Ga direct naar de content

Ceteris paribus

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 12 2016

.

ESB Ceteris paribus
288Jaargang 101 (4732) 14 april 2016
Ceteris paribus
Bas van der Klaauw
Bas van der Klaauw is hoogleraar economie aan de
Vrije Universiteit Amsterdam. Samen met Hessel
Oosterbeek, Pieter Gautier en Monique de Haan ad –
viseert hij de middelbare scholen in Amsterdam hoe ze de procedure
voor plaatsing van nieuwe leerlingen in moeten richten. Vorige week
vond de plaatsing plaats.
Waarom wordt eigenlijk geloot en wat doet een econoom daarbij?
“De Amsterdamse middelbare scholen hebben samen ruimte voor
ruim tienduizend nieuwe leerlingen per jaar. Dat is meer dan genoeg
voor de 7.500 nieuwe brugklassers komende zomer. Maar sommige
scholen zijn erg populair. Deze ontvangen veel meer aanmeldingen
dan dat ze leerlingen kunnen plaatsen. Het koppelen van scholen aan
de voorkeur van leerlingen is een klassiek allocatieprobleem. Leerlin –
gen willen naar de school van hun eerste voorkeur en als dat niet lukt
naar de nummer twee of drie. Wij hebben nagedacht over verschil –
lende methoden om de plaatsingsprocedure in te richten.”
Is er een optimale manier om de loting te organiseren?
“Eigenlijk niet. Allereerst zijn er als je alle voorkeuren van ouders kent
hele slimme matching-algoritmen. Maar die algoritmen kun je zomaar
niet toepassen, omdat ze strategisch gedrag niet uitsluiten en dus in
de praktijk niet zo slim zijn als in theorie. Strategisch gedrag heb je
bijvoorbeeld als leerlingen zich inschrijven voor hun tweede of derde
voorkeur, om te voorkomen dat ze als ze bij de nóg populairdere eerste
voorkeur uitgeloot worden ook bij hun tweede of derde voorkeur niet
aan bod komen. Dat gebeurde onder het zogeheten Boston-lotingsys-
teem dat de scholen in Amsterdam tot een paar jaar terug hanteerden.
Een nadeel van strategisch gedrag is dat het maken van keuzes voor
leerlingen lastiger is en zij misschien slechter gematched worden dan
mogelijk op basis van hun voorkeuren.
Als je rekening houdt met strategisch gedrag , kom je al gauw uit bij
zogenoemde deferred acceptance mechanismen. Dat is een procedure
waarbij je alle leerlingen op één hoop gooit en ze allemaal door loting een volgnummer toebedeeld. Daarna plaats je de leerlingen één voor
één op volgorde van hun volgnummer bij de school van hun keuze die
nog vrij is. In zo’n systeem is het in alle gevallen het meest optimale om
gewoon eerlijk te zeggen naar welke school je wil.”
Maar vorig jaar was er toch flink wat kritiek?
“Er zijn verschillende manieren om een’ deferred-acceptance-loterij te
organiseren. Vorig jaar kreeg iedereen die in de eerste ronde niet op
zijn eerste voorkeur terecht kon opnieuw een volgnummer toegewe

zen. Daarmee verhoogden we de kans dat leerlingen bij een school in
hun top vijf terecht kwamen. De kans dat je namelijk meermaals een
laag volgnummer toegewezen krijgt, is erg klein. Hierdoor was de uit –
komst echter niet meer Pareto-efficiënt: het werd mogelijk dat twee
kinderen met elkaar zouden willen ruilen. Dat dat niet mocht bleek
niet goed uit te leggen. Daarom wijzen we dit jaar niet opnieuw volg –
nummers toe. Daarmee is de kans dat leerlingen niet in hun top vijf
terecht komen (van 1,5 naar 2,7 procent) vergroot, maar zorgt het sys-
teem er wel voor dat er geen twee leerlingen met elkaar willen ruilen.”
HET WOORD AAN…
UIT DE OUDE ESB-DOOS
HET GEZINSBEZIT ALS
CONSUMPTIELADDER
Van identificeerbare hiërarchische bezitspatronen
is derhalve geen sprake. Toch is er – de profielana –
lyse toont dat duidelijk aan – in het bezit van duur –
zame consumptiegoederen, ordening te onderken –
nen. De gehanteerde indeling van de goederen blijkt operationele
betekenis te hebben, maar binnen de onderscheiden groepen lijken
de individuele goederen in hoge mate verwisselbaar te zijn. Slechts
paarsgewijze doen zich enkele opvallend vaste combinaties in het
bezit voor, zoals van de barbecue met het fonduestel (r = 0,43), van
de wasdroger met de vaatwasser (r = 0,33).
Zwan, A. van der (1979) Het gezinsbezit als consumptieladder. ESB, 64(3209), 603.

Auteur