Ga direct naar de content

Verhoog Nederlandse productiviteitsgroei via arbeidsmarkt en sectorstructuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 17 2025

DNB constateert dat de recente Nederlandse productiviteitsgroei redelijk aansluit op het Europees gemiddelde. Dit klinkt geruststellend, ware het niet dat het Europees gemiddelde intussen wel erg laag is. En dit is wel degelijk een probleem: met deze lage groeicijfers is er niet alleen weinig (extra) te verdelen tussen arbeid en kapitaal, maar wordt ook de speelruimte van de overheid beperkt, wat bezuinigingen afdwingt die het populisme kunnen voeden.

Er zijn gelukkig opties om voor een hogere productiviteitsgroei te gaan. Hiervoor moeten de komende kabinetten investeren in onderwijs en publieke R&D. Dit zijn lange-termijn opties. Maar ook op kortere termijn zijn er opties die de productiviteits­groei kunnen aanjagen, betoog ik in deze blog.

Loonmatiging beëindigen

De eerste optie betreft een fundamentele breuk met de traditie van loonmatiging. Laat me dit plaatsen in een historisch perspectief. Nederland had vanaf begin jaren zestig tot het eind van de jaren zeventig een vrij hoge arbeidsproductiviteitsgroei (figuur 1), maar deze gouden periode kwam teneinde door een serie van negatieve schokken: het instorten van het ‘Bretton-Woods’-systeem in 1971/1972 verstoorde de internationale handel, de olieprijsschokken van 1973 en 1978 voegden daar een krachtige inflatie-impuls aan toe en in 1979 zorgde de Volcker-Schok middels exorbitante renteverhogingen voor een wereldwijde recessie. Nederland kampte bovendien met een overge­waardeerde gulden als gevolg van de gasexport. Door de sterke gulden gingen exportposities verloren en steeg de import penetratie waardoor de werkloosheid fors steeg (Hollandse Ziekte).

Om het tij te keren kwamen werkgevers en vakbonden tot afspraken over loonmatiging. Formeel is loonmatiging, waarbij de reële lonen langzamer stijgen dan de arbeidspro­ductiviteit, in het Akkoord van Wassenaar 1982 gecodificeerd. Feitelijk zien we in de statistieken dat de reële lonen al eind jaren zeventig langzamer stegen dan de productiviteit.

Loonmatiging heeft helaas een geringere productiviteitsgroei tot gevolg. Zo schatten Vergeer en Kleinknecht dat 1 procentpunt minder reële loonstijging tussen 0,32 en 0,46 procent minder groei van de toegevoegde waarde per arbeidsuur tot gevolg heeft. Dat is theoretisch goed verklaarbaar. Eén verklaring zit in het jaargangenmodel van Hartog en Tjan (1976): bij een trage loongroei vindt ook een trage vervanging van oude jaargangen kapitaalgoederen door nieuwe en productievere jaargangen plaats. Dat helpt om banen te behouden, maar de productiviteit stijgt langzamer.

Het remmende effect van loonmatiging zien we ook in figuur 1: tijdens een eerdere periode van loonmatiging (de ‘geleide loonpolitiek’ van de jaren vijftig) bleef de Nederlandse productiviteitsgroei fors achter bij het Europees gemiddelde. Pas na het verkrappen van de arbeidsmarkt vanaf eind jaren vijftig en na de loonexplosies rond 1963 bewogen de Nederlandse groeicijfers richting het Europees gemiddelde. Na het begin van een meer gematigde loonontwikkeling aan het einde van de jaren zeventig bleven die Nederlandse productiviteitscijfers weer voortdurend achter bij het gemiddelde van de Eurozone. Pas na 1995 bewogen de Nederlandse groeicijfers richting het gemiddel­de van de Eurozone, maar dat komt vooral doordat de productiviteitsgroei in andere landen, zoals Duitsland en Italië, daalde nadat zij het Nederlandse loonmatigingsbeleid kopieerden. Dat we nu dicht bij een (laag) Europees gemiddelde zitten helpt ons dus niet uit de brand.

Hoewel de noodzaak van hogere lonen inmiddels breed wordt erkend, is de praktijk weerbarstig. Tijdens de recente inflatiepiek (tussen het vierde kwartaal 2021 en het derde kwartaal 2023) bleven de reële cao-lonen toch weer vrij fors achter­ bij de inflatie. Hierdoor heeft er dus tijdelijk wederom loonmatiging plaatsgevonden – en dat in een krappe markt die om loonsverhogingen vráágt.

Om de loonmatiging nu toch eens echt te laten varen, is het verhogen van het wettelijk minimumloon (mét strikte handhaving) een voor de hand liggende optie. Dit bevordert de creatieve destructie van laagproductieve bedrijvigheid, wat ook malafide praktijken bij het inhuren van migranten kan beperken, en vormt een rem op de verschuiving van banen van hoogproductieve naar laagproductieve sectoren.

Tegengaan van flexibele arbeid

Naast het beëindigen van de loonmatiging, kan ook het beperken van de inzet van flexibele arbeid de productiviteitsgroei verbeteren. Tot het laaghangend fruit behoort hier het beëindigen van de fiscale subsidiëring van zzp’ers, waarvan velen erg laagproductief zijn. Naast een budgettaire meevaller levert het ook productiviteits­winst op indien zzp’ers in loondienst gaan, en dan bij voorkeur bij grote bedrijven waar de productiviteitsgroei significant hoger is dan in het kleinbedrijf.

Meer algemeen zou het terugdringen van flexibel werk in bedrijven de productiviteit kunnen helpen, want hoge percentages flexibele krachten vertonen doorgaans een negatief verband met innovatie en productiviteitsgroei. Aanbodeconomen bepleitten jarenlang de afbraak van ‘rigiditeiten’ in de werking van arbeidsmarkten, terwijl intussen uit neo-Schumpeteriaans onderzoek blijkt dat een aantal rigiditeiten juist nuttig zijn voor innovatie. Dit geld met name in sectoren met een hoog-cumulatief innovatieregime zoals bijvoorbeeld ASML dat kent. In dergelijke regimes, die veel voorkomen in sectoren die door de OESO zijn geclassificeerd als ‘high tech’ en ‘medium-high tech’, zijn innovatieve competenties sterk afhankelijk van intern ontwikkelde en veelal persoonsgebonden ervaringskennis. Ontwikke­lingen gaan er dermate snel dat documenteren van kennis niet aan de orde is, want als je klaar bent met documenteren, is je documentatie alweer verouderd. Deze sectoren moeten het dus hebben van dragers van ervaringskennis die lang bij het bedrijf blijven. Goed beschermde insider-posities (een arbeidsmarktrigiditeit!) zijn dan nuttig voor innovatie.

Tot slot

Productiviteitsgroei is op langere termijn gebaat bij extra investeringen in onderwijs en publieke R&D. Maar ook op redelijk korte termijn kan deze groei worden aangejaagd, doormiddel van hogere lonen en het terugdringen van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Dat ontmoedigt laagproductieve sectoren en speelt middelen vrij. Uitgangs­punt moet zijn dat we als rijk land dat rijk wil blijven niet toestaan dat slecht geleide bedrijven dankzij flexibele en goedkope arbeid kunnen blijven doormodderen.

Meer productiviteitsgroei vergroot de koek die jaarlijks tussen arbeid en kapitaal extra verdeeld kan worden; maar het vergroot ook de speelruimte van de overheid doordat er financiële ruimte én arbeid vrij valt. Dat is hard nodig, wil de politiek niet alleen met goede voornemens komen, maar ook daadwerkelijk leveren; dat neemt populisten de wind uit de zeilen.

Auteur

  • Alfred Kleinknecht

    Emeritus-hoogleraar aan de TU Delft en gasthoogleraar aan de Kwansei Gakuin University, Japan

Categorieën

Plaats een reactie