Ga direct naar de content

Column: Tijdsgeest

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 24 2016

“De term brievenbusmaatschappij is een scheldwoord geworden. (…) Rijke particulieren die genoemd worden in de Panama Papers worden neergezet als sneue types. Doorgaans ontbreekt informatie om te kunnen beoordelen of die kwalificaties terecht zijn.”

Column ESB
367Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
W
ist u dat steekpenningen tot
2006 aftrekbaar waren voor
de vennootschapsbelasting ?
Eind jaren tachtig merkte de regering nog
op dat die aftrekbaar moesten blijven om “de
handelsmogelijkheden met landen waar der –
gelijke praktijken usance zijn, niet te belem –
meren” (Feenstra en Ulrich, 2015). Zo’n uit –
spraak zou nu ondenkbaar zijn. Bedrijven die
steekpenningen betalen, krijgen een oneer –
volle plek aan de schandpaal van de schaamte,
strafrechtelijke sancties en een meedogenloze
veroordeling op de sociale media.
Wist u dat kartels minder dan twintig jaar
geleden niet verboden waren? De Wet eco –
nomische mededinging ging uit van het mis-
bruikstelsel, waarbij kartels waren toegestaan
tenzij uitdrukkelijk verboden. Tot 1998,
toen de Mededingingswet werd ingevoerd,
stond Nederland te boek als kartelparadijs. Tegenwoordig moeten
kartellisten rekening houden met forse boetes. En pas in 2011 be –
paalde de Hoge Raad dat die boetes niet fiscaal aftrekbaar zijn.
En wist u dat twintig jaar geleden nog volop beleid werd ingevoerd
om internationale belastingplanning te vereenvoudigen? Kamerle –
den van links tot rechts remden de toenmalige staatssecretaris van
Financiën, Marius van Amelsvoort, af toen hij de fiscale voordelen
voor buitenlandse investeerders wilde inperken. Toen hij de deel –
nemingsvrijstelling wilde aanpakken, werd hem zelfs een ‘beleids-
blunder van de eerste orde’ verweten (NRC, 1993).
Tot het begin van de financiële crisis was er nauwelijks ophef over
het fiscaal gunstige Nederlandse regime. Sterker nog , dat regime
was een gewaardeerd onderdeel van de Nederlandse concurrentie –
positie. Dat wil niet zeggen dat internationale belastingplanning
niet kritisch werd gevolgd. De berichtgeving in de jaren negentig
en begin deze eeuw was zonder meer minder moreel getint. Als er
al negatieve berichtgeving was, dan ging dat vaak om witwaspraktij –
ken en fraude. Belastingontduiking dus, niet belastingontwijking.
Sindsdien is de tijdgeest omgeslagen. De term brievenbusmaatschap-
pij is een scheldwoord geworden. Het imago van fiscaal adviseurs is
gekanteld van succesvol naar verwerpelijk. Ceo’s van bedrijven als
Ikea, Google en Amazon die om fiscale redenen vennootschappen
oprichtten, worden weggezet als slechte mensen. Rijke particulieren
die genoemd worden in de Panama Papers worden neergezet als
sneue types.
Doorgaans ontbreekt informatie om te kunnen beoordelen of die
kwalificaties terecht zijn. Het onderscheid tussen illegale en legale
constructies, dus tussen belastingontduiking en -ontwijking , wordt
in de nieuwsberichten meestal niet gemaakt. Dat belastingontdui-
king fout is, is zo klaar als een klontje. Anders is dat met ontwijking.
Ontwijkingsconstructies zijn bedoeld om te voorkomen dat over
dezelfde geldstroom twee of meer keer belasting wordt betaald. Dat
is niet alleen een legaal, maar voor velen waarschijnlijk ook een ac-
ceptabel doel. Anders wordt het als over die internationale geldstro -men nauwelijks of zelfs geen belasting wordt
betaald. Zelfs als dat legaal is dan zal dit voor
de gemiddelde burger onacceptabel zijn.
In de huidige tijdgeest wordt alles ongenu

anceerd over één kam geschoren. Wie wel
onderscheid wil maken tussen foute en goe –
de ontwijkingsconstructies, zou naar de rol
van laagbelastende landen moeten kijken
(Baarsma et al., 2015). Voorbeelden van low
tax jurisdictions zijn de Bahama’s, Bahrein
en Bermuda. Over dividend dat Nederland –
se brievenbusmaatschappijen ontvangen uit
deze landen wordt weinig tot geen belasting
betaald. En over rente en royalty die via Ne –
derlandse brievenmaatschappijen naar deze
landen stromen, wordt nauwelijks tot geen
winstbelasting in het ontvangende land
betaald. In combinatie met het ontbreken
van bronbelasting in Nederland is er sprake
van double non-taxation en dus van maatschappelijk ongewenste
structuren. Het is verstandiger om oplossingen te zoeken die zich
richten op het belemmeren van die stromen, dan het rücksichtsloos
aanpakken van alle internationale belastingplanning.
De boodschap is: wat de tijdgeest ook moge zijn, laat allereerst de
feiten spreken. Uiteindelijk kunnen politici dan beter geïnformeerd
afwegingen maken en vallen burgers minder snel ten prooi aan po –
pulisme.
Belastingontwijking is niet het enige slachtoffer van de tijdgeest.
Een volgend slachtoffer dreigt TTIP te worden, het Trans-Atlantic
Trade and Investment Partnership. Dit handels- en investerings-
verdrag tussen de EU en de VS heeft weinig kans van slagen in de
huidige tijdgeest. Dit ondanks de inschatting dat het verdrag Ne –
derland ten minste een half procent extra economische groei kan
opleveren. Er zijn maar weinig beleidsmaatregelen die zo’n groot
positief effect hebben. Bovendien kan het verdrag ook andere wel –
vaartswinsten opleveren. Denk aan vermindering van de geopoli-
tieke afhankelijkheid van instabiele mogendheden en aan de geco –
o rdineerde aanpak van ongewenste belastingontwijking. De SER
(2016) heeft een informatief rapport geschreven vol met feiten
over TTIP. Hij heeft daarin ook een set randvoorwaarden weten
te formuleren waar sociale partners het over eens zijn. Als TTIP
daaraan voldoet, is te hopen dat het verdrag niet wegzinkt in de
huidige tijdgeest.
LITERATUUR
Baarsma, B., M. Kerste en J. Weda (2014), Brievenbusmaatschappij. De impact van
bijzondere financiële instellingen op de Nederlandse economie. Amsterdam: Business
Contact.
Feenstra, A. en G. Ulrich (2016) Steekspel met de fiscus. Tijdschrift voor Bijzonder
Strafrecht & Handhaving , 1(6), 245-249.
NRC Handelsblad (1993) Gezichtsverlies. NRC Handelsblad, 16 december.
SER (2016) Advies TTIP. Den Haag: SER.
Tijdgeest
BARBARA BAARSMA
Directeur kennisontwikkeling bij de
Rabobank en hoogleraar aan
de Universiteit van Amsterdam

Auteur