Ga direct naar de content

Gedwongen ondoelmatigheid in de vennootschapsbelasting

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 3 2005

Gedwongen ondoelmatigheid in de vennootschapsbelasting
Aute ur(s ):
R.A. de Mooij (auteur)
De auteur is hoogleraar openbare financin aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en programmaleider Welvaartsstaat van het Centraal
Planb ureau. radm@cpb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4462, pagina 254, 3 juni 2005 (datum)
Rubrie k :
Belastingen
Tre fw oord(e n):

Het kabinet wil toe naar grondslagverbreding en tariefverlaging in de vennootschapsbelasting. Dit vermindert de doelmatigheid.
Tegelijkertijd voorkomt het de uitstroom van fiscale winst naar het buitenland.
Als zijn plannen doorgaan, zal staatssecretaris Wijn van Financin de geschiedenis ingaan als de man die de Nederlandse
vennootschapsbelasting (Vpb) verlaagde. Vorig jaar al loodste hij een verlaging van 34,5% naar 30% in 2007 door de Tweede Kamer. In
de recente nota ‘Werken aan Winst’ (WaW) wil hij het tarief met nog eens met 3,1% procentpunt omlaag brengen (Ministerie van
Financin, 2005). Deze laatste operatie moet betaald gaan worden uit grondslagverbreding. Vooral een minder ruimhartige fiscale
afschrijving op bedrijfsgebouwen moet het geld voor de tariefverlaging vrijmaken. De meeste fracties in de Tweede Kamer hebben direct
positief gereageerd op het voorstel. Kennelijk heeft het beleid van grondslagverbreding en tariefverlaging (G&T) nog steeds zijn
aantrekkingskracht. Deze combinatie was ook lang het leidende principe bij de majeure herzieningen in de inkomstenbelasting (IB). Ook
in de Vpb is nu de gedachte dat een laag tarief over een brede grondslag doelmatiger is dan een hoog tarief over een smalle grondslag.
Niet voor niets worden de voorstellen in de nota ‘Werken aan Winst’ gepresenteerd als een verbetering voor onze concurrentiepositie en
een vergroting van de economische efficintie. Maar gaat die vlieger wel op?
Kapitaalkosten
De eerste onderbouwing voor het beleid van G&T die in WaW wordt gegeven, is dat de verstorende invloed van de Vpb zal
verminderen. Of dit inderdaad het geval is, hangt af van de invloed op de kapitaalkosten. Deze zijn gedefinieerd als het minimaal vereiste
bruto rendement op de investering die nog net rendabel is en waarop dus geen overwinst wordt gemaakt. Een hogere (effectieve)
belastingdruk zorgt ervoor dat investeerders een hoger rendement moeten realiseren om de investering nog te kunnen rechtvaardigen.
Dan stijgen de kapitaalkosten en dalen de investeringen.
Grondslagverbreding door een minder ruimhartige fiscale afschrijving op gebouwen verhoogt de kapitaalkosten: het maakt nieuwe
investeringen in gebouwen duurder. Aan de marge zal een investeringsproject dan ook minder snel de vereiste rendementstoets
doorstaan. Daar staat tegenover dat door een lager Vpb-tarief de opbrengst van de investering toeneemt. Daardoor dalen de
kapitaalkosten omdat het vereiste bruto rendement op investeringen omlaag gaat.
Bij een budgetneutrale variant van G&T zullen de kapitaalkosten per saldo altijd toenemen (zie bijvoorbeeld Devereux et al., 2002). Het
tarief heeft namelijk betrekking op zowel de normale beloning op de investering – dat wil zeggen de beloning die ook elders op de
kapitaalmarkt verkregen kan worden – als op de overwinst. De fiscale afschrijvingen hebben daarentegen alleen betrekking op de
investeringskosten. Op de marginale investering wordt geen overwinst gemaakt. Daarom zal op die investering de effectieve Vpb-druk
toenemen door G&T. In beginsel dalen dan ook de investeringen, omdat de kapitaalkosten stijgen. De Vpb wordt in die zin niet
economisch efficinter, maar juist verstorender.
Uit de economische literatuur over belastingheffing blijkt dat de meest efficinte Vpb de investeringskosten volledig aftrekbaar maakt van
de winst op het moment van aanschaf (zie bijvoorbeeld Sinn, 1987). De kosten van de investering worden dan evenveel verlaagd als de
opbrengst. In dat extreme geval is de effectieve belasting op de marginale investering gelijk aan nul en is de Vpb een belasting op alleen
de overwinst. Dit impliceert een smalle grondslag en een hoog tarief. Qua economische efficintie gaat het voorstel uit WaW daarom
precies de verkeerde kant op.
Vestiging bedrijven
In WaW wordt de Vpb-operatie vooral gezien als middel om het fiscale vestigingsklimaat te verbeteren. Het gaat dus niet zozeer om het
stimuleren van de investeringen in het algemeen, maar om het be»nvloeden van de locatiekeuze van multinationals. In principe is daarbij
de gemiddelde effectieve belastingdruk relevant. Multinationals zullen immers ge»nteresseerd zijn in de feitelijke belasting die zij op
verschillende locaties betalen. Een beleid van G&T verandert daar niets aan, omdat de gemiddelde effectieve druk er niet door verandert.
Toch denkt Wijn dat het wettelijke tarief een signaalfunctie heeft naar investeerders. Die zouden bij hun investeringsbeslissing eerst een
shortlist maken van landen met een laag Vpb-tarief. Pas daarna maken ze een definitieve keuze door effectieve belastingen te vergelijken.
Omdat tariefverlaging Nederland op de shortlists zou krijgen, zou een beleid van G&T goed uitpakken voor de investeringen.

Deze overtuiging van Wijn wordt niet nader onderbouwd. De vraag is dan ook of bedrijven inderdaad handelen zoals hij denkt. Laten ze
zich verleiden door lage wettelijke tarieven? Deze vraag kunnen we onderzoeken op basis van de bestaande empirische literatuur. Uit een
meta-analyse van studies over de invloed van belastingen op directe buitenlandse investeringen blijkt dat studies die het wettelijke tarief
gebruiken om de invloed op de locatie van buitenlandse investeringen te meten, doorgaans geen significante effecten rapporteren (De
Mooij & Ederveen, 2003). Studies die gebruikmaken van effectieve belastingvoeten laten grotere en vaker significante resultaten zien. De
conclusie die we daaruit kunnen trekken is dat bedrijven waarschijnlijk rationeler zijn dan dat WaW doet vermoeden. Bedrijven laten zich
kennelijk niet gemakkelijk verleiden door windowdressing van de overheid. Ook het argument dat onze concurrentiepositie wordt
verbeterd, houdt derhalve geen stand (tenzij met de operatie de belastingdruk wordt verschoven van de multinationals naar het
Nederlandse MKB).
Fiscale winst
Is er dan helemaal geen onderbouwing voor het plan uit WaW? Jawel. Het wettelijke tarief is namelijk wel van belang voor de locatie van
de fiscale winst van multinationale ondernemingen. Multinationals kunnen bijvoorbeeld een kunstmatig hoge verrekenprijs in rekening
brengen voor een dienst die een dochterbedrijf in Cyprus heeft verricht of voor het gebruik van een patent dat in Ierland is geregistreerd.
De winst wordt dan slechts tegen respectievelijk 15% of 12,5% belast in plaats van het Nederlandse tarief dat binnenkort 30% bedraagt.
De grondslag is hier niet van belang, omdat het gaat om winst die al is gerealiseerd. Het gaat bij fiscale arbitrage dus alleen om het
wettelijke tarief. Een beleid van G&T is dan een logisch antwoord op de dreigende uitstroom van fiscale winst naar andere landen.
Dit geldt overigens voor alle EU-landen. Zij hebben de afgelopen decennia massaal door G&T geprobeerd de uittocht van fiscale winst
te voorkomen. Uiteindelijk worden alle landen daar slechter van omdat de Vpb minder efficint wordt. Onder internationale druk wordt
Nederland nu kennelijk in dezelfde richting gedwongen. De enige echte oplossing voor dit probleem ligt dan ook in Europese
samenwerking. Juist over Europese samenwerking is WaW echter kort: Nederland zou wel willen, maar kan niet. Het is jammer dat niet
hier wat meer ambitie wordt getoond.
Conclusie
De door het kabinet voorgestelde tariefverlaging en grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting is nadelig voor het
investeringsklimaat en biedt geen verbetering van onze concurrentiepositie. Toch kan het beleid worden gerechtvaardigd, om internationale winstverschuiving uit Nederland te voorkomen. Meer Europese samenwerking zou echter een betere oplossing bieden.
Ruud de Mooij
Literatuur
Devereux, M., R. Griffith & A. Klemm (2002) Corporate income tax: reforms and tax competition. Economic Policy, 451-495.
Jacobs, B. (2002) Public finance and human capital. Dissertatie Tinbergen Instituut.
Ministerie van Financin (2005) Werken aan Winst: Naar een laag tarief en een brede grondslag. April, Den Haag.
Mooij R.A. de & S. Ederveen (2003) Taxation and foreign direct investment: a synthesis of empirical research. International Tax and
Public Finance, 10, 673-693.
Sinn, H-W. (1987) Capital income taxation and resource allocation. Amsterdam: North Holland.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur