Ga direct naar de content

Samenhang tussen invoerschommelingen en bbp-schattingen is statistisch artefact

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 14 2025

Regelmatig wordt gesteld of gesuggereerd dat een hogere invoer het bruto binnenlands product (bbp) verlaagt, alsof handel een zero-sum game zou zijn. Adžić (2025) maakt in ESB duidelijk dat die relatie een misverstand betreft, berustend op een verkeerde interpretatie van de bbp-formule, waarin een slechtere handelsbalans lijkt te leiden tot een lager bbp. In werkelijkheid wordt invoer boekhoudkundig zowel bij de handelsbalans als bij de bestedingen (consumptie en investeringen) geregistreerd, waardoor het effect per saldo nul is. Die “dubbele boekhouding” zorgt ervoor dat het directe effect van import op het bbp altijd nul is. Het bbp meet immers alleen de binnenlandse productie, en invoer wordt per definitie niet binnenlands geproduceerd.

Toch lijkt het soms alsof de import wel een effect heeft op het bbp. Zo laat BEA (2025) zien dat de Amerikaanse bbp-cijfers verrassingen opleveren na grote schommelingen in de invoer. Naar aanleiding hiervan sprak WSJ (2025) van een economie die alleen groeit “wegens dalende import” en meldt de FT (2025) dat de bbp-groei in het tweede kwartaal “werd veroorzaakt door een daling van de import doordat Trumps heffingen ingingen.”

Registratie-effect

Hoe komt het dat er toch een link tussen import en bbp lijkt te bestaan? De verklaring ligt in de timing van de data (Goldman Sachs, 2025). Hoewel invoer- en voorraadmutaties beide onderdeel zijn van de bbp-statistiek, worden ze niet altijd op hetzelfde moment gemeten of gereviseerd. In de praktijk blijkt voor de VS dat de invoerdata vaak sneller beschikbaar is dan de bijbehorende informatie over veranderingen in voorraden. Dit leidt ertoe dat een stijging van de invoer – bijvoorbeeld doordat bedrijven anticiperen op aankomende heffingen – al in het eerste kwartaal zichtbaar is, terwijl de toename in voorraden pas in een later kwartaal in de cijfers verschijnt.

Bij kleine fluctuaties is het verschil in timing tussen invoerdata en voorraadmutaties verwaarloosbaar. Maar bij grote pieken of dalingen in de invoer kan het tijdelijk lijken alsof het bbp daalt door de invoer, terwijl in werkelijkheid slechts sprake is van een registratie-effect. De eerstekwartaalcijfers kwamen dus lager uit door de invoer, terwijl de groei in het tweede kwartaal hoger lijkt doordat de aanpassingen van de voorraad pas dan geregistreerd worden. De verwachting is dat latere statistische revisies dit uiteindelijk grotendeels corrigeren, maar met de huidige volatiliteit van invoer kan dit nog lang op zich laten wachten.

Meest zichtbaar in Amerika

Dit timingprobleem is in de VS extra zichtbaar omdat het Bureau of Economic Analysis (BEA) het bbp berekent via de bestedingsbenadering. Die methode telt eerst de verschillende bestedingscomponenten bij elkaar op en trekt daarvan vervolgens de invoer af. De eerste raming leunt daardoor sterk op snel beschikbare handelscijfers – afkomstig uit de maandelijkse internationale handelsstatistieken van het U.S. Census Bureau, die douaneaangiften en scheepsmanifesten vrijwel direct verwerken – terwijl andere componenten trager worden gemeten.

Voor voorraden gebruikt het BEA bijvoorbeeld de Manufacturing and Trade Inventories and Sales (MTIS)-statistiek van het Census Bureau (BEA, 2024). Deze inventarisgegevens verschijnen doorgaans vier tot zes weken na de referentiemaand en zijn in de derde maand van het kwartaal vaak nog onvolledig, omdat bedrijven hun rapportage later aanleveren en omdat seizoenscorrecties en waarderingscontroles tijd kosten. Daardoor moet het BEA voor de advance estimate – de eerste inschatting van kwartaalcijfers – de laatste maand regelmatig extrapoleren op basis van historische patronen en indicatoren.

Wat verder bijdraagt aan de verwarring is dat de VS de bbp-cijfers per kwartaal in geannualiseerde vorm presenteren. Een kwartaalgroei van één procent wordt dus weergegeven als ongeveer vier procent op jaarbasis. Het cijfer lijkt zo ongeveer vier keer groter dan de feitelijke kwartaal-op-kwartaalgroei. Dit kan verwarrend zijn bij internationale vergelijkingen, omdat Europese landen en bijvoorbeeld Nederland meestal de feitelijke kwartaalgroei rapporteren.

Maar speelt ook in Europa

Maar niet alleen de VS worstelt met de samenhang tussen de invoer en het bbp. De ECB (2020) laat zien dat ook in de eurozone de standaardmethode om invoer in de bbp-statistiek te verwerken beperkingen kent. In die methode wordt invoer slechts één keer als totaalpost van de uitvoer afgetrokken, terwijl alle bestedingscomponenten – consumptie, investeringen en vooral voorraden – zelf ook ingevoerde goederen en diensten bevatten. Tijdens de coronapandemie leidde dit tot een overschatting van de rol van binnenlandse vraag: de scherpe terugval in importintensieve investeringen en voorraden leek in de standaardcijfers een louter binnenlandse krimp, terwijl een import-gecorrigeerde berekening laat zien dat buitenlandse factoren een groter deel van de recessie verklaarden.

Hoe zit het in Nederland? Volgens het CBS speelt het timingprobleem met invoer in Nederland minder. Het CBS (2025) schat het bbp namelijk op basis van geïntegreerde aanbod- en gebruikstabellen (een methode die vraag en aanbod per productgroep direct tegen elkaar afzet). In tegenstelling tot de VS wordt dus niet alleen de bestedingsbenadering gebruikt, maar ook de productiebenadering en inkomensbenadering. Dat betekent effectief dat voor elk product direct wordt gecontroleerd of producten die worden geconsumeerd, geïnvesteerd of uitgevoerd, ook daadwerkelijk zijn geproduceerd of ingevoerd. Hierdoor is het bbp ook in de snelle t+30 raming – de eerste bbp-schatting dertig dagen na afloop van het kwartaal – al gebalanceerd en minder gevoelig voor timingverschillen tussen datastromen.

Omgaan met statistisch artefact

Het blijkt dus dat twee verhalen tegelijk waar kunnen zijn. Zoals Adžić (2025) terecht benadrukt, verlaagt hogere invoer het bbp niet. Maar grote invoerschommelingen kunnen bbp-ramingen wél tijdelijk vertekenen door verschillen in timing en methodiek – ook de berichtgeving van WSJ (2025) en FT (2025) was dus correct.

Juist omdat beide verhalen kloppen, is het van belang dat de statistische artefacten (waarover WSJ en FT berichten) niet verward worden met de onderliggende economie (waarover Adžić schrijft). De verantwoordelijkheid ligt bij economen, statistici en journalisten om consistent duidelijk te maken of zij slechts een statistische uitschieter signaleren of de echte economische gang van zaken duiden. Zo blijft het debat over de relatie tussen handel en groei helder en geloofwaardig.

Literatuur

Adžić, N. (2025) Meer invoer leidt niet tot een lager bruto binnenlands product – ESB

BEA (2025) Gross Domestic Product, 2nd Quarter 2025 (Advance Estimate) | U.S. Bureau of Economic Analysis (BEA)

BEA (2024) Concepts and Methods of the U.S. National Income and Product Accounts

CBS (2025) Economie groeit in tweede kwartaal 2025 een fractie | CBS

ECB (2020) Understanding the impact of the COVID-19 pandemic through an import-adjusted breakdown of euro area aggregate demand

Goldman Sachs (2025).\ What GDP Means for Your Money

FT (2025) Fed decision as it happened: Dollar surges after Powell signals no imminent rate cut

Wall Street Journal (2025) The Weirdest GDP Report Ever

Auteur

  • Jesse Kremer

    Beleidsmedewerker bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Plaats een reactie