Ga direct naar de content

Of defensie-uitgaven economie versterken hangt af van uitvoering

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 29 2025

De NAVO-top in Den Haag betekende een historische koers­wijziging: lidstaten spraken af om structureel vijf procent van het bruto binnenlands product aan defensie te besteden. Deze stap gaat niet alleen om veiligheid, maar kan – mits goed vormgegeven – ook de Nederlandse economie versterken.

In het kort

  • Of de defensie-investeringsimpuls de Nederlandse economie laat groeien, hangt volledig af van de uitvoering.
  • De uitvoering hangt af van leveringsafspraken, het oormerken van geld, afstemming, coördinatie, en fiscaal beleid.
  • Het hoogste rendement kan behaald worden via extra ­investeringen in defensie-R&D.

De historische NAVO-top in Den Haag markeerde een koerswijziging in het Europese defensiebeleid. Lidstaten spraken af de defensie-uitgaven structureel te verhogen naar 3,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp), met daarbovenop 1,5 procent voor defensie-­gerelateerde investeringen, zoals in infrastructuur, cyberveiligheid en strategische industrieën. Defensie-uitgaven van 3,5 procent van het bbp zijn in Nederland sinds de jaren tachtig niet meer gehaald.

Het is de vraag welke effecten deze hogere uitgaven hebben voor de Nederlandse economie. In de literatuur wordt in deze context gekeken naar de begrotingsmultiplier: hoeveel extra economische activiteit één euro aan overheidsuitgaven oplevert. Wanneer defensieprojecten kennis genereren die doorwerkt in de civiele sfeer, kan het maatschappelijk rendement de investering overstijgen. Een multiplier van 1,2 betekent bijvoorbeeld dat elke euro aan defensie-uitgaven leidt tot 1,20 euro extra bbp. Is de multiplier lager dan 1, dan is de opbrengst kleiner dan de uitgave. Een negatieve multiplier wijst zelfs op een verlies aan bbp, bijvoorbeeld door verdringing van civiele activiteiten (‘crowding out’) via schaarste aan arbeid, kapitaal of grondstoffen.

Over het algemeen wordt er voor publieke defensie-uitgaven een multiplier tussen de 0,6 en 2,4 voor publieke defensie-uitgaven gevonden (Auerbach en Gorodnichenko, 2012; Nakamura en Steinsson, 2014; Sheremirov en Spirovska, 2022). De hoogte hangt echter sterk af van het type uitgaven binnen de defensiesector. Overheidsconsumptie – betreffende lopende uitgaven zoals salarissen voor defensiepersoneel – leidt tot extra bestedingen in een economie op korte termijn, maar de uiteindelijke multiplier is laag (0,2 tot 1,2) vanwege een beperkt langetermijneffect op productiviteit (Auerbach en Gorodnichenko, 2012; Haug en Sznajderska, 2024). Bij overheidsinvesteringen in fysiek kapitaal – bijvoorbeeld aan militair materieel en infrastructuur – is er sprake van een hogere multiplier (1,2 tot 2,4). Deze is vooral hoog wanneer de investeringen plaatshebben binnen de landsgrenzen en bijdragen aan de nationale kapitaalgoederenvoorraad. De hoogste multiplier wordt gevonden voor R&D-uitgaven in de defensiesector (Erken et al., 2025b; Moretti et al., 2025), vooral wanneer er sprake is van zogenoemde spill-overs naar de civiele sector (zoals bij dual-use-technologieën). Denk aan baanbrekende innovaties als het internet, GPS, atoomenergie en straalmotoren: ooit begonnen als militaire toepassingen, nu van breed maatschappelijk belang.

Multipliers hangen bovendien af van de context: ze zijn het hoogst bij binnenlandse besteding, goede coördinatie, en een ruim of neutraal monetair beleid (Erken et al., 2025a). Tijdelijke schuldfinanciering werkt doorgaans beter dan directe belastingverhogingen. In recessies lopen multipliers op tot 1,6 à 3,4; in hoogconjunctuur dalen ze vaak tot onder de 1 door verdringing van private bestedingen.

We weten nog weinig over het effect van de defensie-uitgaven in de huidige Nederlandse context. Daarom analyseren we in dit artikel de macro-economische implicaties van een nieuwe bestedingsimpuls in defensie voor Europa en vooral voor Nederland. We rekenen vier scenario’s door met behulp van het macro-economische NiGEM-model en een speciaal ontwikkeld productiviteitsmodel voor de eurozone.

Scenario’s voor hogere defensie-uitgaven

We analyseren de economische impact van hogere defensie-­uitgaven langs twee dimensies. De eerste dimensie is het uitgavenniveau. Hoewel de NAVO een uitgavennorm van vijf procent van het bbp heeft vastgesteld, is de praktische invulling daarvan minder eenduidig. Vooral de component van 1,5 procent voor defensiegerelateerde investeringen laat ruimte voor interpretatie, waardoor landen formeel aan de norm kunnen voldoen zonder daadwerkelijk extra middelen vrij te maken. Tevens achten we volledige naleving door alle Europese NAVO-landen onwaarschijnlijk. Vooral landen die nu nog onder de tweeprocentsnorm zitten – zoals België, Italië, Portugal en Spanje – zullen moeite hebben om de doelstelling van 3,5 of 5 procent te halen. Dit nemen we mee in onze analyse door ze een kleiner percentage van het bbp aan defensie te laten besteden. Daarentegen verwachten we dat landen als Finland, Frankrijk en Duitsland in het vijfprocentsscenario zelfs iets boven de norm uitkomen (figuur 1). Dit komt doordat deze landen een industriële structuur hebben die het mogelijk maakt om, bij oplopende geopolitieke spanningen, meer dan 5 procent van het bbp te investeren in de defensiesector. We nemen in het gehele model aan dat de totale impuls voor de EU in het 3,5 procentscenario in lijn is met het Readiness 2030 plan van de EU: 200 miljard euro per jaar. In het vijfprocentscenario loopt dit in latere jaren op tot 450 miljard euro (Clapp et al., 2025).

Als tweede dimensie kijken we naar de uitvoering, omdat de effectiviteit van een defensie-impuls sterk afhangt van de manier waarop deze wordt vormgegeven. Er zijn vier randvoorwaarden die de effectiviteit van de investerings­impuls bepalen.

Voorwaarde 1: Leveringsafspraken

Een impuls werkt alleen als er concrete afspraken worden gemaakt over productie en levering. Miljarden uitgeven zonder resultaatgerichte afspraken kan leiden tot prijsstijgingen, hogere lonen of winstmarges van defensiebedrijven, zonder dat het leidt tot bijvoorbeeld méér militair materieel, betere cyberverdediging of infrastructuur.

Voorwaarde 2: Europees oormerken

Ook is er een risico dat een groot deel van de bestedingsimpuls terechtkomt bij niet-Europese leveranciers – zoals de VS, Zuid-Korea of Israël – die traditioneel domineren op de Europese defensiemarkt. In dat geval lekken de effecten van de defensie-investeringen weg naar landen buiten Europa. Voor Europese economische groei is het daarom van belang in elk geval een deel van het geld te oormerken voor productie binnen Europa, waarbij tegelijkertijd de voorwaarden worden geschapen om de productiecapaciteit daar voldoende te kunnen vergroten.

Voorwaarde 3: Afstemming op context

Extra defensie-uitgaven kunnen de inflatie aanjagen, vooral in landen die al op of boven hun maximale productiecapaciteit opereren. Beleidsmakers moeten daarom onderscheid maken tussen langetermijninvesteringen (bij hoge capaciteitsbezettingsgraden of een positieve outputgap) en kortetermijnstimulering (bij lage bezettingsgraden of een negatieve outputgap). Landen met een krappe arbeidsmarkt, zoals Nederland en Duitsland, hebben weinig ruimte voor extra arbeidsintensieve defensie-uitgaven en zullen zich meer moeten richten op het uitbreiden van de productiecapaciteit via onder meer investeringen in de kapitaalgoederenvoorraad en defensie-R&D. Landen die kampen met een hogere werkloosheid (zoals Zweden, Finland, Spanje en Griekenland) en een mismatch op de arbeidsmarkt hebben daarentegen meer ruimte om de economie al op korte termijn te stimuleren.

Voorwaarde 4: Fiscaal en monetair beleid

Het economische rendement van een defensie-impuls is aanzienlijk lager wanneer deze wordt gefinancierd via bezuinigingen of belastingverhogingen, vergeleken met schulduitgifte (Europese Commissie, 2025). Iets soortgelijks geldt voor het monetaire beleid: als de Europese Centrale Bank uit vrees voor inflatie direct de rente verhoogt in reactie op hogere defensie-uitgaven, wordt het positieve effect van de impuls vroegtijdig tenietgedaan (Cloyne et al., 2021). Op de lange termijn is schuldfinanciering niet houdbaar: overheidsschulden zouden uit de hand lopen. Op middellange en lange termijn is het daarom logisch dat overheden de begrotingsteugels weer aantrekken.

Methode

Om de macro-economische effecten voor de Nederlandse economie te schatten gebruiken we het NiGEM-model. Hierin worden de extra uitgaven vanaf 2026 geleidelijk opgevoerd. In het 3,5 procentscenario lopen de uitgaven tot 2029 geleidelijk op (in lijn met Readiness 2030), in het vijfprocentscenario duurt het langer. Conform de huidige verdeling, worden de extra uitgaven evenredig verdeeld over overheidsconsumptie en -investeringen.

De mate waarin deze uitgaven reële output opleveren (de passthrough) hangt af van de vier randvoorwaarden voor effectieve uitvoering. We hanteren in goed uitgevoerde scenario’s een passthrough van 75 procent, en in slecht uitgevoerde scenario’s een van 25 procent. Daarnaast wordt in het 3,5 procentscenario 0,5 procent van het bbp geoormerkt voor Europese bedrijven; in het vijfprocentsscenario is dat 1,25 procent.Een hogere binnenlandse allocatie van defensie-uitgaven versterkt de economische impact binnen Europa, waardoor de groei wordt gestimuleerd

We houden ook rekening met extra inflatoire druk in landen waar de outputgap gesloten of positief is. Tot slot zorgen we er via belastingverhogingen voor dat de overheidsschuld, na de initiële schuldgefinancierde impuls van vier jaar, geleidelijk convergeert naar het basispad.

De impact van defensie-R&D hebben we doorgerekend met een zelfontwikkeld productiviteitsmodel. Hierin modelleren we het effect van defensie-R&D-kapitaal, naast controlevariabelen zoals menselijk kapitaal, binnenlands en buitenlands R&D-kapitaal, conjunctuur en arbeidsinzet. Daarnaast veronderstellen we een hogere afschrijvingsvoet voor defensie-R&D-kapitaal dan voor conventioneel R&D-kapitaal. Empirische sectorstudies wijzen immers op hoge afschrijvingspercentages in defensiegerelateerde sectoren zoals software, lucht- en ruimtevaart, halfgeleiders, communicatietechnologie, elektronica en machines (Li en Hall, 2020). Tot slot houden we rekening met crowding out van private R&D door defensie-R&D: veertig procent in de goed uitgevoerde scenario’s en vijftig procent in de slecht uitgevoerde. Daarmee zijn onze aannames relatief conservatief, aangezien sommige studies juist wijzen op crowding in van private investeringen (Moretti et al., 2025). Zie voor de nadere methodologische toelichting bijlage 3 in Erken et al. (2025a).

Resultaten

Uit de modelschatting volgt dat in de goed uitgevoerde scenario’s het bbp van de eurozone in 2045 3,4 procent groter is dan zonder de impuls, terwijl slecht uitgevoerde scenario’s nauwelijks economisch rendement opleveren (figuur 2).

In de eerste jaren (2026–2029) zorgen de extra uitgaven voor een klassieke Keynesiaanse impuls: hogere overheidsbestedingen stimuleren de vraag, met positieve effecten op productie en werkgelegenheid. Vanaf 2030 keert het tij tijdelijk. Om de oplopende schuld te stabiliseren, worden belastingen verhoogd, wat vooral de particuliere consumptie drukt.

Na 2035 nemen de baten weer verder toe. De productiviteitswinsten van investeringen in infrastructuur en R&D beginnen dan door te werken, waardoor de groei in de goed uitgevoerde scenario’s het basisscenario ruimschoots overstijgt. Vooral de baten van defensie-R&D, die pas na acht tot tien jaar zichtbaar worden, kunnen oplopen tot een veelvoud van de initiële investering. Opvallend is dat private investeringen in de goed uitgevoerde scenario’s juist toenemen – een teken van crowding in door hogere defensie-­uitgaven.

Onze doorrekening vertoont veel overeenkomst met de modelanalyse van de Europese Commissie (2025). Die studie laat zien dat een schuldgefinancierde, gecoördineerde verhoging van de defensie-uitgaven met 1,5 procentpunt van het bbp (vergelijkbaar met ons 3,5 procentsscenario) in 2028 leidt tot een 0,6 procent hoger bbp-volume. Gerichte investeringen in R&D en infrastructuur zorgen bovendien voor een structureel grotere economie met 0,5 procent. Onze studie laat op de lange termijn een sterker economisch effect zien dan de EC-studie, vermoedelijk doordat wij de bijdrage van verhoogde defensie-R&D expliciet hebben meegenomen in onze berekeningen.

Impact per land

In het scenario waarin vijf procent van het bbp aan defensie wordt besteed en de uitvoering goed is, stijgt het Nederlandse bbp in 2045 in lijn met het eurozonegemiddelde (3,5 procent; figuur 3). Aan de ene kant beschikt Nederland over een relatief sterke defensie-gerelateerde industrie, met specialisaties in radar- en sensortechnologie, maritieme systemen en hightech-maakindustrie. Bedrijven als Thales, Damen en kleinere toeleveranciers vormen samen met kennisinstellingen als TNO, NLR en de technische universiteiten een ecosysteem dat goed gepositioneerd is om te profiteren van een Europese herbewapeningsgolf. Aan de andere kant loopt Nederland als relatief kleine economie een bovengemiddelde kans op weglek van investeringen naar het buitenland en beperkt de krapte op de arbeidsmarkt de groeimogelijkheden.

Marginale effecten eurozone

De effectiviteit van de extra uitgaven analyseren we door middel van de bang for the buck: hoeveel euro is het cumulatieve bbp hoger voor elke extra uitgegeven euro. De resultaten (tabel 1) laten zien dat de bang for the buck voor overheidsconsumptie en investeringen in de eurozone in 2029 relatief hoog is in de goed uitgevoerde scenario’s, omdat de belastingverhogingen dan nog niet zijn ingegaan. Vanaf 2030, wanneer de belastingen stijgen, daalt de bang for the buck hier, en die kan in slecht uitgevoerde scenario’s zelfs verdwijnen of negatief worden. Daarentegen geldt in de goed uitgevoerde scenario’s dat elke extra uitgegeven euro zich op de lange termijn meer dan terugverdient, zelfs na de benodigde belastingverhogingen.

Bij defensiegerelateerde R&D-investeringen (tabel 2) valt op dat het kortetermijnrendement in de goed uitgevoerde scenario’s negatief is. Elke geïnvesteerde euro leidt aanvankelijk tot een economische krimp van zeventig tot tachtig cent. Dit negatieve effect komt doordat hogere defensie-R&D-uitgaven talent en middelen onttrekken aan de civiele sector, die doorgaans sneller productiviteitswinst oplevert.

Daarnaast laten onze schattingen zien dat civiele R&D gemiddeld een kortere innovatiecyclus kent van vijf jaar, terwijl defensiegerelateerde projecten een doorlooptijd van circa tien jaar hebben. Dit komt door langdurige en complexe publieke inkoopprocedures en, in veel gevallen, geheimhouding bij defensiegerelateerde innovaties.

In slecht uitgevoerde scenario’s is het verdringings­effect kleiner, omdat een groter deel van de impuls weglekt naar het buitenland of inefficiënt wordt besteed.

Op lange termijn (tot 2050) slaat het beeld echter volledig om: in goed uitgevoerde scenario’s levert elke euro aan defensie-R&D uiteindelijk zeven tot acht euro aan extra economische activiteit op. Deze resultaten zijn in lijn met die van Erken et al. (2025b).

Conclusie

Hogere defensie-uitgaven renderen alleen als ze zorgvuldig worden vormgegeven en uitgevoerd. Niet alleen de omvang, maar vooral de uitvoering is doorslaggevend. In de best uitgevoerde scenario’s groeien het Nederlandse en Europese bbp aanzienlijk. Elke extra euro aan uitgaven levert dan op termijn meer op dan deze kost. In slecht uitgevoerde scenario’s blijft het rendement uit – of slaat zelfs om in verlies.

Vier randvoorwaarden zijn bepalend: duidelijke leveringsverplichtingen, oormerken van geld voor Europese defensiebedrijven, contextuele afstemming en verstandige financiering. Alleen als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan de impuls bijdragen aan structurele groei, technologische vernieuwing en economische weerbaarheid.

Getty Images

Literatuur

Auerbach, A.J. en Y. Gorodnichenko (2012) Measuring the output responses to fiscal policy. American Economic Journal: Economic Policy, 4(2), 1–27.

Clapp, S., M. Höflmayer, E. Lazarou en M. Pari. (2025) ReArm Europe Plan/Readiness 2030. European Parliamentary Research Service, april. Te vinden op www.europarl.europa.eu.

Cloyne, J., Ò. Jordà en A.M. Taylor (2023) State-dependent local projections: Understanding impulse response heterogeneity. NBER Working Paper, w30971.

Erken, H., F. van Es, E. de Groot en L. de Jong (2025a) Europe in the new NATO era: Economic consequences of 3.5% and 5% defense spending scenarios. Rabobank Rapport, 23 juni.

Erken, H.P.G., M. Every en W. Remmen (2025b) The economic returns on defense R&D. Rabobank Rapport, 15 januari.

Europese Commissie (2025) The economic impact of higher defence spending. Spring Forecast, 19 mei.

Haug, A.A. en A. Sznajderska (2024) Government spending multipliers: Is there a difference between government consumption and investment purchases? Journal of Macroeconomics, 79, 103584.

Janse, K.A., R. Beetsma en C. de Vries (2025) Defensie als Europees publiek goed vergt meer dan ReArm Europe. ESB, 110(4844), 158–161.

Li, W.C.Y. en B.H. Hall (2020) Depreciation of business R&D capital. Review of Income and Wealth, 66(1), 161–180.

Moretti, E., C. Steinwender en J. Van Reenen (2025) The intellectual spoils of war? Defense R&D, productivity, and international spillovers. The Review of Economics and Statistics, 107(1), 14–27.

Nakamura, E. en J. Steinsson (2014) Fiscal stimulus in a monetary union: Evidence from US regions. The American Economic Review, 104(3), 753–792.

Sheremirov, V. en S. Spirovska (2022) Fiscal multipliers in advanced and developing countries: Evidence from military spending. Journal of Public Economics, 208, 104631.

Auteurs

Categorieën

Plaats een reactie