Ga direct naar de content

Uit de ESB van 28 maart 1962: Een oud sprookje

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

Ten geleide

Frank Heemskerk
Staatssecretaris van Economische Zaken

E

conomen weten sinds David Ricardo
dat internationale specialisatie per
saldo positief uitpakt. Die boodschap
uit On the Principles of Political
Economy and Taxation uit 1817 heeft nog
niets aan actualiteit ingeboet. In de langetermijnscenario’s van de CPB-studie Four
Futures of Europe komt het inkomen per hoofd
in een globaliserende wereld 75 procent hoger
te liggen dan bij de protectionistische variant. Logisch want internationale handel is
geen nulsomspel tussen landen: het voordeel
van de een is ook een voordeel van de ander.
Zo profiteert Nederland bijvoorbeeld van de
opkomst van China die per gezin een koopkrachtwinst oplevert van 300 euro.
Maar niet iedereen wint en zeker niet automatisch. In economenland mag de transitie
onder invloed van de globalisering dan ook wel
meer aandacht krijgen. Dit proces kent diverse
maatschappelijke kanten, die vooral samenhangen met de veranderende samenstelling
en de verdeling van de koek. Hier liggen
uitdagingen die mij vooral als politicus interesseren: Hoe zorgen wij ervoor dat de mensen
vertrouwen houden in hun toekomst en zich
niet keren tegen de globalisering? Want al zijn
economen dan goed in gelijk hebben; het gaat
er ook om anderen van dat gelijk te overtuigen.
Niet iedereen is overtuigd van de voordelen
van globalisering. Veel burgers maken zich
er zorgen over dat globalisering hun baan in
gevaar brengt of dat de ontwikkelingslanden

onvoldoende zullen delen in de toenemende
mondiale welvaart. Zulke zorgen moeten we
serieus nemen, zowel in het nationale beleid
als in de Doha-ronde.
Een ander belangrijk aspect is het economisch
politieke draagvlak voor internationaal ondernemen. Hier speelt dat lang is gedacht dat
de rol van de overheid door globalisering aan
kracht zou verliezen. Dit is vooral onder economen een tamelijk gebruikelijke opvatting. Het
aardige is dat de boodschap van Ricardo hier
anders is dan meestal wordt gedacht. Ricardo
introduceert de theorie van de comparatieve
voordelen aan de hand van Britse wol en
Portugese wijn. Wie de Principles leest, krijgt
de indruk dat dat wederzijds voordelige proces
zonder overheidsinspanning tot stand komt.
De basis voor deze handelsstromen is echter
een van de klassiekers uit de geschiedenis
van de economische diplomatie, namelijk het
Verdrag Methuen uit 1703. Drie eeuwen later
is het belang van economische diplomatie
zeker niet afgenomen, vooral waar het gaat om
de nieuwe markten waar de staat immers nog
een belangrijke rol speelt.
Er zijn aanwijzingen dat een grotere inspanning nodig is in de opkomende economieën.
Van onze export gaat relatief een steeds groter
deel naar Europese bestemmingen. Europa is
natuurlijk belangrijk omdat zich op de interne
markt betekenisvolle concentratie en agglomeratie voordoen. Maar er is ook een serieus te
nemen risico dat we kansen laten liggen in de
snelst groeiende economieën buiten Europa.
Als we onze economische positie willen versterken, zullen overheid en bedrijfsleven zich
dit moeten aantrekken. Wij zullen ons beter in
de opkomende markten moeten positioneren.
Dat is net als het behoud van het maatschappelijk draagvlak voor de globalisering een gezamenlijke uitdaging voor overheid, werkgevers
en werknemers. Dit ESB-dossier draagt daar
met nieuwe inzichten ongetwijfeld aan bij!

ESB

juli 2007