Toezicht op banken, anders bezien
DR. F.W.C. BLOM*
Op 9 februari 1983 besprak Roger B. Taillon (Standard &
Poor’s Corp.) in Frankfurt voor een gehoor van bankiers,
beleggers en treasurers de , ,ratings of credit obligations of financial institutions”
door zijn onderneming.
Sprekende
over de ABN en de Amro Bank constateerde hij dat deze instellingen beide zeer solide waren. Hij voegde daaraan toe
dat “overigens De Nederlandsche Bank toch zou zorgen dat
hun verplichtingen worden nagekomen, omdat het voor Nederland van groot belang is zijn rol in de internationale financiële markten te behouden en de Bank voldoende dollars
heeft om zich dat te kunnen veroorloven” .
Dat was geen nieuws. Het spreekt vanzelf dat de centrale
banken van onder meer de Westeuropese en Noordamerikaanse landen niet zullen toelaten dat de verplichtingen van
de drie of vier grootste banken van hun land niet worden nagekomen. Dit kan er toe leiden dat bij het onverhoopt vastlopen van een grote bank de centrale bank of anders de overheid genoodzaakt is zo’n bankbedrijf met huid en haar over
te nemen. Nog onlangs gebeurde dat met Johnson Matthey
Bankers in Engeland en kort daarvoor met de Continental 11linois Bank in de VS. De strop komt uiteindelijk voor rekening van de schatkist.
Nieuw was wel dat Taillon zo onverbloemd uitsprak dat
het vertrouwen in de kredietwaardigheid
van grote banken
berust op de in feite onvrijwillige volledige garantie van de
centrale bank of de nationale overheid. Het vertrouwen van
de crediteuren berust niet op het bedrijfseconomische
toezicht van DNB in het kader van de Wet Toezicht Kredietwezen (WTK) en ook niet op de overheidsgarantie op vorderingen tot f. 35.000 (“peanuts”).
De basis voor het vertrouwen
is de blanco cheque die alle verplichtingen van een groot deel
van het Nederlandse bankwezen garandeert. De beschouwingen over het (bedrijfseconomisch) toezicht van DNB krijgen
daardoor iets onwerkelijks.
Er bestaan misverstanden over wat op dit moment de werkelijke doelstelling van het bedrijfseconomische
toezicht is.
In eerste instantie heeft het toezicht ten doel DNB en “de
schatkist te beschermen tegen het risico dat zij stroppen van
onverantwoord bestuurde banken voor hun rekening moeten
nemen. Het toezicht moet daarom de vrijheid van de banken
aan banden leggen om te voorkomen dat banken bij tegenslag meteen aan de rand van de afgrond staan. In tweede instantie dient de WTK ter bescherming van crediteuren van secundaire en tertiaire banken. Men kan daarbij denken aan
dochterbanken van buitenlandse concerns, banken die kennelijk vreemde eenden in de bijt zijn, en banken die geen beroep op het vertrouwen van het brede publiek doen. Het
WTK-toezicht wordt in dit kader gebruikt om maatregelen te
nemen om banken intensief en feitelijk te bewaken. Daarbij
moet de WTK er voor zorgen dat de banken juist, volledig en
tijdig publiceren over hun financiële toestand en direct ingrijpen als er ernstige schade voor crediteuren dreigt te ontstaan. Deze opvatting over de WTK wijkt af van de , ,officiële” opvattingen, die nog uit de jaren vijftig stammen, toen de
WTK werd opgezet naar vooroorlogs model.
De belangrijkste consequentie van mijn opvatting is dat de
uiteindelijke verantwoordelijkheid
voor het handhaven van
het ongeschonden vertrouwen in de grote meerderheid van
onze banken bij de minister van Financiën ligt. DNB is in dat
verband het uitvoerings- en adviesorgaan. Gezien de geschetste situatie is het wenselijk dat het bedrijfseconomische
toezicht opnieuw moet worden doordacht. Dit lijkt mij een
420
zaak die de minister grotendeels aan de president van DNB
kan delegeren. Dit hoeft niet tot een verandering van het
bestaande toezicht in het kader van de WTK te leiden. Wel
zou het verschil kunnen maken als er een bank op springen
staat en DNB en de minister voor de kostbare beslissing staan
die bank te redden of niet. Het WTK-toezicht zou net als nu
globaal en afstandelijk moeten blijven: door minimumnormen voor solvabiliteit en liquiditeit, en maximumnormen
voor “grote posten” (zoals kredieten aan een bepaalde debiteur) op te leggen, en algemene normen te bewaken aan de
hand van door de banken opgestelde en door hun externe accountants goedgekeurde balans- en resultatenrekeningen.
Dit toezicht moet afstandelijk blijven zolang er geen
alarmsignalen worden ontvangen, want intensief toezicht
zou op inmenging in de bedrijfsvoering van de banken kunnen uitlopen. Daarmee zou DNB zich in de nesten kunnen
werken. De afstandelijkheid en het globale karakter van het
DNB-toezicht nieuwe stijl sluit niet uit dat er toch wel eens
bankdrama’s kunnen voorkomen. De internationale financiële wereld is tegenwoordig zo turbulent dat zaken soms heel
snel kunnen ontsporen. Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Het DNB-toezicht kan dus niet alle brokken voorkomen.
Het is daarom nodig ook de financiële pers en financiële wereld als waakhonden en vermaners in te schakelen. Het enige
dat hiervoor nodig is, is een einde te maken aan het gebruik
dat banken versluierde jaarrekeningen publiceren waarin
hun VAR (Voorziening voor Algemene Risico’s), en dus ook
de mutaties daarin, niet worden opgegeven.
Waarom zei Taillon dat men er op kon rekenen dat DNB
achter de banken staat terwijl hij zo’n kanttekening niet
maakte toen hij de grote internationale banken van Duitsland, Engeland, Frankrijk en andere Westeuropese landen
besprak? Misschien was dit omdat kort daarvoor, op 30 juni
1982, De Tilburgsche Hypotheekbank instortte, met groot
verlies voor haar pandbriefhouders.
Dit is voor Duitsers een
ongehoord schandaal. Bij hen zijn “Pandbrief”
door de
overheid zeer stevig beschermde veilige beleggingen voor weduwen en wezen, en in hun ogen hadden Nederlandse autoriteiten – DNB of wie dan ook – moeten zorgen dat pandbriefbeleggers niet de dupe werden. Om te voorkomen dat iemand in de zaal verband tussen THB en de beoordeling van
de kredietwaardigheid van ABN en AMRO zou leggen, was
hij hen voor met zijn aangehaalde kanttekening.
Daarom is het van belang dat de THB-affaire snel wordt
opgelost. Zoals het nu gaat escaleert de affaire in steeds meer
ingebrekestellingen en processen, ergernissen en beslag op
aandacht en werkcapaciteit van de bij het WTK-toezicht betrokken functionarissen. Het gaat er niet om wie er welke
fouten heeft gemaakt en wie er gelijk heeft, maar dat de kleine beleggers in pandbrieven vertrouwden dat hun belangen
mede door het toezicht van DNB beschermd werden.
F.W.C.Blom
* Hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Financieel Management.
Hij was ondernemingsadviseur
in financiële besturing, en maakte
rond 1950 als secretaris van De Twentsche Bank de totstandkoming
van de Wet Toezicht Kredietwezen van nabij mee.