AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËt’ EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 15 JANUARI1947
No. 1549
INHOUD:
-•
Blz.
Economie en vrijheid in Indonesië door
Mr. Th. A.
Fruin…………………………………
43
De Internationale Kamer van Koophandel over het
vraagstuk van de werkgelegenheid door
Ir. S. H.
Stoffel
…………………………………
44
De rol van het goud in de komende valuta-ordening
door
Dr.
J.
P.
Snoep………………………..
.
4
Beteekent
industrialisatie
conjunctureele
wrkloos-
heid? door W.
C.
M.
Mutsaers
…………….
49
Amortisatie van staatsschuld door opheffing van het
invaliditeitsfonds door
J.
P. C.
Wagner
.
…….
,
.
50
Inflatie en deflatie in Hongarije door
Dr. M.
Vajda
52
Ingezonden stuk:
Inkomens en arbeidsprestaties door
G. .0
Th. van
Dorp,
met naschrift van
Prof. Dr. N. J. Polak
54
Aanteekening:
De Engelsche betalingsbalans in 1946
……
55
Geld-
en kapitaalmarkt ………….
56
Sta tistie ken:
Bankstaton
…………… .
……………………
,.
57
Inleggingen en torugbetallngen bij do spaarbanken In No;
derland
……………………………………
58
Koriloopendo
schulden aai
en vorderingen op Nederland,
Oost- en W’est-Indlë van do Amorikaanscho banken
.
58
Enilssics
lii
1946
………………………………
58
Kapitaalbeweging van Nederland naar do Verotnigdo Staten
sinds
begin
1933
…………………………….
59
Stand
van
‘5
Rijks
Kas
…. …….. ………………
59
DEZER DAGEN
kan het vriezen of dooien. Voorspellen blijft moei1ij’c, ook
bij de modernste methoden. Zoo eerde het Arnerikaansche
blad ,,Time”, dat zich wel meer vergist, in een op 6 Januari
gedateerd nummer Byrnes nog als ,,man of the year”, niet
beseffend, dat deze zich van April 1946 af
al
niet gezond
meer voelde en daarom volkomen onverwachts zou af-
treden. Zijn opvolgèr, Generaal Marshall, voldoet volgens de ,,Times” geheel aan de eischen, die de diplomatie stelt:
,,political wisdom, steady purpose and endless patience”.
Wellicht gaf laatstgenoemde, eigenschap voor zijn benoe-
ming den doorslag: in Maart a.s. komt het Duitsche vraag-
stuk in Moskou aan de orde. Bestaat er verband tusschen
Marshall’s benoeming – die 1it militaire karakter van de
Amerikaansche diplomatie verstçrkt – en den omvang
van den post ,,Defehsie”, die op de door President Truman
ingediende begrooting bijna een derde van de totalé uit-
gaven beslaat?
De Engelschen bereiden de besprekingen met Rusland
over Düitschland anders voor. Veldmaarscialk Mont-
gomery trotseerde de Russische koude en bezocht Moskou.
Zijn bezoek wist de Russen zelfs zoover te ontdooien,
dat zij foto’s ervan hebben vrijgegeven. In eigen land
kregen Montgomery’s ondergeschikten een ondankbaarder
taak: overneming van het werk der stakende vrachtauto-
chauffeurs, wier verontwaardiging over het trage tempo
der Regeering
•
nog niet is bekoeld. In Antwerpen gingen,
met het invallen van den dooi, de havenarbeiders weer
aan het werk.
Onder energieke leiding van Léon Blum komt het Fran-
•
sche economisch leven op témperatuur. Na het inzetten van
een grootscheepsche actie voor een prijsverlaging van 5 pCt.
is thans invoering van eenvierjarenplanvoorwederopbouw en moderniseering, aan de orde gesteld. Blurn’s taak blijft
zwaar; ook in politiek opzicht: Géneraal Leclercq – blijk-
baar minder diplomaat dan Marshall en Montgomery –
en minister Moutet.keerden, slechts met de hoop opspoe-
dige overeensteniiming, uit Indo-China terug.
,,No change, no pause, no hope, yet 1 endure”. Zelfs
het• volhouden wordt thans, onder het vriespunt, gele
Duitschers te moeilijk; zij vervallen tot ongeordende
vormen van samenleving. Mede daardoor werd de
Duitsche stroomlevering aan ons land gestaakt. Door-
drongen van het ,,tum tua res agitur….
”
zal de Neder-
landsche Regeering, naar verluidt, een spoedig herstel
van het Duitsche economisch leven bepleiten. Een yerdrag
met Frankrijk betreffende handel met de Fransche zône
van Duitschiand is reeds gereed, terwijl binnenkort het
handelsverkeer met de Engelsch-Amerikaansche zône ter
sprake komt. Een goede buur is beter dan een verre vriend:
Bélgië verleende ons. een kort crediet van 700 mïllioen
francs, geheel reriteloos.
De Indonesische kwestie — over verre vrienden gespro-
ken – verhit nog steeds de gemoederen. In het vroegere
kabinet-Gerbrandy trad een zekere verdeeldheid aan den
dag: zoo schaarde Ir. Albarda zich onder degenen, die zich
ook.met Prof. Gerbrandy-in-repliek niet kpnden vereeni-
gen. Het republikeinsche kabinet heeft inmiddels de Indo-
nesische delegatie gemachtigd de overeenkomst van
Linggadjati te onderteekenen. De parlementaire com-
missie, die zich thans naar West-Indië heeft begeven
– om zich in den breede op de hoogte te stellen, vol-
gens Prof. Logeman – heeft niet te klagen over
precedenten.
COMMISSIE VAN REDAÇTIE:
H. W: Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen,
H. M. H. A. van der Valk; F. de. Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretarie).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
ROTTERDAMSCHE
‘
BAN KVEREENIGING
210 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
DOCUMENTAIRE
ACCREDITIE VEN
NCASSEERINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLND
Vermogensheffingen
Objectieve
en deskundige
voorlichting aan bedrijven en partiëulieren die een deel van
hun vermogen moeten’ vrij
maken voor betaling der ko-
mende heffingen, verstrekt de
“Naarni. Venn.
Hollandsche
Belegging- en
• Beheer-Mij.
Anno
1930
tieerengracht
320 –
Amsterdam C
Commissarigseni
Prof. Ir. 1. P. de
Vooys;
Drs. J.
H.
Gispen;
Mr. J.
E.
Scboitens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr.
F.
Ph. Groeneveld;
A. C, Leeuweobar9h,
Ro -062; & z0onal
anno 1720
ankfev
&
utantiefiIakeIaav
otterbam
‘4rabenhae, e1tt, actiebam, lflaavbingen
mttrbam (aliten
urantie)
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S ( H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo, Heng lo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zourzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor’
chloorbleekloog
natronloog, cawtic soa’a.
gïspen
culemborg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdriikkerij
H. A. M. Roelanis
Schiedam
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAANDSTAAT OP 31 DECEMBER 1946
Kas,
Kassiers
en
Kapitaal
……..
f
40.000.000,-
Daggeldlceningen
f
12.225.719,39
Reserve
……….
..11.200.000,-
Ned.schatk.papier
,, 596.445.024,99
Bouwreserve
……
2.000.000,-
Ander
Overheids-
papier
………….
630.978,36
Deposito’s
op
ter-
Wissels
………..
1.279.047,33
..
mijn
……………
48839.146,13
Creditejrcn
……..
616.633.266.54
Bankiers
in
Bin.
nen,
en
Buiten!,
22558.618,21
Geaccepteerd
door
.
…………
Derden
106 813,61
Eff.
en
Syndicat.
1.305.250,36
Overl,
Saldi
en
Prol.
en
Voorsch.
and,
rekening
..,,
.17.405.807,51
tegen
Effecten
..
12.442.961,71
R’s.
v.
verleende
Debiteuren
.
‘…..
..
77.272.202,68
Pensioenen
……
..1.072,022,99
Deelnemingen (inch
Voorschotten)
… …
8.525,230,76
Gebouwen
……
..3.500.O00,–
Bel,
reserve
voer
verleende
pens,..,,
1.072.022,99
f737.257.056,78
f
737.257.056,78
NEDERLANDS ECÔNOMISCH HERSTEL
samengesteld onder leiding van M. V%Teisglas. Met een
voorwoord van Dr. G. W. M. Huysmans, Minister
van Economische Zaken.
De namen van de 15 medewerkers, welke het boek
tot
den besten bundel van de huidige Nederlandsche herstel-
periode maken, zijn borg, ‘dat dit boek het beste semi-
officieele geschrift is na de bevrijding. Het is een zake-
lijke behandeling van het herstel, vermeldende de meest
recente cijfers, derhalve geen beschouwing over de al of
niet noodzakelijk van ordening. Een uitvoerig pro-
spectus wordt U gaarne door Elsevier, Spuistraat 11 Sa-b
te Amsterdam of Uw boekhandelaar toegezonden.
Verkrijgb. bij den erkenden boekhandel â
1
6,90 gebonden
•
Maakt gebruik
–
van onze speciale rubriek ,,Vacatures” voor het –
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.
NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.
(DEVIEZENBANK)
Hoofdkantoor: Amsterdam
Kantoren
in
binnen-
en
buiterland
ALLE BAN KZAKEN,
0.0.
FINANCIERING VAN
IM- EN EXPORTEN
S
Inlichtingen omtrent
HANDELS- EN BETALINGSVERKEER
Bemiddeling bij het zoeken van nieuwe
zakenrelaties
in binnen- en buitenland (Contactbureau)
N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.
RNHEM
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
43
ECONOMIE EN VRIJHEID IN INDONESIË.
1-let artikel ,,Linggadjati” van den heer Th. Ligthart
in dit weekblad van 11 December 1946 geeft mij aanleiding
tot eenige aanvullende opmerkingen. Voorzoover de heer
Ligthart bedoelt te zeggen, dat voor de welvaart van
Indonesië de medewerking van het Nederlandsche kapitaal
en van Nederlandsche bedrijfsleiders vooralsnog onmisbaar
is en dat de Indonesische maatschappij nog onvoldoende
economisch is ontwikkeld, schaar ik mij aan zijn zijde.
Deze zelfde overtuiging zal hij echter ook vinden bij de leiders
der Republiek Indonesia. Reeds in haar Politiek Manifest
•van 1 November 1945, hetzelfde stuk, waarin zij onafhan-
kelijkheid voor geheel Indonesië verlangt, verklaart de
Indonesische Regeering onomwonden, buitenlandsche en
dan in de eerste plaats Nederlandsche deskundigen en
kapitaal te, behoeven en de eigendommen van niet-I ndo-
nesiërs terug te zullen geven.. Dit standpunt is zij steeds
blijven innemen en het heeft ook uitdrukking gevonden
in het accoord van Linggadjati Dat daarin de economische
aangelegenheden geen verdere behandeling hebben ge-
vonden, is niet een gevolg van onderschatting van haar
beteekeni, doch integerdeel van het besef, dat haar groot
belang rustig, afzonderlijk, breed overleg vereischt, dat
overigens eerst
zul
had wanneer een politieke basis voor
samenwerking was gevonden.
Ongetwijfeld zit er gevaar in de combinatie van politieke
zelfstandigheid met economische afhankelijkheid. Van
ondernemerszijde kan men vreezen, dat de jonge Staat
de kip met de gouden eieren zal willen slachten, althans
de kwaliteit der eieren ongunstig zal beinvioeden. Vanuit
het gezichtspunt der, nationalisten bestaat het gevaar,
dat een overmachtig buitenlandsch kapitaal de zelfstan-
digheid ten deele illusoir .al maken. Een geleidelijker
ontwikkeling ware ongetwijfeld te prefereeren geweest.
Maar omstandigheden, waarvan de behandeling hier niet
op haar plaats zou zijn, hebben dat verhinderd. Toch is
voor beide partijen de situatie niet zoo ongunstig als zij
op het eerste gezicht lijkt.
De heer Ligthart wijt Indonesië’s economische achter-
lijkheid aan de karaktereigenschappen van den Indonesiër, die niet kan sparen, geen middenstandsledrijf kan vormen,
aan zalig nietsdoen meer hecht dan aan een hoog loon.
Daargelaten, dat deze beweringen in haar algemeenheid
te ver gaan, daar de Indonesiër weliswaar weinig in geld,
doch wel in goederen spaart, er ook wel Indonesische
middenstandsbedrijven bestaan en bepaalde volken van
den Archipel allerminst van handelsgeest verstoken zijn,
gèeft de heer Ligthart geen aandacht aan het feit, dat het
economisch tekort van den Indonesiër niet een kwestie
van persoonlijke eigenschappeii Inaaf een gevolg van
maatschappelijke factoren is. De Indonesiër leeft nog bijna
geheel in en vanuit de voorkapitalistische dGrpshuishou-ding, waarin het streven van den mensch gericht is op de
directe voorziening in de eigen behoeften, niet op geld
verdienen en winstbejag. Deze mensch past niet in de
kapitalistische productiewijze. Geleidelijke ontwikkeling
uit deze agrarische maatschappij naar vroegkapitalistische
vormen wordt bemoeilijkt door het gelijktijdig bestaan
van een hoog ontwikkeld en georganiseerd Westersch
kapitalisme, dat tot in de verste desa’s wordt gerepresen-
teerd door Chineezen en anderen als zijn agenten: opkoo-
pers van bevolkingsproducten en verkoopers van import: artikelen. Dat de Chineezen deze rol wel, de Indonesiërs,
althans op Java, die rol zelden kunnen vervullen, ligt voor
een groot deel hieraan, dat deze Chineezen energieke
kolonisten zijn, los van hun eigen en van de Indonesische
agrarische traditie. In China zelf daarentegen leeft het
overgroote deel der landelijke bevolking in .dezelfde voor-
kapitalistische dorpssfeer als de Indonesiërs. Buiten hun
land spelen de Chineezen een soortgelijke rol als vroeger
de Joden op het platteland van Europa.
Onder deze omstandigheden is ontwikkeling der Indone-
sische nationale huishouding tot een hooger peil alleen
mogelijk door
.w
een, complex gecoördineerde overheids-
maatregelen elke beter van een nationale dan van een
koloniale Overheid verwacht kunnen worden. Van
fundamenteel belang is, dat in db daarvoor meest
geschikte streken systematisch de dynamiseering, moder-
niseering der desa ter hand wordt genomen, een revolu-
tionair proces, dat ook politieke gevolgen heeft en waaraan
de Ned.-Indische Overheid zich nooit heeft gewaagd. Een
andere groote factor is de opbouw van een veel omvatten-
der algemeen vormend en vakonderwijs dan tot nu toe
werd gegeven en in samenhang daarmede de geleidelijke
bezetting van het stafpersoneel der Westersche bedrijven
met Indonesische burgers. Leidde totvlak voor den oorlog
de Technische Hoogeschool niet alléén op voor civiel inge-
nieur en bestond er niet tot dat tijdstip in dit bij uitstek
agrarische land niet eens een landbouwhoogeschool t Een economische hoogeschool, een middelbare zeevaartoplei-
ding ontbraken. Zij hadden ook geen zin, zoolang het groot-
bedrijf niet alleen Indonesiërs, maar veelal ook Chineezen
en Indo-Europeanen uit zijn staven weerde. Ik wil niet
beweren, dat dit alleen een gevolg van onwil of superiori-
teitsgevoel was. Ongetwijfeld was het gemakkelijker Neder-
landers te laten uitkomen dan Indonesiërs op te leiden,
van wie immers velen de vereischte mentaliteit nog niet
bezitten, zoodat voortdurende selectie noodig zou zijn ge-
weest. Het is er mee als destijds met de poenale sanctie.
ter Sumatra’s Oostkust, die niet gemist kon worden, tot-
dat het gevaar dat Amerika geen onder poenale sanctie
gewonnen producten meer zou koopen, de ondernemingen de
middelen deed vinden waardoor men zonder poenale sanctie
kon werken. . . –
Een derde belangrijk probleem is de vorming van eigen
Indonesisch kapitaal, zonder hetwelk vermindering van de
economische afhankelijkheid niet mogelijk is. Ook Al zou
de desabevolking in geld leeren sparen, dan kan van haar
bij gebrek aan voldoende geldinkomsten in dat opzicht
weinig worden verwacht. Indonesiërs met groote inkomsten.
zijn schaarsch. De binnenlandsche kapitaalvorming moet door de bedrijven geschieden. Maar alles wat de Wester-
sche bedrijven aan winsten in Indonesië investeeren,
van hoeveel waarde ook, blijft kapitaal onder buitenland-
sche beschikkingsmacht en vergroot de economische afhan-
kelijkheid van Indonesië. Het is daarom welhaast onver-
mijdelijk, dat een nationale regeering. zal streven naar den
opbouw van een nationale huishouding, zij het in samenwer-
king met buitenlandsche deskundigen en kapitaal. De vorm
van gemengd staats- en particulier bedrijf dringt zich
dan tp voor de groote industrie, die van Indonesisch
klein- en middenbedrijf voor de voorziening van de
binnenlandsche markt met goedkoope .massaproducten.
Dit beteekent echter geenszins, dat er voor Nederlandsch
kapitaal, intellect en vakkundigheid in Indonesië geen
of minder plaats zou zijn. Daaraan bestaat integendeel
groote behoefte. In de eerste plaats voor de reconstructie
zoowel van de vooroorlogsche exportbedrijven als van de
publieke werken en openbare nutsbedrijven. FIet gevaar is
niet zoozeer, dat er geen plaats genoegis,danwel, datNeder-
land onvoldoende in de behoeften kan of wil voorzien en
daardoor door het buitenland wordt vervangen. Men wijst
er wel op, dat de Vereenigde Staten vroeger, ondanks de
open-deurpolitiek, weinig kapitaal in Ned.-Indië hebben
belegd en zich ook nu in hoofdzaak tot aankoop van grond-
stoffen en verkoop van eindproduten zullen beperken.
Maar er zijn toch wel verschijnselen, die er op wijzen, dat
thans ook de export van kapitaalgoederen en van het
intellect om de nieuwe bedrijven op gang te brengen, op
hun program staat. Voor Nederland zal het beter zijn,
dat het zelf zijn middelen in deze kapitaalgoederen, zij het
door aankoop Amerika, investeert en door eigen krachten
leiding geeft aan de exploitatie daarvan. Hetware een groot
verlies niet slechts voor de betrokken kapitaalbezitters
maar voor het Nederlandsche nationale vermogen en in
44
.
.
.•
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
komen, indien het vroeger in Indonesië belegde kapitaal
door het achterwege laten van devoorhetherstelnoodzake-
lijke investeeringen verlorèn zou gaan. Het is voor Neder-
land evenzeer gewenscht, dat zijn kapitaal en intellect
aan de nieuw op te richten gemengde bedrijven deelnemen.
Maar dan moet er een andere geest onder de Nederlandsche
ondernemers heerschen dan waarvan zoovele artikelen in
de pers blijk geven. Dan ‘moet men niet klagen over de
positie, die verloren ging en niet meer terugkomt; maar
zich aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen. Ver-
schillende groote concerns schijnen daarmede reeds bezig te
zijn, door in de Vereenigde Staten te onderhandelen over den
aankoop van kapitaalgoederen, hun personeel in Indonesië
aan te houden en nieuw aan te nemen geëmployeerden o,a.
te laten testen op hun geschiktheid om zich aan de nieuwe
Indonesische situatie aan te passen.
Is er gevaar, dat, zooals de heerLigthart vreest, de In-
donesiërs zoodanige lasten op de Westersche grootbedrijven
zullen leggen, dat die geen voldoende rendement meer
zullen geven? Ik geloof het niet. Juist het feit, dat Indonesië
deze ondernemingen niet kan missen en dat zijn leiders
bij vortduring blijk hebben gegeven, dat te beseffen,
juist dit gemeenschappelijke belang van Nederland en
•
Indonesië bij de herleving van het Westersch bedrijf
vormt de beste waarborg tegen vxatoire maatregelen.
Er is bij het accoord van Linggadjati bovendien voorzien
in Unie-organen, waar o.a. financieele en economische aan-
gelegenheden van gemeenschappelijk belang behandeld
en geregeld zullen worden. Er is dus geen gevaar voor ver-
waarloozing van de Nederlandsche belangen. Nederland
blijft, dank zij de Nederlandsch-Indonesische Unie, in een
bijzondere positie tot Indonesië staan en heeft daardoor
en door zijn oude relaties nog altijd een belangrijke voor-
sprong op het buitenland. 1-let staat aan zijn zakenlieden,
intellectueelen en vaklieden om daarvan, door aanpassing
aan den nieuwen tijd, door vooruit, niet achteruit te zien,
het volle profijt te trekken.
Th. A. FRUIN.
DE INTERNATIONALE KAMER VAN
KOOPHANDEL OVER HET VRAAGSTUK
VAN DE WERKGELEGENHEID.
Het vraagstuk van de handhaving der werkgelegenheid,
de positieve kant van dat dei’ bestrijding van werkloosheid,
is in normale tijden, als hoedanig we ouder gewoonte
tijden van vrede tusschen de Staten beschouwen, het meest
dringende probleem in die landen, waar het economisch
leven niet geheel door den Stat wordt beheerscht.
Ja, men zou kunnen zeggen, dat de vraag van de moge-
lijkheid tot het handhaven van een redelijke werkgelegen-
heid zonder.beheersching van het bédrijfsieven van over-
heidswege op den duur beslissend zal zijn voor de richting,
in welke de maatschappij zich, ook in de tot nu toe ,,vrije”
landen, zal ontwikkelen’. Vandaar, dat dit vraagstuk
groote belangstelling moet ondervinden bij .diegenen, die
meenen, dat, althans in dat deel der wereld, waar in hoofd-
zaak individucele spankracht ondernemers en’ arBeiders
.tot werken en totinitiatief drijft, de vrijheid, om aan die
spankracht ruimte te geven, voor het b.ehoud der welvaart
en zelfs der cultuur, onontbeerlijk is.
Zoo,was het, dat dit vraagstuk een belangrijke plaats
innam bij de besprekingen op de in October-November 1946
gehouden conferentie te Londen, waarheen, met uitzonde-
ring van Rusland, alle economisch belangrijke Staten der we-
reld hun afgevaardigden hadden gezonden ter voorbereiding
van een internationale conferentie over een regeling van
den internationalen handel, die op initiatief van de Ver-
eenigde Staten in het kader van de U.N.O. zal worden
gehouden
1)
‘) Zie: ,,De Londensche handelsconferentie” door A. B. Speeken-brink in ,,E.-S.B.” van 24 December 1946: vgl. ook De Amerikaan-
sche voorste]len voor een vrijer handeisverkeer en zoo volledig
mogelijke werkgelegenheid” door Dr. E. D. de Meester
van 19 Juni 1946.
In den loop van die conferentie werd een belangrijke
verruiming gegeven aan het van Amerikaansche zijde
opgestelde ,,Chaiter for an International Trade Organisa-
tion of the United Nations” door de aanbevelingen, zooals
die werden opgesteld door Comité No. 1, betreffende
werkgelegenheid en economische activiteit.
Men heeft daar getracht een ,,politiek van volledige
werkgelegenheid” te formuleeren, waardoor, om met de
vanwege.de
Vereenigde Naties gepubliceerde samenvatting
der beraadslagingen te spreken ,,nieuwe grond werd
opengelegd”.
Het vraagstuk der volledige werkgelegenheid werd zoowel
van nationaal als van internationaal
standpunt
bezien en
men kwam ertoe de verplichting der deelnemende Staten
vast te leggen om eenerzijds de volledige werkgelegenheid
binnen het eigen land na te streven, maax anderzijds er
zorg voor te dragen, dat dit streven niet nadeelig zou ver-
ken op de werkgelegenheid in andere landen.
Of het mogelijk zal zijn, deze twee desiderata met be-
houd van een vrije economie te verwezenlijken, zal bij na-
dere uitwerking in regels, maar vooral in de practijk der
naaste toekomst, moeten blijken.
Hoe dit zij: het vraagstuk houdt in de kringen der
U.N.O., en wel in de eerste plaats in de Vereenigde
Staten, de gemoederen in hooge mate bezig.
liet was ditzelfde vraagstuk, dat het bestuur van de
Internationale Kamer van Koophandel aanleiding gaf om
op? en 8 November van het vorige jaar te Parijs een bijeen-
komst te beleggen van een ,,Committee on methods to
maximise employment” onder voorzitterschap van Paul
G. Hoff man, president van de ,,Studebaker Corporation” en voorzitter van het, ,Committee for Economic Development”,
die, onder andere blijkens een op 6-Juli gehouden voor-
dracht, opgenomen in ,,Harvard Business Review”, Vol.
XXV No. 1, van dit vraagstuk veel studie heeft gemaakt.
Afgevaardigden van de Vereenigde Staten, Australië,
België, Denemarken, Frankrijk, Fransch-Afrika, Britsch-
Indië, Indo-China, Nederland, Roemenië, het Vereenigd
Koninkrijk, Zwitserland en Zweden waren, aanwezig.
Professor G. A. Duncan uit Dublin was rapporteur.
Schrijver dezes vertegenwoordigde de Nederlandsche
Organisatie van de Internationale Kamer van Koop-
handel.
Grondslag voor de besprekingen was een ontwerp-
rapport, opgesteld door den staf van het comité der leden
in de Vereenigde Staten, dat ongeveer denzelfden gedach-
tengang vertoont als de bovengenoemde rede van den
voorzitter, en dus wel typisch de zienswijze van den (ver-
lichten) Amerikaanschen econoom en zakenman ver-
tegenwoordigt.
In den loop der
,
discussies werden van Europeesche en
Indische zijde een aantal gezichtspunten naar voren ge-
bracht, die ten deele als aanvullingen, ten deele als pmen-
dementen te beschouwen zijn en waarvan sommige, meer
of minder met nadruk vermeld, in het slotrapport met de
aanbevelingen zijn verwerkt. De aanbevelingen en het
slotrapportzijn door den ,,Conseil” van de Internationale
Kamer van Koophandel tijdns een vergadering in Decem
her 1946 ongewijzigd aangenomen. Zooals van zakenlieden
te verwachten is, is het rapport in zakelijke termen ge-
steld, al zijn aan den anderen kant de zedelijke verma-
ningen, die we ook in het ,,Charter” van de U.N.O. vinden
en waarvan men zich aan de overzijde van den Oceaan
blijkbaar veel voorstelt, ook hier niet afwezig. Maar de
doelstelling is al dadelijk zeer reëel beperkt, doordat men
zich niet de illusie maakt, dt het in een vrije maatschappij mogelijk zal zijn altijd iedereen te werk te kunnen stellen,
die werken kan en wil, althans niet in productieven
arbeid. ,,Volledige werkgelegenheid”, zoo staat in den aan-
hef, ,,is in de planrnatige of totalitaire maatschappij enkel
een kwestie van het toepassen van machtsmiddelen; in
een vrije maatschappij is ,,een zoo groot mogelijke mate
van werkgelegenheid” een kwestie van .het juiste even-
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
45
wicht van alle activiteiten, die in die maatschappij tot
werking komen”:
Maar in een vrije maatschappij, in welke de productieve
krachten blijkens de ervaring tot een mate van welvaart
kunnTen voeren, zooals die vroeger nooit en nergens ter
wereld is. gekend, zijn juist tengevolge van die vrijheid
,,machtige invloeden aanwezig, die onregelmatigheid in
de economische activiteit veroorzaken en daarmede tevens
in de mate van werkgelegenheid”.
In het, rapport nu wordt getracht le. het probleem te
onderscheiden; 2e. de middelen aan te geven, waardoor een
zoo groot mogelijke werkgelegenheid (en dus een zoo groot mogelijke stabiliteit van het economisch leven) kan worden
bereikt en 3e. een bepaalde werkwijze daartoe aan te
bevelen.
Het spreekt voor zhkenlieden vanzelf, dat hierbij een
handhaving en zoo mogelijk opvôering vah de’effectieve
productie van goederen op den voorgrond moet blijven
staan en dat het middel daartoe wordt gezien in de verdere
activeering en stimuleering van de ondernemerswerkzaam-
heid met een steeds grootere efficiency. ‘Waarbij in den
gedachtengang van het rapp.ort de vrije concurrentie de
spankracht zal leveren. Maar er wordt ingezien, dat ,,een eendrachtige samen-
werking tusschen Overheid, bedrijfsleven, landbouw en
arbeid daartoe onontbeerlijk is, te verwezenlijken door
middel van beschreven regelingen”.
De aandachtige lezer ziet en zal ook in het volgende
kunnen lezen,’ dat het oude zuiver ondernemings-indivi-
dualistische standpunt, dat tot voor weinige jaren den
geest vooral van den Amerikaanschen zakenman kenmerk-
te, hier in beginsel is verlaten.
FIet geheele rapport, dat slechts een 12-tal-..bladzijden
stencil omvat, is in een zÔô gecomprimeerden vorm ge-
steld en elke zin ërin is dusdanig overwogen, dat een ver-
kdte weergave in een tijdschriftartikel er geen, recht aan
zou doen. •Laat mij dus in het volgende volstaan met iets te zeggen
omtrent de aanbevelingen, die als het ware de practische conclusies ervan vormen. Aangezien uitdrukkelijk wordt
vermeld, dat de resolqtie, die de aanbevelingen omvat,
bedoeld is als niet meer te geven dan cle algemeene begin-
selen, waarvan de concrete en toepasselijke vorm voor
elk land nog moet worden opgesteld, zal de Nederlandsche
Organisatie ongetwijfeld ook het rapport zelf nog nader
ondev de oogen van het Nederlandsche publiek brengen.
Het is nauwgezette kennisneming alleszins waard.
In de resolutie dan wordt allereerst als taak van de
leiders van het bedrijfsleven genoemd het krachtig tot
verdere ontwikkeling brengen van de productiemogelijk-
heden en het handhaven en ontwikkelen van levendige en
eerlijke concurrentie (dus strijd tegen monopolistische ten-
denties). Maar tot die taak behoort eveneens de zorg, dat,
naarmate de grootere productiviteit,het toelaat, een be-
langrijk deel van de winst aan het geheel ten goede komt
in den vorm van hoogere Iooiien en lagere prijzen. En als
derde opgave, waaraan de leiding van het bedrijfsleven
behoort te beantwoorden, wordt gesteld, dat ze er be-
wust toe moet medewerken om economische stabiliteit en daarmee constante werkgelegenheid te bevorderen. Daar-
toe zouden bijvoorbeeld meer uitgaven voor onderhoud en
aanbouw, voorzoover ze uitstel kunnen lijden tot tijden
van economischen neergang dienen te wordejl bewaard.
In de derde alinea wordt geconstateerd, dat arbeid en
landbouw hetzelfde belang hebben als de zakenwereld hij
het bevorderen van een dynamisch economisch leven en
matiging der economische golfbeweging. Zij vordendaar-
om uitgenoodigd om door middel van hun organisaties
in dezelfde richting mede te werken.
Voor de Overheid als vertegenwoordigster van het alge-
meen welzijn erkent de resolutie belangrijke verant-
woordelijkheid.
In de eerste plaats dient zij er op aan te sturen een
gunstig klimaat te scheppen voor een dynamisch zich vrij
ontwikkelend bedrijfsleven. Zij zou het ondernemen moeten
aanmoedigen en ook in de wijze van belastingheffing en
belastingpolitiek het ondernemen en de efficiëncy stimu-
leeren. –
Zij zou moeten zorgen voor de gelegenheid goede econo-
mische voorlichting en bijbehoorende statistieken alge-
meen bekend te maken.
En tenslotte een internationale politiek volgen: die
gericht is op het behoud van den vrede en het’ bevorderen
van multilateralen particulieren handel.
Maar er is- nog een belangrijke andere zijde van de
regeeringsbemoeiing, die ,is neergelegd in de vijfde para-
graaf der’ resolutie. Die ligt in haar verantwoordelijkheid
voor het afvlakken der conjunctuurgolven.
1-let beheerschende oogmerk dient te zijn het coördi-
neeren van alle’ aspecten der overheidsbemoéiing, voor-
zoover ze op het terrein van het bedrijfsleven ligt, mt het
oog op stabilisatie en bntwikkeling ervan.
Als middelen daartoe worden aangewezen:
Een vorm van belastingheffing, die, wel verre van con-
junctuurgolven te versterken, deze integendeel mitigeert.
(In het rapport wordt de opmrking gemaakt, dat thans
het aandeel der belastingen in de opbrengst van de be-drijvigheid z66 groot is geworden, dat dit punt juist nu
veel meer aandacht verdient dan voorheen). In de tweede plaats heeft de Overheid tot taak om een
geld- en credietpolitiek te voeren, .die er bewust op ge-
richt is om een inflationistsche tendens in tijden van hoog-
conjunctuur te dempen en credietexpansie in tijden van
neergang te bevorderen.
Ten dérde wordt der Overheid in overweging gegeven
om voor de uitvoering van publieke werken rekening te
houden met de periode van den conjunctuurcyclus, en te zorgen, dat steeds eer aantal van zulke projecten ter
spoedige uitvoering in voorraad is.
Tenslotte, en dat is wel het meest kenmerkend voor
de zwenking in de denkwijze van, ,big business” ook in Ame-
rika, wordt der Overheid in overweging gegeven om een
vrijgevig programma van sociale verzekering, waaronder
ook werkloosheidsverzekering, door te voeren, ,,teneinde
de vrees ‘voor armoede en verlies van inkomen te- ver-
minderen”. –
Edoch, zulke maatregelen mogen in groote industrieel
ontwikkelde landén, die hun eigen groote natuurlijke
hulpbronnen bezitten, aanmerkelijk effect kunnen hebben,
ter conferentie kwam, ook de stem van landen ten gehoore,
die niet in zulk een positie verkeeren.
Op voorstel van den afgevaardigde van Britsch-Indië, geteund door Indo-China en Nederland, werd een zesde
aanbeveling ingevoegd, waarin aan de Regeeringen van
meer geïndustrialiseerde landen als taak wordt aangewezen
om middelen te beramen, opdat hun landen kunnen bij-
dragen in de industrieele, technische en landbouwkundige
ontwikkeling van minder ontwikkelde streken. Typisch
voor de zakelijke instelling van de conferentie is, hierbij de
overweging, dat die Regeeringen, door zulks te doen, ook
zullen bijdragen tot uitbreiding van haar eigen afzet van
industrieproducten.
Dat men echter die hulp in de eerste plaats wil doen
strekken tot de
industrieele
en
technische
ontwikkeling van
die minder ontwikkelde streken, wijst er echter op, dat men
het oude standpunt van den kapitalistischen industriestaat U
tegenover het land, welks taak zou zijn enkel goedkoope
landbouwproducten te leveren, te boven is.
Tenslotte: men is erin verlichte kringen in Amerika, en zeker in die in Europa, thans wel van overtuigd, dat
de in dit kader na te streven doeleinden niet binnen de
grenzen van een enkel land volledig kunnen worden
verwezenlijkt.
,,De Regeeringen dienen dus, welke maatregelen zij ook
binnenslands ter bevordering van een constante werkge-
46
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
legenheid nemen, rekening e houden met de welvaart; van
andere landen en een voorspoedige ontwikkeling van dn
handel tusschen de natiën. Zij dienen onderling hun poli-
tiek te dezen opzichte te coördineeren en een anti-cyclische
politiek te voeren, teneinde economische stabiliteit in de
geheele wereld te bevbrderen”.
• In het bovenstaande is de hoofdlijn in den gedachten-
gang van de leiders der Internationale Kamer van Koop-
handel weergegeven. Ze loopt in menig opzicht parallel
niet die, welke op de bijeenkomst van de voorbereidende
commissie voor den Internationalen Handel en Werkge-
legenheid te Londen tot uitdrukking kwam. Maar er zijn,
ten deele ook door cle te Parijs gehouden discussies, toch
ook afwijkende voorstellen en voora1 afwijkingen in den
nadruk, die op de te nemen maatregelen wordt.gelegd, te
constateeren. De Europeesche zienswijze, voorzoover die
te Parijs tot uiting kwam, heeft tot die accentverlegging
ongetwijfeld bijgedragen. Het is te verwachten, dat binnen-
kort van de zijde der Nederlandsche Organisatie nadere
preciseering en uitwerking in verband met de omstandig-
heden in eigen land zal volgen.
• Wat m.ijn persoonlijke meening betreft, ik mag hier wel
sluiten met de opmerking, dat thans in eigen land de
vraag, hoe de wijze van belastingheffing in overeenstemming
te brengen met den eisch van stimuleering van onder-
nemingslust en werkgelegenheid, wel de meest actueele
is. 1-let schijnt mij toe, dat bijvoorbeeld de thans aan-
hangige kapitaalheffingen wel in de eerste plaats uit dit
gezichtspunt moeten worden bezien.
Ir.
S. H.
STOFFEL.
DE ROL VAN HET GOUD
IN DE KOMENDE VALUTA-ORDENING.
De monetaire chaos had tot gevolg, dat de geallieerden
reed§ gedurende den oorlog voorbereidingen troffen voor
een toekomstige internationale valuta-ordening op multi-
lateralen grondslag, waarbij ieder land uit den opbrengst
van zijn exportproducten, waar dan odk, op iedere markt,
waar dan ook, goederen kan koopen. In dit systeem dienen
deviezen vrij te zijn en tegen stabiele koersen onderling
verruild te kunnen worden.
De plannen van Keynes en White en de amenderijenten
hierop van Aldrich, Anderson, de ,,American Bankers
Association” (terugkeer tot den vrijen gouden standaard)
eb van Canadeesche zijde hebben de grondslagen gele(Yd
van de conventie van Bretton Woods, welke o.a. ten doel
heeft de valutastabiliteit en de internationale samenwer-
king op valutagebied te bevorderen enhulp te verleenen bij het inrichten van een multilateraal betalingssysteem ten -behoeve van loopende transacties en bij het uit den
weg ruimen van deviezenbeperkingen. Er zal nu een ge-
sloten, internationaal valuta- en betalingssysteem ont-
staan, dat een bestanddeel van het geallieerde plan van
algemeenen wederopbouw is en terecht van de erkenning
uitgaat, dat stabiele valutaverhoudingen slechts door
internationale samenwerking kunnen worden bereikt.
•Door middel van het ,,International Monetary Fund”
verleenen landén met actieve betalingsbalans overbrug-
gingscredieten aan landen met passieve betalingsbalans
1).
De rol van het goud in het , ,International Monetary Fund”.
Welke rol is nu aan het goud in de projecten en in de
definitieve uitvoering van het fonds toebedeeld? In alle
gevallen speelt het goud een belangrijke rol, omdat de
valuta’s op goudbasis worden gesteld. Iedere valuta wordt primair bepaald door een zeker quantum goud. Dit metaal
1)
Een gedetailleerde uiteenzetting van cle ingewikkelde techniek
van Bretton Woods geeft
S. K. C.
van Tienhoven in ‘,,De voor-
stellen van Bretton Woods”, Leiden
1946;
zie voorts ook„De
valutaplannen
Keynes
en White” .door Drs.
S. J. H.
de Graaff
in ,,E.-S.B,” van
Juli 1943
en„Eenige beschouwingen over het
accoord van Bretton Woods” door Dr. L.
J.
Zimmerman in
,,E.-S.B.” van
8
Mei
1946.
–
blijft dus gemeenschappelijke noemer (,,denominator”)
van de valutaire betrekkingen der deelnemende landen
onderling. Door deze verankeiing in goud der valuta’s
behoudt dit zijn positie als valutametaal en als internatio-
nalen waardestandaard. Zelfs. Keynes ‘hecht aan goud
een groôte psychologische waarde, die in den oorlog groo-
ter is geworden als reserve tegen onvoorziene voorvallen
en wegens zijn groote bruikbaarheid als internationaal
saldeeringsmiddel. De ,,bancor” van het Keynes-plan is
op goud gebaseerd, doch niet in goud inwisselbaar en daar-
om geen goudvaluta, doch een goudverrekeningsvaluta.
Daar debetsaldi bij de ,,clearing-union” met deviezen,
dOch ook met goud konden worden verminderd en credit-
saldi in ,,bancor” door goudaanbieding konden ontstaan,
werden de belangen van de goudbezittende en -producee-
rende landen erkend en beschermd. Bij het Keynes-plan
waren de wisselkoersen niet Principieel onveranderlijk en
bij groot goudaanbod kon de goudwaarde worden gewij-
zigd. Min of meer variabele goudprijzen in het Engelsche
plan tegenover in principe onveranderlijke goudprijzen en
wisselkoersen in de Amerikaansche plannen zijn .uitvloei-
sels van de twee verschillende gedachtenwerelden en prin-
cipieele uitgangspunten. Engeland wenscht interne econo-
mische stabiliteit, Amerika externe valutastabiliteit.
Engeland heeft hoofdzakelijk belang bij het goud wegens
de productie van dit métaal binnen zijn imperium,terw’ijl
de Vereenigde Staten over een grooten goudvoorraad be-
schikken, waarbij Wordt getracht het metaal op den
voorgrond te brengen en zijn functie te activeeren.
Onder het White-plan voor een vrij valutaverkeer was
de ,,unitas” een goudvaluta, daar hij omwisselbaar was in goud en omgekeerd. Dit plan was een voorbereiding voor
den terugkeer van dén ouden gouden standaard, alhoewel
maatregelen waren genomen tegen het overstroomen van
Amerika met goud door middel van een beperkte goud-
aanvaarding door crediteurenlanden.
Bretton Woods mist tenslotte de dogmatiek en de star-
heid van het White-plan èn de ingenieuze.structuur van
de al te vrijgevige credietverleening met pariteitswijzigin-
gen onder het Keynes-plan. Het irregulaire kapitaalverkeer,
de credieten voor wederopbouw en de internationale hulp-
acties vallen buiten de cômpetentie van het fonds. –
Deleden kunnen zoowel met goud als met afgifte van
eigen valuta de valuta van een ander lid verwerven en
dus bij het fonds crediet opnemen. Deze goudafgifte is
van de beperkingen, die overigens voor de afgifte van valu-
ta aan de landen bestaan, bevrijd. Aankoop van deviezen
tegen goud als saldeeringsmiddel is dus ongelimiteerd.
Landen, wier goud- en gouddeviezenvoorraad hun quota overtreft, kunned van het fonds slechts deviezen krijgen,
indien zij de helft van de tegenwaarde ifi goud betalen.
1-lierdoor tracht men blijkbaar te verhinderen, dat een
valutasterk land zijn goudreserves conserveert en toch op
de middelen van het fonds beslag legt. Toch kunnen zulke
laisden nog de helft van hun deviezenbehoefteij het fonds
dekken. Verder bestaat de mogelijkheid, dat het fonds
zijn tegoed in de ledenlanden onder bepaalde voorwaarden in goud omwisselt, in het bijzonder dan, wanneer een land,
van welks valuta het fonds een bedrag bezit, dat 75 pCt..
van zijn quotum te boven gaat, zijn goud- en gouddeviezen-
voorraad vermeerdert. Het valt op, dat in de regeling van Bretton Woods geen
dwingende voorschriften bestaan voor de benutting van
de goudvoorraden. Nergens is er in voorzien, dat de leden-
landen verplicht zijn iedere hun aangeboden hoeveelheid
goud, zij het dooI het fonds of door derden, aan te koopen.
De deelnemers worden dus niet tot den volledigen gouden
standaard gedwongen. Slechts in één geval is er sprake van,
dat onder bepaalde voorwaarden het fonds aan een land
goud tegen zijn valuta kan aanbieden, doch een verplich-
ting dit aanbod aan te nemen, bestaat niet. De voorwaarde
voor zulk een aanbod is, dat een bepaalde valuta in het
fonds krap wordt, officieel ,,schaarsch” wordt verklaard
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
endaardoor aan de overige landen niet meer volledig ter
beschikking kan worden gesteld.
Bij schaarschte van een bepaalde valuta door eenzijdige
goederenbeweging of anderszins kan dus het fonds het
exporteerende land verzoeken zijn valuta aan het fonds
te leenen of het kan deze valuta tegen goud aankoopen.
Het voornaamste middel van het fonds – zooals van ieder
egalisatiefonds, dat zijn munitie dreigt te verschieten -,
om verdére schaarsche yaluta te verkrijgen, gesteld in
casu dollars, nadat de oorspronkelijke storting in dqllars
en goud zou zijn verbruikt, zou het leenen van de federale
reservebanken zijn. Men raakt hier een belangrijk punt
aan, ni. in hoeverre het verantwoord zou zijn, het centrale
bankcrediet der ‘Vereenigde Staten te gebruiken. Nu is het
waar, dat door de vastlegging van de maxima der crediet-
speelruimte rekening is gehouden met de vrees voor een
te groote creatie van centrale bankcrediet. De initieele
storting in goud door de Vereenigde Staten kan aan de
Amerikaansche valuta-instanties tegen dollars worden
teruggegeven en ook de gouddeponeeringen van andere
landen zouden met hetzelfde doel kunnen worden gebruikt,
doch hiermede zou de directe credietcreatie van het fonds
zijn beëindigd. Teneinde meer dollars te verschaffen, zou
het fonds waarschijnlijk schatkistpapier moeten uitgeven.
Doch een totale uitputting van het dollarbezit van het
fonds kan tenslotte slechts door het dpnemen van dollar-
crediet bij het centrale bankwezen worden gepareerd.
Het goudequivalent der verschillende valuta’s wordt
bij intrede van de ledenlanden in het fonds door deze
landen zelf vastgesteld
2),
waarbij in overleg met het fonds
een pariteitswijziging van 10 pCt. is toegelaten, terwijl
voor een wijziging tot nogmaals 10 pCt. de goedkeuring
van het fonds noodig is. In de toekomst zal het verschil
in interpretatie van het begrip ,,fundamental disequili-
brium”. te dien opzichte nog wel vele moeilijkheden ver-
oorzaken.
Een belangrijk voordeel tegenover den valutachaos der
dertiger jaren is, dat de aanpassingen geschieden op een
ordelijke, systematische en niet-discrimineerende wijze en
na volledig op de hoogte stellen en raadplegen van een
internationale instantie. Was onder den gouden standaard
het opnemen van kortloopende middelen ongecontroleerd
en afhankelijk van de situatiè op de geldmarkt, onder
het regiem van ]3retton Woods vindt het opnemen van
deviezen op redelijke en gelijke condities voor alle, leden
plaats, onafhankelijk van eventueele geldmarktverstorin-
gen. De draconische aanpassingen van den gouden stan-
daard worden voorkomen en het fonds maakt een soepele
overbrugging van krappe situaties mogelijk.
V,Tordt de goudpariteit van een valuta veranderd, dan
wordt direct de nieuwe goudpariteit vastgelegd. De
,
be-
treffende valuta gaat dus niet dobberen en een concur-
reerende valutadepreciatiewedloop wordt vermeden. De
goudwaarde van de activa van het fonds blijft onveranderd
tegenover de pariteitswijzigingen van de vulata’s der leden.
Ieder lid moet het fonds compensatie bieden bij een daling
van de goudwaarde van zijn valuta. 1-let fonds moet om-
gekeerd compensatie bieden aan het land, waarvan de
goudwaarde van zijn valuta, in het fonds aanwezig, stijgt.
Deze verplichting voor het fonds bestaat niet, indien alle
valuta’s in gelijke mate apprecieeren. De goudproductie
kan door een algemeene wijziging van alle valuta’s, indien
geacht wordt, dat de wereldgoudvoorziening te krap of te
ruim wordt, verruimd of getemperd worden. Verder moeten
de landen zich verplichten hun goudafgifte- en aankoops-
prijzen binnen zekere grenzen tegenover de pariteit vast
te leggen, zooals bij de vroegere goudpunten.
De monetaire en economische autonomie der aange-
sloten landen blijft tamelijk groot. 1-let staat den landen
In Deccuiber 1946 werd bekend gemaakl, ‘lat het fonds zijn
werkzaamheden oji 1 Maart as. zal beginnen; tevens werd een
lijst van pariteiten gepubliceerd, waaruit blijki, dat thans van
30
van de 39 ledenlanden de pariteit is vastgesteld.
47
geheelirij, of zij al dan niet goud in omloop willen brengen;
de goudinwisselingsplicht en nieuwe dékkingsvoorschriften
willen instellen. Het stootkussen tusschen nationale pôli-
tiek en internationale contrôle is door de instelling van het
fonds evenwel dikker geworden. Zelfbescherming vah een
land door valutaherziening tegen een bedreiging van zijn
,,full employment”-politiek schijnt als een ,,fundamental
disecjuilibrium” te worden beschouwd. Indien zulks juist
is, doet dit sanctionneeren van een binnenlandsche ,,ma-
naged currency”-politiek intusschen den twijfel rijzen, of
ooit de terugkéer tot den gouden standaard met vaste
wisselkoersen mogelijk zal zijn. Men laat hier de teugels
eener monetaire en economische ordening wel ver vieren
en de clausule biedt een land op conjunctureel, monetair
en valutair gebid min of meer vrij spel. Men dient evenv’el
zijn meening op te schorten, totdat het fonds in volle wer
king zal zijn getreden.
1-Jet komende, op goud gebaseerde, valutasysteem zal
slechts een verwijderde overeenstemming met den klassie-
ken gouden standaard hebben, omdat het niet automatisch
functionneert en de beheersching van de geldvoorziening
en de beïnvloeding van het prijspeil door het, goud niet
hersteld worden en .kunnen worden. Het nieuwe systeem
is een combinatie van ,,spontane” geld.bewegingen en van
dirigeerende besluiten van het internationale orgaan. Er
ontstaat een geleide goudvaluta. Het goudfonds heeft niet
de reguleering van de interne geldvoorziening ten doel,
doch het heeft het karakter van een liquiditeitsreserve.
Onder deze omstandigheden qualificeerde men op de con-
férentie te Savannah den rol van het goud zeer juist als:
,,Gold is still to he king, but the king will only reign and not rule”.
Een andere breuk met den ouden gouden standaard is
de opheffing van de traditie, dat iedere verlaging van de
goudpariteit in het valutasysteem van ‘een land een ver-
trouwensbreuk tegenover den houder van bankpapier, is., Onder den gouden standaard werd een verlaging yan het
goudgehalte van de munt als onbetamelijk beschouwd.
Er bestond vroeger een soort’ internationale-Jinancieelo
eerecode, die ia 1931
geliquideerd
is en waaraan De Neder-
landsche Bank haar pondenverliezen te wijten had. Zal
deze eerecode eens worden hersteld? Als het fonds gopd
werkt, de economisch ongemotiveerde kapitaalbewegingen
worden gecontroleerd, c.q. beperkt en de verdeeling van
het goudbezit doelmatiger is, zal de goudbeweging gering
zijn. Het fonds geeft slechts tot bepaalde grenzen credieten
en bij overschrijding hiervan zal de uiteindelijke vereffenin
der loopende posten toch in goud moeten gechiedén.
De problematiek oan de nieu.we oaluta-ordening en Qdn
den gouden standaard.
1-Jet beste valutaplan met goud als algemeene waarde,
meter blijft in de lucht hangèn, indien geen coördinatie
,
van economische -en valutaire politiek plaatsvindt. Een
valutaplan moet worden gezien als onderdeel van een veel
meer omvattend economisch plan. Men kan de economische
aanknoopingspunten in een valutaplan niet missen. Wan-
neer een valuta-ordening goed wil functionneeren, moet,
zij overeenstemmen met en aan de eischen voldoen van
een zekere economische ordening. Een vrij functionneerend
valutasysteem met stabiele koersverhoudingen is slechts
mogelijk, wanneer alle factoren, die de positie der betalings-.
halansen bepalen, zoodanig zijn, dat een monetair even-
wicht wordt bereikt of benadèrd en de doeleinden, der
economische en monetaire politiele in de verschillende
landen ongeveer gelijk gericht zijn. Ieder valutaplan is
ineffectief, indien deze politiek der landen scherp uiteen-
loopt. Met stahilisatieleeningen of met valutafondsen zijn
de vraagstukken dan niet op te lossen en er bestaat hij iedir
valutasysteem het gevaar, dat landen met betalingsdeficit
debetsaldi bij een clearingunie accumuleeren, of een valuta-.:
fonds nog slechts voornamelijk uit zwakke valuta’s van
debiteurenlanden bestaat. De landen moeten dus ter wille
48
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
van het algemeen belang zich offers getroosten en min of
meer eenzelfde politiek voeren.
Wanneer een situatie belangrijk van het monetaire
evenwicht afwijkt, kan dit evenwicht niet met zuiver
monetaire maatregelen alleen wederom tot stand worden
gebracht. Een valutafonds kan dan ook slechts afwijkingen
naar beide zijden van het evenwicht opvangen, doch nooit
een eenzijdige strooming in het internationale verkeer tege-
moet treden. Naast vastiegging van de wisselkoersen,
moeten de daarachter staande economische factoren min,
of meer in evenwicht worden gehouden. Daarom mag geen
land zich onttrekken aan de taak zijn staatsfinanciën en
zijn geldomloop in orde te brengen en van deze kern uit
een internationaal monetair evenwicht na te streven.
Indien voor herstel van dit evenwicht de iioodzakelijke
maatregelen niet met voldoende consequentis worden
getroffen, of indien autonomie wordt nagestreefd, dan ver-
breken de veranderingen in de koopkracht van het geld
de orde in het internationale geldwezen en mislukt iedere
valuta-ordening. Het in evenwicht brengen van het
prijzen- en kostenbestel lijkt dan ook het beste fundament
van een wereldomvattende monetaire stabiliteit, vooral
indien dit in de toonaangevende landen geschiedt. Externe
stabilisatie zal dus gepaard dienen te gaan met saneering
van geldwezen en staatsbudget als interne stabilisatie.
De monetaire camouflage van een zieke wereld zal moeten
verdwijnen. De interne koopkracht van de valuta’s en de
schijnpariteiten van de deviezencontrôle (gegrondvest op
kunstmatige en starre valutarelaties der oude clearing-
koersen in de öorlogsjaren, die bijna altijd hooger waren
dan de koersen op de vrije markt) zullen met elkaar in
overeenstemming moeten worden gebracht.
Ook dient er niet te veel op te worden vertrouwd, dat
de factor crediet in staat zou zijn de valutaproblemen
op te lossen. Daar het internationale fonds op aanvrage
crediet
moet
geven tot bepaalde greden (de Internationale
Bank
kan
zulks doen), kunnen er landen zijn, die de lijn
van den minsten weerstand kiezen en zooveel mogelijk
crediet trachten te verwerven. Hierdoor zouden de nood-
zakelijke saneeringen in een land op de lange baan kunnen
worden geschoven. De opbouw van een economie in eenig
land op grond van de constante beschikking over credieten
is gevaarlijk. Een deficitaire betalingsbalans kan door
credieten niet duurzaam ineen evenwicht, dat in wezen
schijnbaar is, worden gehouden.
Herstel oan den gouden standaard mogelijk of wenschelijk?
Onderzoeken wij thans aan de hand van het bovenstaan-
de, of de vroegere goden standaard kan of behoort te
worden hersteld
3).
Het vroegere internationale goudme-
chanisme, met zijn op de interne geldverzorging en op de
relatieve prijsniveaux in binnen- en buitenland werkende
correcties, was een betalingsverkeer met een elastische
orde zonder menschelijk ingrijpen, onder welks heerschappij
het geldwezen zichzelf ordende. Er bestaat welhaast een volkomen analogie tusschen de ideologische basis en in-
richting van de vrije verkeershuishouding eenerzijds en
anderzijds den gouden standaaid, die een valutasysteem
der vrije marktorganisatie was, slechts bestaanbaar in een
wereld, waarin het spel van de reacties van de economi-
sche en financieele verschijnselen op elkaar min of meer
automatisch was. Voor het bestaan van den klassieken
gouden standaard was een orde noodig in het internationale
geldwezen met een gelijk gerichte politiek volgens uniforme
regels, die weinig speelruimte lieten voor het nastreven
van nationale doelstellingn. Verder is er aanpassing van
de interne prijzenstelsels aan de prijsstructuur van het
buitenland noodig, dus een elastische bewegelijkheid van
3)
Verwezen wordt vooral naar Prof.
P. P.
van Berkum: De
betalingsbalans als uitgangspunt eener beschouwing over de recente
structuurvijziging in het economisch leven”, Amsterdam
1938,
voorts naar
F.
Lutz: ,,&olclwahrung und Wirtschaftsordnung” in
,,Weltwlrtschattllches Archlv” van Maart 1935 en naar T. E.
Gregory: ,,The goidstandard and Its future”, Londen 1934.
prijzen en kosten, die in de dertiger jaren door verstarring
van prijzen, bonen en kosten verdween
4).
Er moet voorts
een internationale bewegelijkheid van goederen en kapi-
talen bestaan met een reactievermogen van kortboopende
saldi op verschuivingen in de geldrente en een onderlinge
reactie en aanpassing van geldcirculatie en prijsniveau en
van geldquantum en goudquantum.
Men kan niet een automatisch internationaal valuta-
systeem vervormen tot een binnenlandsch planeconomisch
instrument en daarbij het vrije inarktmechanisme ver-
vangen door een bewuste beïnvloeding van en leiding door
de Overheid aan het economisch leven, waarbij de meest
consequente scheiding kan ontstaan tusschen interne
credietpolitiek en de valutapolitiek. Men moest in ons land
den gouden standaard niet uit valutatechnische overwe-
gingen prijsgeven, doch omdat men wegens de starheid
van prijzen en productiekosten en wegens het sociaal-
destructief karakter van een rigoureuze deflatiepolitiek
(evenals bij inflatie) de vereischte maatregelen niet conse-
quent kon doorvoeren, afgezien van faitoren van externen
aard.
De strijd om den gouden standaard gaat minder over
zijn rationaliteit dan wel om de vraag, of de voorwaarden
voor het doelmatig functionneeren van dien standaard
weder hersteld kunnen of moeten worden. De Amerikâan-
sche voorstandei’s van den klassieken standaard zien dien
wellicht meer als doel dan als middel, afgezien van de voor-
keur, die door hen aan de vrije verkeershuishouding wordt
gegeven. Overigens dient men hierbij te beseffen, dat de
voorwaarden, waaronder ieder nationaal valutasysteem
effectief zal werken, min of meer parallel loopen met die
waaronder een gouden standaard kan functionneeren. Het
internationale betalingsverkeer zal toch in ieder geval op
multilateralen geest moeten worden geschoeid. Zoo geen
internationale solidariteit ontstaat, zal ieder valutasys-
teem, evenals de vroegere clearingconstructies, oneven-
wichtig worden en zal men aan de pariteiten moeten
cureeren.
De gouden standaard was vroeger een bij uitstek
multilateraal clearingsysteem, waarbij de geheele wereld
op het centrum Londen kon trekken, waar alle vorde-ringen werden verrekend, en deze vorderingen betee-
kenden een claim op goud. Indien de wereld ver-
scheurd blijft of geraakt in autonome blokken, kan
geen enkel internationaal geidstelsel functionneeren en•
zal intensieve deviezenrestrictie altijd blijven bestaan met
alle gevolgen voor den wereldhândel. Het is dus duidelijk,
dat gelijktijdig met l3retton Woojs de organisatie van den
internationalen vrijen handel ter hand moet worden ge-
nomen. Het is zeer wenschelijk, dat wizigingen in de
koerspariteiten hooge uitzondering zullen zijn, want fluc-
tujeerende wisselkoersen leggen den wereldhandel lam. Gaat de wereld verder op den weg der nationale geleide
economie, dan komt de restauratie van den klassieken
gouden standaard niet meer in aanmerking. Een coördi-
natie van de geleid-economische nationale systemen zal
toch in ieder geval minstens noodzakelijk zijn, wil een
internationale valuta-organisatie eenigszins bevredigend
kunnen functionnéeren. Wachten wij derhalve de werking
van Bretton Woods af, die toch in geen geval een panaôeé
tegen alle valutaverstoringenzal blijken te zijn. De vraag
werpt zich hierbij op, of de nieuwe Organisatie bestand zal
zijn tegen de onderlinge verschillen in de economische
ontwikkeling en de spanningen, die hieruit voortvloeien, tegen de politieke onrust in de wereld en tegen de onbe-
heerschtheid van de Amerikaansche conjunctuur, waarvan
de ontvikkeling in tal van landen zoozeer afhankelijk is.
Dergelijke factoren zouden er de oorzaak van kunnen zijn,
dat de gebôndenheid in het internationale betalingsverkeer
helaas minder gauw zal worden prijsgegeven dan het
instituutvan BrettQn Woods in zijn optimisme aanneemt.
4)
Zie: van Berkum
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
49
Dalend goud-agio.
liet goudagio is sinds Juli sterk gedaald, zoowel op de
zwarte markten als op de officieele goudmarkten in Bom-
bay en Alexandrië. Goud werd in den afgeloopen zomer
op verschillende markten van het Midden-Oosten tegen
ca. $ 90 per oz. fijn verhandeld. Dit was geen symptoom
van een depreciatie van den dollar, want deze goudprijzen
luiden niet in dollars, doch in Egyptische ponden, Indische
Rupees, die niet Vrij inwsselhaar in dollars zijn en dus
geen dollarprijs vertegenwôordigen. Overigens zijn deze
goudmarkten zeer dun wegens de belemmeringen, die een
Vrije goudbeweging in den weg worden gelegd. O.p de vrije
goudmarkten is de metaalprijs in dollars intusschen sterk
gedaald. 1-Jet goudagio is grooter in landen met verboden
goudhandel, waardoor deze alleen zwart plaatsvindt. In
Flongkong is een prijsdaling van het goud ingetreden van
FI.K. $ 525 per tael van 37,5 gr tot H.K. $ 285 medio
November, welke prijs overeenstemt met een pariteït van
U.S.A. $ 59.- per oz. Indien men het goudagio berekent
op basis van de Sovereignpariteit in zwart $ bankpapier
in de verschillende landen en dit vergelijkt met de theore-
tische Sovereignpariteit van
S
8,20 op grond van den
goudprijs in New York, dan is het agio van Sovereigns,
dat in Juli op verschillende markten nog ca. 200 pCt. be-
liep, tot hoogstens 130 pCt. en gemiddeld tot 100 pCt. ge-,
daald
5).
In sommige landen is de goudafgifte hersteld, o.a. in Mexico, Zwitserland en Turkije, waardoor een ruimere
verzorging der markten met gouden munt mogelijk is
gemaakt en aan de hamstervraag wordt voldaan. De vrije
goudafgifte kan tot gevolg hebben, dat de betreffende
centrale bank zich tegen een hoogere tegenwaarde dan $ 35 per oz. van dollars in het internationale fonds kan voorzien.
Zoo heeft de Nationale Bank van Mexico in de Vreenigde
Staten tegen den officieelen prijs van $ 35 goud gekocht,
daarvan stukken van 50 Pesos geslagen en deze tegen
een koers, die overeenstemt met een goudprijs van $ 40
per oz., aan het buitenland verkocht, hetgeen de bank
een aardige winst heeft afgeworpen
In Zwitserland deden de Frcs. 20.- goudstukken tot
Frcs. 45.- toe, tegen een officieelen prijs van Frcs. 31,80
onder zekere voorwaarden bij behoorlijke Zwitsersche ban-
ken te verkrijgen. Nu heeft de Nationale Bank den verkoop
van gouden munt zonder beperkende bepalingen aan het
publiek vrijwel geheel vrijgegeven. De abnormale vraag is
hierdoor opgehouden en de illegale markt met zwarte
prijzen is verdwenen. Zooals bij andere goederen, verdwijnt
ook bij goud de illegale markt, indien lit artikel ruim
beschikbaar wordt gesteld. Men vreest in Zwitserland van
het vrijgeven der Zwitsersche dollarsaldi een nog grooteren
goudtoevloed, vandaar de goudafgifte aan het publiek, waardoor via den sluikhandel het goudagio in Parijs is
verkleind, ondanks de dubieuze situatie van de Fransche
valuta.
De goudafgif te voor de binnenlandsche markt door èen-
trale banken in sommige landen bindt overtollige koop-
kracht, beperktde circulatie,- vernauwt de geldmarkt en
werkt dus anti-inflatorisch, terwijl goudinvoer inflatorisch werkt, hetgeen men in Zwitserland wenscht tegen te gaan.
De Zwitsersche situatie van thans gelijkt op die van ons
land na den eersten oorlog. De overheveling van goud
van de centrale bank naar particulieren beteekent echter
nog lang niet, dat het goud zijn internationale valutaire
functie herneemt of het internationale geldwezen gezond
wordt. Zij toont wel de sterkte van de nationale valuta.
Een omgekeerde tendens, het zonder dwang terugvloeien
van goud uit particulier bezit naar de centrale banken, zou een beter criterium voor het gezond woi’dcn van het inter-
nationale geldwezen zijn, hoewel er een weldadige werking
kan uitgaan van de goudafgifte op den goudhonger en op
het scheppen van monetair vertrouwen.
‘) Zie: ,,Noue Zürcher Zeitung” van t December
1946
Intusschen is de daling van het goudagio een verheugend
verschijnsel. Zij duidt op den terugkeer tot wat meer ilor-
male verhoudingen. Het is mogelijk, dat Bretton Wdods
het dalende goudagio zal béspoedigen en, naarmate de valutachaos verdwijnt, de goudpremie op den duur zal
verdwijnen. Illegale goud- en deviezenmarkten
–
met zwarte’
prijzen van goud, dollars en ponden, de smokkelhandel,
de goedkoope vacanties van buitenlanders in Zwitserland
wegens het verschil tusschen officieele en zwarte deviezen-
noteeringen, etc. zullen eerst tot het ,rerleden behooren,
indien de wisselkoersen hun kunstmatig karakter zullen
hebben’ verloren, dispariteiten zullen zijn verdwenen en een werkelijke aansluiting der valuta’s met het goud, tot
stand zal zijn gebracht.
Dr.
1: P.’
SNOEP.
BETEKENT INDUSTRIALISAIE
CONJUNCTURELE WERKLOOSHEID?
Onder de vele problemen, waarvoor Nederland op.
economisch gebied in na-oorlogs tijd is komen te staan,
zijn er twee, welke wij in het onderstaande aan een
korte beschouwing willen onderwerpen En wel het
vraagstuk van de industrialisatie en de werkloosheids-
bestrijding.
De industrialisatie moet dienen om de bevolkings-
groei op te vangen. Door grondgebrek is het het jonge
boerengeslacht onmogelijk gewordn zich op een
boerderij te vestigen. De enige mogelijkheid om deze
bevolkingsdruk te verminderen,
Vis,
als men afziet van
het in begihsel minder
fraaie, hoewel misschien eveneens
noodzakelijke middel der emigratie, dat men onze
industriële bedrijvigheid opvoert.
Zoals zo vaak in het leven, schept de opidssing van
het vraagstuk in dien zin weer een, aantal nieuwe moei-
lijkheden. Wij wijzen bijv. slechts op de noodzaak om
over voldoende kapitaal te beschikken om de nieuwe,,
industrieën uit te rusten. Bovenal is er echterde vraag,
in welke richting de industrialisatie zich zal dienen te
voltrekken. Het Centraal Planbureau i.o. wijst er reeds
op, •dat men daarbij nog verschillende wegen kan
inslaan
1)
Het komt ons voor, dat -bij de discussie over dit
onderdeel van het vraagstuk een aspect – ënigszins is
verwaarloosd. Wij doelen hier op de vraag, of men bij
het doorvoeren van de industrialisatie niet bij voor-
baat zich met de gevolgen ervan voor de regelmaat
der werkgelegenheid dient bezig te houden. Want
weliswaar is de industrialisatie berloeld als uitlaatklep
voor ons bevolkingsaccres, maart zelfs als het lukt
allen, die hiervoor m aanmerking kbnien in de industrie
op te nemen, is men er nog niet.
Gesteld, dat de structurele werkloosheid op die wijze
grotendeels wordt opgeheven, dan zal men zich toch
dienen af te vragen, of de conjuncturele werkloosheid
hierdoor niet in belangrijke mate in de hand wordt
gewerkt. Ware dit het geval, dan zou de werkloosheid,
die men door een doelbewuste structuurpolitiek had
uitgebannen, juist daardooi, door een achterdeur weer
binnen komen. –
Zijn structurele en conjuncturele werkloosheid nu
alternatieven? Voorop sta, dat verdere industrialisatie
de conjunctuurgevoeligheid zal verhoogen. In dit opzicht
is echter nauwelijks van keuze sprake. Zou men omwille van een onoverkomelijk risico een verdere economische
uitbouw in deze richting voor ons land niet aandurven,
dan kwam dit neer op een berusting in een sociaal-
economisch ondragelijke toestand. In feite echter be-
schikt ons volk, niet in het minst in de kringen van zijn
bedrijfsleven, wel over een zodanige mate van vitali-
‘) Zie: ,,Centraal Economisch Plan, Eerste Nota (Globaal
Plan)
1947″ van
September
1946,
blz.
23.
50
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
teit en ondernemingswil, dat men in deze gerust mag
zijn.
Maar ook als men uitgaat van de wenselijkheid van
industrialisatie en dus bereid is de daaraan verbonden
risico’s te accepteren, zal het zaak zijn deze risico’s
zooveel mogelijk te beperken. Het komt ons voor,
dat een verstandige opbouw van de industriële structuur
in staat stelt de daaraan verbonden conjuncturele
gevolgen belangrijk te beperken.
Van welke takken van industriële bedrijvigheid mag
men nu verwachten, dat zij bijzonder conjunctuurge-
voelig zullen blijken? Zoals de conjunctuurtheorie ons
leert, betreft dit vooral twee categorieën van goederen,
nl. duurzame productiegoederen en luxe duurzame
consumptiegoederen.
De ontwikkeling van het industriële leven ovei de
gehele wereld dwingt ons min of meer juist deze richting
in te gaan. De oorlog heeft nl. een versnelde industria-
lisatie in een aantal ,,nieuwe landen” tot stand ge-
bracht. Het schijnt nu, dat zij zich vooral hebben ge-
concentreerd op de productie van consumptiegoederen.
Hoewel wij menen, dat men de wetmatigheid in het
industrialisatieproces van nieuwe landen, die eerst de
productie van consumptiegoederen en eerst later die
van productiegoederen zou gaan omvatten, gemakke-
lijk kan overdrijven, ligt de situatie toch zo, dat deze
landen wat betreft consumptiegoedéren als onze con-
•
current zullen kunnen gaan optreden. Aanvankelijk in
de vorm van uitval van afzetgebied, doordat ze in
eigen behoeften gaan voorzien, later ook door hun
export van de betreffende goederen.
Het spreekt vanzelf, dat het dergelijke gebieden lang
niet altijd mogelijk is met producten van hoge quali-
teit op de markt te komen, waardoor op dat gebied hun
concurrentie voor ons minder voelbaar zal zijn.
In ieder geval meent men vaak uit deze beide tenden-
ties voor ons land een gedragslijn te kunnen afleiden,
waarbij enerzijds de productie van productiemiddelen
en anderzijds die van qualiteitsproducten zou moeten
worden bevorderd. Daar onder productiemiddelen voor
ons land nauwelijks grond- en huipstoffen kunnen
worden verstaan, komt dit laatste dus neer op duur-
zame productiemiddelen. Impliceren deze normen nu
een zeer conjunctuurgevoelige structuur? Wij menen,
dat dit weliswaar niet in die mate het geval behoeft
te zijn, als men mogelijkerwijs• zou menen te kunnen
afleiden, maar er is hier toch grote waakzaamheid
geboden.
Met name dient gewaakt tegen een industrile struc-
tuur, welke voor een aanzienlijk deel bestaat uit in-
dustrieën,welke duurzame goederen vervaardigen, terwijl
de productie op grond van een economisch-technische
minimale capaciteit een zodanige omvang heeft, dat
een belangrijk gedeelte van de productie in het buiten-
land moet wordén afgezet. In een dergelijk geval zou
er inderdaad sprake van kunnen zijn, dat de prijs, die
men betaalt in de vorm van conjuncturele werkloos-
heid om de structurele werkloosheid te verdrijven,
zeer hoog is. Zou in een dergelijk geval het buitenland
er bovendien in de depressie toe overgaan de invoer
te beperken, dan kan dit desastreuse gevolgen voor
onze volkshuishouding met zich brengen. Een derge-
lijke situatie stimuleren, zou er op neerkomèn, dat ons
land economisch in een zeer afhankelijke verhouding
ten opzichte van het buitenland zou komen te staan.
Iets dergelijks kan het geval zijn ten aanzien van
luxe goederen. Men dient natuurlijk deze te onder-
scheiden van de qualiteitsproducten, waarop men
doelt als men deze aanbéveelt voor ons industriali-
satieprogramma. Maar ten dele zullen beide categorieën
samenvallen. Men zal er dus ook rekening mede
dienen te houden, dat de aanpassing aan het inkomen
in de depressie in bepaalde bestedingsrichtingen
geschiedt, doordat wordt overgegaan tot aankoop van
goederen van lagere qualiteit.
Zoals men ziet, is inderdaad het gevaar niet afwezig,
dat juist de voorgestane industrialiseringsrichting tot
een aanmerkelijke vatbaarheid voor conjuncturele
werkloosheid zal leiden. Hierbij hangt, het spreekt
vanzelf, veel af van de politiek, die het buitenland
volgt in de depressie. Zou deze hierop neerkomen, dat
het tracht de zgn. invoer van werkloosheid te voor-
komen, dan kan een onjuiste industrialisatiepolitiek
voeren tot een concentratie van de gevolgen der de-
pressie op kleine landen, welke zich te sterk afhanke-
lijk maakten van het buitenland.
Het zou evenwel niet juist zijn te menen, dat de
positie van een klein land in ieder opzicht ongunstiger
is ten aanzien van de werkgelegenheid dan die van de
groteren. Immers de groteren mogen al minder af-
hankelijk zijn in hun coujunctuurpolitiek van buiten-
landse invloeden, daar staat tegenover, dat juist kleinere
Staten meer selectie kunnen toepassen hij de bepaling
van hun industriële structuur. Bij de komende indus-
triële planning, maar ook nu reeds hij het ‘verlenen van
bedrjfsvergunningen zal hiermede terdege rekening
moeten worden gehouden, temeer indien zou blijken,
dat de verwachtingen aangaande verregaande ophef-
fing van de handelsbarrières en• internationale samen-
werking hij de werkloosheidsbestrijding, op de komende
internationale besprekingen niet in vervulling zouden
gaan.
Drs. W. C. M. MUTSAERS.
AMORTISATIE VAN STAATSSCHULD
DOOR OPHEFFING VAN HET
INVALIDITEITSFONDS.
In
de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Ver-
slag betreffende het eerste hoofdstuk van de staats-
begrooting voor het dienstjaar 1947 wordt betreffende de kosten der ontworpen noodvoorziening voor ouden
van dagen gezegd, dat, afgezien van de kosten der ad-
ministratie, deze vermoedelijk in de orde van grootte
van f 150 miljoen per jaar liggen.
Voorts wordt ‘gewezen op de geringe waardé, die aan
berekeningen betreffende tekorten op sociale verzeke-
ringsfondsen toekomt, terwijl tenslotte wordt mede-
gedeeld, dat het vraagstuk van de financiering der sociale
verzekeringen door fondsvorming of omslagstelsel door
deskundigen, aangewezen door de ministers van Fi-
nanciën en van Sociale Zaken, zal worden onderzocht.
Het is nu bijna een kwart eeuw geleden, dat door.
ondergeteekende de kwestie, of fondsvormiug voor de verplichte sociale staatsverzekering noodig is, aanhan-gig werd gemaakt ‘).
Nadat de materie door eenige commissies was be-
zien, is de toestand thans deze, dat jaarlijks op de be-
grooting van Sociale Zaken een post is opgevoerd ad f45 miljoen, als bijdrage aan het Invaliditeits- en Ou-
derdomsfonds, benevens een post ad f22 millioen voor
tijdelijke toeslagen op de rente-uitkeeringen
Aangezien het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds geen
rechtspersoon is, doch niet meer dan een administratief
onderdeel der Rijksverzekeringsbank, die als rechts-
persoon eigenares is van het vermogen der diverse
sociale verzekeringsfondsen, is het beter in het ver-
volg van deze opstelling te spreken van de Rijks-
vérzekeringsbank, kortweg ,,de. Bank”, als eigenares
der middelen van haar onderdeel Invaliditeits- en Ouder-
domsfonds.
Het vermogen der Bank zal omstreeks 1950 het be-
drag van één .miffiard gulden overschrijden. Ongeveer
‘)
Zie: ,,De Opbouw” van 15 April 1923.
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
51
twee derde gedeelte is belegd in effecten en in hypo-
thecaire en andere geldieeningen, terwijl één derde
gedeelte is gereserveerd voor deelneming in toekomstige
staatsleeningen. Van het belegde gedeelte is ongeveer
negentig procent geplaatst bij het Rijk en zijn onder-
deden (provincie, gemeente, waterschap).
Schijnbaar is hier voor de uitbetaling der renten een
dubbele garantie aanwezig. In de eerste plaats is de
Staat zonder eenig voorbehoud aansprakelijk en voorts
geven •de beleggingen een tweeden waarborg. Bij beleg-
ging in staatsfondsen is deze tweede garantie evenwel
volkomen fictief. De minister van Financiën schrijft
dan ook terecht in bovengenoemde Memorie, dat be-
legging in staatsfondsen geen hoogeren waarborg geeft
dan de garantie van de uitkeeringen door den Staat
zelf. In feite hebben wij hier te doen met het stoppen
van geld ,,uit broekzak in vestzak”, gevolgd door het
weder overbrengen ,,van vestzak naar broekzak”. Is
dit noodig?
Mijn antwoord op deze vraag luidt: ,,neen”. Ik zal
uiteenzetten waarom.
Het tegenwoordig stelsel van invaliditeitsverzekering
berust op het vormen van
S
een premiereserve voor toe-
komstige verplichtingen. Ik moge hierbij terloops op-
merken, dat hier feitelijk van verzekering geen sprake
is – zij is niet collectief – doch van individueel sparen
voor rente.
Dit stelsel bracht de noodzakelijkheid mede van het
storten van een afloopende staatsbijdrage in de te vor-
men fondsen tot goedmaking van het tekort aan premie,
tezgevolge van opneming in de verzekering op lateren
leeftijd van het in 1919 levende geslacht.
Dit stelsel moge juist zijn voor een particuliere ver-
zekeringmaatschappij, die rekening moet houden met
de mogelijkheid van liquidatie, voor de verplichte
staatsverzekering staat de zaak anders. De Staat, die
de bijdragen in het fonds Stort, is immers zelf garant
voor de uitkeeringen. Indien het ondenkbare, de liqui-
datie der verplichte staatsverzekering, zou geschieden,
dan zou dit beteekenen, dat de Staat zou moeten door-
gaan uit eigen middelen de ten tijde van de liquidatie
bestaande verbintenissen tegenover de verplicht ver-
zekerden te vervullen. Het thans betalen der bijdragen
is dus niet anders dan het voldoen van een last, die in
dat geval op het dan levende geslacht zou drukken.
Ter ontlasting van dit toekomstige geslacht worden
thans belangrijke kapitalen aan de productie onttrokken
en werd aan de Bank via den Centralen Beleggingsraad
een steeds toenemenden invloed op de beleggingsmarkt verschaft.
Vooral in den tegenwoordigen tijd, nu de nood der
Schatkist zoo hoog gestegen is, is een dergelijke politiek
niet te verantwoorden. De bedragen, die voor sociale
voorzieningen uit de rijksmiddelen kunnen worden af
–
gezonderd, moeten thans worden aangewend voor doel-
einden, die een onmiddellijk nut ten bate van de volks-
kracht afwerpen.
Afschaffing der fondsvorming bevordert het arbei-
dersbelang.
De bedrijfsrekening van het Invaliditeits- en Ouder-
domsfonds van 1942 (laatstverschenen verslag der Rijks-
verzekeringsbank) ziet er als volgt uit (zie volgende
kolom bovenaan):
Zooals uit deze opstelling blijkt, sloot de bedrijfsreke-
ning 1942 met een voordeelig saldo, groot f62 millioen.
Indien de Staat het bankvermogen naast en derhalve
de post ,,Interest vermogen” vervalt, bedraagt het
overschot nog f42 millioen. Wordt bovendien de ouder-
domsvoorziening uit de Invaliditeitswet gelicht, dan
wordt het jaarlijksch overschot f 74 millioen. Ergo
kunnen dan de invaliditeitsrenten belangrijk worden
verhoogd en ook de weduwen- en weezenrenten.
Rechtsgronden voor deze naasting zijn:
Ontvangsten:
Verkoop rentezegels …………..f 51 millioen
Staatsbijdragen………………..f 52
Interest vermogen …………….f 20
Tezamen ……….f 123 millioen
Uitgaven:
Invaliditeitsrenten …………….f 13 millioen
Weduwen- en weezenrenten ……..f 10
Oitderdomsrenten
…………….f 32
Kosten ter voorkoming van invalidi-
teit……………………….f
1
Administratiekosten …………..f
5
Tezamen ……….f 61 miljoen
het fonds is uit het nationaal inkomen gevormd;
de toestand der staatsfinanciën is benard.
Dat het Invaliditeitsfonds eigendom zou zijn der
arbeiderskiasse is een fictie en dat afschaffing van dit
fonds in het nadeel zou zijn der arbidersUasse is een
onwaarheid.
Omdat Minister Talma in 1913 de ouderdomszorg
in de Invaliditeitswet moest opnemen, omdat de meer-
derheid der Staten-Generaal geen staatspensionneering
wenschte, moesten de invaliditeits-, weduwen- en wee-
zenrenten laag blijven. Minister Talma nam aan, dat een
70-jarige invalide was wegens ouderdom. Minister Aal-berse verlaagde in 1919 dezen leeftijdsgrens tot 65 jaar.
Niettegenstaande de door den Staat betaalde toe-
slagen op de renten – kosten f22 millioen per jaar –
zijn deze renten thans$er laag. Wanneer men de ouder-
domsvoorziening uit de Invaliditeitswet licht en de
premies (rentezegels) onveranderd laat, is het mogelijk
invaliditeits-, weduwen- en weezenrenten tot behoor-
].ijke bedragen te verhoogen. De toeslagen kunnen dan
worden afgeschaft en de post ad f 22 millioen, betref-
fende deze toeslagen, kan van de begrooting verdwijnen.
Voor de ouderdomsrenten wordt de toeslag verdiscon-
teerd in den begrootingspost ,,Kosten noodvoorziening
ouden van dagen. Mernorie”. Deze post zal thans ver-
moedelijk worden geraamd op f 150 millioen.
Indien fondsvorming zou blijven gehandhaafd en de
ouderdomsrente, naar verluidt, binnenkort negen gilden
per week zal bedragen – voor hen, die zich vrijwillig
verzekerd hebben tien gulden vijftig cent – dan betaalt
de Staat daarvan zes gulden, terwijl de overige drie
gulden worden gekweten uit het fonds. Maar in dit
fonds stort de Staat jaarlijks f45 miljoen, niet voor
invaliditeits-, doch voor ouderdomsrentebetaling. Ergo
betaalt de Staat de volle negen gulden.
Als bijdrage ter gedeeltelijke delging van den staats-
schuld zijn noodig drie maatregelen, te weten:
le. De ouderdomsvoorziening wordt uit de Invalidi-
teitswet gelicht en bij afzonderlijke Wet geregeld;
2e. Voor de invaliditeitsverzekering wordt het omslag-
stelsel ingevoerd;
3e. Het bankvermogen wordt door den. Staat ge-
annexeerd.
De maatregel sub 3e. levert voor de Overheid een
rentewinst op ad
±
f 30 mifhioen per jaar (de rente-
stand
moet
over eenigen tijd stijgen, kan niet permanent
kunstmatig laag gehouden worden), naast een schuld-
delging ad + f900 mIljoen, welk bedrag dus niet
behoeft te worden afgelost. Voorts verdwijnen van de staatsbegrooting de posten ,,Bijdragen aan het Invali-
diteits- en Ouderdomsfonds” f45 miljoen en ,,Kosten
der bijzondere toeslagen op de sociale verzekerings-
renten” f22 millioen.
Op de begrooting wordt de omschrijving ,,Kosten
noodvoor’ziening ouden van dagen” gewijzigd in ,,Kos-
ten voorziening ouden van dagen”. Het bedrag, dat voor
deze voorziening wordt uitgetrokken, zal het levend
52
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
geslacht moeten opbrengen voor zijn ouden van dagen.
Tot besluit nog deze opmerking, dat hij invoering
van deze maatregelen op de administratiekosten der
Bank belangrijk wordt bezuinigd wegens vermindering
van werk.
J. P. C. WAGNER.
INFLATIE EN DEFLATIE IN HONGARIJE.
De wilde inflatie, waarvan Hongarije in 1946 het slacht-
offer werd, heeft alle vroegere ervaringen op dit terrein,
met inbegrip van de Duitsche inflatie in de twintiger jaren,
in de schaduw gesteld. Eenige maanden geleden verviel
het land plotseling in het andere uiterste. 1-let ging tot een
buitengewoon drastische deflatie over. –
OmQang en waarde der geldcirculatie.
Zooals gebruikelijk, vormde ook in Hongarije de finan-
ciering van omvangrijke begrootingstekorten door middel
van de biljettenpers de voornaamste aanleiding tot een
ongecontroleerde inflatie. In 1945 werden de staatsuit-
gaven slechts voor 8,66 pCt. door ontvangsten gedekt.
Ten slotte, in den loop van 1946, was de Hongaarsche
Staat voor de dekking van zijn uitgaven vrijwel geheel op
de biljettenpers aangewezen.
Ook in Hongarije is gebleken, dat, zoodra een zekere
grens wordt overschreden, de uitbreiding der geldcirculatic
in een steeds sneller tempo plaatsheeft. Flierbij doet zich
het merkwaardige feit voor, dat de totale reëele waarde
van de enorm stijgende cireulatie voortdurend daalt.
De biljettencirculatie bedroeg, in pengös, op
Uit. Dec. .1936
466
millioen
1938
863
11
1943
4,4 milliard
1044
20
1945
765
April
1946
434.000
7 Mei
1946
1.084 billioen
15 Juni
1946
4,7 trillioen
7 Juli
1946 3.563.272
11
15 Juli
1946
76 quadrillioen
Op 15 Juli 1946 bedroeg de koers van den dollar op de
vrije markt 398 trillioen pengö, zoodat de geheele reus-
achtige bïljettencirculatie op deze basis met slechts 300.000
Amerikaansche dollars overeenkwam. Op 23 Juli 1946
bedroeg de dollarkoers 4.950 quadrillioen pengö, hetwelk
de volledige depreciatie van het Honaarsche ,,betaal-
middel” weerspiegelde. Op laatstgenoemd tijdstip bedroeg
het algemeene indexcijfer voor de groothandelprïjzen op
basis 1 October 1945 (== 100) niet minder dan 829.099.454
billioen, terwijl -er op 28 Juli 1946 zelfs een peil van 1,06
quintillioen werd bereikt. Hieruit kan men afleiden, hoe
het met de ,,koopkracht” van de pengö was gesteld.
Ontstaan der inflatie.
Blijkens de gegevens betreffende de biljet,tencirculatie
was de inflatie in 1-longarije reeds voor de bezetting van
het land door de Duitschers gaande. Bewapening, om-
schakeling’ op oorlogsproductie, groote leveranties vooral
naar Duitschland, enz. en het ontbreken van een doel-
bewuste economische politiek waren de voornaamste
oorzaken hiervan. En vervolgens kwam de catastrophe.
Eerst bezetting, plundering en vernielingen door de
Duitschers, daarna enorme materieele schade door het oorlogsgeweld en tenslotte de noodzaak tot hot onder-
houden van een groot Russisëh bezettingsleger en het
leveren van groote herstelbetalingen en -prestaties. Bij
het begin van de Russische bezettingbleek het een bijzonder
groot nadeel te zijn, dat er geen behoorlijk distributie- en
prijsbheerschingsapparaat bestond en dat ook het al-
gemeene bestuursapparaat in zulk een mate was ontwricht,
dat men voor den duur van vier ijiaanden alle regelingen
en beperkingen buiten werking moest stellen, tencinde
een volledige stagnatie van de voorziening der bevolking
te voorkomen. In dit korte tijdvak zijn de prijzen met
1.400 pCt. gestegen en zij zouden nog veel sterker zijn op-
geloopen, wanneer niet als gevolg van technische moei-
lijkheden bij het drukken van bankbiljetten een groote
geldschaarschte was ontstaan.
In het najaar van 1945 trad een belangrijke versnelling
van het tempo der inflatie in. Hiertoe droegen hoofd-
zakelijk twee factoren bij. Ten eerste moest de Regeering,
in verband met de hefstelverplichtingen van het land, aan
de industrie groote dredieten verstrekken. Ten tweede
wisten de vakvereenigingen de instelling van een elastisch
loonstelsel, gebaseerd op den index voor de kosten van het•
levensonderhoud, te verkrijgen
1).
1-lierdoor werd de
beruchte vicieuze cirkel werkelijkheid.
De belastingpengö.
De Hongaarsehe Regeering stelde slechts vrij zwakke
pogingen tot bestrijding van de toenemende monetaire
ontwrichting in het werk. In Januari 1946 werd de zoo-
genaamde belastingpengö ingevoerd. De Regeering werd
hiertoe gedwongen door de aanhoudende waardedaling
van hot geld, welke de reëele staatsontvangstei in be-
denkelijke mate deed verminderen. Met het oog op deze
situatie werden de belastingschulden aan den index voor
de kosten van het levensonderhoud vastgekoppeld. De
banken werden verplicht belastingpengörekeningen te
openen, met waarborg tegen waardedaling voortspruitendè
uit de prijsstijging. lederen dag werd de valorisatiecoëffi-
cient gepubliceerd
2).
De instelling van de belastingpengö oefende aanvanke-
lijk een gunstigen invloed op de staatsontvangsten uit
en bleek tevens, althans tijdelijk, nuttig te zijn voor de
valoriseering der depositos en der credieten.
Op 21 Mei 1946.werd er een aanvang gemaakt met de
uitgifte van belastingbons in fiscale pengös en hierdoor
werd de belastingpengö een ruilmiddel in plaats van een
berekeningsgrondslag. Hierbij deed zich een bijzonder op-
merkelijk feit voor. Oppervlakkig bezien had men nl.
kunnen vrwachten, dat krachtens de wet van Gresham
het slechte geld, i.c. de gewone pengö, het betere geld, i.c.
de belastingpengö, jit de circulatie zou verdringen. Het
tegengestelde is echter gebeurd. Niet de belastingpengö,
doch de gewone pengö verdween uit de circulatie, zoodat
tenslotte slechts het eerstgenoemde betaalmiddel in cir-
culatie bleef.
In werkelijkheid echter was cfeze ontwikkeling niet in
strijd met de wet van Gresham. Bedoelde wet kan immers
alleen functionneeren, indien ook het slechte geld nog een
zekere koopkracht heeft resp. aangewend kan worden
voor betalingen, en wel op een basis, welke naar verhop-
ding van zijn volgens de héerschende opvatting bestaande
waarde voordeeliger is dan zulks t.o.v. het goede” geld
het geval is. Op het tijdstip, waarop vorenbedoelde bons
in omloop werden gebracht, had de depreciatie van de
gewone pengö reeds zoodanige afmetingen aangenomen,
dat deze voor het verrichten van betalingen practisch
gesproken niet langer in aanmerking kwam. Er waren dus
geen twee concurreerende geldsoorten en men had zoo-
doende niet de keuze tusschen goed en slecht geld. De
nieuwe bons kwamen niet naast de gewone pengös te cir-
culeeren, doch namen de plaats daarvan in.
Daar de biljettenpers bleef draaien en wel in een steeds
duizelingwekkender tempo, werd door vorenbedoelde
monetaire maatregel het proces der monetaire ontwrichting
.niet tegengehouden. Reeds spoedig ging ook debelasting-
pengö denzelfden weg op als zijn voorganger. Ten slotte
daalde de waarde ook van dit geld in zulk een tempo, dat’
‘)
Vgl. ,,A study of infiation” door prof. Nicholas Kaldor, ,,Man-
chester Guarcijan” cld. 21 en 22 November 1946.
) VgL dc brochure ,,La stabilisation de la monnaie hongroise”,
uitgegeven door de ,,Magyar Altalanos Hitelbank” te Boedapest,
Augustus 1946.
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
53
de biljettenpers hiermede geen gelijken tred kA houden.
Onder deze omstandigheden was ook de belastingpengö
töt verliesvan zijn monetaire functies gedoemd. Zij hield
niet alleen op een ruilmiddel te zijn, doch kon zelfs niet
langer dienst doen als basis voor calculatie. In de steden
werd op goud- en dollarbasis gerekend en in de dorpen werd
de geldeconomie door een stelsel van primitieven ruil-
handel vervangen. Deze situatie leverde ernstig gevaar op
yoor een algeheele ontwrichting van het bestuurshpparaat
en van het bedrijfsleven, alsmede voor een vQlledige stag-
natie van de levensmiddelenvoorziening der stedelijke
bevolking. Er moest dus snel en radicaal worden inge-
grepen.
De muntherQorming.
De wijze, waarÖp de Hongaarsche Regeering heeft ge-
poogd het muntwezen te reorganiseeren, vormt voor den
economist een niet minder belangwekkend experiment
dan het verloop van de tot het uiterste gedreven infiafie
in haar laatste phase. Daar het oude geld geheel waarde-
loos werd, moest een geheel nieuw muntstelsel van het begin
af worden opgebouwd
3).
Erkend moet worden, dat de
monetaire adviseurs van de 1-longaarsche Regeering een
zeer knap plan hebben uitgewerkt, dat op de meest mo-
derne beginselen van financieel-economische politiek is
gebaseerd. 1-let plan vormde een combinatie van een theo-
retisch opgebouwde veelomvattende ,,planning” en van
een vrij elastische toepassing van het op dezen grondslag
beraamde stelsel van practische maatregelen. De munt-
hervorming werd als een onderdeel van een algemeen
economisch plan,’dus in nauw verband met de geprojec-
teerde of verwachte binnenlandsche productie en consump-
tie, import en export, particuliere en openbare huishou-
dingen behandeld. Het was hetzelfde moderne beginsel, dat in verschillende landen w.o. ook Nederland, met be-
trekking tot de staatsbegrooting werd toegepast.
Hierbij vormde het geschatte nationale inkomen het
uitgangspunt. Dit werd op 8,2 f& 8,5 milliard pengö op
vooroorlogsche basis geraamd. Men nam het standpunt
in, dat door den Staat en de gemeenten op zijn hoogst
op 25 pCt. van het nationale inkomen beslag mag worden
gelegd. Wat de staatsontvangsten betreft, was men van meening, dat er met een definitieve regeling van de in-
koinsten- en vermogensbelasting gewacht diende te worden
tot het herstel van normale economische toestanden. In
den overgangstijd zou men zich moeten, concentreeren op
fiscale maatregelen met een vlug en goed verzekerde op-
brengst. Slechts 24 pCt. van de ontvangsten, waarin de
staatsbegrooting voor 1946/47 voorziet, komen op reke-
ning van de directe belastingen, terwijl overigens de om-zet- en verbruiksbelasting en de opbrengst van de staats-
monopolies de voornaamste rol spelen. De totale uitgaven
voor 1946/47 werden door den Oppersten Economischen
Raad, in de nieuwe, begin Augustus 1946 ingevoerde
munteenheid, den forint, uitgedrukt, op frt. 2.130 millioen
geraamd, overeenkomende met 710 millioen vredespeng,
tegen 862 millioen over 4937/38. De bezuinigingen waren
echter veel grooter dan men aan de hand van deze cijfers
zou kunnen veronderstellen. Op de begrooting 1946/47
vertegenwoordigen de uitgaven voor schadevergoeding 28 pCt., die voor wederopbouw 10 pCt. en voor andere
bijzondere verplichtingen 4 pCt. van de totale uitgaven. Niet minder dan 48 pCt. van het reeds verlaagde budget komt dus op rekening van posten, welke in 1937/38 niet bestonden. Het aandeel der uitgaven voor personeel met
inbegrip der pensioenen werd daarentegen van 48 tot 33
pCt. teruggebracht. Deze bezuiniging moest in de eerste
plaats worden verkregen door een scherpe inkrimping van
het overheidspersdneel.
De uitgesproken deflationistische strekking van het plan
kwam ook in de overige sectoren tot uiting. De voornaamste
$) Zie
ook:
,,De inflatie in Hongarije’ in
,,E.-S.B.”
van
17 J1i
1946, blz, 461.
opzet van het plan was om de inkomsten der bevolking
zoodanig. te regelen, dat erondanks de bestaande goederen-
schaarschte geen overtollige koopkracht zou ontstaan.
Hierbij moest rekening worden gehouden met een lager
productiepeil dan véôr den oorlog. De ontwerpers van het
plan gingen van de veronderstelling uit, dat de landbouw-
productie 70 pCt. en de industrieele productie 50 pCt. van
den vooroorlogschen stand zou bereiken. Bij een drgelijken
stand achtte men een geleide economie onmisbaar ter be-
bevrediging van de behoeften van de bevolking. Dit sloot
de noodzakelijkheid van een afleveringsplicht voor den
landbouw en van een goederendistributiestelsel in. Een
Prijscontrôle Bureau moest de prijzen voor die goederen
bepalen, welke van beslissende beteekenis werdefi geacht
voor de algemeene prijsvorming. 1-lad men eenmaal een
overzicht over den te verwachten omvang van de productie
en van de beschikbare goederenvoorraden en over de
prijzen, welke de kosten van het levensonderhoud op een
beslissende wijze beïnvloeden, dan kon men ook het bedrag
der tot den aankoop van de beschikbare goederen door de
bevolking benoodigde geldmiddelen ramen.
Uiteraard moest het plan me.t het oog op de verarming
van het land, neerkomen op een drastische verlaging van
het levenspeil t.o.v. den stand van ’66r den oorlog. Dit
kwam in de eerste plaats hierin tot uiting, dat het nationale
inkomen op 60 pct. van het vooroorlogsche peil werd ge-raamd, de bonen op 55 pCt; van die van Voor den oorlog
werden bepaald en de salarissen in doorsnee op iets minder
dan 40 pCt. De huishuren werden weliswaar verlaagd (tot
40-60 pCt. van het vooroorlogsche niveau) doch de
goederenprijzen werden aanzienlijk verhoogd. De landbouw-
prijzen werden 2,7 keer zoo hoog gesteld als véôr den oor-
log; voor de industrieele producten beliep de coëfficient
4,4.
Bij de uitvoering van het plan was het van bijzonder
belang, dat• een voldoend deel van de productie zou
kunnen worden bestemd voor de voorziening’in de binnen
landsche behoefte en dat het mechanisme de’r goederen-
distributie onmiddellijk op gang zou kunnen worden ge-
bracht. Wat.-het eerste punt betreft, heeft de Hongaarsche
Regeering steun gekregen van Rusland, dat accoord ging
met een reductie der herstelleveranties en met eèn ver-
deeling daarvan over een langere periode
4).
Ten opzichte van het tweede punt kan worden vermeld, dat de Regee-
ring gedurende de maanden, welke aan de muntstabilisatie
voorafgingen, reserve goederenvoorraden had gevormd
en ook de vorming van zulke voorraden door de industrie
had aangemoedigd. Er moest tevens zorg voor worden ge-
dragen, dat de boeren hun producten afleverden en dat
ook de handel zijn voorraden op de markt bracht.
De /ornt….een ,,goudQaluta”.
Dit kon o.a. vooral door het herstel van het vertrouwen
in het betaalmiddel worden bevorderd. Met het oog hierop
achtte de Regeering het noodig, dat het nieuwe geld een
goudvaluta werd. De waarde van den op 1 Augustus 1946
ingeoerden forint werd gefixeerd op frt. 13,210 per lkg
göud of 0,757 gr. goud per 1 forint. De maximumcirculatie
werd tot ultimo Juli 1947 op een milliard forint bepaald.
Er werd een minimum gouddekking van 25 pCt. voor-
geschreven. In dit opzicht kreeg de 1-bongaarsche Regeering
steun van de geallieerden, die den door de -Duitschers
geroofden goudvoorraad van de Nationale Bank aan
Hongarije hadden teruggegeven, lIet betrof een. bedrag
van $ 32 millioen, overeenkomende met 374 millioen
forint. Dit had in cte eerste plaats een psychologische be-teekenis. Buitendien kon een deel van het goud eventueel
beschikbaar worden gesteld ter financiering van grond-
stoffenimporten.
Op 1 Augustus 1946 werden biljetten van 10 forint en
4)
Van groot belang voor Hongarije’s econorOisch herstel
is ook
de omstandigheid, dat de sterkte van het Russische bezettingsleger
van ca.
900.000
aan het einde van den oorlog, thans tot beneden
100.000 is teruggebracht.
54
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Januari 1947
op 7 Augustus biljetten van 100 forint in omloop gebracht.
De oude pengös en de belastingpengös werden op een basis
van ‘resp. 400.000 quadrillioen en 200 millioen pengös
per 1 forint omgeruild. Deze omruiling had geen noemens-
waardige beteekenis voor de circulatie van forintbiljetten.
De Nationale Bank ging met de uitgifte van laatstgenoem-
de biljetten voorzichtig te werk. Het lag in de bedoeling
de biljetten in circulatie te brengen naar gelang van de
reëele geidbehoefte. Op 7 Aügistus 1946 bedroeg de cir-
culatie slechts 113,66 millioen forint.
Vorenbedoelde monetaire maatregelen werden -door een
uiterst conservatieve credietpolitiek aangevuld. Op 1
Augustus werd het officieele discontô op 7 pCt. bepaald.
De banken mogen een maximum rente van 12 pCt. in
rekening brengen. In logisch verband jnet haar gepro-
nonceerd deflationistisch karakter was dus deze politiek
op geldschaarschte en hooge rente gericht, dus op het
tegengestelde van hetgeen door de politiek van goedkoop
geld wordt nagestreefd. De Regeering wenschte o.a. hier-
door de producenten en den handel tot goederenliquidaie
te dwingen.
De resultaten.
De Hongaarsche monetaire autoriteiten hebben zich
over de bereikte resultaten op positieve wijze uitgelaten.
De President der Nationale Bank heeft verklaard, dat
de stabilisatiemaatregelen succes hebben opgeleverd.
De Statssecretarjs van Financiën, dr. F. Vasady lCdvâcs,
heeft zelfs de hoop geuit, dat de munthervormingin Hon-
garije het uitgangspunt zal kunnen vormen voor een al-
gemeene monetaire stabilisatie in de Midden- en Zuid-
Oost-Europeesche landen.
Is dit optimisme gerechtvaardigd? In sommige ôpzichten
schijnt”dit wel het geval te zijn. De acute vertrouwens-
crisis kon immers worden overwonnen. Het geld heeft zijn
voornaamste functies herkregen. De staking der ver-
koopers hield op. De stagnatie in de levensmiddelenvoor-
ziening weid opgeheven. Groote vorderingen werden ge-
maakt tav. het herstel van een sluitende begrooting. In
October werden de staatsuitgaven voor 80 pCt. .door de ont-
vangsten gedekt. In November zou zelfs evenwicht vrijwel
zijn bereikt
5).
De productie vertoont een opwaartsche lijn.
Kenschetsend hiervoor is de stijging der kolenproductie
van 483.000 ton in Juli tot 612.000 ton in October. De
handelsbetrekkingen met het buitenland worden gestadig
uitgebreid. Er werden verschillende handelsovereen-
komsten gesloten, o.a. ook met Groot-Brittannië. Een
accoord met Nederland wordt voorbereid. In Januari 1947
zullen te Boedapest onderhandelingen hieromtrent worden
gevoerd.
Men kan dus in ieder geval vaststellen, dat er door de
muntsaneering een ineenstorting k6n worden voorkomen en het economisch herstel voortgang kon hebben. Niette-min zou het op zijn minst nog voorbarig zij!i om van een
uiteindelijk succes van het belangwekkende monetaire
experiment te spreken. De muntstabilisatie, zooals zij
in Hongarije werd toegepast, had ook haar schaduwzijden.
Waar de saneering op een scherp deflationistischen grond-
slag geschiedde, konden begeleidende depressieverschijn-
selen niet achterwege blijven. Er ontstond groote werk-
loosheid. FIet was ook niet mogelijk de goederenschaarschte
spoedig op te heffen. De beperkte goederenvoorraden en
de wanverhouding tusschen de hooge prijzen en de lage inkomsten beteekenden voor een belangrijk deel-van de
bevolking groote ontberingen. Dit leidde tot ernstige
spanningen, waardoor de Regeering onder hoogen druk
werd gezet. Zij zag zich reeds genoodzaakt de drastische
deflatiemaatregelen vrij aanzienlijk te verzachten. Eenigen
tijd geleden werd gemeld, dat de Nationale Bank en de
Regeering hadden besloten aan den landbouw, aan de
industrie en ten behoeve van de levensmiddelenvoorziening
‘)
Voor 1947 wordt hij totale uitgaven van 4.421 millioen forint
het begrootingstekort op 375 millioen geraamd.
belangrijke credieten ter beschikking te stellen. Aan het
zakenleven werd officieel aangeraden ontslag van personeel
stop te zetten. De biljettencirculatie is flink gestegen.
Eind November werd eun peil van frt. 937,2 millioen be-
reikt.
Voorzoover men dit op grond van de beschikbare ge-
gevens kan .beoordeelen, was de prijsstabilisatie geen vol-
ledig succes. Er hebben klaarblijkelijk op ruime schaal
prijsopdijvingen plaats gehad en de zwarte markt schijnt
ondanks alle razzias en zeer strenge onderdrukking niet
geheel uitgeschakeld te zijn. Trouwens, goederenschaarsöh
te en werkloosheid vormen voor deze markt een’ zeer
gunstigen voedingsbodem. Ook voor valuta’s schijnt een
zwarte markt te bestaan, waar voor dollars 20 forint
geboden zou zijn (de officieele koers van den dollar is ca.
frt. 12). In de laatste maanden deden tal van geruchten
over een nieuwe inflatie en over het in omloop brengen van
biljetten van 1000 forint de ronde. Laatstgenoemd gerucht
werd door de Nationale Bank tegengesproken. Uit derge-
lijke geruchten blijkt niettemin een zenuwachtige stem-
ming. En het feit, dat de autoriteiten het noodig hebben
geacht op prijsopdrijving de doodstraf te decreteeren,
geeft tich te denken.
Conclusie.
De geleidelijke en gedeeltelijke opheffing van de deflatie-
maatregèlen was ongetwijfeld noodig om het zakenleven
weder op gang te brengen. De moeilijkhëid is echter ge-
legen in de juiste doseering van het ,,tegengif” tegen een
deflationistische depressie nl. van de beschikbaar gestelde
credieten en geldmiddelen, opdat de factoren, welke be-
slissend zijn voor de verdere ontwikkeling van den mone-
tairen toestand, voldoende onder contrôle blijven.
Het ontbrekende evenwicht tusschen de verschillende
prijzengroepen, zoomede tusschen prijzen en inkomens,
houdt een potentieel gevaar in, omdat de hieruit voort-
spruitende spanningen tot een politieke en sociale crisis
kunnen leiden of wel de Regeering er toe kunnen dwingen
de groote lijn van haar saneeringsprogramma prijs te
geven.-
Een duurzame monetaire saneering kan slechts worden
verkregen, als een grondslag wordt geschapen voor een
dragelijk levensniveau der geheele bevolking. Hierbij zal
vooral
–
het tempo van het economisch heistel van grooten
ihvloed zijn. Waar de consolidatie van den economischen
toestand in Hongarije een Europeesch belang kan worden
geacht, is het wenschelijk, dat die landen,. welke daartoe
in staat zijn,
–
aan Hongarije. in den overgangstijd een zoo
ruim mogelijken economischen en financieelen steun ver-
leenen.
Dr. M. VAJDA.
INGEZONDEN STUK,
INICOMENS
EN
ARBEIDSPEESTATIES.
De heer G. C. Th. van Dorp, chem. drs., schrijft ons:
Met belangstelling las ik het artikel ,,Inkomens en
arbeidsprestaties” van Professor Polak in de ,,E.-S.B.” van 4 December jL! Speciaal de strekking, die ik eruit
meen te lezen, dat men eenig geduld moet hebben, voor
ieder zijn zoo verlangde loonsverhooging kan- krijgen, schijnt mij juist, niet zoozeer doordat ik meen, dat ver-
hoogingen -nu niet rechtvaardig zouden zijn, dan wel dat
het noodzakelijk is, dat veranderingen in belooningen
plaatsvinden langs vredelievenden weg, door verschuivin-
gen en verplaatsingen, doch zonder stakingen en uit-
sluitingen!
Toch schijnen de in de tabèl op blz. 819 gegeven resul-
taten mij noodzakelijk nadere toelichting te vereischen.
Voor den enkeling schijnen zij mij niet geldig. De enkeling,
die ,,ceteris paribus’ zijn loon ziet verdubbelen, zièt zijn
levensstandaard verdubbelen. De enkeling, die ,,ceteris
paribus” zijn prestatie verdubbelt, ziet zijn levensstandaard
t
–
‘
–
–
—
-‘
—
P
7
~ ; . .
.1′:- 7
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
55
nog niet stijgen, in tegenstelling van wat men misschn
op grond’ van de tabel zou. verwachten.
Ook voor de ,,massa” schijnt de. tabel mij evenmin
geldig! Uit de horizontale variaties in ciç tabel zou men
kunnen conciudeeren, dat verhoogingen van belooningen
verhoogingen van levensstandaard moeten geven. Door
algemeene verhooging van de belooningen zou men
,,ceteris paribus” algemeene verhooging van levensstan-
daard verkrijgen! Dit nu schijnt mij geheel onjuist! Geen
ondernemer kan op den duur bonen en andere kosten
betalen, tenzij kostprijs en ondernemersloon door den kooper
worden betaald. Uit steeds stijgende bonen zou men echter
volgens de tabel steeds hoogeren levensstandaard mogen verwachten. Steeds stijgende bonen moeten echter kost-
prijs en verkoopsprijs opjagen, en veroorzaken naar om-
standigheden inflatie (of deflatie?) en geen verhoogden
levensstandaard! Dit zou ook niet kunnen: verhooging van
levensstandaard voor iedereen is afhankelijk van ver-
hooging van productie van goederen, en niet van de
geldelijke belooningen (ceteris paribusij.
Daar ik dus meen, dat de tabel noch voor den enkeling,
noch voor de massa geldig is, zou ik gaarne een nadere
preciseering van den auteur vernemen, of wel zijn antwoord
op mijn opmerkingen.
Zelf zou ik het zoo belangrijke probleem over het juiste verband tusschen
prestutie
en
belooning,
gaarne als volgt
definieeren:
liet gezond egoïsme, en het belang van de groep
(het gezin), waarvoor het individu moët opkomen, recht-
vaardigen en nôôdzaken hem zelfs, zoo hoog mogelijke’
belooning te vragen voor zijn prestatie voor anderen of
voor de gemeenschap. liet is de taak van deze anderen
toe te zien, dat zij niet te veel daarvoor geven!
Slechts door de concurrentie van een groep indivi-
duen, die eenzelfde prestatie wil leveren, en die eenzelfde prestatie wil ontvangen en betalen, is het mogelijk telkens
door een referendum of volksstemming van vele vragers
en aanbieders, een billijk loon vast te stellen.
De vaststelling door een als het ware ,,gerechtelijke”
instantie, die niet zelf aanbiedt den dienst te verrichten, of
te gebruiken, is altijd
minder goed:
deze instantie is onge-
straft feilbaar! In het geval van de vrije concurrentie
namelijk, heeft wie den prijs drukt door laag aanbieden,
een gereede kans den dienst tegen dien lagen prijs juist te
moeten verrichten, wie den prijs opjaagt door veel geld te
bieden, juist een gereede kans werkelijk te moeten be-
talen! Wie onserieus biedt of-vraagt wordt door schade en
schande wijs, en moet de schade dragen!
Professor Brouwers uitte zich voor enkele maanden in
dezen geest, dat ,,Nederland te arm is om het zonder con-
currentie te kunnen stellen”, mijns inziens een erkenning
dat ,,prijsbeheersching” door i’egeeringsinstanties een
on-
aolkomen surrogaat is van de efficiente prijsbeheersching
door eerlijke concurrentie.
VQor den arbeider bovenal acht ik het van het meest
directe belang, dat ook de loonconcurrentie wordt hersteld,
dat werkgevers verplicht worden tegen elkaar op te bieden
om medewerkdrs te verkrijgen, en dat de werknemers
Vrij
zijn naar dien werkgever te gaan, die hun en hun gezin
den besten levensstandaard garandeert. Voor oorlogsver-
klaringen in den vorm van stakingen en uitsluitingen is.
er dan geen reden meer!
Ter waarborging van eerlijke concurrentie met
eerlijke prijsvorming, is actief toezicht van de Regeering
noodig, ter contrôle, dat de concurrentie zich zonder
oneerlijkheden, met werkelijk vrije
‘concurrentie aan alle
deelnemende partijen, dus zonder machtsconcentraties in
monopolies van ondernemers, werknemers (als Lewis!),
of verbruikers, voltrekt.
Zorgt de Staat bovendien voor waardevastheid van het
geld, waar h1
‘
j de ‘erantwoordelijkheid voor op zich heeft
genomen, dan helpt hij zoo het spel der ten eigen bate
aangewende krachten ten algemeenen nutte richten.
Slechts tijdelijk kan loon en prijsstop verantwoord
zijn, om veranderingen van bonen en prijzen te verbieden.
Dit is het geval, wanneer de Staat, zooals weleer de Duit-
sche bezetter dat deed, in verband met oorbogvoering, in
eigen sfeer inflatie heeft gemaakt, en wil voorkomen, dat
het publiek zijn prijzen aanpast. liet is echter slechts ver-
antwoord, indien men het vaste voornemen heeft deze
inflatie ten spoedigste door geschikte maatregelen te niet
te doen, en daarna ieder als deelnemende partner inhet
maatschappelijk leven weder vrij wil laten zelf den billijken
prijs vast te stellen, waarvoor ieder zijn aan- en verkoopen
wil uitvoeren.
–
Naschrift.
De onderscheiding, welke de geachte inzender maakt
tussen ,,voor den enkeling” en ,,voor de massa”, is ten
deze van geen betekenis. Hij onderscheide liever ,,â l’in-
stant” en ,,op den duur”.
Loonverdubbeling ,,ceteris paribus” is slechts mogelijk
â l’instant. Immers, zoals inzender terecht stelt: ,,geen on-
dernemer kan op den duur bonen en andere kosten betalen,
tenzij kostprijs en ondernemersloon door
den kooper
worden betaald”. Op den duur werkt de loonverdubbeling
door op de levenskoten, zodat het reële loon verre van
verdubbeld blijkt. De tabel toont horizontaal het reële
loonpeil bij verschillende boonhoogten,
nadat het kosten-
peil zich daaraan heeft aangepast.
Vergroting van de prestatie zonder loonsverhoging
geeft, weer op den duur, via de verlaagde productiekosten en de daardoor verminderde kosten van levensonderhoud,
een verhoogd reëel loon. Dat toont de tabel verticaal.
Gaat de verhoogde arbeidsproductiviteit, zoals redelijk
te verwachten is, met verhoging van het loon gepaard,
dan planten beide veranderingen zich in het kostenniveau
voort. Dan roepen de ontwikkeling van het loonpeil en die
van de productiekosten samen een beweging van het levens-
peil te voorschijn, welke in de tabel diagonaal is af te lezen.
Dat alles onverschillig, of men den enkeling dan wel de
massa op het oog heeft. Mits: op den duur!
Tot zover mijn antwoord op het eerste gedeelte van
inzenders betoog, hetwelk mijn artikeltje in ,,E.-S;B.”
van 4 December raakt. Zijn positieve leer over het verband
tussen prestatie en beloning gaat geheel buiten mijn be-
toog om en kan dus door mij onbesproken worden gelaten.
P.
AANTEEKENING.
DE ENc*ELSCHE BETALINGSBALANS IN 1946.
Evenals Nederland, staat ook Engeland in verband
met zijn wederopbouw voor de noodzaak zijn exporten te vergrooten. Terzake is door de Regeering tot doel gesteld
nog vôÔr 1951 een export te bereiken, die 175
pCt.
moet
bedragen van het volume van 1938. Of deze verwachtingen mettertijd in vervulling zullen gaan, is voorshands een open
vraag
1).
Een feit echter is, dat de exportcijfers zich gunstig
laten aanzien. ,,The exportdrive” kon dan ook de minister
van Financiën verklaren, ,,has succeeded beyond expecta-
tion and beyond estimate…
.”
2)
.
Eind Juli van het vorig jaar werd het volume van 1938
bereikt; daarna gingen de cijfers gestadig omhoog:
–
le kwartaal 1946: 84 pCt. van het volume van 1938
2e
1946: 97,6 pCt.
1938
3e
1946: 103,7 pCt.
1938
October 1946: 117 pCt.
1938
‘)
Zie: ,,De omschakeling van de oorlogs- op de vredesproductie
in het Verenigd Koninkrijk” door G. Stuvel in ,,E.-S.B.” van 4
December 1946 en ,,De productie- en exportdrive van het Ver-
enigd Koninkrijk” door G. Stuvel in ,,E.-S.B.” van 18 December
1946.
‘)
,,lïritain’s balance of payments” in ,,The Economist” van 21
December 1946.
–
56
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•
15 Januari 1947
1-let is duidelijk, dat deze ontwikkeling de Engelsche
betalingsbalans in gunstigen zin beïnvloedt.
1-Jet passief saldo daarvan werd tijdens de besprekingen
te Washington geraamd op £ 750 millioen. 1-Jet Engelsche
weekblad ,,The Economist” – betreurt, dat van officieele
zijde niet meer gegevens zijn gepubliceerd. Zoo is het niet
bekerd, hoe groot het aandeel van de handelsbalans is
in het totale deficit. Een schatting van £ 550 â £ 600 mii-
lioen acht het blad veilig. l –
In de eerste tien maanden van 1946 bedroeg het werke-
lijke passieve saldo van de handelsbalans £ 281 millioen,
teweten: £1.055 millioen import en £774 millioen export.
Voor het geheele jaar 1946 zal de stand van zaken er ver-
moedelijk als volgt uitzien:
import circa £ 1.800 millioen
export circa £ 930 millioen
Het nadeelig saldo is te stellen op rond £ 350 miljoen.
Tot zoover over de zichtbare posten. 1-Joe staat het met
de onzichtbare? hier zijn de gegevens nog schaarscher eh
moet men zich verlaten op gissingen.
De Engelsche verplichtingen zij na den oorlog grooter
dan daarvoor. Aan militaire iïtgaven werd door de Re-
geering een bedrag genoemd van £ 300 millioen. De niet-
militaire zijn niet bekend gemaakt. Enkele daarvan schat
,,The Economist” op:
£ 18 millioen ,,fi’lm-royalties”;
£ 5
toerisme en luchtvaart;
£ 30
vernieuwingen van Engelsche
bedrijven in het buiten.land.
Gevoegd bij de militaire uitgaven komt men op een
bedrag van circa £ 353 millioen aan onzichtbare verplich-
tingen. Tezamen met de £ 350 millioen van de handels-balans bedraagt het totaal der Engelsche verplichtingen
circa £ 730 h £ 760 millioen, waarvan uiteraard nog de
onzichtbare baten moeten worden afgetrokken. Ook ten
aanzien hiervan kunnen alleen schattingen worden op-
gegeven.
In de periode 1936-1938 bedroegen de ôntvangsten uit
hoofde van investeeringen £ 208 millioen. Voor het jaar
1945 taxeerde men haar op £ 97 millioen. In 1946 verwacht
men een iets hooger bedrag, waarbij dan aangeteekend
dient te worden, dat in deze schattingen, behalve de
dividenden, ook de ,,retained earnings” van de Engelsche
ondernemingen begrepen zijn.
Hoewel de Engelsche scheepstonnage nog maar iets meer
bedraagt dan driekwart van 1939, is het totaal aan vrach-
ten, tengevolge van de hoogere tarieven, op ruim £ 30
millioen meer te stellen dan het vooroorlogsche bedrag
van £ 105 millioen:
Tenslotte zijn daar nog verschillende baten, zooals
commissies, remises enz., die op circa £ 30 millioen kunnen
worden geschat.
1-let totaal der onzichtbare baten is dan als volgt te
berekenen:
£. 97 millioen dividenden enz.;
£135
vrachten;
£ 30
,,
commissies, enz.
Globaal komt men op een bedrag van circa £ 280 mil-lioen, waartegenover een totaal aan
•
verplichtingen staat
van £730 £760 millioen, zoodat de facto het deficit
ongeveer £ 500 millioen zal bedragen.
Het geraamde nadeelige saldo van de Engelsche beta-
lingsbalans was £ 750 millioen, zoodat, voornamelijk ten
gevolge van den stand van de handelsbalans; de werke-
lijkheid met £ 250 million gunstiger uitvalt dan de ver
wachtingen.
Desondanks meent ,,The Economist” te moeten waar-
schuwen voor al te optimistische gevolgtrekkingen.
Daar is allereerst de export zelf. Deze heeft plaats gehad
onder’ de gunstigste voorwaarden. De ,,sellers’ market”
zal te eeniger tijd concurrentie ontmoeten en dan zullen de
uitvoeren niet zoo vlot meer verloopen.
De import is Ideiner uitgevallen dan verwacht en
wenschelijk is. Schaarschte en transportmoeilijkheden zijn
daar de oorzaken van. Bovendien moet de groote stroom
aan grondstoffen enmachinerieën, mogelijk gemaakt door
de Amerikaansche leening, nog komen. Tot dusver werden
de dollarimporten voor een groot deel in beslag genomen
door voedsel, films en andere consumptie-artikelen. Deze
toestand is 6hgunstig voor de betalingsbalans, want het
uitblijven van grondstoffen en machines beteekent uitstel
van vernieuwing van het industrieele apparaat.
Zoo is het te verwachten, dat de export het moeilijker
zal hebben en verder, dat de importen zullen toenemen,
waarbij dan tevens moet worden gedacht aan het gestegen
prijsniveau in de Vereenigde Staten.
Belangrijker dan het voorgaande, echter is de stand van
het nadeelig saldo in ,,hard’ currency”, in dollars voor-
namelijk, doch ook in valuta’s van Canada, -Argentinië,
Cuba, San Domingo en Zweden.
In de eerste negen maanden van 1946, toen-het jaarlijksch
passieve saldo vah de handelsbalans kon worden gesteld op
iets minder dan £ 345 millioen, bedroeg dat saldo ten op-
zichte van de hierboven genoemde landen ruim £ 420 mil-
lioen, waarvan £ 865 millioen voor rekening komt van
het dollarblok. Hierbij komt nog, dat een belangrijk, deel
van de uitgaven van de Regeering, speciaal in Duitschiand,
in dollars geschiedt, en verder is daar nog het feit, dat de
Engelsche dollarreserves de behoeften van het geheele
sterlingblok moeten dekken. Tenslotte is de koopkracht
van de dollarleening, in verband met. de prijsstijging in de
Vereenigde Staten, naar de schatting van den minister van
Financiën, met ongeveer 23 pCt. verminderd.
Zoo ziet. ,,The Economist” het Engelsche probleem niet
zoozeer in den stand van zijn betalingsbalans, die naar de
verwachtingen waarschijnlijk in de twee komende jaren
nog wel zal verbeteren, maar in de overtuiging, dat ,,the
crucial need is to redress the hard currency account”.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de omzetten van schatkistpapier, vooral met korten
looptijd, kwam in de afgeloopen week eenige toeneming
tot stand. De banken zochten nl. voor hun toegenomen
liquide middelen vooral belegging op zeer korten termijn,
waarbij callgeld in tal van gevallen niet was te plaatsen.
Driemaandspromessen werden verhandeld tegen 1/
8
pCt., voor Meipapier werd
1/
pCt. geboden, terwijl half-
jaarspapier eveneens tegen
1/8
pCt. werd verhandeld. In
de disonto’s voor langerloopend papier kwam vrijwel
geen verandering.
Het prospectus der 3-3k pCt. staatsleening 1947 is
thans volledig gepubliceerd. 1-let blijkt nu, dat het be-
drag, dat voor inkoop kan worden bèstemd, over de beurs-
dagen in een jaar gelijkmatig zal worden verdeeld en dat per beursdag niet meer zal worden ingekocht bij koersen
beneden .97 pCt. dan het aldus vastgestelde bedrag. Voor 1947 kan dit per beursdag naar schatting het respectabele
bedrag van f 275.000 beteekenen, zoodat de koerssteun
wel zeer reëel kan zijn, maar het hierin gelegen infiationis-
tische element eveneens.
Door invoering van een extra behandelingsprovisie per
13 Januari 1947 tracht de Vereeniging voor den Effecten-
handel de inkomsten van haar leden te verhoogen. De
behandelingsprovisie zal
/8
pCt. van het nominale bedrag
uitmaken bij fondsen, welker koersen tusschen 30 pCt.
en 105 pCt. liggen en
/8
pCt. van het reëele bedrag bij hoo-gere koersen. Daar zij zoowel bij aan- als verkoop zal moe-
ten worden betaald, worden met name ruiltransacties zeer duur. Welke invloed deze extra provisie overigens op den
omvang van den beurshandel zal hebben, moet worden
afgewacht. .
De algemeene beurshausse zette zich in de afgeloopen
week, na een terugslng op 8 Januari jl., vrij algemeen
voort. Ook de obligatiekoersen stegen fractioneel, waaruit
1
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
57
wel mag worden afgeleid, dat degenen, die niet aan de
conversie wenschen mee te doen, hun desbetreffende
obligaties grootendeels reeds hebben verkocht. De 3j pCL
oorlogsieeningen noteerden bp 10 Januari ji. 99j G.L. en
de 4 pCt. 1941 noteerde evenee’ns 99k.
Het koef’sverloop op de aandeelenmarkt moge worden
geïllustreerd met het onderstaande staatje.
3 Jan.
10 Jan.
1947
1947
A.K.0 .
………………….
145
GB
148.GB
v.
Berkel’s Patent
……………
114
GB
122 GB
Kon. Ned. Hoogovens
……….
119
GB
–
Lever Bros. Unilever C. v A… 2531
258
Philips
G. b. v. A
……………
325
GB
324.
Koninklijke
Olie
……………..
357e
869
FI.A.L.
…………………..
..
156
GL
157k
N.S.0.
…………… . ………
141e 144a GB
H.V.A.
……………………
191
207
Deli
Mij.
C.
v.
A
………….
116 134
Amsterdam Rubber
…………
134
147
STATISTIEKEN.
DE NEJ)ERLA.NDSCflE BANK.
Verkorte balans op 13 Januari 1947.
–
.
Activa.
Hoofdbank
f
schuldbrieven
Bijbank
”
–
in disconto
Agentscli.,,
.0
‘
Wissels,
schatkisl;papier en scllulclbrieven,
door
5.000-
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van cle
Bankwet 1937
art. 4 van hét Komnklijk
besluit van
1
October 1945,
Staatsblad
No.
F204)
…………………………..
–
]3eleeningen:
(
Hoofdbank
f
145.984.247,22
9
(mcl. voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
542.129,49
kening-courant)
op onderpand)
Agentsch.,,
7.568.878,24
f
154.095.254,95
Op
effecten,
enz.
………..
..
153.374.871,62′)
–
Op goederen en ceelen
72038333
-,,,
154.095.254,95
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en gouden
muntmatermaal
f
699.730,982,34
Zilveren munt,
enz………
1.1 48.670,12
–
Papier op het buitenland
f4.434.785.830,03
700.879.652,46
Tegoed hij correspondenten in
-,
liet
buitenland
…………
159.070.1 77,29
Buitenlandsche
hetaalmid-
delen
………………
…
15.899.762,64
4.609.755.769,76
Belegging
van
kapitaal,
reserves
en
pensioen- fonds
………………………………
70.715.523,46
Gebouwen
en
inventaris
………………….
.
3.000.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
..
26.500.979,96
5.564.952.180,59
Passiva.
Kapitaal
……………………………..
.
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad
per
2
Juli
1945)
……….
.
…..
209.277.096,67
Andere
bijzondere
réserves
……………… ..
76.798.079,95
Pensioenfonds
………………………….
15.444.528,89
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
……..
236.944.880,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
……
2.701.166.590,-
Bankassignaties-mn
omloop
………………
…
30.727,28
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks Schatkist.
…… 8
1.205.562.374,47
‘S
Rijks Schatkist
–
speciale rekening
…
…..110.548.500,-
Geblokkeerde
saldo’s
van
banken
.
………………
84.475.190,72
Gehlokkcerde
saldo’s
van
anderen
………….
..45.950.121,83
Vrije
saldo’s
………….633.673.483,61
,,
Diverse
rekeningen
……………………212.703.19/,89
2.080.209.670,63
t 5.564.952.180,59
‘) Waarvan scliatkistpapier
rechtstreeks
door
de
Bank
in
disconto
ge-
nomen
…………………………….
.
–
‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indmê
(Wet van 15 Maart 1933
Staatsblad no. 99),,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
153.958.414,-
DE NEDERLANDSCHE BANK. (Voornaamste posten in cl uizencien guldens).
c
$’
ZZ
bil
‘5
5)
o
cs
GE
bi
.’s
te
i–s,
25Nov. ’46
700.612
4.430.806
76.680
6
:157.931
2Dec. ’46
700.613
4.430.806
76.973
6
, 171.724
9
,,
’46
700.841
4.430.806
81.770
–
6
153.819
16
,,
’46
700.863
4.430.806 1 . 88.615
6
.
152.574
23
’46
700.875
4.434.786 J
84.103
5
155.552
30
,,
’46
700.876
4.434.786 1
100.816
5
153.109
6 Jan. ’47
700.879
4.434.786 1
125.126
5
152.235
13
,,
’47
700.880
4.434.7861
174.970
5
154.095
Saldi
in
rekening-courant
Zo
‘5
0
.5)
(0
PQ
25Nov. ’46
2.614.533
1.141.425
59.859
49.833
687.370
2Dec. ’46
2.668.391
1.233.458
50.655
. 46.352
578.003
9
,,
’46
2.655.096
1.216.671
89.883
43798,
558.023
16
,,
’46
2.646.081
1.188.320
105.593
44.449
569.540
23
’46
2.741.418
1.099.241
127.053
43.165
585.156
30
,,
’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
6 Jan. ’47
2.736.834
1.071.526
115.467
46.490
623.780
13
,,
’67
2.701.167
1.305.562
84.475
45.950
.633.673
NATIONALE BANK VAN BELOI8..
(Voornaamste posten in milliOenen franes).
Data.
cd
00)0
–
.
o
.’E
O,
‘5
.
(5
0
‘5
cd
28 Nov.
1946
31.809
4.894
4.854
199
852
49.882
5 Dec.
1946
31.953
5.212
5.131
216
807
49.872
12
,,
1946
31.969
4.974
4.851
223
790
49.797
19
,,
1946
31.980
5.199
4.823
206
719
49.597
26
1946
32.226
5.618
4.953
214
698
49.158
2
lan.
1947
32.241
5.633
5.559
213
795
49.888
9
4947
.32.256
6.320
5.303
177
861
49.138
iken1i
‘5
courant saldi
Cz
Data
‘5.
0
o
.-
“-
0(5
cz
te
0
te
Z
‘5
28 Nov.
1946
641
158.475
71.703
5
.
4.286
632
5 Dec.
1946
641
159.114
72.502
3
4.13!
‘
626 12
1946
641
158.643
72.052
2
4.111
623
19
,,
1946
641
158.617
7-1.769
3
4.374
616
26
1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
2 Jan.
1947
637
161.002
73.891
4
5.979
613
9
,,
1947
637
160.412
73.858
2
5.374
691
9 Waarvan 10.493 millioen tros. onbeschîkbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944). –
‘) Wparonder begrepen de post ,,Emissmebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs. –
9 Deze pçst omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onhescimikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in mii lioenen dollars)
Metaalvoorraad
Data
,
Other
U.S. Govt.
Totaal
tificaten
1 Goudccr-
cash
securities
3
Dec.
19’1
20.805
1
20.553
1
236
2.184
7 Juni
1945
18.357
1
17.412
1
247
20.896
–
12 Dec.
1946
18.298
17.504
1
258
24.128
19
Dec.
1946
18.382
17.589
[ ,
250
23.210
Deposito’s
‘
Data
jetten,in
i
Member-
circulatie
Totaal
Govt.
bânks
3
Dec.
1941
7.730
15.108
1
320
13.178
‘7
Juni
1945
22.860
1
. 17.350
1
352
15.432
12 Dec.
1946
24.896
17.979
626
16.479
19 Dec.
1946
24.963
j
17.523
237
– 16.517
58
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15
Januari 1947
BANK VAN ENGELAND.
.
NATIONALE
DANK VAN ZWITSERLAND.
(Vnnrnmstp.
nosten in millinenen nonde.
(Voornaamste oosten in millioenen francs).
1
‘o
.2
.
cd
•
‘°
to
CIS
>
,
(S
0
14 Juni ’45
0,2
1.299,3
1.300
1.276,0 24,2
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
t Jan. ’47
0,2
1.449;1
1.450
1.421,6
28,7
8 Jan. ’47
0,2
1.449,1 1.650
1.402,0
48,2
Other securitiec
DeposiLs
,..
a
0
25
.
5)
oo
.0
00,
25
cd
(0
0,5)
14 Juni ’45
1,2
235,5
4,5
13,9
261.6
8,4
201,4
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6 15,8
346,5
10,3
278,9
1 Jan.
’47
1,3
344,7
13,9
19,1 –
389,5
8,9
320,4
8 Jan. ’47
1,1
321,2
17,7
18,1
388,2
13,9
314
1
5
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste oosten in millioenen franes).
5)
Voorschotten aan
den Staat
‘
Data
-‘5
C5.
‘
0
V
5)
.-
0
0
5)
‘5
0
‘5 ‘5
0
(0
Pq
12 Dec.
1946
94.817
114.799
1
59.449 59.700
1
426.000
19 Dec.
1946
94.817 113.624
1
59.449
62.500
1
426.000
26 Dec.’
1946
94.817
A18.302
1
59.449
67900
426.000
2 Jan.
1947
1
94.817
117.324
1
59.449
72.100
426.000
BankbilF
Dëposito’s
Data
T
jetten in
circulatie
1
Totaal
1
Staat
Diversen
12Dec.
1946
T
713.369
61.287
768
1
60.519
19 Dec.
1946
1
‘711.813
63.555
1
826
1
62.729
26 Dec.
1946
1
721.865
63.458
1
765
1
62.693
2 Jan.
1947
1
733.797
60.027
765
59.262
INLEG€+JNGEN EN TERUGBETALIN€+EN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
‘).
(1h millioenen guldens).
Inleggingen
Terugbetalinen
Maand
R.P.S.jPart.
–
Totaali
R.P.S.
Part. T0taa1
Saldo
Aug.
1939
16,1
13,6
29,7 25,0 21,3
463
– 16
1
6
Mei
1946
20,4
25,2
47,6 39,4 26,4 65,8
– 18,2
Juni
1946
21,8
23,3
45,1
68,4
‘
41,9
110,3
– 65,2
Juli
1946
20,7
20,2
40,9
37,9 37,9
75,8
– 34,9
Aug.
1946
23,4 22,6
46,0
30,9.
30,9
52,1
–
6,1
Sept.
1946
22,7
24,3
47,0
29,7
22,9
52,6
– 5,6
Oct.
1946
22,1
28,9
51,0
31,8 29,3
61,1
– 10,4
Nov.
1946
21,2
24,52)
45,7
28,8
23,2e)
52,0
—
6,3
•
..L’0
‘
O
t
‘
‘.2
Data
.
A
Q
.
15 Juni 1945 .
4.773,8
.
121,1
373,3 63,7
3.450,5 1.610,0
23 Dec. 1946
4.952.3
144,0
138,8
54,9
4.022,9
984,6
31
.
Dec.
1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7 1.163,7
7Jan. 1947
4.938,8
158,7
150,5 52,7
3.964,7 1.156,4
EMISSIES IN 1946.
(Reëele bedraoen in millioenen guldens).
Maand
Tgoa liAa
ies
n-
Totaal
4Vaarvan
con-
versies
Nieuw
geld
Januari
1.125
—
.1.125
–
1.125
Februari
–
0,7
0,7
–
0,7
Maart
April
Mei
825
1,9
826,9
–
826,9
Juni
.
–
100,2
100,2
– .
100
1
2
Juli
–
4,1
4,1
–
4,1
Augustus
–
8,8
.
828
–
8,8
September
–
0,8
0,8
-‘
0,8
October
4
1
0
0,7
4,7
–
4,7
November
3,1
4,7
7,8 3,1
4,7
December
L
6,0
11,3
17,3
2,1
15,2
Totaal
1.963,1
133,2
2,096,3 5,2 ‘
2.091,1
SPECIFICATIE
VAN
DE EbIISSIES iN DECEMBER
1946
1),
(Bedragen in millioenen guldens; koersen en rentevoeten
in nrocenten).
Naam
Koers
ree
Renie koop
Obligaties.
.
Overheid
H
.
Gem.
aarlem
2,1
100
2,1
3
26
(conversie)
Particulieren. Voorschotbank
v.h. Rottord.
–
Credietbank
‘s-Gravenhage
0,1 100 0,1
4
.
20
Intercommunale
Waterleiding
Leeuwarden
0,45
100
0,45
3
30
Meelfabr. Nederi.
Bakkerij, R’dam
3
100
3
3
.
25 ‘)
Verg. Chr. Flooger
en HO., Zeist
0,3
100
0,3
3
25
Aandeolon
Zwavelzuurfabriek
h. Ketjen,
Amsterdam
1,125
125
1,4
Ned. Kabelfabriek
,
Delft
4,2
145
6,09
Ned. Walvisch-
‘vaart, A’dam
3,5
103
3,6
Zeyl’s verzekering-
1
mii., Sneek
0,15
105
0,16
‘) Aansluitend op de eniissiestatistiek in ,,E.-S.B.” van 18 De-
cember 1946, blz. 863.
Bron: ,,Statistisch Bulletin, van het C.B.S.”.
2) Algeheele of versterkte, gedeeltelijke aflossing voorbehouden,
Voorloopige gegevens.
.
doch niet vÖÔr 2 Januari 1952.
KORTLOOPENDE SCHULDEN
AAN EN VORDERINGEN OP NEDERT.A.NJ), OOST
EN
WEST.INIME
VAN ‘D
A.MERIKAANSCHE BANKEN
‘)
.
–
•
(in millioenen dollars).
Schulden
aaii
Vorderingen op
,
Saldo
sch’ulden
aan
Ultimo Nederland
. 0.-Indië
1
W,-Indië
Nederland
0.-Indi6
W.-Indië
Nederland
0.-Indi6
W.-Indië
199
99,1
–
1930
:
122,2
1931
44,6 20,9
*
23,7 1932
11,9
‘
13,0
+
1,1
1933
8,3
.
.
18,1
+
9,8
1934
12,9
•
18,6
+
57
1935
68,6
19,0
.49,6 4936
78,8
21,9
‘
56,9 1937
89,1
23,0
.
66,1
1938
101,8
.
24,2
77,6
1939
……
204,9
5,7
‘
.
199,2
1940
174,3
0,9
173,4.
1941
……
174,9
.1,4
‘
173,8
1942
186,6 460,4
‘
20,7
.
0,5
1,6 0,3
186,1
158,8
20,4
1943
193,3
…
110,1
‘
41,2
0,4
–
1,7
.
0,5
192,9 108,4
.
40,7
1944
209,7
..
110,5 36,0
‘0,3
1,5 0,3
209,4
109,0 35,7
1945
281,6
113,7
–
28,2
36,3
1,4
0,5
245,3 112,3 27,7
medio
1946
256,1
100,2
‘
16,7
119,4
‘
1,4
0,4
136,7 98,8
.
16,3
1) Bewerkt naar
‘
de statistiekén in het ,,Federal Reserve Bulletin”.
al
L
15 Januari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
59
KAPITAALBEWEOINO VAN NEDERLAND NAAR
DE VEREENIODJI STATEN SINDS BEGIN 1935
1
).
(in millioenen dollars).
5)
•
•-‘U)
•
‘C
,SQ
se
•
5)
ce
•0
•)
.co
.
cd
s»
,., C’s
5)
u
.
ss.
‘0
5)
5fl
_•
QL0,
c’5t-
.
o5
050C1)
(5
u
z.z
a
ce
.,,
ZZ
1935
55,7
–
0,4
7,4 50,5
1,3
114,5
1936
10,2
–
2,9
3,0
,
107,1
–
2,2 115,2
1937
10,4
–
1,1
10,8
56,2
5,9
82,2
1938
11,6
–
1,2
6,1
–
1,7
1,8
16,7
1939
103,0
18,5
2,1
15,6
2,5
141,7
1940
–
30,6
4,8
1,6
5,5
4,1
–
14,7
1941
0,7
–
0,1
0,5 3,5
4,2
8,8
1942
9,0
0,5
0,1
0,2
–
0,1
9,6
19/13
6,7
0,2
1,4
3,0
2,4
13,7
1944
16,4
0,0 0,6
–
0,9 2,4
18,5.
1945
71,9
–
36,0
–
0,6
–
5,5
3,7
33,5
le helft
1946
–
25,5
–
83,0
0,2
–
9,5
–
10,1
-127,8
‘totaal:
239,5
1
-100,7
33,2
224,0
15,9
1
411,9
‘)
Bewerkt naar cle statistieken in het ,,Federal Reserve Bulle-
tin”. Een – teeken beteekent een tegengestelde beweging aan die
der m de hoofden van de kolommen vermeld.’ Daar de begin-
stand per begin 1935 niet bekend is, stellen de cijfers alleen een beweging en geen stand op een bepaalden datum voor.
STANI) VAN ‘s RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n
31 Dec. 1946 23 Dec. 1946
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De Nederlancische Bank fl056.654.434,04
fl099.241.207,31
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Bank voor Neder-
–
landsche Gemeenten ……
362.223,45
,,
1.118170,56 Kasvorderingen
wegens
ere-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
16.012.028,-
.,,
16.012.028,-
Daggelcileening tegen
onder-
pand
…..
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……..
287.050.748,04
,,
286.599.428,67
Voorschotten op ultimo No-
vember 1946
aan
de
ge-
meenten wegens aan haar
uit te keeren belastingen
……
Vordering in rek-courant op:
Nederlandsclj-Jncij9
……
572.223.826,32
570.592.843.30
Suriname
…………..
…4.334.185,29
…
4.334.185,29
Curaçao
…………….
7.410.419,47
7.410.419,67
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
–
–
Het
staatsbedrijf der P., T.
…..
……
enT
.
………………
–
……..
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…455.368.347,20
426.956.934,52
Verplichtingen
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank verstrekt
–
–
Voorschot
door
De Neder
–
landsche Bank
in
rekening-
courant verstrekt
–
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
t
510.374.800,-
f
510.374:800,-
Schatkistpromessen
in
om- loop
(rechtstreeks
hij
De
Nederlandsche
Bank
is
ge
plaatst nihil)
…………
5453.000.000,- ,,5476.200.000,-
Daggeldleeningen
…
– –
155.095.056,50
,, £53.354.034,-
Schuld op ultimo November
1946
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
keeren belastingen
……
9.363.602,08
,,
9.363.602,08
Schuld in rek-courant aan:
Nederlandsch-Indiê
–
–
Suriname
…………..
–
–
Muntbiljetten in omloop ……..
Cucaçao
…………….
…..
–
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
……..
…….
30.712.927,57
5.454.414,46
Het
staatsbedrijf der P., T.
……… ………
351.409.841,52
366.634.096,52
Andere staatsbedrijven
….
…..
3.487.411,69
,,
3.492.51 6,99
en
T…………..
….
…..
Schuld aan diverse instellingen
in
rekening
met
‘s
Rijks
……
Schatkist
……………..
3167.553.445,57
,,31 63.275.945,57
Annonces voor het volgend nummer
dienen
uiterlijk
Maandag 20 Januari
a.s.
in het bezit
te zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam
MIDDELGROTE INDUSTRIËLE
ONDER1EMII’tG
in het centrum des lands zoekt een
ADMINISTRATEUR
Vereist: uitgebreide
ervaring
door per-
soonlijke
werkzaamheid
in
industriële
onderneming. grondigc bekendheid met
moderne bedrijfsadministratie en correspon.
dentie in de moderne talen, veel initiatief,
organi5iitievermogen en commerciële zin.
Gewenst: opleiding M.O. Boekhouden of
S.P.D. en diploma’s correspondentie mo-
dcrne talen. Aangeboden wordt een levens.
positie met een zeer aantrekkelijke werk.
kring. Eventuele candidaten zullen worden
onderzocht
op 1 7 Feb r u a r i door de
Nederlandsche Stichting voor Psycho-
techniek, Wittevrouwenkade 6, Utrecht.
Eigenhandig geschreven brieven met volledige inlich-
tingen en twee nieuwe pasfoto’s (van voren en opzij) aan Adv. Bureau ALTA, te Utrecht v6?,r 24 Januari.
In linkerhoek van brief, op foto’s en enveloppe:
ES 13 – 4951, met naam, adres en leeftijd.
Bij den Dienst van Economische Zaken te Utrecht wordt
gevraagd een
ECONOOM
ei
JURIST MET
ECONOMISCHE BELANGSTELLING
Leeftijd &et ouder dan 36 Jaar.
Brieven me, uitvoerige lnhlchtngen Ie richten aan de 2e Afd. van
den Algem. Dienti der Nederiandsche Spoorwegen teUtrecht.
[II!I1]
N.V. PHILIPS’
GLOEI LAMPEN FABRIEKEN
EINDHOVEN
Voor de afdeeling
M,
5
RKTONDERZOEK worden
enkele goed onderlegde
medewerkers
gezocht.
Gewenschte opleiding: In economische richting,
bv. M.O. of Hoogere ‘Studie Economie (geheel of
gedeeltelijk).
Zij, die op hel gebied van ,,marktanalyse” in de
practijk werkzaam zijn geweest, genieten de voorkeur.
Brieven onder motto ,,marktonderzoek-ESB”, vermel-
dende om, leeftijd, burg. staat, enz., te richten tot
de afdeelingPersoneelzaken, Willemstr. 20, Eindhoven
Bij het HAVENBEDRIJF DER GEMEENTE RÖTTER-
DAM bestaat gelegenheid ‘tôt plaatsing van een
AMBTENAAR
VOOR STATISTISCH WERK
,Dc te benoimen persoon. moet volkomen met statis-
tischen arbeid vertrouwd zijn, in staat zijn om gegevens
critisch te beoordeelen, onderzoekingen op statistisch
gebied in te stellen en omtrent het resultaat daarvan
te rapporteeren.
Bij voldoende bekwaamheid en geschiktheid kan be-
noeming geschieden in den rang van commies (salaris-
grenzen, met inbegrip van de tijdelijke toelagen, voor
•
gehuwden
f
3072,50—f 4256,25 en voor ongehuwden
f
2742
64—f
401576)
Sollicitaties op zegel te richten tot Burgemeester en
Wethouders, in te zenden aan Bureau Personeelvoor-
•
ziening, Raadhuis, kamer 331, Rotterdam., uiterlijk
veertien dagen na het verschijnen van
zen oproep
onder no. 6.
–
,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN ‘MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
I-OOFDKANTOOR TE,
VLAARDINGEN
Abonneert -U op
DE’ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof, P. Hennip-
man, Prof. P. B. Kreukniet,
Th.
Ligthart, Prof.
N. J. Polak, Prf. J. Tinbergen, Prof. H. M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr. F. de Vries.
Abonnementsprijs
f
22,50; franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
19.80.
Abonnementen worden aangenomen door den
boekhandel en door de uitgevers
‘
–
-i1
DE
ERVEN F.BÔHN
TE HAARLEM
Een economisch-stutistisch’
onderzoek-nuur dé Chemische
industrie in Nederlund
door Dr.
P. S. PELS
Publicatie n ’37varÇhet Nederlandsch Economisch Instituut
‘1
E
PRIJS 1I 3ff65*)
(Irijs ‘voor donateurs en leden van het Nederlcindsch
Economisch Instituut f 2.75; te bestellen bij het N.E.I.)
Uitgôve: De Erven F. Bohn H.V. — Haarlem
N.V. Louis Dobbelmann
Waddinxveen
KOFFIE
THEE
1. B. M.
electrische administratie-machines
(Hollerith Systeem)
ELECTROMATIC
volledig electrische schrijfmachine
INTERNATIONAL
registrerende werk- en personeel-
contrôle-apparaten
International Business Machines Corporation, New York –
In Holland ‘vertegenwoordigd door de:
Internationale Bedrijfsmachine Mij H.V;
Frderiksplein 34, Amsterdam_C., Tel.
nrs.
33406, 33656, 31856
N.V. LANKHORST
T0UWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
‘
Druk Roelants, Schiedam