Ga direct naar de content

Strategisch industriebeleid vereist regie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 2025

Het aantal industriepolitieke interventies – overheidsmaatregelen die economische activiteit sturen om doelstellingen zoals economische groei of strategische autonomie te bereiken – neemt in veel landen rap toe. Nederland is van oudsher terughoudend als het aankomt op het voeren van industriebeleid. Niet alleen vanwege de RSV-kwestie in de jaren tachtig, ook vanwege een relatief Angelsaksische en neoliberale kijk op marktordening: ingrijpen in de markt doet een overheid in principe niet, en dus is kiezen voor sectoren en het voeren van strategisch industriebeleid lastig.

Die benadering was een succesvolle aanpak tot pakweg tien jaar geleden. Sindsdien is de wereld radicaal veranderd: er is een mondiale wedloop om technologisch leiderschap gaande die Europa dreigt te verliezen, onze productiviteitsgroei loopt achter en deïndustrialisatie dreigt.  Investeringen stagneren, de vooruitzichten voor de industrie zijn wisselend en randvoorwaarden voor de industrie om te groeien zijn niet op orde. Dat terwijl een sterke industriële basis en technologisch leiderschap in toenemende bepalend zijn voor economische groei en nationale veiligheid.

Nu het steeds duidelijker wordt dat laissez faire niet meer werkt om onze concurrentiekracht en veiligheid te garanderen, worden Nederland en Europa langzaamaan wakker. Nieuwe plannen en doelstellingen zijn de afgelopen jaren gepresenteerd door de overheid en politiek als bouwstenen voor industriebeleid. Denk aan de Nationale Technologiestrategie, of aan het actieplan om de R&D-uitgaven in Nederland te verhogen tot drie procent van het bruto binnenlands product (bbp). Financiële middelen en daadkracht in uitvoering blijven in Nederland echter veelal uit. Dat is niet gek, als je kijkt naar de Haagse departementale structuur en begroting.

Versplintering

Hoewel industriebeleid steeds hoger op de beleidsagenda staat, is er versnippering van budget en verantwoordelijkheid waardoor de uitvoering achterblijft.Eerder vormde het ministerie van EZK nog een combinatie van economisch en klimaatbeleid waar zowel industrie- en innovatiebeleid als verduurzaming van de industrie onder vielen met een begroting van rond de tien miljard euro in 2024, en daarnaast nog een Nationaal Groeifonds en Klimaatfonds. Sinds de opsplitsing door het vorige kabinet in een ministerie van Economische Zaken (EZ) en een ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft in 2025 het ministerie van EZ nog een magere 3,3 miljard euro uit te geven.

Daarnaast zijn de verantwoordelijkheden versnipperd. EZ heeft formeel de bevoegdheid voor industriebeleid en houdt zich tevens bezig met onder meer innovatie, ondernemerschap en de digitale economie, als belangrijke bouwstenen voor dat beleid. KGG is verantwoordelijk voor onder andere het Klimaatfonds en verschillende duurzaamheidsregelingen; ook de verduurzaming van de industrie valt onder dit ministerie. Het directoraat-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) richt zich op thema’s als handelspolitiek en internationaal ondernemen, en is daarmee direct verbonden aan het industriebeleid. De circulaire economie – waarin de technologische industrie een cruciale rol speelt – valt dan weer onder het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W).

Deze versnippering is enigszins begrijpelijk. De wereld is complex en sommige problemen zijn domeinoverstijgend, waardoor ze nooit binnen de verantwoordelijkheid van één ministerie kunnen liggen. Ook industriebeleid is complex en interdepartementale afstemming is logischerwijs cruciaal. Zonder oog voor technisch talent – in samenwerking met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – en zonder het creëren van (fysieke) ruimte voor technologische industrie – met het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening – is er bijvoorbeeld geen effectief industriebeleid mogelijk.

Gevolgen

Toch mist Nederland door deze versplintering kansen, waardoor we onmogelijk uitvoering kunnen geven aan de drie belangrijkste aanbevelingen van Draghi: meer investeringen in innovatie, lagere energieprijzen en minder strategische afhankelijkheden. In de praktijk zie je dat EZ via verschillende instrumenten innovatie stimuleert en strategische keuzes en doelstellingen formuleert voor het industriebeleid, maar vaak niet gaat over de randvoorwaarden die nodig zijn om innovaties en technologieën te industrialiseren en op te schalen. Wanneer de infrastructuur ontbreekt, energieprijzen te hoog zijn of het elektriciteitsnet vol zit – thema’s waar andere ministeries over gaan – is opschaling van een technologie niet mogelijk. En hoe kun je inspelen op handelspolitiek in de wereld als de gereedschapskist verspreid is over BZ (beschermende maatregelen) en EZ (stimulerende maatregelen)?

Hoe deze versnippering Nederland verlamt in het voeren van strategisch industriebeleid, zien we in Europees verband. Daar ontstaan grootschalige innovatie- en industrieprojecten, zoals IPCEI’s, rond halfgeleiders en waterstof. Lidstaten die willen deelnemen, moeten hierin zelf cofinancieren. Omdat EZ hiervoor door de geringe omvang van het budget moet aankloppen bij het ministerie van Financiën, kan het niet zelfstandig meedoen. Het gevolg: het co-financieringsproces verloopt traag, botst met andere begrotingswensen en zorgt ervoor de Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen vaak achter het net vissen in strategische technologieën en sectoren.

Onder IPCEI’s is de afgelopen jaren 37,2 miljard euro aan staatssteun voor bedrijven gefinancierd, Nederland draagt daarvan minder bij dan ons bbp-aandeel in Europa (5,2 procent versus 6,3 procent), terwijl onze innovatiekracht en kennisbasis bovengemiddeld zijn. Gezien het Draghi-rapport en het Competitiveness Compass van de Europese Commissie zal nationale cofinanciering alleen maar belangrijker worden. Dat maakt een krachtig EZ nóg harder nodig om te voorkomen dat Nederland verder afdrijft van het Europees industriebeleid.

Conclusie

Industriebeleid begint bij een krachtig departement dat staat voor het belang van de industrie in de Nederlandse economie en fungeert als eenduidig aanspreekpunt. Dat vraagt om een ministerie van Economische Zaken en Industrie, waarin het huidige EZ en KGG weer worden samenvoegd, en waarin tevens Buitenlandse Economische Betrekkingen van BZ en circulariteit van I&W worden ondergebracht in een stevig Directoraat-Generaal Industriebeleid. Dit ministerie moet beschikken over een co-financieringsfonds voor Europese innovatie- en industrialisatieprojecten en de regie kunnen voeren via randvoorwaarden en investeringen. Zonder duidelijke regisseur geen effectieve interdepartementale samenwerking en geen stevige counterpart richting Europa.

Het is hoog tijd dat een nieuwe Kamer en straks de formerende partijen structureel kijken naar de inrichting van het industriebeleid. Geen pleisters plakken, maar de patiënt toekomstbestendig genezen. Elders blijkt dat het kan: in Duitsland valt het energiebeleid sinds kort onder het ministerie van Economische Zaken, en Zuid-Korea kent zelfs een ministerie van Handel, Industrie en Energie dat met serieuze investeringen effect industriebeleid voert. Op naar een Nederland ministerie van Economische Zaken en Industrie met een ambitieuze begroting en uitvoering van een stevige investeringsagenda.

Auteur

  • Niels Back

    Belangenbehartiger innovatie- en industriebeleid bij FME

Categorieën

Plaats een reactie