In Reimagining prosperity stelt Marija Bartl (2024) dat er in Europa een paradigmaverschuiving nodig is van ‘geprivatiseerde’ naar ‘gedeelde welvaart’. Niet alleen vanwege toenemende ongelijkheid en ecologische achteruitgang, maar ook om het vertrouwen in democratische instellingen te herstellen.
Sinds de financiële crisis van 2008 is er steeds meer aandacht voor andere economische systemen. Naast denkers die alternatieve zoeken zijn er ook individuen en organisaties die trachten sociale en ecologisch waarden te integreren in het economisch onderwijs, onderzoek, beleid en binnen bedrijven.
Wat echter opvalt in de beweging is dat er weinig juristen bij betrokken zijn. Fundamentele veranderingen in ons economische model lijken onmogelijk zonder de onderliggende juridische structuren aan te pakken. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Zo analyseert Morgan Ricks in The Money Problem (2016) het ontwerp van ons monetaire en financiële systeem en stelt hij een fundamenteel anders inrichting voor, en analyseert Katharina Pistor in The Code of Capital (2019) hoe juridische structuren rijkdom en ongelijkheid creëren en bestendigen.
Marija Bartl (2024) gaat in haar nieuwe boek, Reimagining prosperity: Toward a new imaginary of law and political economy in the EU, een stap verder door juridische analyses te verbinden met politiek-economische verbeeldingen (imaginaries) en deze verbinding te situeren in de hedendaagse Europese politieke context. Daarmee gaat ze verder dan enkel theoretische begrippen van welvaart maar kijkt ze naar beelden/idealen van welvaart die in de politiek en maatschappij worden verkondigd en nagestreefd.
Van geprivatiseerde welvaart
De huidige samenleving en beleid is vooral gericht op het verwezenlijken van wat Bartl ‘geprivatiseerde welvaart’ noemt: individuele toegang tot consumptiegoederen en diensten, voornamelijk aangeboden door private actoren op concurrerende zichzelf regulerende markten.
Hoewel de financiële crisis van 2008 de tekortkomingen van dit model blootlegde, is hier weinig aan veranderd. Beleid direct na de crisis bleef zich voornamelijk richten op het doorvoeren van privatiseringen en bezuinigingen. Volgens Bartl heeft dit bijgedragen aan een dalend vertrouwen in democratische instellingen, groeiende ongelijkheid, ecologische problemen en de opkomst van ‘tribale welvaart’: een welvaartsideaal dat wordt gekenmerkt door een wij-eerst-mentaliteit.
Naar gedeelde welvaart
Toch lijkt er de laatste jaren een verschuiving naar ‘gedeelde welvaart’ gaande te zijn in de EU, zo stelt Bartl. In dit ideaal van welvaart spelen waarden als solidariteit, samenwerking en delen een centrale rol. Economie en markten worden niet gezien als autonome zichzelf regulerende systemen, zoals in het welvaartideaal van private welvaart, maar als mensgemaakte sociale instituties die politiek vormgegeven moeten worden.
Bartl signaleert bijvoorbeeld op het gebied van ondernemingen fundamentele veranderingen. Europese wetten zoals de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) pogen sociale en ecologische waarden in bedrijfsbeslissingen te integreren.
Toch is dit nieuwe welvaartsideaal in beleid nog verre van gerealiseerd omdat het de EU ontbreekt aan voldoende concrete maatregelen om de economie die nodig is om dit te bereiken – Bartl noemt dit de ‘sociale economie’ – te ondersteunen. Volgens de Europese Commissie (2025) omvat de sociale economie een verscheidenheid aan bedrijven, organisaties en juridische entiteiten die gemeen hebben dat ‘ze mensen systematisch op de eerste plaats zetten, een positieve impact op lokale gemeenschappen creëren en een sociaal doel nastreven.’
De EU moet meer doen om dit deel van de economie te stimuleren en zo gedeelde welvaart te realiseren zo stelt Bartl. Ze pleit bijvoorbeeld voor meer centrale sturing en het bevorderen van ‘alternatieve’ bedrijfsstructuren, zoals coöperaties en steward-eigendom, het standaardiseren van juridische vormen voor deze alternatieve structuren, het aanbieden van voorkeursbehandelingen bij publieke aanbestedingen, en het ontwikkelen van op maat gemaakte financieringsmechanismen. Daarnaast bespreekt Bartl binnen drie andere domeinen—consumptie, technologie en industriebeleid—hoe de EU al stappen heeft gezet richting gedeelde welvaart en welke aanvullende maatregelen en initiatieven publieke en collectieve instellingen moeten zetten om deze verschuiving te versterken.
Kritiek en reflectie
Hoewel Bartl’s analyse sterk en inspirerend is mist het een reflectie op de dominante rol van de neoklassieke economie in het economisch denken in de samenleving (De Muijnck en Tieleman, 2021). Deze theorie vormt een belangrijke intellectuele basis van het private welvaartsideaal, met waarden zoals eigenbelang, individuele prestaties en marktefficiëntie. Door deze theorie niet te analyseren en ter discussie te stellen, mist Bartl een kans om het dominante paradigma vollediger te deconstrueren en heterodoxe economische theorieën te koppelen aan haar pleidooi voor gedeelde welvaart.
Daarnaast bekritiseert Bartl veelvuldig de korte termijn-focus van veel huidige economische praktijken maar mist ze daarbij dat machtige bedrijven in sectoren zoals Big Tech, Big Finance en Big Retail op de lange termijn streven naar winstmaximalisatie via strategieën zoals fusies, overnames, het inkopen van eigen aandelen, politieke lobby en in toenemende mate ook directe politieke invloed. Daarmee lijkt het diepere probleem de structurele prioritering van financiële waarde boven sociale en ecologische waarden te zijn. Is het mogelijk om de overgang naar gedeelde welvaart te realiseren zonder de oligopolistische structuren, die gericht zijn op lange termijn financiële waardecreatie, expliciet aan te pakken?
Tot slot onderschat Bartl in haar pleidooi voor een grotere rol voor publieke en collectieve instituten de waarde van gedecentraliseerde besluitvorming in markteconomieën. Op decentraal niveau hebben economische actoren specifieke kennis van omstandigheden, middelen en behoeften. Het definiëren van ‘sociale’ (goede) ondernemingen kan in de praktijk leiden tot eindeloze discussies over taxonomieën en uitzonderingen. In plaats daarvan zou de EU moeten streven naar een gelijk speelveld waarin eerlijke concurrentie en samenwerking centraal staan. Beleidsmaatregelen zoals de CSRD en CSDDD zouden kunnen worden aangevuld met initiatieven om oligopolies op te breken en beschermde sectoren te liberaliseren. Ook zou de overheid negatieve externe kosten zoveel mogelijk bij gebruikers kunnen neerleggen via true pricing. Dit schept de voorwaarden voor een speelveld waarin verschillende soorten ondernemingen op decentraal niveau afwegingen maken om gedeelde welvaart te realiseren.
Aanrader
Ondanks deze punten is Reimagining prosperity een heldere kritiek op geprivatiseerde welvaart, een inspirerende visie op een alternatief en een concrete oproep aan de EU. Bartl onderstreept de historische taak van Europese instellingen om een nieuw denkbeeld van welvaart te formuleren en te institutionaliseren, om zo ongelijkheid te verminderen, ecologische problemen op te lossen en de opkomst van tribale welvaart te stoppen. Haar empirische analyse van EU-wetgeving, gecombineerd met concrete voorstellen voor verdere hervormingen, maakt haar werk een waardevolle bron voor academici, beleidsmakers en geïnteresseerde burgers. Dit boek is een aanrader voor iedereen die zich inzet voor een nieuw economisch model en het herstellen van het vertrouwen in democratische instellingen.

Literatuur
Bartl, M. (2024) Reimagining prosperity: Toward a new imaginary of law and political economy in the EU. Cambridge University Press.
Europese Commissie (z.d.) Social economy in the EU (geraadpleegd in 2025)
De Muijnck, S., en J. Tieleman (2021) Economy studies: A guide to rethinking economics education. Amsterdam University Press.
Pistor, K. (2019) The code of capital: How the law creates wealth and inequality. Princeton University Press.
Ricks, M. (2016) The money problem: Rethinking financial regulation. Chicago: The University of Chicago Press.
Auteur
Categorieën