Ga direct naar de content

Pragmatische tolerantie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 20 1997

Pragmatische tolerantie
Aute ur(s ):
Waarden, F. van (auteur)
Vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen en Centrum voor Beleid en Management, Universiteit Utrecht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4120, pagina 691, 17 september 1997 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
economische, orde, marktw erking, regulering

Hoe komt het toch dat de lakse kartelbestrijding, tot voor kort typisch voor Nederland, niet tot noemenswaardig hogere prijzen geleid
heeft? En hoe komt het dat Nederland ondanks de lakse drugsbestrijding relatief weinig drugsdoden en drugsverslaving kent?
De eerste vraag is regelmatig gesteld. Waarom werd in het zogenaamde Europese kartelparadijs de consument niet aan alle kanten door
de producenten getild? De OESO beschreef in 1993 de Nederlandse economie als ”the unusual case”, ”as many sectors of the economy
are enmeshed in a web of restrictive agreements, regulations, and barriers to entry”. Ze moest echter constateren dat ”the economy has
apparently suffered less from this situation … Prices are not obviously higher than in most other countries. What is the answer to this
apparent paradox? 1”. Deze is sindsdien bekend geworden als onze kartelparadox. De tweede vraag, over de drugsbestrijding, wordt
zelden gesteld. In Parijs doet men het niet, omdat de Fransen niet willen weten van het succes van dit ‘lakse’ vervolgingsbeleid; de
Nederlanders niet omdat het beleid voor hen vanzelfsprekend is, zowel in zijn inhoud als effect.
Toch ligt aan het Nederlandse drugs- en kartelbeleid eenzelfde principe ten grondslag: pragmatische tolerantie, een beleidsstijl die
teruggaat tot de tijd van de Republiek. Als een kwaad niet of moeilijk uit te roeien is, is het maar beter om het gedeeltelijk te tolereren en
te kanaliseren. Een ‘beleid van het minste kwaad’ zou men kunnen zeggen. ‘Gedogen’ noemen we dat tegenwoordig. Bij het drugsbeleid is
dat duidelijk. Maar ook bij sommige kartels ging het op.
Er zijn bedrijfstakken waar de concurrentie zo fel is, dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dat ondernemers hoe dan ook proberen
om afspraken te maken om de concurrentie te matigen. De bouwnijverheid is zo’n sector. Om meerdere redenen, waaronder makkelijke toeen uittreding van de markt en een situationeel monopsonie van de aan-besteder, kan de concurrentie er moordend zijn. Informele
afspraken zijn daarom van alle tijden en plaatsen. In Duitsland, met zijn strenge anti-kartelwetgeving, worden nog regelmatig aannemers
voor miljoenen mark veroordeeld door het Bundeskartelamt wegens heimelijk overleg. Ook in Nederland was vroeger veel informeel
overleg. Menige kastelein verdiende met bemiddeling wat extra beleg op zijn boterham.
Na de oorlog hebben we ons in Nederland gerealiseerd dat dit ‘kwaad’ niet uit te roeien is en dat het daarom maar beter was zulke
afspraken onder bepaalde voorwaarden te tolereren. Daardoor konden ze vanuit de achterkamertjes naar de vergaderzaal komen. Zoals de
hash-handel van de straathoek naar de koffieshop verplaatst werd. Formalisering en zichtbaarmaking maakte in beide gevallen
beheersing en beperking van uitwassen en ongewenste neveneffecten mogelijk. Erkenning van zelforganisaties – koffieshops of kartels betrok de te reguleren burgers bij de uitvoering en legitimering van het beleid, waardoor de handhavingskosten lager worden. In de
bouw kwamen verenigingen met officiële reglementen, die de voorvergaderingen organiseerden. De overheid keurde de reglementen en
hield op afstand enig toezicht. En de bouwprijzen? Die zijn in Nederland lager dan in het strenge Duitsland. Alleen Portugal en
Griekenland hadden nog lagere bouwprijzen – maar ook veel lagere bouwvakkerslonen 2.
Met de nieuwe mededingingswet, deel van het marktwerkingsbeleid waar ook de Miljoenennota 1998 heilzame resultaten van verwacht,
is het principe van pragmatische tolerantie nu opzij gezet. Volgens de beleidsmakers is dat omdat Europa ons daar toe dwingt. Maar
waarom moet Nederland bij het mededingingsbeleid het braafste jongetje van de klas zijn en zijn beleidstraditie opgeven, terwijl het bij
het drugsbeleid er eind vorig jaar een fors diplomatiek conflict met de Fransen voor over had om deze traditie trots te verdedigen? Een
reden zou kunnen zijn dat het om verschillende ministeries met andere beroepsculturen gaat. Justitie wordt geregeerd door juristen. Die
hebben geleerd dat iets dat ‘slecht’ is niet eenvoudig verdwijnt door het te verbieden en dat pragmatische tolerantie niet alleen effectiever
kan zijn – minder drugsdoden en lagere prijzen – maar ook efficiënter. Minder op verboden en handhaven gebaseerd beleid verwerft
legitimiteit bij de betrokkenen en leidt tot minder vervolgingen, processen en beroepszaken, en dus minder kosten. Bij het ministerie van
Economische Zaken heeft de professie van economen de overhand. Met hun veelal Amerikaans geïnspireerde leerboeken, die leren dat
kartels slecht zijn en verboden moeten worden, lijken ze ook geïnspireerd door de typisch Amerikaanse beleidsstijl, die weinig ruimte laat
voor gedogen, overleg, compromissen en door de vingers zien.
Merkwaardig eigenlijk, dat de voorstanders van marktwerking die hun argumenten mede ontlenen aan het falen van de overheid en aan
de kosten en ineffectiviteit van ‘command en control’, zelf hun toevlucht nemen tot deze beleidsstijl om marktwerking te realiseren

1 OECD Economic surveys 1992-1993, Netherlands, OESO/Sdu, Den Haag, 1993.

2 Gegevens afkomstig uit een studie van bouwprijzen van huizen over 1987 (ten tijde van het kartel) in twaalf EG – en EFTA-landen: M.
Czerny (red.), Gutachten zur Neugestaltung der Wohnungspolitiek in Österreich, WIFO/Austrian Institute of Economic Research,
Wenen, 1990.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs