
Voorbij de stelseldiscussie in de zorg
Nu de Tweede Kamerverkiezingen er aankomen, maakt ESB weer een themanummer over de zorg. De boodschap is ditmaal wat subtieler dan in 2017, maar niet minder relevant.
Nu de Tweede Kamerverkiezingen er aankomen, maakt ESB weer een themanummer over de zorg. De boodschap is ditmaal wat subtieler dan in 2017, maar niet minder relevant.
In leven blijven, centen voor nu, centen voor later. Dat is de volgorde waarin de maatschappelijke aandacht zich in iedere crisis verplaatst. Zo ook bij corona.
De politiek kan behoorlijk wispelturig zijn, zo bewijst de hervorming van de studiefinanciering. Vijf jaar na de invoering van het leenstelsel is er weer een Kamermeerderheid voor afschaffing. Maar wat de motivatie is voor de politieke ommezwaai, en of het economisch verstandig is, blijft wat onduidelijk. Reden te meer voor een ESB over dit thema.
Quoteringen, subsidies, inkomenssteun, voorlichtingscampagnes, heffingen, opkoopoperaties – allemaal refereren ze aan de milieuproblematiek die ons voedselsysteem steeds verder doet toenemen. Gevolg is een stortvloed aan maatregelen die tegelijkertijd zowel veel te veel is als volstrekt onvoldoende.
De regionaal-economische verschillen tussen Nederlandse regio’s zijn de afgelopen jaren fors toegenomen. Doordat regio’s nu zo verschillen, is het verstandig om regionaal economisch beleid op maat te voeren. Goed regionaal economisch beleid kan wellicht een verschil maken.
Dat er een themanummer over de effecten van corona op de arbeidsmarkt moest komen, was al direct bij het begin van de coronacrisis duidelijk. De invulling van dat themanummer en vooral de toonzetting ervan waren dat echter niet.
In juli sloten de Europese regeringsleiders een deal over coronasteun. In deze deal gaf premier Rutte toe aan een dogma dat de Nederlandse kabinetten jarenlang hadden bepleit: er kwam financiële steun zonder dat daar harde, afdwingbare afspraken tegenover stonden wat betreft economische hervormingen.
Economen worden nog wel eens vergeleken met de dronkaard die bij een lantaarnpaal op straat op zoek is naar zijn in het park verloren huissleutels. “Waarom zoekt u hier, meneer?”
“Het is niet onaannemelijk dat de accountancysector zijn maatschappelijke taak beter is gaan vervullen.” Met een beetje ironie kan dat gesteld worden na het lezen van de rapporten van de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) en van de Commissie toekomst accountancysector (CTA). Deze lijvige rapporten, beide uit januari, zijn een antwoord op de aanhoudende maatschappelijke zorgen over de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verslaglegging in Nederland.
Op het eerste gezicht lijken simpele statistieken redelijk bruikbaar om macro-economische vraagstukken te beantwoorden. Zo kijken we bij de Brexit naar de handelsstromen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, bij KLM naar de omzet van het bedrijf en bij de dividendbelasting naar de waarde van de grensoverschrijdende investeringen. Maar we moeten beter kijken.
De polder en de expert moeten dus het land in om een maatschappelijk debat te gaan voeren. Maar makkelijk is dat niet. Wie zich buiten de relatief beschermde muren van het Haagse waagt, merkt al snel dat het spel er anders gespeeld wordt. Feiten en analyses doen er ook daar wel degelijk toe, maar een aangrijpende casus, een al lang gedebunked zombie-idee en een vlotte babbel werken er ook.
De zorgkosten stijgen al jaren, en het coronavirus versterkt die trend nog eens. Het is nog onduidelijk hoe de kosten van de coronacrisis precies verdeeld zullen worden, maar het is wel duidelijk dat we allemaal de gevolgen van de crisis gaan voelen (Jeurissen et al., 2020). De stijging van de zorgkosten als gevolg van het coronacrisis is waarschijnlijk tijdelijk, maar de onderliggende opgaande trend is dat niet.
Juist omdat de ontwikkelingen zich zo snel voordoen, moeten beslissingen ook snel genomen worden. Er is nauwelijks tijd voor een goede, op feiten gebaseerde maatschappelijke discussie over de maatregelen die er nodig zijn, en over de gevolgen daarvan.
Het Nederlands ontwikkelingsbeleid gaat nu beter dan tien jaar geleden. Want, zoals door de WRR geadviseerd, zijn de Nederlandse activiteiten nu geconcentreerd in een paar landen, wordt de effectiviteit ervan vaker gemonitord en lijken organisaties professioneler te werken. Maar het is en blijft wel een ‘glas halfvol-, glas halfleeg-verhaal’.
Over de beste manier om, met behulp van economisch onderzoek, bij te dragen aan de ontwikkeling van arme landen is het laatste woord nog niet gesproken. Maar met het toekennen van de Nobelprijs aan Duflo, Banerjee en Kremer is de discussie over het meten van de effecten van ontwikkelingssamenwerking in ieder geval in de schijnwerpers komen te staan.