Ga direct naar de content

Non-participatie verminderen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 26 2004

Non-participatie verminderen
Aute ur(s ):
Koning, M. (auteur)
Wierda, E. (auteur)
Koning is projectleider Herintredende Vrouwen b ij de directie Arb eidsmarktbeleid Bijzondere Groepen; Wierda is b eleidsmedewerker bij de
afdeling Dagindeling & Levensloop van de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid, b eide b ij het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. De auteurs danken Monique Fasol en Hanne Groenendijk voor hun bijdragen. ewierda@minszw.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4427, pagina D18, 26 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Gezinsfase
Tre fw oord(e n):

Nederlanders werken (te) weinig, zo wordt tegenwoordig vaak gesteld. Europese statistieken lijken die mening te ondersteunen. Hoe
kan levensloopbeleid de situatie verbeteren?
Op de ranglijst van Europese landen naar participatiegraad (in voltijdsequivalenten) scoort Nederland met 58 procent laag. Het lijkt erop
dat de beroepsgeschikte Nederlander gemiddeld nog geen drie dagen per week betaald werkt.
Dit hangt vooral samen met het gedrag van vrouwen op de arbeidsmarkt. De netto-arbeidsparticipatie (voor meer dan twaalf uur per
week) van vrouwen is in de afgelopen jaren fors toegenomen: van 39 procent in 1990 tot 54 procent in 2002. Slechts 37 procent van de
vrouwen werkte in 2002 echter voltijds1. Daarnaast is er een groep lager opgeleide vrouwen die helemaal niet participeert. Van de
vrouwen met afgeronde vmbo-opleiding is zestig procent niet actief op de arbeidsmarkt; van de vrouwen zonder startkwalificatie is dat 74
procent.
Het merendeel van de laagopgeleide vrouwen heeft dus geen betaald werk én geen uitkering, maar zijn voor hun inkomen afhankelijk van
een verdienende partner. De non-participatie van deze vrouwen heeft persoonlijke en maatschappelijke consequenties. Die gevolgen
tekenen zich vooral af als niet alleen wordt gekeken naar de huidige situatie, maar naar de hele levensloop van deze categorie vrouwen.
Juist vanuit levensloopperspectief zijn de consequenties belangrijk genoeg om beleid te rechtvaardigen dat vrouwen stimuleert tot en
ondersteunt bij (her)intreden op de arbeidsmarkt.
Herintredersval
Vaak zal bij laag opgeleide, niet-participerende vrouwen met een verdienende partner sprake zijn van een laag gezinsinkomen. Een aantal
gezinsinkomensafhankelijke regelingen stelt deze vrouwen in staat er voor te kiezen zich fulltime te wijden aan zorgtaken; een belangrijke
reden voor hun non-participatie. Herintreden betekent voor deze vrouwen dat zij het bruto gezinsinkomen verhogen, maar gelijktijdig de
kans dat eventuele gezinsinkomensafhankelijke subsidies wegvallen of verminderen. Met name vrouwen die aangewezen zijn op
laagbetaald werk worden in die situatie geconfronteerd met de zogeheten ‘herintredersval’. Dat wil zeggen: een alleenverdiener en
afhankelijke partner met een laag gezinsinkomen gaan er in inkomen niet op vooruit als ze overstappen naar tweeverdienerschap. In deze
situatie is er een afruil tussen inkomensbescherming van het huishouden aan de ene kant en arbeidsparticipatie dan wel economische
zelfstandigheid van de afhankelijke partner aan de andere kant.
Alleenverdienerschap in een huishouden met een laag inkomen maakt de afhankelijke partner en het gezin kwetsbaar bij echtscheiding,
werkloosheid of het overlijden van de kostwinner. In veel gevallen is dan een beroep op de sociale zekerheid nodig.
Herintredingsbeleid
Gezien de genoemde risico’s van non-participatie over de levensloop verdienen inspanningen van laagopgeleide vrouwen om de
arbeidsmarkt (opnieuw) te betreden ondersteuning. Ook omdat het voor deze vrouwen vaak niet eenvoudig is de arbeidsmarkt te
betreden. Zij zoeken werk in een aantrekkelijke omgeving met leuke collega’s en aan zorgtaken aangepaste werktijden. Dit is met een lage
opleiding niet altijd eenvoudig te realiseren. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert momenteel een project uit dat
erop is gericht meer herintreedsters aan betaald werk te helpen. Daarbij blijkt dat de meeste vrouwen uit deze groep, als zij al de weg naar
het Centrum voor Werk en Inkomen weten te vinden, dusdanig slecht gekwalificeerd zijn of gebrek aan werkervaring hebben, dat zij niet
direct bemiddelbaar zijn. Aan gemeenten is het dan de taak om hen voor de arbeidsmarkt toe te rusten. Gemeenten zijn hier momenteel
weinig op gericht. Door de per 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand lijkt de aandacht van gemeenten zich vooral te
richten op het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden. De wet schrijft evenwel een evenwichtige benadering in de reintegratieinspanningen door gemeenten voor alle groepen voor, ook niet-uitkeringsgerechtigden. Ondertussen, zo is de ervaring, haken potentiële
herintreedster af als zij niet snel een gericht aanbod voor scholing of training krijgen of anderszins snel aan de slag kunnen.
Om grote negatieve consequenties voor de levensloop van lager opgeleide autochtone en allochtone vrouwen te voorkomen, is het
gewenst om hen, al is het maar met één been, op de arbeidsmarkt te houden. Dit heeft alleen kans van slagen bij een gezamenlijke

inspanning van overheid, sociale partners, fondsen voor onderwijs en opleiding en individuele werkgevers. Levensloopbeleid kan hier
een bijdrage aan leveren. Door het behoud van de band met de arbeidsmarkt hoeft tijdelijke non-participatie niet meer automatisch te
leiden tot structurele non-participatie. Daarmee lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat ook non-participatie van nietuitkeringsgerechtigden een agendapunt is voor levensloopbeleid. Nederland zou daardoor op termijn ook nog een treetje kunnen stijgen
op de Europese arbeidsparticipatieladder.
Marijke Koning en Eelco Wierda

Dossier: Handel en transactiekosten
A.J. De Geus en M. Rutte: Europees levensloopbeleid
K.P. Goedswaard en T.D. Tiemens: Levensloopbeleid: hype of noodzaak?
H.J. Groenendijk en M.A.D. Fasol: Het wetsvoorstel levensloopregeling
J.C.M. Sap em J.J. Schippers: Arbeidsmarkt: meer investeren, minder sparen
A. Blokland: Van droom naar werkelijkheid
M.T. van der Veen: Levenshoop
J. Plantenga: Zorgen in en om de levensloop
M. Janssen: Deense mannen nemen geen ouderschapverlof op
M. Janssen: Zweedse verlofregeling: royaal maar dwingend
M. Koning en E. Wierda: Non-participatie verminderen
N. van Nimwegen: Van spitsuur naar sandwich
J.J.M. Theeuwes: Tegen de storm in
R.M.A. Jansweijer: Te mooi om waar te zijn
A. de Grip: Levensloop en personeelsbeleid in zorg en onderwijs
G. Dolsma: Zelf je leven lopen
M.E.J. Schuit: Levensloopbeleid: modegrill of blijvend fenomeen
A.L. Bovenberg en J.P. van der Toren: Pijlers onder het gezin
F. Leijnse: De levensloop als individueel project
S.G. van der Lecq: Levensloopbanen

1 W. Portegijs, A. Boelens en S. Keuzenkamp, Emancipatiemonitor, SCP/CBS, Den Haag, 2002, blz. 79 e.v.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur