Begin september presenteerde Mario Draghi 170 aanbevelingen voor een competitiever Europa (EC, 2024). We spraken hierover met Tijn Croon, die juist samen met zijn coauteurs een ESB-artikel had afgerond waarin ze pleiten voor een Europese groene industriedeal (Croon et al., 2024).
Wat was je indruk van het rapport?
“Er was al maanden uitgekeken naar dit rapport: Mario Draghi is een grootheid binnen de Europese Unie. Het valt meteen op hoe bijzonder gedetailleerd en analytisch sterk het rapport is, zoals we van Draghi gewend zijn. Hij benoemt per sector de risico’s en valkuilen. In grote lijnen pleit hij voor meer samenwerking en coördinatie binnen de EU.
Er springen een paar grote risico’s uit: de hogere energieprijzen in vergelijking met andere economieën, de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen van buiten Europa en de achterstand in tech en kunstmatige intelligentie. Daar valt moeilijk een speld tussen te krijgen. Dat moet ook wel als je stelt dat er voor 800 miljard euro aan investeringen nodig is.”
Sluit het rapport aan op jullie ESB-bijdrage?
“Wij stellen ook dat het ieder-voor-zich industriebeleid door middel van staatssteun klaar moet zijn. Het is inefficiënt en verstoort de interne markt. Zie bijvoorbeeld de staalindustrie: daar onderhandelen ondertussen bijna alle grote staalproducenten met hun nationale overheid over steunpakketten, met als gevolg dat niet lokale productiekosten maar staatssteun bepaalt wie uiteindelijk zijn staalindustrie behoudt. Meer coördinatie op Europees niveau kan dat voorkomen. Daarom stellen we dat de EU een langetermijnvisie moet opstellen die rekening houdt met comparatieve en concurrentievoordelen. Dit rapport geeft daar een eerste aanzet toe.”
Wat viel je tegen?
“Er is weinig aandacht voor de gevolgen van Draghi’s voorstellen voor de ongelijkheid binnen de EU. Hij stelt dat Europees industriebeleid zich moet richten op het uitbouwen van bestaande innovatieclusters en specialisaties. Dan eindig je met veel Franse en Duitse kampioenen, een Deense kampioen en een Nederlandse kampioen. Andere lidstaten zouden het nakijken hebben. Wat doet dat met het Europese weefsel?
Ik moest denken aan een Nederlands rapport van ruim veertig jaar terug. Gerrit Wagner formuleerde meerdere aanbevelingen om de Nederlandse economie uit het slop te trekken. Wagner adviseerde in grote lijnen hetzelfde: kap met het spreidingsbeleid en richt je op Schiphol, de Rotterdamse haven en andere hubs. De aanbevelingen zijn integraal overgenomen en waren een economisch succes, maar hadden minder oog voor de ruimtelijke ongelijkheid. Krimpregio’s en provincies buiten de Randstad kregen het idee niet echt mee te tellen.
Gezien de benodigde forse herstructurering van de huidige economie, moet er een mechanisme worden opgetuigd om de verliezers te compenseren. Sommige landen zullen bijvoorbeeld hun staalproductie gaan verliezen. De lidstaten die het meest profiteren, zullen offers moeten brengen. Dat kan door de baten te verdelen en de verliezers te ondersteunen met het aantrekken van andere industrieën, zoals waterstof.”
Wat gebeurt er nu met het rapport?
“De Europese Commissie staat al in de startblokken. Maar de lidstaten zijn eerst aan zet. Het plan vergt forse publieke investeringen. Dit is te financieren door een hogere afdracht aan de EU of door gezamenlijk te lenen. Dat gesprek zal nog wel even duren. Nederland zou zich hier welwillender moeten opstellen: constructieve lidstaten hebben uiteindelijk meer invloed in Brussel dan landen die alleen maar op de rem staan. Bovendien is coördinatie in het Nederlandse belang, zoals wij in onze ESB-bijdrage uitleggen.”
Literatuur
Croon, T., M. Chahim, K. Bots en F. Busscher (2024) Waarom Nederland baat heeft bij een Europese groene industriedeal. ESB, 109(4837S), 40–45.
EC (2024) EU competitiveness: Looking ahead. Publicatie.Europese Unie, te vinden op commission.europa.eu.
Auteur
Categorieën