Ga direct naar de content

Vacatures in internationaal perspectief

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 5 1992

Vacatures in internationaal
perspectief
P.A. Boot, J. Thoolen en P. Meyboom*

N

ederland heeft vergeleken met het buitenland veel moeilijk vervulbare
vacatures. Aanwijzingen hiervoor zijn het hoge aantal vacatures ten opzichte
van de werkgelegenheid, de lange periode dat vacatures openstaan en de
schaarsten waarmee ondernemingen worden geconfronteerd. Een mogelijke
verklaring voor de moeilijk vervulbare vacatures voor ongeschoold werk is het
relatief geringe verschil tussen netto minimumloon en minimumuitkering.

Zowel in het Nederlandse als in het internationale
arbeidsmarktonderzoek
is er altijd relatief weinig
aandacht geweest voor vacatures. In de jaren tachtig
was dat begrijpelijk: er waren weinig vacatures, en
de werkloosheid was een veel belangrijker sociaal
en beleidsprobleem.
De laatste jaren is deze eenzijdigheid minder op zijn plaats. Naast aanbod- zijn er
ook vraagoverschotten op deelmarkten gekomen
die niet vanzelfsprekend zullen verdwijnen.
In deze bijdrage wordt achtereenvolgens
ingegaan
op:
• de ernst van de Nederlandse vacatureproblematiek in vergelijking met die in andere landen;
• de aard ervan;
• en de mogelijke relatie met institutionele verhoudingen, zoals het verschil tussen uitkering en arbeidsinkomensniveau
.

Omvang en ernst
Een groot probleem bij het vergelijken van vacaturecijfers is het ontbreken van betrouwbaar cijfermateriaal. Naast Nederland is Australië het enige land ter
wereld dat regulier op basis van enquêtes een vacaturestatistiek publiceert, los van de gegevens van
arbeidsbureaus. In sommige landen bestaat er weliswaar een wettelijke verplichting om vacatures bij arbeidsbureaus te melden, maar afgezien van Zweden
komt daar volgens de OESO weinig van terecht. Op
basis van incidentele steekproeven wordt vermoed
dat arbeidsbureaus doorgaans zo’n 20-35% van de
vacatures registreren. Hierbij zijn Zweden (90%),
Denemarken en Oostenrijk 00-15%) duidelijke uitschieters, terwijl Nederland zich met zo’n 35% in de
hogere regionen bevindtl. Vanwege dit gebrek aan
betrouwbare cijfers is het niet mogelijk om een internationale vacaturestatistiek te maken, zoals dat bij
voorbeeld voor werkloosheid wel kan.
Daarnaast is van belang dat op basis van veranderingen in de verhouding tussen vacatures en werkzoekenden (UV-curven) uitspraken worden gedaan
over het functioneren van arbeidsmarkten in internationaal perspectief2. Bij onbetrouwbare vacature-

ESB 5-8-1992

cijfers is dit soort analyses niet valide. Indien bij
voorbeeld vacatures minder vaak bij arbeidsbureaus
worden aangemeld, dan wekt dit de schijn van een
afnemend aantal vacatures; hierdoor lijkt de arbeidsmarkt bij een gelijk aantal werklozen beter te functioneren.
Desalniettemin is het de moeite waard te proberen
een indruk te krijgen van de vacaturegraad (vacatures afgezet tegen werkgelegenheid)
in enkele landen. Daartoe zijn, op basis van OESO-cijfers, vacaturecijfers van arbeidsbureaus gecombineerd met
schattingen van hun marktaandeel. De vacaturegraad is sterk conjunctuur-afhankelijk.
De vacaturecijfers worden daarom vergeleken met het gestandaardiseerde werkloosheidspercentage
om ook een
indruk te krijgen van een andere indicator van
spanning op de arbeidsmarkt. Ten slotte is aangegeven hoe lang het gemiddeld duurt voordat een bij
het arbeidsbureau aangemelde vacature wordt vervuld. Dit geeft een indruk van de ernst van de vacatureproblemen.
In beginsel zullen vacatures en
werkloosheid een omgekeerd evenredig verloop
kennen.
Uit tabel 1 blijkt dat Finland en Duitsland relatief
veel vacatures hebben bij een lage werkloosheid.
Daarentegen paren België, Frankrijk, Nederland en
Groot-Brittannië veel vacatures aan een relatief
hoge werkloosheid. Nu kan een hoge vacature graad
wijzen op veel kortdurende vacatures en daarmee
op een hoge mobiliteit. Een lange vacatureduur kan
wijzen op moeilijk vervulbare vacatures. Alleen in
het laatste geval is er sprake van een arbeidsmarktprobleem. Een combinatie van veel vacatures en
een lange vacatureduur lijkt vooral in Japan en, in

• P.A. Boot is verbonden aan Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
directie Arbeidsmarkt en J. Thoolen
en P. Meyboom zijn stagiaires bij deze directie. Met dank
aan H. Lindner en R. Lammers.
1. OESO, Employment Outlook 1992, Parijs, 1992.
2. Zie bij voorbeeld F. Padoa-Schioppa,
Mismatch and
labour mobility, Cambridge, 1991.

I 753

Tabel 1. Vacaturegraad, werkloosheidspercentage
in enkele landen, 1990

en vacatureduur

Vac. graad

Werk!. perc.

België
Denemarken
Finland
Frankrijk
Duitsland
Japan

2,2
1,2

7,9

0,9

3,0

3,4
9,0

0,8

5,1
2,1

Nederland

2,0
1,0
1,9

1,2
2,9
1,7
0,7
0,8

1,8
3,2

1,5

Zweden
Verenigd Koninkrijk

7,5
1,5

6,9

NB: in alle tabellen geldt: ‘-‘ is onbekend.
Bron: OESO, Employment Outlook, 1991; eigen berekeningen
OESO, Employment Outlook, 1992.

Vac. duur
in maanden

1,5

op basis van

Tabel2. Uitslag Eurostat-enquête onder industriifle ondernemingen
over knelpunten bij vacaturevervulling, in procenten
“Personeelsschaarste
is produktiebeperkende factor”
1991

“Tekort geschoold personeel
is belangrijke reden om niet
meer mensen aan te nemen”
1985/’86

6
6
4
1
4
1

België
Frankrijk
Duitsland
Griekenland
Ierland
Italië

51
36
53
35
20
42

3

44

Portugal
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Totaal

11
3
5
4

37
43

Bron: OESO, Employment

1989
63
53
66
50
28
75
70
67
37
62
62

Outlook, 1992, Parijs, 1992.

Nederland

mindere mate, in Nederland en Frankrijk het geval
te zijn.
Al met al kan uit tabel 1 worden opgemaakt dat de
vacatureproblematiek
in Nederland ernstiger is dan
in veel andere landen. Dit blijkt ook uit een vergelijking van het tekort aan bepaalde groepen personeel
in de EG-lidstaten. In door Eurostat gestandaardiseerde bedrijfsenquêtes
wordt industriële ondernemingen gevraagd naar de mate waarin een tekort
aan personeel een produktiebeperkende
factor is
(tabel 2, linkerkolom) en of een tekort aan geschoold personeel in (zeer) ernstige mate reden is
voor het niet vergroten van de personeelsomvang
(rechterkolom). Personeelstekort
blijkt geen algemeen probleem. Daarentegen is het tekort aan geschoold aanbod wel relevant, vooral voor Portugal,
Duitsland, Nederland en Italië. De percentages voor
1989 zijn daarbij hoger dan die voor 1985/’86. Dit
valt te verklaren uit de conjunctuurfase:
1985/’86
werd gekenmerkt door een hogere werkloosheid en
een zwakke economische groei, 1989 door hoogconjunctuur.
Veel, en moeilijk vervulbare, vacatures zijn evenzovele belemmeringen voor economische groei. In
1989-’90 bij voorbeeld heeft 16% van de arbeidsorga-

nisaties vanwege vacatureproblemen
uitbreidingsinvesteringen3

afgezien van

Samenstelling
Wellicht interessanter dan de absolute omvang van
vacatures is de samenstelling ervan. Relatief veel vacatures voor vaklieden zou kunnen wijzen op een
relatief slechte aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Relatief veel vacatures voor hoger opgeleiden zou een indicatie kunnen zijn van een te geringe uitstroom uit universiteiten. En relatief veel
vacatures voor ongeschoold werk zou kunnen betekenen dat het arbeidsaanbod
aan de onderkant van
de arbeidsmarkt tekortschiet. In een studie ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de aard van de vacatureproblematiek
in Nederland vergeleken met die in Duitsland, het
Verenigd Koninkrijk en Vlaanderen4. Daarnaast is
aanvullend veldonderzoek
gedaan in de Euregio
Zuid-Limburg-Aken-Belgisch
Limburg5. Doel van de
studies was een inzicht te krijgen in het belang van
institutionele factoren voor de vacatureproblematiek. Invalshoek daarbij was vooral de mate waarin
de vacatureproblematiek
in deze landen per opleidingsniveau en beroepsgroep
verschilt.
Tabel 3 geeft een indruk van de relatieve moeilijkheidsgraad bij het vervullen van vacatures per opleidingsniveau. Van belang is dat alle buitenlandse cijfers in de tabel betrekking hebben op gegevens van
arbeidsbureaus.
Een vergelijking tussen arbeidsbureaucijfers enerzijds en algemene enquêtes anderzijds is niet gerechtvaardigd,
aangezien zowel de
aard van de bij arbeidsbureaus
gemelde vacatures
niet representatief is (werkgevers melden vooral
‘moeilijke’ vacatures) en de gemiddelde vacatureduur kan afwijken. Daarbij geldt alleen voor het VK
dat een hoog percentage op een lage moeilijkheidsgraad wijst.
In zowel Duitsland als het Verenigd Koninkrijk is
het vervullen van vacatures op middelbaar niveau
duidelijk moeilijker dan op ongeschoold niveau. In
Nederland is dat niet zo: vacatures voor ongeschoold werk zijn er zeker zo moeilijk vervulbaar.
Het Vlaamse patroon lijkt op dat van Duitsland en
het VK: weinig vacatureproblemen
voor ongeschoold werk, iets meer voor de lagere en middelbare niveaus. Vlaanderen heeft met Nederland gemeen dat vacatures voor universitair geschoolden
doorgaans iets eenvoudiger te vervullen lijken dan
voor degenen met een middelbare en hogere beroepsopleiding.
Deze verschillen worden bevestigd door cijfers van
arbeidsbureaus
uit Maastricht en Belgisch Limburg.
In Nederland blijken er meer openstaande vacatures
voor ongeschoolden
te zijn dan in België (tabel 4).
Daarentegen is de Nederlandse vacature stroom voor
ongeschoolden
vergelijkbaar met de Duitse: 24%

3. OSA, Vraag naar arbeid, Trendrapport
1992, Den Haag,
1992. Dit percentage zal nu overigens lager zijn.
4.]. Thoolen, Vacatureproblematiek in internationaal perspectief, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
1992.
5. P. Meyboom. De afstand tussen minimumloon- en uitke-

ringsniveaus van Nederland in internationaal perspectief,
RU Limburg, 1992.

Tabel 3. Indicatoren van vacature problemen in enkele landen
Nederland
% moeilijk
vervulbaar
(enquête)

Duitsland

vacatureduur
GA13(dgn.)

VK

Vlaanderen

moeilijkheden bij
aanstelling via
arbeidsbureaus

aandeel vervulde
vacatures door arbeidsbureaus,

aandeel vacatures in
knelpuntberoepen
bij arbeidsbureaus,

1990

1990
130
Mavo
Lbo
Havo/vwo
Mbo
Hbo
Universiteit
Onbekend
Gemiddeld

1991

1989

1990

54
35
56
25
52
47
44

60

39

BBc

47

}57

a

]35

y50

}68

d

b

47

48
45
42
50

9
} 14-23f

}64e
39

} 18-23f
} 15
16

a. Personeel voor eenvoudige werkzaamheden (34,7) en voor gekwalificeerde werkzaamheden (35,2%); b. Vaklieden;
c. Generallabourers ; d. Clerical, other non-manual, crafts; e. Manageriallprofessional; f. Afhankelijk van studierichting.
Bron: J. Thoolen, op.cit.,1992, gebaseerd op nationale gegevens.

van de Nederlandse vacatures zijn bestemd voor ongeschoolden, tegen 22% voor Duitslané. Gecombineerd met tabel 3 blijkt ook hier dat de Nederlandse
vacatures voor ongeschoolden
relatief moeilijk vervulbaar zijn. In Nederland komen immers duidelijk
meer openstaande vacatures voor ongeschoolden
voor, terwijl hun aandeel in de vacature stroom minder afwijkt.
Een indruk van de mate van de vervulbaarheid van
vacatures krijgt men eveneens uit een vergelijking
van de vacatureproblematiek
per bedrijfstak. Om de
presentatie overzichtelijk te houden zijn in tabel 5 alleen enkele karakteristieke bedrijfstakken vermeld.
De Duitse en Vlaamse cijfers zijn afkomstig van arbeidsbureaus, de Britse van algemene enquêtes.
Zeker aan geringe verschillen mogen dus geen conclusies worden verbonden. Voor Nederland beschikken we weer over beide typen data.
Wat opvalt is dat:
• er niet één sector is die in alle landen de meeste
of op een na de meeste moeilijk vervulbare vacatures oplevert; institutionele verschillen zijn blijkbaar relevant;
• sommige bedrijfstakken die in het ene land relatief weinig problemen geven, het in andere landen juist erg moeilijk hebben;
• in Nederland de bouwen wellicht de landbouw
de meeste problemen oplevert, in Duitsland het
transport, in het VK en België de industrie.
Meer in het algemeen, en ook gebruik mak end van
incidentele studies, zijn er twee punten waarop de

Tabel 4. openstaande vacatures naar opleidingsniveau, 1991, in procenten instroom
Gewest Maastricht
Ongeschoold
Secundair
Middelbaar
Hoger

54
24
16
5

Bron: P. Meyboom, op.cit., 1992.

E5B 5-8-1992

Nederlandse vacatureproblematiek
per bedrijfstak
afwijkt van die in de andere landen. De vacatures in
enkele dienstensectoren,
vooral het bank- en verzekeringswezen, zijn hier relatief gemakkelijk vervulbaar. Het betreft hier vacatures waarvoor wat hogere opleidingseisen worden gesteld. De vacatures in
de landbouw en handel zijn in ons land juist wat
moeilijker vervulbaar. Dit zijn vooral de sectoren
waarvoor laag opgeleid personeel wordt gevraagd.

Mogelijke oorzaken
Er zijn veel oorzaken denkbaar voor de verschillen
in aard en ernst van de vacatureproblematiek.
De tekorten bij geschoold vakpersoneel (tabel 2), bij ongeschoolden (tabel 3 en 4) alsmede de knelpunten
in sommige bedrijfstakken (tabel 5) maken aannemelijk dat verschillende oorzaken een rol spelen.
Ook hoeft een langere vacatureduur niet in alle situaties op een echt knelpunt te wijzen. Het kan ook
zijn dat werkgevers zorgvuldiger zijn gaan selecteren7. We willen op vier mogelijke oorzaken wijzen
voor het wat afwijkende karakter van veel Nederlandse vacatures:
• onvoldoende aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Doorgaans wordt erg ongunstig geoordeeld over de kwaliteit van het beroepsonderwijs in het Verenigd Koninkrijk, terwijl het Duitse
leerlingwezen alom wordt geprezen. Dit zal bijgedragen hebben aan de relatief geringere vacatureproblematiek in de Duitse bouw;
• een sterke uitstroom uit bedrijven door onvoldoende aandacht voor arbeidsomstandigheden,
geringe doorstroommogelijkheden,
relatief geringe betaling en weinig scholing voor reeds werkenden. Zo wijst de OSA erop dat naast de groei
van de werkgelegenheid
het personeelsverloop

Belgisch Limburg

43
20

33
3

6. Zie respectievelijk Arbeidsvoorziening, Hoe werven bedrijven 1991, Rijswijk, 1992; Materialien aus der Arbeitsmarkt- und Berufsforscbung, nr 3/1991. Cijfers over 1991
respectievelijk het vierde kwartaal van 1990.
7. Zie J.e. van Ours en G. Ridder, Vacancy durations:
searcb of selection, VU Research memorandum, Amsterdam, 1992, voor een aanwijzing in deze richting.

755

r
Tabel5. Vacatureproblemen naar sector

% moeilijk
vervulbaar
1990

Landbouw
Industrie
Bouw
Handel, horeca
Transport
Banken, verzek.
Gemiddeld

looptijd vacatures
arbeidsbureaua
1991-IV

knelpunt bij
aanstelling
1989-IV

77
53
70
47
54
41
50

37
51
73
44
43
41
47

VK

Vlaanderen

% moeilijk
vervulbaar
1991

looptijd vacatures
arbeidsbureau a
1990

Duitsland

Nederland

b

36
34
39
(49)d
(29)d

39
23c
22
14
17

39

a. In dagen; b. Engineering; c. Production/construetion;

23
67
59
37
50
61

d. Weinig waarnemingen.

Bron: J. Thoolen, op.cit., 1992.

I

1

de grootste invloed heeft op de ontwikkeling van
het aantal vacatures per arbeidsorganisatie8;
• de positie van intermediairs op de arbeidsmarkt.
Het is bij voorbeeld niet ondenkbaar dat het verbod op uitzendwerk in de Nederlandse bouw het
vervullen van vacatures bemoeilijkt;
• de verhouding tussen minimumuitkering
en minimumloon. Een hoge verhouding tussen uitkering
en looninkomen op minimum niveau (‘replacement-ratio’) is uiteraard geen stimulans om aan
het werk te gaan en zal leiden tot een relatief groter aantal vacatures voor ongeschoold werk (andere omstandigheden
gelijk veronderstellend).
Het is deze verklaring waarop we iets nader zullen ingaan.
De verhouding tussen uitkering en beloning op minimumniveau is afhankelijk van factoren als leefsituatie, leeftijd en arbeidsmarktverleden.
De OESO
heeft vorig jaar al geconstateerd dat de gemiddelde
replacement-ratio (gemiddeld voor kort- en langdurig werklozen) in Nederland het hoogst is van alle
OESO-Ianden9. Nu kan een hoge replacement-ratio
een belemmering vormen voor intrede, en wel vooral op het niveau van het minimumloon. In dat geval
is het verschil tussen loon en uitkering immers het
kleinst. Tabel 6 laat enkele karakteristieke situaties
zien voor volwassenen (23 jaar en ouder) op het minimumniveau. Daarbij zij opgemerkt dat vooral voor

Tabel 6. Verhouding tussen netto minimumloon en netto minimum uitkering, 1992, volwassenen a
Duitsland

België

Nederland
(1)

Alleenstaanden
Echtparen zonder
kinderen

0,58

0,61

0,78

0,85

Pieter Boot
John TooIen
Petra Meyboom

0,77

Op basis van bijstand voor degenen zonder arbeidsverleden.
(2) Op basis van bijstand voor werklozen.
(1)

a. Voor Nederland en België wettelijk minimumloon; voor Duitsland laagste
loongroep in metaal in Nordrhein-Westfalen; uitkering in Duitsland inclusief
‘Wohngeld’.
Bron: P. Meyboom, op.cit., 1992.

756

De Nederlandse vacatureproblematiek
lijkt wat ernstiger dan in ons omringende landen. Aanwijzingen
daarvoor zijn te vinden in het relatief hoge aantal
vacatures ten opzichte van de werkgelegenheid,
de
lange duur dat vacatures openstaan en de schaarsten waarmee ondernemingen
worden geconfronteerd. De meeste vacatures zijn er voor vaklieden.
Daarnaast zijn er in Nederland niet zo zeer relatief
veel, maar vooral moeilijk vervulbare vacatures aan
de onderkant van de arbeidsmarkt. De hoge replacement ratio op minimum niveau is daarvan één van
de oorzaken.
Een beleid gericht op structurele verbetering van de
werking van de arbeidsmarkt moet bij deze observaties aangrijpen. Dit vereist niet alleen een actieve arbeidsvoorziening
maar ook adequate randvoorwaarden voor de verhouding tussen beloning voor
arbeid en uitkeringsniveaus.

0,47

0,98

Conclusies

(2)

0,76

Nederland de replacement-ratio’s
voor jongeren hoger zijn dan voor volwassenen.
In beide gevallen zijn de replacement-ratio’s
in de
twee andere landen lager dan in het onze. Nu is elders berekend dat het Nederlandse netto minimumloon niet veel afwijkt van dat in de twee andere landenlO. Ter verklaring van de vacatureproblematiek
voor ongeschoold werk in ons land moet dus eerder
worden gewezen op het relatief geringe verschil tussen netto minimumloon en minimumuitkering,
dan
op het niveau van het minimumloon als zodanig.

8. OSA,Rapport 1992, Arbeidsmarktperspectieven,

Den
Haag, 1992.
9. Deze bedroeg 60. Voor Duitsland was dit 49, voor België
43 en voor Groot-Brittannië 31. Zie OESO, Employment
Outlook, 1991.
10. K. van den Heuvel, Minimumbeloningen
in de Europese gemeenschap, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1992.

I

I

Auteurs

Categorieën