
79.588
4
5.036
508
II
1947
637
166.537
79.502
2
5.127
508
20
1947
637
165.349
78.682
5
4.814
507
27
,,
1947
637
165.698
78.472
4
5.311
504
4 Dec.
1947
637
166.192
78.891
3
5,402
503
11
,,
1947
637
165.343 78.235
5
5.127
‘503
‘) Waarvan 10.493 millioen fr’cs onheschikSaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Vaaronder begrepen dc post ,,’Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
Qude biljetten. –
FEDERAL RESERVE BANKS.
–
•
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govt
–
Totaal
1
Goudcer-
cash
securities
tificalen
31
Dec.
1946
17.587 268
1
23.350
6 Nov. 1947
20.413
259
22.119
13 Nov.
1947
El
20.511
246
22.052
20 Nov. 1947
20.581
269
22.222
FR-bil-
,
Deposilo’s
1
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Govt.
banks
31
Dec.1946
24.965 17.353
393
16.139
6 Nov. 1947
24.543
.
18.936
926
1
17.088
13 Nov.
–
1947
24.586
19.0-12
1.224
.16.839
20 Nov. 1947
24-521
19.554
1.560
j
17.068
STAND VAN
‘S
RIJKS KAS
Vorderingen
22Nov. 1947
15 Nov. 1947
Saldo van
‘S
Rijks Schatkist
hij
De Nederl. Bank N.V.
t
821.556.452,99
f
881.136.055,64
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij
de
Bank
voor
Necler-
landsche Gemeenten ……
,,
697.588,67
Kasvorderingen
wegens
cre-
–
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
…..698.342,51
– –
Daggeldlening
tegen
onder-
–
pand
……………….
/
–
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
………..
38:1.015.313,44
394.339.149,88 Voorschotten op ultimo Octo-
ber 1947 aan
de
gemeen-
en, wegens aan haar-uit te
61.048.086,65
.
6
i
.048.086,65
keren’
belastingen …………
Vordering in rek-courant oj:
…..
Nederlands-Indië
……..
718.305.211,64
,,
723.000.311,87
Suriname
…………..
31.534.632,05
,,
31.534.632,05 Curaçao
…………….
2.494.374,81
,,
‘
2.494.374,81
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
….
…
sioenfonds
…………….
–
Het staatsbedrijf der
P.c’
T.
…..
enT
………
–
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen
…………..
…200.232.878,67
,,
195.434.286,72
Verplichtinger
Voorschot
door
De
Nederi.
Bank N.V. verstrekt
– –
–
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank N.V. in reke-
ning-courant verstrekt
–
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
14283.708.800,-
fl283.008.800,-
Schatkistpromessen bij De
Ne-
derlandsche Bank N.V. inge-
volge overeenkomst van 26
Februari
1947
……….
2100.000.000,-
,,2I00.000.000,-
Schatkistpromessen
In
om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
–
–
Nederlandsche
Bank N.V.
is geplaatst nihil)
f6.388,8
m/m w.o. garantieBretton
Woods f699 milI.
‘
.5689.800.000,-
….
,,5722.000.000,-
Daggeldleningen
……….,
–
–
Muntbiljetten in omloop
.. …
i’,6.0I0.8/,’2,-
146.246.253,50
Schuld
op
ultimo
October
….
1947 aan de gemeenten we-
gens aan haar uit te keren
belastingen
…………..
–
–
Schuld
In rek-courant aan:
Nederlands-Indië
–
.
–
‘
– –
…..
‘
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
………
19.756.559,37
20.030.204,79
Suriname
……….
………
Het, staatsbedrijf der
P.,
T.
Curaçao
………… ………
en
T.
•
489.851.772,75
484.159.879,43
…..
5.433.888,06
,,
5.433.888,06
Schuld aan diverse instellingen
….
Andere staatsbedrijven
………..
In
rekening
met
‘s
Rijks ScbatkIst
……………..
3117.111.603,01
,,8115.877.603,01
INDEXCLJFEUS VAN
OItOOTHANI)ELSPXIIJZEN
IN NEDERLAND
11
’38J
nI’39 –
100
Juli
–
u
1946
Juni
1947
Juli
.1947
Aug.
1947
Sept.
.
1947
Oct.
1947
VoedIngsmIddelen:
209,2
228,4
235,8 228,1 227,9
226,8′
190,8
182,4
178,0
179,7
182,7 198,9
200,0
205,2
206,5 203,6 205,0 212,7
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
462,7
622,5
622,5.
622,5
647,0
647,0
chem. producten
.
272,5
356,8
363,1
358,6
.
361,8
370,9
plantaardige
…….
dierlijke
………..
258,2
286,1
286,2 .287,9
287,3
286,2
totaal
………
….
223,9 242,9 242,9
.242,9
242,9
242,9
261,1
296,8
296,2
295,7
296,0
296,2
textielwaren
…….
lederwaren
………
papierwaren
. . .
332,0 468,5 519,7
519,7
519,7 519,7
metaalwaren
…….
170,0
186,7
214,1
215,0
215,8
215,8
hulpstoffen
…….
totaal
………….
281,7
323,0
337,2
337,7 338,7 338,9
Afgewerkte producten:
glas, aardewerk, ere
238,2
256,3 256,3
256,4′ 257,2
256,4
houtwaren
348,7
390,3
390,3 390,1
391,8
292,3
chem. producIdn
.
328,3
324,2
314,6
314,4
316,2
318,7 314,9 348,3
346,8 344,0
351,5
350,2
292,0 317,6
321,5
325,9
326,6 328,4
papierwaren
. . .
282,6 300,0 300,0 300,0 304,9
309,4
textlelwaren
…….
lederwaren
………
gefabr. voed.n dd
211,2
223,3
223,8
223,6
222,8 222,9 247,8 262,3 263,9
264,1
263,5′)
264,0
metaalwaren
…….
totaal
………….
260,8 277,0 276,3 276,0
277,0′)
277,4
Algem. indeecijfer
.
251,4
269,7 271,6 271,0
272,2
1
)
273,7
‘) Bron: Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) De vegingscotfficiënten hebben betrekking op het jaar 1941.
‘) Gecorrigeerde gegevens.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
r
ï
1018
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN
17 December 1947
OVERZICHT DER LÂATSTE VIER VERKORTE BALANSEN VAN DE-NEDERLANIJSUHE BANK. (in millioenen guldens5.
Actief
data
171’47I
2411’471
12471
12’471
Passief
data
i7-1t-’47I24-11-’47
1-12-’47
8-12-’47
schuldbrieven in disconto
_1)
_1)
-‘)
Reservefonds
…………
12,5
12,4
12,5
12,4
Wissels,
promessen
en
Kapitaal
………………20,0
20,0
20,0
20,0
Wissels,
schatkistpapier
en
Bijzondere reserves
……
32,3
.
32,2
32,2
32,2
schuldbrieven
door
dc
–
Pensioenfonds
. . .
16,9
16,9
16,9
16,9
‘omloi,i
Schatkistpapier,
door
de
(oude uitgirten)
……….125,3
125,2
125,2
125,1
Bank
overgenomen
van
Bankbiljetten
in
omloop de
Staat
der
Neder-
. ,
(nieuwe uitgiften)
……..2.865.7
2.877,9
2.942,9
2.917,7
landen
ingevolge
over-
‘Bankassignaties
in
omloop
0,1
0,1
0,1
0,1
..
eenkomst van 26 Februari
Rekening-courant saldo’s:
–
Beleningen
…………..
152,62)
151,P)
154,12)
14822)
Geblokkeerde saldo’s van
Boekvordering op de Staat
Geblokkeerde saldo’s van
Bank gekocht
……….-
–
–
–
Bankbiljetten
in’
der Nederlanden ingevol-
anderen
………….
38,0
38,3
43,7
41,3
ge
overeenkomst
van
26
Vrije saldo’s
……….
469,4
506,3
545,4
484,0
Munt en muntnlaterjaal:
..
t947
……………….2.100,0
2.000,0
2.000,0
2.000,0
‘s Rijks
Schatkist
879,9
804,6
713,3
761,3
Gouden munt en gouden
Voorschotten aan het Rijk
–
–
–
banken
………..
…88$
87,1/
92,1
140,9
Zilveren munt, enz
2,3
‘
2,4
2,4
2,4
Papier op het buitenland
.
187,4
181,5
184,3
181,9
..
..
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland
80,7
.
71,5
65,5
78,8
Februari
1947 ………..1.500,0
1.500,0
1.500,0
1.500,0
Diverse rekeningen
133,0
127,0
126,4
127,2
muntmateriaal
……. …504,2
589,4
608,7
608,4
Buiteni. betaalmiddelen
.
5,0
5,0
5,0
5,0
Belegging van kapitaal, re-
serves en pensioenfonds.
80,0 •
79,5
79,8
79,9
Gebouwen en inventaris
3,5
3,5
3,5
3,5
Diverse rekeningen
66,3
64,1
67,4
71,0
–
..
4.682,0
4648,0
4.676,7
4.679,1
.
4.682,0
14.648,0
1
4.670,7
4.679,1
‘)
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de Bank
in disconto genomen.
. . .
‘)
‘)
–
‘)
–
1 ‘)
–
Circulatie
der
door
de
.
2)
Waarvan aan Ned.-Indië
1
1
Bank
n5mens
de
Staat
(Wet van 15-3-’33 Staats-
1
1
in
het
verkeer gebrachte
blad no.
99)
…………!) 39,5
1′)
39,5.
2)39
,
5
2)
39,5
muntbiljetten
………….146,1
146,1
147,5
1
147,0
ZWEEDSE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
$
PRODUCTIE EN EXPORT VAN NATUJJRRUBBER
‘).
Productie
Export
Metaal
taatsfondsen
–
2..
In.1.000 long tons
natuurrubber
natuurrubber
C
tUl0
Ma-
Totaal
Data
”n
,.
a
Indo-
Ma-
.
Totaaij
nesib
lakka
n esië
lakka
•
bD
o
,aO
oi
40
,
1941
.
650
600
1.600
‘
636
575
1.510
1942:
–
150
255,8
50
55
290
31 Dec. 1946
839
532
1.544
504
94
182
1943
–
50
280.6
–
–
207,4
.
•
15 Nov. 1947
222
141
2.492
425
94
182
1944
–
25
280
–
–
206,7
L
67
22 Nov. 1947
1
222
141
2.508
427
94
182,
1945
–
8,6
240
4,3
51,6
250
29 No.1947
222
141
2.564
449
–
94
182
1946
-1.75
403,7
835
230
366,9
960
=
1947 Januari
20
52,7
100
18,8
40,7
82.5′
–
Februari
22,5
50,1
97,5
21,3
41,6
90
Deposito’s
Maart
22,5
.58,9
107,5
19,9
62:7
115
0
–
“”””
‘°
April
25
49,7
102,5
29,6
41
100
Direct opvraagbaar
30
47,2
102,5
26,4
67,2
115
Data.
.
a.
ee
.
.’
1
.
”
Juni
22,5
52,8
95
.24,8
39,1
77,5
‘1
.
o
,
.
Juli
22,5
100
-23
90
‘
1
n
Augustus
17,5
49,1
92,5
17,5
53,1
95
‘
September
47,7
31 Dec. 1946
2.877
875
706′
.94
1
230
1
174
7
•)
Bron: ,,Rubber Statistical Bulletin” van September/Oclober 1947.
15 Nov.1947
12.522
975
714
1
163
1
170
4
.197
22 Nov.1947
12.502
988
604
327
163
1
158
4
De cijfers zijn schattingen.
29 Nov. 1947
12.702
864
567
233
1
162
153
4
–
bettkent: niet beschikbaar.
–
IIAVENBEWEOINO.
Te
Rotterdam, Amsterdam en Antwerpen aangekomen zeeschepen
‘).
–
Rotterdam
Amsterdam
Antwerpen
Tijdvak
aantal
[
netto’ register
aantal netto
register’ aantal
netto registor
tonnen tonnen
1
tonnen
1939
12.026 19.392.128
3.110
4.024.738 9.524
–
15.888.710
1945 1.344
2.063.632
470
658.800 3.585
–
11.129.932
1946
4.464
,
5.911.539
1.706
1.833.381
5
1
.284
9.311.899
Januari
1947
364
‘
628.527
‘
185
181.187
.
422
855.334
Februari
………………
329
635.622
149
159.582
503
1.050.345
441
742.747
146
215.633
.
611
1.272.384
April
………………..
463
729.734
176
251.177
‘642
.
1.265.483
507
851.771
215
232.727
729
1.419.137
……
538
885.113
215
242.629
716
1.454.412
Maart
……………………..
‘
558
…..
881.835
201
224.022
600
.
1.221.270
Mei
………………………
Juni
……………………..
650
976.754
234
254.678
815
1.749.160
September
…………….
532
.
864.670
222
198.454
662
1.386.412
October
………………
508
604.193
243
361.960
,
767
1.681.965
Juli
……………………
500
828.140
227
267.809
Augustus
…………………
2
t/m
8
Nov ……………
…..
121
183.827
51
68.269
104
…..
.
182.020
71
,
.
75.382
November
……………..
16 t/m 22 Nov
117
206.384
48
53.372
9
t/m
15
Nov……………..
23
t/m
.29
Nov
….
115
195.536
‘
44
.
69.617
30
Nov.
t/m 6 Dec
.
.
49
–
58.833
‘)
Bronnen: ,,Mededelingen Kamer van Koophandel
en Fabrieken
voor Zuid-Holland”;
DIenst Gemeente
Handeisinrichtingen,
Amster-
dam; Bureau van Statistiek der
Gemeente Amsterdam;
Economische
dienst van de
haven, Antwerpen.
2
17 December 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1019
6ItOOTIIANDELSPRIJZEN VAN
GRANEN,
VELDBONEN, BOTEI E
KAAS
IN NEDERLAND.
– –
Tarwe
–
Rogge
Gerst
Haver’
Maïs
Sor-
ghum
Kaffir-
corn
Millet-
zaad Veld- bonen
Boter
Kaas
1
Is_Ito
1
-‘
–
biI
J
0
•
j
i»
–
3
ao
,,-n.
.
–
Tijdvak
.
.c,..
–
1-
t)
.-
a,
,
•a
‘a
2
t,
7′
SE
.2E
‘O)5
‘O35
,.,
,t
t)’°
cd-
–
0
,.
–
–
,
–
a
I-l-
–
ç
f
t t t
1
T
T
T
F
T
t
Jan.
1947
21,77′
21,52′
22,75
.23,65
21,50
22,67′
.20,67′
20,67′
20,67′
24,51
2,31
1,51
Febr.
21,75 21,50
.
23,75
24,06 21,86
22,67′ 20,67′
20,67′
20,67′
24,81 2,31
1,55
Maart
21,96
.
21,32
24,75 24,58
1
22,37′ 22,67′
‘20,67’
20,67′
20,67′
24,92
2,31
1,52′
April
22,00 21,20 24,97
.
22,56
22,67′
20,67′
20,67′
20,67′
27,00
2,31
1,52
Mei
21,90
21,25
26,25
.
22,75
22,67′ 20,67′
20,67′
20,67′
31,00
2,28
1,54
Juni
21,50
21,25 27,00
.
.
22,67′
20,67′ 20,67′
20,67′
.
2,28 1,52
1
Juli
21,50
21,25
,
.
.
22,67′
20,67′
20,67′
20,67′
.
2,25
1,35′)l
Aug.
21,25
/
21,25 20,35 23,00
..
18,85
22,17′
20,17′ 20,17′ 20,17′
28,00 2,25
1,40
Sept.
21,35 21,25
20,35
23,00
18,85
22,17′ 20,17′ 20,17′
20,17′
28,00 2,25
1,61
29 Sept.-
,
4 Oct.
21,25-21,35 21,25-21,35
20,35-20,50
23,00-23,50
18 75-19,00
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
28,00
2,25
1 34
6-11
Oct. 21,25-21,35 21,25-21,35
20,35
23,00-23,50
8;55
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
.
2,25
1
:
3
6
13-18
Oct.
21,20-21,40
21,20-21,40
20,P5
23,00-23,25
18,85-
22,17′
20,17′ 20,17′ 20,17′
23,00 2,25
-1,35–
20-25 Oct.
21,20-21,50
21,20-21,50
20,35
23,00-23,25
18,85
22,17′ 20,17′
20,17′
20,17′
23,00-
2,25
1,35
27 Oct.-
1
24,00
1 Nov.
21,20-21,50 21,20-21,50
20,35
23,00-23.10
18,85
22,17′
20,17′
‘20,17’
20,17′
23,00
2,25 1,35
3-8 Nov.
21,20-21,50
21,20-21,50
20,35
22,75-23,25
18,85
22,17′ 20,17′
20,17′
20,17′
23,00
2,25 1,37
10-15 Nov.
21,20-21,50
21,20-21,50
20,35
23,00-23,25
18,85
22,17′
20,17′ 20,17′
20,17′
23,00
2,25 1,34
17-22 Nov.
21.10-21,30
21,10-21,30
20,35
1
22,50-23,25
18
2
85
.
22,17′
20,17′ 20,17′
20,17′
23,00
2,25 1,35
24-29 Nov.
21,15-21,35
21,15-31,35
20,35
J
22,25-23,25
18,85
22,17′ 20,17′
20,17′
20,17′
23,00
3,12
1,67
1-6 Dec.
21,15-21,50
21,15-21,50
20,35
1
22,00-23,25
18,85
22,17′ 20,17′
20,17′ 20,17′
23,00
3,12
1,69
8-13 Dec.
21,20-21,50 21,10-21,40
20,35
1
22,00-23,25
18,85
22,17′
20,17′ 20,17′
20,17′
23,00 3,12
1,69
‘) Op 1 Juli is voor de detailhandel de zomerprijs ingegaan. Deze ligt lager en beînvloedt de groothandelsprijs.
BANK
VAN FRANKRIJK.
.:.
DE KOLENPOSITIE
VAN NEDERLAND
1).
(Voornaamste posten In millioenen francs).
(in 1.000 kg).
Voorschotten aan de Staat
Data
.
t)
9
cd
(1)
26 Dec.
1946
–
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
20 Nov.
1947
52.817
186.073 129.449
101.600 1426.000
27 Nov.
1947
55.173
195.694
125.042
116.000
426.000
4 Dec.
1947
55.173
197.529
125.042 128.200 426.000
Bankbil- Deposito’s
Data
jctten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatle
26 Dec.
20 Nov.
27 Nov.
4 Dec.
1946 1947 1947 1947
.721:865
865.668
879.492
898.985
63.458 75.418
88.359
.
87.207
765.
770 846,
.
829
62.693 73.594
86.032
85.294
–
1938
–
100
Jan.
1947
Feb.
1947
Mrt.
1947
April
1947
Mei
1947
Juni
1947
Juli
1947
Aug.
1947
Algemene index v d
‘)
)
‘)
‘)
) )
)
.
md.
prOd.’) …..
94,8
85,4
92,2
98,1
96,6 93,5
90,3
91
Steenkool
……….
87,1
79,2
89,1
88,6 84,4 81,6
75,5
74,1
Cokes
…… .
…..
80,4
72,4
81,6
86,5
90,4
92,2
99,8 97,8
Cement –
…………
..72,2
.
10,4
49,2
57,8
86,7 94,5
79,2
100,7
95,8
Ruw
ijzer
……..
99,6
110,4
111,2
113,1
112,7
116,6
109,t
w
121,7 108,5
120,6
123,0 120,2
122,2
126,7 119,8
Afgewerkt staal
. .
137,0
114,8 135,3 130,5
138,0
120,1
118,3 123,7
Afgewerkt ijzer
. .
104,4
60,7
71,2 88,0
68,4
69,2
56,5
53,6
Vlas (spinnerij)
. . . .
117,3 96,6 112,4
112,2
108,8
110,3
99,6
107,4
–
Vlas (weverij)
. . .
144,0 95,5 105,9 105,0 90,7
107,7
105,3
74,8
Katoen (spinnerij)
118,1
99,4
111,2
115,3 98,3
107,6
97,5
95,1
Katoen (weverij)
. .
433,5
128,2
445
)
9
143,5
138,4
139,8 133,8
123,9
Wol (kamwol, spin-
..
Ru, staal
………..
151,8 125,4
172,2
167,4
156,8 144,9
113,2
105,5 VoI
(weverij)
. . . .
160,1
145,8
159,1
1-52,8
143,4
142,3
145,4
129,8
Viakglas ……….
83,9
89,4
85,3
96,0 88,3
89,7 86,2
Ilolglas
.’………
.
16,3
89,5
108,5
104,2
107,1
103,1 110,1
105,6
nerij)
………..
123,8
117,5
125,0
133,0
129,8 134,6
124,4
119,8
.87,0
116,1
86,9
101,5 108,3 92,5 76,5
92,2
93,8
Papier
. . . .
…….
Geraffineerde- suiker
60,2
.
56,9 63,5
64,0
64,0 57,7
71,5 59,0
Mai’garine
……….
.
46,2
46,2
42,7
38,8
35,1
43,7
39,7
Sigaren
………..56,2
Sigaretten
……..
.42,2
129,0 133,0
158,7
129,8
161,0
134,4
148,5
1
1 Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.
‘) 1936-’38 = 100 (Instituut voor Economisch en Sociaal
Onderzoek (Leuven)).
‘) Voorlopig cijfer.
/
Maand
Productie
Llmburgse-
mijnen,,
Verzonden
binn?andse’
behoefte
Invoer
Totaal 1966
8.313.827. 6.387.903
2.666.502
Gem.
p. mnd
692.819 532.325 222.209
Jan.
1947
833.027 628.209
223.709
–
Febr.
1947
,
‘802.805
581.347 225.008
Maart
1947
.,
885.207.
704.494
365.092
April
1947
817.839
658.377 341.189
Mei
1947
778,738
,
629.053-,
365.276
Juni
•
1947
–
829.434
634.938 374.464
Juli.
1947
‘
891.434
703319
–
330961
Aug.
1947
801.756 632.584 286.797
Sept.
1947
898.189
.
685.138 266.876
Oct.
1947
920.573
709.802
‘
306.690
Nov.
1947
843.668
2
)
613.391
2
)
227.030
2
)
‘) Bron: ,,Statlstisch Bulletin
‘
van het C. B.
‘) Voorlopige gegevens.
INLEGOINGEN ENTERUGBETALINOEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
‘)
.
(in millioenen guldens).
inleggingen
Terugbetalingen
Maand
–
.
R.P.S.
Part,
1
–
Totaal
R.P.S.
Part.
Totaal
.
Saldo
Aug.
1939
22.7
24.3
47,0 29,7
22,9 52,6
–
5,6
Dec.
1946
18,2
17,9
36,1
25,2
18,9 44,1
–
8,0
Totaal
X946
246,4
.
295.1
.
541,5
544,5
377,1
921,8
-380,t
Jan
1947
20,5
31,2
51,7
26,2
24,2
50,4
+
1,3
Febr.
1947
21,8
22,8
44,6
20,3
18,3
38,6
+
8,0
Mrt
1947
18,9 26,1
45,0
24,6 22,7 47,3
–
2,3
April
1947
23.8
22,4
46,2 29,3 25,2
54,5
–
8,2
Mei
p1947
19,8
25.5
45,3
28,9
25,6
54,5
– –
9,2
Juiji
-1947
20,9
24,7
45,6
.
–
26,2
23,0
49,2
–
3,6
Juli
1947
22,3 26,0 48,3
29,1
25.5 54,6
–
6,3
Aug.
1947 21,9
26,5
48,4
24,7
22,6
47,3
+
1,1
Sept.
1947
22,9
26,4
49,3 26,8 24,7
.51,5
–
2,2
Oct.
1947
20,6
25,2
2
)
45,8
29,6
25,8
2
)
55,4
–
9,6
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van liet C.B.S.”
‘) Vborlopige gegevens.
Annonces voor ‘het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 22 Dec. a.s. in het bezit té
zijn van dè administratie, Lange Haven 141, Schiedam
1
,
–
N.V. HOLLANDSCHE
D
!
S C 0 N T EE R 1 NG S M A A T S C H A P P Ii
VAN 1939
GEVESTIGD TE ROTTERDAM.
–
UITGIFTE van
–
400’GEWONE AANDELEN,
elk groot f1000.— nominaal aan toonder
ten volle delende in de winst over het boekjaar 1948
en volgende jaren
–
tegen de koers van 105 %
De inschrijving op bovengenoemde aandelen wordt,
uitsluitend voor fde houders der reeds geplaatste aan-
delen, opengesteld op
DINSDAG, 23 DECEMBER 1947
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, ten
kantore van:
R. MEES & ZOONEN –
te Rotterdam en ‘s-Grcrvenhage, en de
INCASSO-BANK N.V.
te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage
op
de voorwaarden van het prospectus dd. 12 December
1947.
–
Prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij de insclirj-
vingskantoren verkrijgbaar.
–
–
Rotterdam
I
R. MEES & ZOONEN
12 December 1947
Amsterdam’
INCASSO-BANK N.V.
Voor de Afdeling Personeelzaken van de Tecliniache Dien-
sten c.a, wordt gevraagd een jong
SOCIOGRAAF of
SOCIAAL-ECONOOM
(doctoraal examen) met utigesproken interesse voor practische
personeelvraagstuk ken.
Aanstelling in de rang van adjunct. referenciaris op t 3300.-.
per ear (le loonklasset. Hogere waardering bij practijk-
ervaring niet uitgesloten.
Schrillelijke sollicitaties met pasfoto te richten tot de Chef
van de Duenkt van Tractie der N.V. Nederlandsche Spoor-
wegen, Moreelaepag ie Utrecht.
Moderne
bedrj!sadminïsfratie
Vraagt prospectus en proefles
bij het bekende
INSTITUUT M. B. A. – ROTTERDAM
Opgericht in 1942
— (Cursussen onder toezicht van
Dr. S. Elzinga) Secretariaat: Postbus 800, Rotterdam
S
Vr.eger 2surqsbouw Kamer 321
AANBOD TOT VERWISSELING VAN
DEPOTFRACTI[B[WIJZEN
IP
BISON”
IN
AANDELEN ROTTERDAMSCH
BELEGGINGSCONSORTIUM N.V.
De N.V. Rotterdamsch Beleggingsconsortjum biedt aan
houders van depôtfractiebewjjzen ,,Bison” de gelegenheid
deze depôtfractiebewjjzen oud bezit, te verwisselen in
aandelen Rotterdamsch Beleggingsconsortijim N.V. en wel:
2 depôtfractiebewijzen van 1/100 of
1 depôtfractiebewjjs van 2/100 ,,Bison”
in één aandeel
it
f 1000,—
Rott. Beleggingsconsortiuni N.V.
ten volle delende in de winst over 1947 en volgende jaren, benevens een bedrag in contanten ad
f 60,—.
–
Een bericht met
uitvoerige
gegevens betreffende deze ruil, l,enevens aanmeldingsformulieren, worden beschikbadr ge-
steld hij de hieronder vermelde kantoren, alwaar de ge-
legenheid tot aanmelding voor bovenstaande verwisseling
zal openstaan tot en met 23 December 1947, uitsluitend
door bemiddeling van dié leden van de Vereeniging voor
den Effectenhandel die als inleveringskantoren in de zin
van art. 39, sub 11 van het Besluit Herstel Rechtsverkeer
te beschouwen zijn en wel
te Rotterdam bij:
de Ileren R. Mees & Zoonen,
de Rotterdamsche Bank NV.,
de Nederlandsche Handel-Mjj. NV.,
de Amsterdamsche Bank N.V.’
te 4msferdam bij:
de Rotterdamsche Bank N.V.,
de Nederlandsche -Handel-Mij. N.V.,
de Amsterdamsche Bank N.V.
te s-Gravenhage bij:
de Heren R. Mees & Zoenen,
de Rotterdamsche Bank N.V.,
de Nederlandsche Handel-Mjj. N.V.,
de Heren Hcldring & Pierson,
–
dc Amsterdamsche Bank
N.V.
Plain’ 1.
:ket
Dr!r M. G.Ydo
raadgevend ingenieur voor
bed rijfsorgan isatie
Verkrijgbaar bij de boekhandel
UITGAVE STEN’FERT KROESE – LEIDEN
Alle correspondentie. betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven’ 141, Schiedam (Ttl. 69300 toestel
6)
Losse nummers
75
cents resp. 12 B. francs,