Ga direct naar de content

The Wealth of Education?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 5 2006

debat

The Wealth of Education?

Het rapport The Wealth of Education van de Commissie

Stelling:

Teulings is een advies voor een nieuw examenprogramma

Het advies doet recht aan

Economie voor havo en vwo. Hierover debatteren Ton van

het vak Economie.

Haperen, Alphons Mantel en Arnold Heertje met Eric van
Damme en Jules Theeuwes, beiden lid van de commissie.
Economie in het voortgezet onderwijs

Van Haperen: Coen Teulings presenteert een nieuw pro-

gramma voor het schoolvak economie in de bovenbouw havo/
vwo. Dat is winst, want het oude programma gaat al decennia
mee en verdient een onderhoudsbeurt. In turbulente tijden als
beroepsgroep roepen ‘dit doen we en wel daarom’ is statusverhogend. Het versterkt de identiteit van de leraar economie.
Volgens Teulings is een nieuw programma nodig, omdat het
oude onsamenhangend en overladen is, een combinatie van
problemen uit de jaren tachtig en wetenschap uit de jaren zeventig. Als alternatief levert hij een set van eigentijdse concepten
en contexten. Dit is een logische benadering. Modern algemeen
vormend onderwijs staat voor weten, herkennen en productief
aanwenden van kennis. De leraar verduidelijkt niet alleen de
vakinhoud, maar bevordert ook een transfer van economische
begrippen van de ene context naar de andere.
In de uitvoering is dit lastig, kinderen hebben nog veertien
andere vakken en hun kwaliteiten verschillen. Teulings maakt het
er bepaald niet makkelijker op. Natellen leert dat op HAVO een
leerling meer eindtermen moet kennen dan in het oude programma en dat niet alleen; hij moet er ook nog iets mee kunnen. Vanaf
2007 daalt de lestijd met tien procent. Teulings preekt modern
onderwijs, maar kiest voor inhoud. Veel verstand van economie,
maar van onderwijs heeft hij geen kaas gegeten.
Mantel: Economie is in feite een gedragswetenschap; het
beschrijft en verklaart het menselijk handelen inzake de keuze
van schaarse, alternatief aanwendbare middelen. Bij de beschrijving van sommige onderwerpen wordt in het VWO gebruik
gemaakt van elementaire wiskundige begrippen en modellen
om de complexe werkelijkheid te benaderen, begrijpelijk en
hanteerbaar te maken. De econoom wil nu eenmaal bepaalde
begrippen kwantificeren. Dit ten behoeve van theorievorming,
toetsing van modellen en het voeren van beleid. Het nut van
wiskunde is gelegen in het feit dat de leerling wordt gestimuleerd om exact en logisch te denken binnen de randvoorwaarden van een model. Er is een duidelijke tendens om minder

212

ESB  5-5-2006

wiskunde in het vak te stoppen. De relevante vraag is dan wat
het vak economie nog toevoegt aan maatschappijleer. Een bijbehorende vraag is wat dan nog de meerwaarde van de wetenschappelijk opgeleide docent economie is. Een ander probleem
is dat de aansluiting met de universitaire studie voor vwo-afgestudeerden nog meer problemen genereert dan nu al het geval
is. Uit onderzoek blijkt dat vooral de wiskundige/modelmatige
benadering van de universitaire economie voor eerstejaars studenten een struikelblok is.
Reactie Van Damme en Theeuwes: De Commissie
Teulings heeft niet de bedoeling gehad om wat betreft didactische
werkwijze op de stoel van de docent te gaan zitten. Wel hebben wij
willen benadrukken dat de essentie van het economie onderwijs
het aanleren van het economisch denken is, het toepassen van
het economische instrumentarium op maatschappelijke problemen. Wij suggereren dat gegeven deze doelstelling een praktische
benadering met het inzetten van onder meer experimenten en
contexten waarin concepten duidelijk worden, verantwoord is. De
modelmatige werkwijze wordt door ons niet afgewezen, maar moet
wel functioneel zijn voor het begrijpen van economische principes.

Kritieken tot nu toe

Heertje: Samen met Schöndorff heb ik een inventarisatie

gemaakt van de kritieken op het rapport . In het kort komt dat
inhoudelijk op het volgende neer. Over de fundamentele structuur
van het rapport wordt opgemerkt dat de verzameling concepten
heterogeen en inconsistent is. Men adviseert bovendien het naar
voren brengen van contexten, het pleiten voor probleemgestuurd
onderwijs en het doen van experimenten aan de didactiek over
te laten. De modelmatige werkwijze wordt ten onrechte buiten
beschouwing gelaten. De speltheorie dient op een didactisch ver Kritieken en aanbevelingen zijn gekomen van de zijde van: A. Boot (UvA),
W. den Hertog, A. Mantel, I. Crutzen, N. van Arkel, F. de Roon (Vsnu), M.
de Haan (Vsnu), A. Heertje (UvA), R. Schöndorff (UvA), K. Blokker (Cito), de
Vecon (docentenvereniging).

debat

antwoorde en voor vwo-leerlingen inzichtelijke manier verwerkt
te worden. Het gebruik van wiskunde dient niet beperkt te zijn tot
de eerstegraadsvergelijking. Ook wordt aangeraden een aantal te
gecompliceerde keuzeonderwerpen te schrappen. Het verschil tussen havo en vwo zou moeten worden aangescherpt. De micro-economie krijgt teveel aandacht en de macro-economie juist te weinig.
De geschiedenis van de economie wordt stiefmoederlijk bedeeld.
Er wordt niet uitgegaan van de in de wereld gebruikelijke
indeling van het vak met de schaarste als centraal begrip. Voorts
legt het rapport eenzijdig nadruk op de marktvorm volkomen
concurrentie, niet alleen door de som van consumenten- en
producentensurplus als welvaartsmaatstaf te hanteren, ook door
Pareto-efficiëntie te koppelen aan deze marktvorm en door het
vraag- en aanbodschema sterk op de voorgrond te plaatsen.
Pareto-efficiëntie dient als een analytisch begrip te worden
gepresenteerd, in eerste aanleg los van enig ordeningsmechanisme. Niet het deels achterhaalde begrip consumenten- en
producentensurplus maar de behoeftebevrediging van de consumenten als welvaartsmaatstaf hoort centraal te staan. Dan vindt
men vanzelf aansluiting bij het ruime formele welvaartsbegrip.
Ten slotte wordt opgemerkt dat het nieuwe programma een
intensieve bijscholing van de docenten vergt. Vanwege de ernst
van dit alles, doet het Ministerie van Onderwijs, naar mijn persoonlijke mening, er verstandig aan het rapport door te sluizen
naar een door de CEVO in te stellen commissie van deskundigen die de tijd en de ruimte krijgt de gemaakte fouten te herstellen, lacunes op te vullen, begrippen consistent onder woorden
te brengen en de eenzijdige nadruk op de markt en volkomen
concurrentie ongedaan te maken.
Reactie Van Damme en Theeuwes: De toepassingen van de economische kennis zijn in de praktijk en in
het beleid van de afgelopen decennia grondig veranderd. Het
Keynesiaans georiënteerde vraagbeleid is aangevuld met een
aanbodbeleid. Sinds de oprichting van de NMa en andere toezichthouders is de economie van marktwerking en regulering
belangrijker geworden, door toenemende mondialisering zijn
vragen over internationale handel, migratie en groei scherper
geworden. Modern economie onderwijs moet het scholieren
mogelijk maken die nieuwe ontwikkelingen te begrijpen en te
verklaren. In een ander artikel zijn we uitgebreider ingegaan op
vergelijkbare kritiek van Heertje en Schöndorff. Daarin benadrukken we dat we met de uitwerking van acht fundamentele
concepten er naar hebben gestreefd op gebalanceerde wijze en
op een niveau dat geschikt is voor de tweede fase, de moderne
economie te belichten. Onze aanpak van de welvaartseconomie behandelt marktwerking, marktfalen en overheidsfalen en
bespreekt het begrip efficiëntie zoals dat gebruikelijk is in de
economische wetenschap. Pareto efficiëntie wordt als analytisch begrip geïntroduceerd en dit staat los van de marktvorm.
Consumenten- en producentensurplus zijn kernbegrippen in
het beleid en zeker niet achterhaald.

Eric van Damme, Coen Teulings en Jules Theeuwes, “Zoals Algemeen
Bekend….â€, Tijdschrift voor het economisch onderwijs, April 2006, 66-72.
Schaarste; ruil; markt; ruilen over de tijd; samenwerken en onderhandelen;
risico en informatie; welvaart en groei; goede tijden, slechte tijden.

Markten en welvaart

Heertje: Het rapport snoert de economische wetenschap
in tot de werking van de markten. Allocatie buiten de markt om
door toedoen van de centrale en lokale overheid, de vakbeweging
en actiegroepen blijft buiten beschouwing. De overheid komt
alleen indirect ter sprake als het om correctie van marktfalen gaat.
Voor het allocatiemechanisme van de toekomst, de publiek-private constructie, wordt geen plaats ingeruimd. Binnen het kader
van het marktmechanisme is er onevenredig veel nadruk op volkomen concurrentie en de collectieve vraag- en aanbodfunctie.
Het rapport bevat diverse slordigheden, zoals de vermeende
afleiding van de aanbodcurve uit het break-even schema. De
aanbodcurve resulteert bij hoeveelheidaanpassing uit de hypothese van de winstmaximering. De benzinemarkt met Shell, BP
en Esso wordt door Teulings als een homogeen oligopolie getypeerd. Een beginnersfout.
Met de welvaartstheorie heeft het rapport grote moeite. Op
bladzijde 9 van het rapport slaat welvaart op de rijkdom van
een land. Op bladzijde 67 is het de som van ruilwinsten van alle
betrokkenen. Even daarna is het de som van een consumentenen producentensurplus. Op bladzijde 114 wordt het bbp als welvaartsmaatstaf opgevat, eventueel monetair gecorrigeerd voor
de kwaliteit van het milieu. Daarna worden bbp, toegevoegde
waarde, economische groei en welvaart weer op één lijn gesteld.
Hoewel Pareto ter sprake wordt gebracht, ontbreekt begrip
en kennis van de Paretiaanse welvaartstheorie, die de allocatie
beschouwt uit een oogpunt van de preferenties van de burgers als
consumenten van nu en straks. Het Paretiaanse formele en subjectieve welvaartsbegrip sluit hierbij aan: de behoeftebevrediging
van de consumenten voor zover afhankelijk van het omgaan met
schaarse middelen. De commissie denkt ten onrechte dat het producentensurplus deel uitmaakt van Pareto-efficiëntie, heeft niet
in de gaten dat het producentensurplus alleen inhoud heeft bij
volkomen concurrentie en trekt vervolgens verkeerde conclusies
over de grondslag van het Europese mededingingsbeleid. Het ontbreken van het ruime welvaartsbegrip is een achteruitgang.
Reactie Van Damme en Theeuwes: Ook op deze
punten hebben we in het eerdere artikel uitgebreid geantwoord.
Welvaart is een beladen en breed begrip. In het onderwijs kan
men het niet bij algemeenheden laten. Bij de concretisering speelt
consumenten- en producentsurplus een grote rol, alsmede een
genuanceerde kijk op wat de metingen van het bbp hierover
zouden kunnen zeggen. Onze behandeling van de benzinemarkt
als homogeen oligopolie was geen fout maar bewust zo gekozen
als startpunt van een discussie waarin productdifferentiatie werd
geïntroduceerd. Ten slotte: natuurlijk maakt productensurplus
onderdeel uit van de maatschappelijke welvaart en is producentensurplus op alle markten, volkomen of onvolkomen, mogelijk. n
T. van Haperen is docent Economie en tevens lerarenopleider.
vanhaperen@few.eur.nl
A.F. Mantel is docent Economie en redacteur van het Tijdschrift voor Economisch
Onderwijs.
wiltenburgh@wanadoo.nl
A. Heertje is emeritus hoogleraar Economie aan de Universiteit van Amsterdam
joab@heertje.nl
E.E.C. van Damme is hoogleraar Economie aan de Universiteit van Tilburg
eric.vandamme@uvt.nl
J.J.M. Theeuwes is hoogleraar Economie aan de Universiteit van Amsterdam
j.j.m.theeuwes@uva.nl

De redactie behoudt zich het recht voor inzending voor de rubriek ‘debat’ te weigeren, wijzigen, in te korten, aan te passen of te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid en argumentatie in het debat.
Bijdragen aan een debat kunnen gestuurd worden naar redactie-esb@economie.nl.

ESB  5-5-2006

213

Auteurs