Ga direct naar de content

Zorgverzekeringswet kan tot minder zorgverbetering leiden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 9 2004

Zorgverzekeringswet kan tot minder zorgverbetering leiden
Aute ur(s ):
L.J.M. de Heij (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het College voor zorgverzekeringen (cvz) als coördinator van het programma Zorgverb etering en doelmatigheid.
Lheij@cvz.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4437, pagina 320, 9 juli 2004 (datum)
Rubrie k :
zorg
Tre fw oord(e n):

Met de komst van de nieuwe Zorgverzekeringswet gaan zorgverzekeraars meer met elkaar concurreren. Hierdoor komt hun regionale
marktaandeel onder druk te staan. Dit vermindert de prikkel om (regionale) zorgverbetering af te dwingen bij zorgaanbieders.
Nederland kende tot halverwege de jaren negentig een van de meest restrictieve winkelsluitingswetten van Europa (Kremers et al., 1994).
Winkels mochten maximaal 55 uur per week open zijn en opening op avonden en zondagen was verboden. Een toenemend
tweeverdienersschap en de noodzaak tot een economische structuurversterking veroorzaakten een wens tot ruimere openingstijden. De
mogelijkheden voor winkelopening werden in juni 1996 aanzienlijk verruimd: vanaf die datum was het mogelijk om winkels doordeweeks
en op zaterdag tot tien uur ‘s avonds te openen. Ook voor de zondag werden de mogelijkheden verruimd, doordat gemeenten de
mogelijkheid kregen om gedurende maximaal twaalf zondagen per jaar de winkels de gelegenheid te geven hun winkels te openen.
Toeristische gemeenten kregen zelfs de mogelijkheid om iedere zondag de winkels te openen. Na acht jaar kunnen conclusies worden
getrokken over het gebruik van de zondagsopening.
In tegenstelling tot de avondopening die steeds meer gemeengoed wordt, blijkt dat de zondagsopening een beperkter gebruik kent.
Volgens gegevens uit 2003 sluit 32 procent van de gemeenten op iedere zondag van het jaar haar winkels, terwijl 30 procent van de
gemeenten een aanzienlijke beperking kent. Slechts 24 procent zoekt het maximum van de wet op.
In dit artikel onderzoeken we welke overwegingen een rol gespeeld hebben bij gemeenten om al dan niet over te gaan tot een bepaalde
mate van zondagsopening (zie ook Dijkgraaf & Gradus, 2004). In eerder onderzoek is nagegaan of politieke en regionale voorkeuren
worden teruggevonden in de ervaringen met de ruimere mogelijkheden voor zondagsopening.1 Hieruit bleek dat ten opzichte van het
zuiden (Brabant en Limburg) de andere provincies minder gebruikmaken van de zondagsopening en dat politieke voorkeuren niet
dominant zijn. Nadeel van de genoemde publicatie was dat de data zich beperkten tot 88 gemeenten in 1997. In dit artikel wordt met meer
omvattend empirisch materiaal (gegevens zijn beschikbaar voor alle gemeenten voor 2003) nagegaan onder welke omstandigheden
gemeenten tot een ruimere zondagsopening zijn overgaan.
Verklarende factoren
De zondagsopening is het meest discutabele element in de Winkelsluitingswet 1996. Door sommigen wordt de zondag gezien als
religieuze rustdag en in die optiek past het niet om werknemers op die dag arbeid te laten verrichten. Hierdoor is de verwachting dat
gemeenten met een hoger kerkbezoek weinig koopzondagen zullen hebben. Ook is het de verwachting dat de aanwezigheid van
christelijke partijen in het college van B&W het aantal koopzondagen negatief zal beïnvloeden. Ook in andere partijen zoals PvdA of SP
wordt het belang van de zondagrust benadrukt, omdat dit mensen in de gelegenheid stelt gezamenlijk naar sportwedstrijden of familie te
gaan. Hier staan commerciële belangen tegenover. De grotere steden gebruiken de zondagsopening om de economische
aantrekkelijkheid van de stad te vergroten. Ook zullen grotere gemeenten die een hoge mate van culturele diversiteit kennen en daarmee
ook andere rustdagen, minder noodzaak zien tot zondagssluiting.
Uit eerder onderzoek blijkt dat de overwegingen bij winkeliers uiteenlopend zijn. Enerzijds zal een verruiming van de openingstijden de
concurrentiepositie van winkelen ten opzichte van andere vrijetijdsbestedingen versterken, zeker als een gemeente al een sterke
middenstandsbranche kent. Anderzijds zullen winkels met weinig personeelsleden minder profiteren van een ruimere opening. Zo meent
Nooteboom (1983) dat kleinere winkels minder belang hechten aan ruime regels voor winkelopening, omdat langere opening in veel extra
vaste arbeidskosten resulteert.2 Bovendien wordt er door de kleinere winkeliers vaak op gewezen dat er een opwaartse druk op de
zondagsopening ontstaat indien een of meer buurgemeenten vormen van (excessieve) zondagsopening kennen.3 Tevens zal een al te
restrictieve opening op zondag in grensprovincies zoals Zeeland, Brabant en Limburg leiden tot grensoverschrijdend winkelen en
daarmee verlies van werkgelegenheid.4
Ook bij consumenten zijn de meningen divers. Sommige consumenten zullen evenzeer aandringen op ruimere openingstijden.
Tweeverdieners moeten met hun vrije tijd woekeren en daardoor zullen waarschijnlijk gemeenten met relatief veel tweeverdieners meer
koopzondagen hebben. Voor andere consumenten geldt dit in mindere mate. Zo zullen grotere gezinnen minder tijd voor recreatieve
activiteiten hebben omdat ze meer tijd aan het gezin besteden. Grotere gezinnen hebben dus minder belang bij ‘funshoppen’ op zondag.
figuur 1 figuur 2 figuur 3 figuur 4

Figuur 1. Aantal koopzondagen (1 = geen koopzondag, 10 = 52 koopzondagen)

Figuur 2. Percentage inwoners dat niet actief lid is van een kerk

Figuur 3. Aantal tweeverdieners als percentage totaal aantal huishoudens

Figuur 4. Aantal winkels per 1000 inwoners

Het datamateriaal
Met datamateriaal voor 2003 hebben we onderzocht of bovengenoemde overwegingen een rol spelen bij de beslissingen die gemeenten
nemen ten aanzien van koopzondagen. Hieruit blijkt dat van alle 489 gemeenten 155 gemeenten (32 procent) momenteel geen enkele vorm
van zondagsopening kennen, terwijl 18 gemeenten (4 procent) alleen op dagen als tweede pinksterdag de winkels de gelegenheid geven
hun deuren te openen. Bijna de helft van de gemeenten kent een zondagsopening op minder dan twaalf zondagen of maakt gebruik van
het maximaal aantal toegestane zondagen van twaalf. Bijna twintig procent van de gemeenten maakt gebruik van de bepaling om zich als
een toeristische gemeente te laten bestempelen. In Nederland kennen 21 gemeenten, zoals Amsterdam of een toeristische kust- of
grensplaats, geen enkele restrictie voor het winkelen op zondag.5
Met behulp van deze gegevens wordt een tweetal te verklaren variabelen geconstrueerd. De eerste variabele is een dummyvariabele, die
een positieve waarde van één representeert indien een gemeente een vorm van zondagsopening kent. De tweede variabele is een
geordende variabele, die in oplopende mate de graad van zondagsopening weergeeft.6 Hiermee wordt bij deze variabele onderscheid
gemaakt tussen de verschillende gradaties in zondagopening. Dit betekent dat we respectievelijk een binaire probit (wel of geen
zondagsopening) en een geordende probit (de gradatie van zondagsopening) schatten. Zie voor een grafische weergave van deze
variabele figuur 1.7
Bij de keuze voor verklarende variabelen wordt aangesloten bij de hiervoor opgesomde overwegingen. Voor een drietal variabelen zijn de
waarnemingen opgenomen in onderstaande figuren.8
Empirische resultaten
In tabel 1 zijn de schattingsresultaten opgenomen. 9 De resultaten voor de ideologische variabelen zijn duidelijk. Een hoger aantal
kerkbezoeken hangt negatief samen met het aantal koopzondagen. In beide schattingen leidt de aanwezigheid van wethouders van de
kleine christelijke partijen tot meer sluiting van de winkels op zondag. Vermeldenswaardig is voorts dat een college met wethouders van
de PvdA of D66 (binaire probit) of SP-wethouders (geordende probit) minder koopzondagen oplevert dan wanneer deze partijen niet in
het college zouden zijn vertegenwoordigd. De aanwezigheid van een CDA-wethouder heeft minder effect.

Tabel 1. Schattingsresultaten

actieve kerkleden als procent inwoners
wethouders als percentage van totaal
– sgp
– cu
– cda
– sp
– PvdA
– gl
– vvd
– D66

binaire probit
-0.09***
-4.29***
-1.95**
-0.30
-2.48
-0.70*
1.49
-0.13
-2.56**

geordende probit
-0.08***
-5.91***
-1.79***
-0.03
-1.94*
-0.42
-1.11
-0.22
-0.98

provincie
– Friesland
– Drenthe
– Overijssel
– Flevoland
– Gelderland
– Utrecht
– Noord-Holland
– Zuid-Holland
– Zeeland
– Noord-Brabant
– Limburg
tweeverdienende huishoudens ( procent totaal)
aantal inwoners per huishouden
bevolkingsdichtheid
inwoners
inwoners2
aantal winkels per 1000 inwoners
zondagsopening in buurgemeenten
omvang winkels (werknemers per winkel)

0.27
0.17
0.77
0.46
0.00
-0.63
-0.50
-0.39
1.19*
0.76
0.90*
0.12**
-0.97**
-1.63
2.79***
-0.34***
1.52***
0.01*
0.14***

0.16
0.26
0.88**
0.91*
0.55*
0.12
0.32
0.49
2.48***
0.79**
1.17***
0.09***
-1.07***
2.83
0.94***
-0.05
1.27***
0.00
0.06*

Coëfficiënten met */**/*** zijn significant op respectievelijk 90/95/99 procent.

De resultaten op het niveau van provincies bevestigen eerdere bevindingen. Zeeland, Brabant en Limburg kennen in de geordende
probit meer koopzondagen dan andere provincies. Opmerkelijk is dat dit ook geldt voor Overijssel. De schattingen bevestigen dat
gemeenten met relatief veel tweeverdieners meer koopzondagen hebben. Uit de schattingsresultaten blijkt verder dat gemeenten met
grotere gezinnen minder koopzondagen hebben.
Grotere gemeenten blijken meer koopzondagen te hebben, maar dit effect vlakt af naarmate gemeenten nog groter worden. Ook wordt
bevestigd dat zogenaamde middenstandsgemeenten, met een relatief hoog aantal winkels per hoofd van de bevolking, meer
koopzondagen kennen. Voor de variabele die aangeeft of in de buurgemeente de winkels op zondag open zijn, wordt in de binaire probit
een zwakke vorm van negentigprocent-significantie geregistreerd. In de geordende probit is iedere invloed afwezig. Er is daarmee
blijkbaar weinig bewijs voor de stelling dat opening in de buurgemeente aanzet tot opening in de eigen gemeente. Interessant zijn ook de
bevindingen voor de omvang van de winkels. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat gemeenten met relatief veel werknemers per
winkel meer koopzondagen hebben. Aangezien kleinere winkels minder voordeel hebben bij winkelopening op zondag is dit een te
verwachten resultaat. Voor de bevolkingsdichtheid wordt geen significant effect gevonden.
Conclusie
Uit de schattingen blijken vooral de religieuze samenstelling van de bevolking, de politieke samenstelling van het college, de ligging in
een grensprovincie nabij België, het aantal tweeverdieners, het aantal winkels, het aantal werknemers per winkel en de gemeentegrootte
een verklaring voor het aantal koopzondagen te vormen. Minder ondersteuning wordt er gevonden voor de stelling dat zondagsopening
in de buurgemeente aanzet tot zondagsopening in de eigen gemeente. Er is blijkbaar een grote lokale diversiteit in wensen om winkels op
zondag al dan niet te openen. De religieuze en politieke voorkeuren, alsmede de voorkeuren van tweeverdieners en winkeliers worden
weerspiegeld in de keuze van de gemeente. Het delegeren van de zondagsopening naar het gemeentelijke niveau zorgt ervoor dat met de
diversiteit in wensen rekening wordt gehouden.
Raymond Gradus en Elbert Dijkgraaf

Literatuur
Dijkgraaf, E. en R.H.J.M. Gradus (2004), Explaining Sunday shop policies. OCFEB Research Memorandum 0402, Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Gradus, R.H.J.M. (2001) Ethiek en Economie: de zondagsopening. In: H.J. Klok, T. van Schaik en S. Smulders (red.) Economologues:
opstellen aangeboden aan prof. dr. Th. van de Klundert, 159-171.
Price, J. en B. Yandle (1987) Labour Markets and Sunday Closing Laws. Journal of Labour Research, 9, 407-414.
Ferris, J.S. (1991) On the Economics of Regulated Early Closing Hours: Some Evidence from Canada. Applied Economics, 23, 1393-1400.
Ferris, J.S. (2000) The Determinants of Cross Border Shopping: Implications for Tax Revenues and Institutional Change. National Tax
Journal, 53, 801-824.
Kremers, J.J.M., R.H.J.M. Gradus en P.J.G. Heijmans (1994) Winkelsluiting op de Helling, ESB, 13 juli 1994, 628-632.
Nooteboom, B. (1983) Trading Hours and Economy of Scale in Retailing.
European Small Business Review, 1, 57-62.

1 Zie Gradus (2001). Voor buitenlandse studies naar een verklaring van het aantal koopzondagen zie Price en Yandle (1987) voor 25
Amerikaanse staten en Ferris (1991) voor 45 steden in Ontario. Merk op dat het aantal waarnemingen beperkt is.
2 Voor een uitleg van deze redenering zie Nooteboom (1983). Overigens brengt dit argument ons bij een volgende overweging. In een
gebied met een geringe bevolkingsdichtheid zal men de aanwezigheid van (kleine) winkels meer waarderen dan een langere openingstijd
(zie ook Ferris (1991) voor Canada).
3 Deze hypothese wordt in dit artikel getest door een variabele te construeren die aangeeft of in de buurgemeente een bepaalde vorm
van zondagsopening wordt geregistreerd.
4 Ferris (2000) heeft opgemerkt dat in Canadese grensprovincies zoals Ontario een restrictieve zondagsopening onder druk kwam te
staan als gevolg van grensoverschrijdend winkelen.
5 Dit hoeft overigens niet te betekenen dat alle winkels in een gemeente open zullen zijn. Veelal beperkt de opening zich tot het centrum
of de toeristische gedeelten.
6 Deze variabele wordt als volgt geconstrueerd: 1=geen zondagopening; 2=alleen zondagsopening op speciale dagen; 3= minder dan 12
keer gedeeltelijke zondagopening; 4= minder dan 12 keer volledige zondagopening; 5= 12 keer gedeeltelijke zondagopening; 6= 12 keer
volledige zondagopening; 7=meer dan 12 keer zondagsopening gedurende specifiek gedeelte van het jaar; 8=meer dan 12 keer
gedeeltelijke zondagsopening; 9= meer dan 12 keer volledige zondagopening; 10= 52 zondagopeningen.
7 In de figuur is gesommeerd naar tweecijferige postcodegebieden, waarbij gewogen is met inwonersaantallen per gemeente. In de
schattingen worden de gegevens van individuele gemeenten gebruikt.
8 Multi-collineariteitsproblemen zijn te verwachten gezien de variabelen die meegenomen worden. Hiermee is zoveel als mogelijk rekening
gehouden door een groot aantal alternatieve specificaties te schatten. De gepresenteerde schattingen zijn redelijk robuust.
9 Van de politieke variabelen is in de schatting het aantal collegeleden van de lokale partijen en van de provincies is de provincie
Groningen weggelaten. Dit betekent dat de schattingen van de politieke variabelen en provincies zoals opgenomen in tabel 1 kunnen
worden geïnterpreteerd als relatief ten aanzien van de lokale partijen en Groningen.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur