Ga direct naar de content

Arbeidsmarktperspectief voor laagopgeleiden ongunstig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 29 2004

Arbeidsmarktperspectief voor laagopgeleiden ongunstig
Aute ur(s ):
F. Cörvers, A. Dupuy, S. Dijksman, B. Golsteyn en M. Hensen (auteur)
De auteurs zijn allen werkzaam b ij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit Maastricht.
F.Coervers@roa.unimaas.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4445, pagina 524, 29 oktober 2004 (datum)
Rubrie k :
Monitor: arbeidsmarkt
Tre fw oord(e n):

Het perspectief op de arbeidsmarkt is tot 2008 ongunstig voor bijna zeventig procent van de schoolverlaters en afgestudeerden.
Vooral degenen zonder startkwalificatie of afgeronde beroepsopleiding zijn kwetsbaar. Door de vergrijzing zal voor bepaalde
opleidingen de vervangingsvraag erg hoog zijn.
Om het jaar publiceert het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (roa) een overzicht van de huidige en toekomstige
ontwikkelingen naar opleiding en beroep op de Nederlandse arbeidsmarkt. De prognoses worden elke twee jaar herhaald voor een
nieuwe periode van vijf jaar. In dit artikel wordt teruggeblikt op de prognoses die in 1995 zijn gemaakt. Deze zijn interessant omdat tussen
1995 en 2000 de arbeidsmarkt is omgeslagen. Vervolgens worden de prognoses voor de periode 2003-2008 besproken. Hierbij zal
aandacht worden besteed aan enkele actuele thema’s op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Terugblik
In 1995 voorspelden wij dat zich in de periode 1995 tot 2000 een opmerkelijke omslag op de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden zou
voltrekken. Op grond van de ervaringen van de jaren tachtig en negentig was in 1995 het beeld ontstaan dat universitair geschoolden
grote moeite hadden om een baan te vinden op hun niveau (zie Borghans, De Grip en Heijke, 2000). Zij aanvaardden vaak werk waarvoor
geen academische opleiding vereist was. Op basis van het bestuderen van de vraag- en aanbodontwikkelingen per opleidingstype kon in
1995 verwacht worden dat aan dit sombere perspectief voor de meeste afgestudeerden een einde zou komen (roa, 1995).
De prognoses die in 1995 werden opgesteld, hadden betrekking op 83 opleidingstypen en 93 beroepsgroepen. Daarbij wordt gekeken
naar het verschil tussen prognose en realisatie (het ‘verlies’) wat betreft de uitbreidingsvraag, de vervangingsvraag, het daaruit
resulterende aantal baanopeningen en de arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en afgestudeerden. Daarnaast wordt nagegaan wat
de score is ten opzichte van een ‘naïeve’ referentieprognose, waarvan eveneens het verlies wordt bepaald.1
Hieronder wordt de prognose van de discrepantie tussen vraag en aanbod voor schoolverlaters en afgestudeerden geëvalueerd. De
verwachte discrepantie wordt uitgedrukt door een verhoudingsgetal, de zogenaamde Indicator Toekomstig Arbeidsmarktperspectief (ita)
per opleidingstype. Voor de berekening van deze indicator wordt de verwachte arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en
afgestudeerden en het aantal kortdurig werklozen die met hen concurreren, gedeeld door het verwachte aantal baanopeningen.
Daarnaast wordt er rekening gehouden met de substitutievraag naar personen van aanverwante opleidingsrichtingen.2 Naarmate de
waarde van de indicator hoger is, wordt het arbeidsmarktperspectief slechter. Een waarde van 1 geeft aan dat de arbeidsmarkt over vijf
jaar ongeveer in evenwicht is. Een waarde van 1,15 of hoger wordt aangeduid als een slecht arbeidsmarktperspectief. Aan de hand van
de vergelijking (zie kader op de volgende pagina) wordt geschat of de in 1995 geuite verwachting zich in 2000 inderdaad heeft
gemanifesteerd onder schoolverlaters en afgestudeerden, die anderhalf jaar daarvoor hun opleiding hebben verlaten. Daarbij wordt
gebruik gemaakt van gegevens uit het zogenaamde SchoolverlatersInformatieSysteem (sis) van het roa.
Uit tabel 1 blijkt dat een slecht verwacht arbeidsmarktperspectief in 1995 leidt tot een hoger werkloosheidspercentage. Zo kan een ita
van bijvoorbeeld 1,15 leiden tot een stijging van de werkloosheid met gemiddeld 0,11 x (1,15-1,00) = 1,65 procent. Voor bijna alle
arbeidsmarktaspecten geldt dat het teken van de geschatte coëfficiënt overeenkomt met de verwachting. Een uitzondering hierop is het
percentage schoolverlaters en afgestudeerden dat in een vaste baan terecht komt. Het percentage dat onder zijn of haar niveau werkt
(‘onderbenutting’) is – in tegenstelling tot de evaluatie van de prognoses die in 1993 zijn gemaakt – niet significant. Dat geldt wel voor het
werken buiten het eigen beroependomein. Bovendien blijkt dat een slecht arbeidsmarktperspectief mogelijk heeft geleid tot meer
onvrijwillig deeltijdwerk. Dit betekent dat discrepanties tussen vraag en aanbod niet per se tot werkloosheid leiden, maar dat een slechte
arbeidsmarktpositie zich ook kan uiten in banen buiten het eigen domein en onvrijwillig deeltijdwerk (zie ook Wieling en Borghans, 2001).

Tabel 1. Relatie tussen het in 1995 voorspelde arbeidsmarktperspectief en de werkelijke arbeidsmarktsituatie in 2000
indicator arbeidsmarktsituatie (y ik )
werkloos

a
0,03

t-waarde
7,89*

b

t-waarde

0,11

3,33*

>4 maanden werkloos
onderbenutting
buiten eigen richting
deeltijdwerk
vast werk
laag loon

0,06
0,33
0,37
0,22
0,67
0,22

10,27*
14,75*
17,87*
9,04*
35,40*
15,69*

-0,06
0,29
0,77
0,51

-1,41
1,57
4,47*
2,51*

0,10
0,20

0,65
1,70

* significant op 5%-niveau

Op basis van de ita wordt een kwalitatieve typering van het toekomstige arbeidsmarktperspectief gegeven op een vijfpuntschaal (van
zeer goed tot slecht). Op basis van een regressievergelijking met bovenstaande arbeidsmarktaspecten wordt een ‘gerealiseerde’ ita
gereconstrueerd voor het jaar 2000. De ita-waarde wordt vervolgens ook ingedeeld op een vijfpuntschaal en vergeleken met de
‘voorspel’-ita die in 1995 werd opgesteld. Uit de evaluatie van de prognoses voor de periode 1993-1998 bleek dat er voor 52 procent van
de opleidingstypen exact de goede typering was gegeven en voor 83 procent van de opleidingstypen de goede of aangrenzende
typering (Smits en Diephuis, 2001).3 De ita geeft dus een goede indicatie van de verwachte toekomstige discrepantie tussen vraag en
aanbod voor een bepaald opleidingstype.
Prognose
In november 2003 zijn de laatste prognoses naar opleiding en beroep voor de periode tot 2008 gepubliceerd (roa, 2003).4 Voor de periode
tot 2008 heeft naar verwachting 24 procent van het totale aantal schoolverlaters en afgestudeerden een goed tot zeer goed
arbeidsmarktperspectief en 7 procent een redelijk arbeidsmarktperspectief. Dit betekent dat ruim 220.000 van de circa 320.000
schoolverlaters en afgestudeerden (inclusief post-initieel onderwijs) die tot 2008 gemiddeld jaarlijks instromen op de arbeidsmarkt een
ongunstig arbeidsmarktperspectief hebben. Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe beter het toekomstig arbeidsmarktperspectief.
Hieronder wordt aan de hand van enkele voorbeelden voor bepaalde opleidingen ingegaan op de kwetsbaarheid van de onderkant van
de arbeidsmarkt, de vergrijzing op veel segmenten op de arbeidsmarkt, het belang van een vervolgstudie met goede
arbeidsmarktperspectieven en de achterblijvende arbeidsmarktinstroom vanuit het technisch onderwijs.

yik = a k + b k * (itai -1)
Waarbij:
yik het in 2000 gemeten arbeidsmarktaspect k (zie tabel 1) onder schoolverlaters en afgestudeerden van opleidingstype i;
itai het in 1995 weergegeven toekomstig arbeidsmarktperspectief voor opleidingstype i.
In de bovenstaande vergelijking wordt de ita gerelateerd aan de evenwichtssituatie (wanneer de ita een waarde van 1 heeft). De
variabele a kan daarom worden geïnterpreteerd als de ‘natuurlijke’ omvang van de betreffende indicator. Zo is uit tabel 1
bijvoorbeeld af te lezen dat drie procent een ‘natuurlijk’ werkloosheidspercentage was onder alle schoolverlaters en
afgestudeerden in 2000. Bij evenwicht op de arbeidsmarkt zou zes procent van hen meer dan vier maanden werkloos zijn, 33
procent van de schoolverlaters en afgestudeerden onder het opleidingsniveau werken, etcetera.
De parameter b geeft aan hoe de indicator wijzigt als gevolg van veranderende arbeidsmarktperspectieven. Als de ita groter is
dan 1 werd er in 1995 voor de daaropvolgende periode van vijf jaar (tot 2000) een grotere stijging van het arbeidsaanbod dan
van de vraag naar arbeid verwacht. Dit zou zich kunnen uiten in een werkloosheid van boven de drie procent en een daarmee
gepaard gaande korte zoekduur (zie het negatieve teken in tabel 1 voor het percentage schoolverlaters en afgestudeerden dat
meer dan vier maanden werkloos is), maar ook in een onderbenutting van meer dan 33 procent, etcetera.

Onderkant arbeidsmarkt kwetsbaar
tabel 2 geeft het aandeel schoolverlaters en afgestudeerden met een gunstig toekomstige arbeidsmarktperspectief (ita) per
opleidingsniveau weer. Op mbo-niveau heeft bijna eenderde van de schoolverlaters, afhankelijk van de opleidingsrichting, een gunstig
arbeidsmarktperspectief. Voor hbo’ers is dat bijna de helft en voor wo’ers 85 procent. Vooral op mbo- en hbo-niveau doen de technische
opleidingsrichtingen het beter dan de economische. Voor ongeschoolden (vaak drop-outs van het vmbo), en gediplomeerden van het
vmbo en havo/vwo die een startkwalificatie of een afgeronde beroepsopleiding ontberen, is het perspectief matig of slecht. Uit de tabel
blijkt deze groep een derde van de autochtone arbeidsmarktinstroom uitmaakt en bijna veertig procent van de allochtone instroom op de
arbeidsmarkt. Hbo’ers en wo’ers zijn ondervertegenwoordigd zijn in de allochtone arbeidsmarktinstroom.

Tabel 2. Verdeling toekomstige arbeidsmarktinstroom tot 2008 naar opleidingsniveau
en etniciteit, gemiddelde 2001-2002, percentage met gunstig arbeidsmarktperspectief per opleidingsniveau in 2008

opleidingsnive

zeer goed arbeidsmarktperspectief

arbeidsmarktinstroom
autochtonen
allochtonen

basisonderwijs
vmbo
havo/vwo
mbo
hbo
wo
totaal

0
0

9
17

0
29
48
85
24

11a
20

7
37
21
9
100

7
38
18
6
100

a Onder de veronderstelling dat het percentage allochtonen onder ongeschoolden
gelijk is aan dat onder gediplomeerde vmbo’ers; het werkelijke percentage is hoger.

Vergrijzing slaat toe
Op de arbeidsmarkt leidt de vergrijzing tot een grote uitstroom van arbeidskrachten, terwijl de vraag naar personeel in bijvoorbeeld de
zorg en gerelateerde dienstverlening zal toenemen. De verwachte toename van de uitstroom betekent dat de vervangingsvraag zal
toenemen. Op bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt, in het bijzonder voor banen in het voortgezet onderwijs, zal de
vervangingsvraag zo groot zijn, dat ze niet kan worden vervuld door de gewone instroom vanuit de reguliere lerarenopleidingen op de
arbeidsmarkt. In tabel 3 is de top vijf van andere opleidingstypen weergegeven waarvoor een hoge vervangingsvraag wordt verwacht
en de instroom van jongeren achterblijft. Ongeveer een derde van de werkenden met een dergelijke opleidingsachtergrond is vijftig jaar
of ouder. Daarnaast spelen ook de doorstroom op de arbeidsmarkt met een andere (hogere) opleiding en de (tijdelijke) uittrede vanwege
de zorg voor de kinderen een rol bij de omvang van de vervangingsvraag.

Tabel 3. Opleidingstypen met de hoogste vervangingsvraag door de vergrijzing (exclusief lerarenopleidingen) en de
arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en afgestudeerden tot 2008, gemiddeld jaarlijks percentage van de werkgelegenheid
in 2002
opleidingstype

vervangingsvraag

mbo vliegtuigtechniek
hbo openbare
orde en veiligheid
vmbo grafische techniek
wo theologie
hbo civiele techniek
totaal opleidingen

arbeidsmarktinstroom

6,3

4,5

5,2
4,9
4,4
4,3
3,6

3,4
2,2
1,5
3,1
4,1

Door de scheve verhouding tussen (vervangings)vraag en aanbod geldt er voor deze opleidingstypen een goed arbeidsmarktperspectief
in 2008.5 Uit de gegeven voorbeelden blijkt dat de vergrijzing op alle niveaus en in alle richtingen kan toeslaan. Toch hoeft zij niet altijd
tot knelpunten in de personeelsvoorziening voor werkgevers te leiden. Werkgevers in krimpende, vergrijsde sectoren zoals de landbouw
en de textiel hebben er veel minder last van dan werkgevers in sectoren als het onderwijs, de gezondheidszorg en de chemie. In al deze
sectoren is een kwart tot een derde van de werkenden vijftig jaar of ouder.
Vervolgopleiding belangrijk
Dat een hoger opleidingsniveau over het algemeen de kansen op de arbeidsmarkt vergroot, is niet altijd het geval. In tabel 4 geven we
twee voorbeelden van populaire mbo-opleidingen met een hoge arbeidsmarktinstroom en ongunstig arbeidsmarktperspectief. Dit betreft
informatica en toerisme, waarvoor het doorstuderen in dezelfde richting op hbo-niveau verschillend uitpakt. Bij mbo ict overtreft de
arbeidsmarktinstroom het totaal aantal banen dat vrijkomt uit hoofde van de uitbreidingsvraag en vervangingsvraag. Het
arbeidsmarktperspectief is hierdoor slecht. Doorstuderen in een informaticaopleiding op hbo of wo-niveau verbetert het
arbeidsmarktperspectief in sterke mate. Overigens hangt de lage vervangingsvraag ermee samen dat de werkgelegenheid op het segment
van deze opleidingen al enige jaren sterk groeit, waardoor er weinig ouderen met een dergelijke opleidingsachtergrond werken. Het
arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden van hbo-toerisme en recreatie is echter slecht, omdat de uitbreidingsvraag niet voldoende
baanopeningen creëert ter compensatie van de lage vervangingsvraag. Afgestudeerden van een opleiding mbo toerisme en recreatie
zouden in plaats van door te studeren in dezelfde richting beter kunnen kiezen voor bijvoorbeeld hbo secretariaat of hbo tolk en vertaler.
Deze opleidingstypen zijn redelijk verwant aan hbo toerisme en recreatie, maar bieden een beter arbeidsmarktperspectief.

Tabel 4. Consequenties van vervolgopleiding voor arbeidsmarktperspectief tot 2008,
vraag en instroom, gemiddeld jaarlijks percentage van de werkgelegenheid in 2002
opleidingstype

mbo ict
hbo informatica
wo informatica en
best. informatiekunde
mbo toerisme en
recreatie
hbo toerisme en
recreatie
opleidingen totaal

uitbreidingsvraag

vervangingsvraag

arbeidsmarktinstroom

1,1
2,8

2,0

3,5
4,5

7,6
1,00

4,8

0,8

2,2

ita

0,79

typering

1,26

slecht
goed
zeer
goed

2,0

3,9

5,9

1,08

matig

1,0
0,2

0,5
3,6

3,7
4,1

1,18

slecht

Weinig vrouwelijke ‘techneuten’
In tabel 5 zijn vijf opleidingstypen in de technische richting weergegeven met een lage instroom op de arbeidsmarkt. Juist voor deze vijf
opleidingstypen geldt een goed arbeidsmarktperspectief in 2008 omdat de belangstelling voor technisch onderwijs gering is ook voor
technische opleidingen waaraan relatief veel vrouwelijke leerlingen deelnemen, zoals mbo laboratorium.

Tabel 5. Technische opleidingstypen met de laagste arbeidsmarktinstroom tot 2008, gemiddeld jaarlijks percentage van de
werkgelegenheid in 2002, en het aandeel vrouwelijke leerlingen, percentage van totaal aantal leerlingen in schooljaar 20032004
opleidingstype
mbo procestechniek
hbo chemische technologie
wo elektrotechniek
mbo levensmiddelentechniek/
vleesverwerking
mbo laboratorium
opleidingen totaal

arbeidsmarktinstroom

vrouw

1,2
1,6
1,8

4
11
6

1,8
1,9

26
44

4,1

De keerzijde hiervan is dat werkgevers grote moeite zullen hebben om technisch opgeleid personeel te werven dat ten minste over een
startkwalificatie beschikt.
Conclusie
Voor veel groepen op de arbeidsmarkt wacht een ongunstig perspectief voor de komende jaren. Het gebruik van informatie over de
toekomstige arbeidsmarktperspectieven van opleidingen kan de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren. Langer
doorstuderen leidt met name voor de laag opgeleiden en allochtonen tot een betere arbeidsmarktpositie. Ook zouden meer leerlingen
moeten kiezen voor technische opleidingsrichtingen of voor opleidingen waarvoor de vervangingsvraag door de vergrijzing hoog is,
zoals voor veel lerarenopleidingen.
Frank Cörvers, Arnaud Dupuy, Sander Dijksman, Bart Golsteyn en Maud Hensen
Literatuur
Borghans, L., A. de Grip en H. Heijke (2000) Alice in prognoseland, Over de zin van arbeidsmarktprognoses. roa-w-2000/6, Universiteit
Maastricht, Maastricht.
Cörvers, F., A. de Grip and H. Heijke (2002) Beyond manpower planning: a labour market model for the Netherlands and its forecasts
to 2006 in: M. Neugart and K. Schömann (eds.). Forecasting Labour Markets in oecd countries, Edward Elgar.
Cörvers, F. (2003) Labour market forecasting in the Netherlands: a top-down approach in: S.L. Schmidt, K. Schömann, M. Tessaring
(eds.), Early identification of skill needs in Europe. Cedefop Reference Series, vol. 40, Thessaloniki, 72-83.
Cörvers, F., A. Dupuy, S. Dijksman, B. Golsteyn, M. Hensen (2004) Methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2003-2008. roaw-2004/2, Universiteit Maastricht, Maastricht.
roa (1995), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2000. roa-r-1995/3 en 3B, Universiteit Maastricht, Maastricht.
roa (2003) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2008. roa-r-2003/11, Universiteit Maastricht, Maastricht.
Smits, W. en B. Diephuis (2001) Evaluatie arbeidsmarktprognoses naar opleiding en beroep tot 1998, roa-r-2001/2, Universiteit
Maastricht, Maastricht.
Wieling, M. en L. Borghans (2001) Discrepancies between supply and demand and adjustment processes in the labour market. Labour,
vol. 15, 33-56.

1 Bij de referentieprognoses wordt in het geval van de uitbreidingsvraag verondersteld dat de werkgelegenheidsstructuur niet verandert,
dat de vervangingsvraag per beroepsgroep of opleidingstype gelijk is aan de gemiddelde vervangingsvraag en dat de
arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs niet verandert ten opzichte van het laatste jaar.
2 Zie voor uitgebreide achtergronden bij de verschillende onderdelen van het prognosemodel bijvoorbeeld Cörvers, De Grip en Heijke
(2002) en Cörvers (2003).
3 Op dit moment wordt nog aan de evaluatie van de prognoses tot 2000 gewerkt.

4 Zie Cörvers et al. (2004) voor een toelichting op de methodologie.
5 De uitbreidingsvraag speelt voor deze opleidingstypen een relatief ondergeschikte rol, en is daarom niet weergegeven.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën