Ga direct naar de content

Arbeidsmarkt: meer investeren, minder sparen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 26 2004

Arbeidsmarkt: meer investeren, minder sparen
Aute ur(s ):
Sap, J.C.M. (auteur)
Schippers, J.J. (auteur)
Sap is directeur van het lb l, expertisecentrum leeftijd en maatschappij. Schippers is als hoogleraar Arb eids- en Emancipatie-economie werkzaam
b ij de Universiteit Utrecht. Tevens is hij als programmahoogleraar verbonden aan de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (osa).
De auteurs waren respectievelijk als projectleider en extern deskundige b etrokken b ij de Verkenning Levensloop (zie noot 2).Jsap@leeftijd.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4427, pagina D8, 26 februari 2004 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Arbeidsmarkt
Tre fw oord(e n):

Dit artikel gaat in de op de vraag welke uitdagingen nieuwe patronen in de levensloop van moderne werknemers de beleidsmakers
stellen. Vormt het beleid, met name de levensloopregeling, een adequaat antwoord op deze uitdagingen? Zo nee, hoe zou het beleid
er dan wel uit moeten zien?
Als we de huidige arbeidsmarkt vergelijken met die van zo’n 35 jaar geleden, dan is een opvallend verschil dat meer diversiteit is
ontstaan. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de arbeidsmarkt hoofdzakelijk bevolkt door mannelijk kostwinners en door
een kleine groep ongehuwde vrouwen. Tegenwoordig vindt men er werkenden van uiteenlopende pluimage: deeltijders, voltijders,
flexwerkers, freelancers, scholieren, studenten en werkende vaders en moeders. De standaardwerknemer die onafgebroken veertig jaar
lang voltijd en bij dezelfde baas werkt, komt steeds minder voor. Werknemers laten zich veel meer dan vroeger leiden door eigen
preferenties en maken eigen afwegingen ten aanzien van de tijdsbesteding aan werken, leren, zorgen en rusten. In de literatuur worden
deze veranderingen getypeerd als een overgang van standaardbiografie naar keuzebiografie1. Er is echter meer over te zeggen. Wie de
keuzes van moderne werknemers nader beschouwt, ontdekt in de toegenomen diversiteit twee elementen die kenmerkend zijn voor de
moderne levensloop: transities en combinaties2.
Transities
In de standaard levensloop maakte een werknemer – afgezien van onvrijwillige transities naar werkloosheid en arbeidsongeschiktheid slechts twee arbeidsmarktgerelateerde transities mee. De eerste is de overgang van schoolbanken naar baan en de tweede betreft de
overgang van werk naar pensioen voor mannen en van werk naar huwelijk en kinderen voor vrouwen. In de moderne levensloop is het
aantal transities fors toegenomen. Veel scholieren en studenten hebben tegenwoordig al een deeltijdbaan naast hun studie. Na hun
opleiding kiezen ze vaak voor een voltijdbaan, om vervolgens in de fase van gezinsvorming, en met name na de komst van kinderen, de
arbeidstijd te verminderen of de loopbaan te onderbreken. Als de kinderen ouder zijn, wordt het urenaantal vaak weer uitgebreid,
eventueel voorafgegaan door of gecombineerd met een opleiding om de arbeidsmarktperspectieven te verbeteren. Zorg voor een
hulpbehoevende ouder of partner leidt mogelijk tot een hernieuwde (gedeeltelijke) loopbaanonderbreking. Daarna eindigt de loopbaan
voor het overgrote deel van de werknemers ruim voor de aow-gerechtigde leeftijd van 65 jaar definitief met vervroegd pensioen.
Combinaties
Een van de redenen waarom werkenden vaker transities meemaken dan vroeger, is dat zij hun arbeidzame leven willen en moeten
afstemmen op activiteiten in andere leefsferen. De opkomst van de taakcombineerder heeft alles te maken met de sterk gestegen
arbeidsparticipatie van vrouwen. Het aandeel éénverdienershuishoudens bedraagt in 1998 nog maar 23,8 procent3. Onder lager
opgeleiden ligt dit aandeel met 41,7 procent flink hoger. De moderne levensloop komt dus (vooralsnog) vaker voor onder hoger dan
onder lager opgeleiden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling omdat de inkomenspositie van lager opgeleiden daardoor steeds verder
achterblijft en inkomensverlies bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid hard aankomt.
Naast emancipatie is de ontwikkeling van de kenniseconomie een belangrijke, zij het nog minder onderkende, factor bij de opkomst van
de taakcombineerder. Konden werknemers vroeger een leven lang toe met de initiële schoolkennis en vervolgens in hun baan opgedane
ervaring, tegenwoordig is voor heel veel werk regelmatige bijscholing pure noodzaak om niveau en tempo te kunnen bijbenen. Het
volgen van aanvullend en hernieuwd onderwijs zal een steeds prominenter plaats in de levensloop van burgers gaan en moeten krijgen,
in combinatie met betaald werk of tijdens een periode van educatief verlof.
De drie O’s van beleid
Doordat tijdens het arbeidzame leven steeds meer taken gecombineerd en afgewisseld worden, is de tijdsdruk in deze fase toegenomen.
Tijdbestedingsonderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau tonen aan dat tijdsdruk in de loop van de jaren negentig van een
vrouwenprobleem vooral een mannenprobleem is geworden. Waar vrouwen hun totale tijdsbesteding constant hebben gehouden en
hun toegenomen betaalde werktijd goeddeels compenseren door minder tijd aan onbetaald werk te besteden, zijn mannen zowel aan
betaald als aan onbetaald werk meer tijd gaan besteden4.

betaald als aan onbetaald werk meer tijd gaan besteden .
De middenfase – ‘het spitsuur’ van het leven – is niet alleen drukker geworden, maar ook korter vanwege langduriger scholing en eerdere
uittreding uit het arbeidsproces. Hierdoor is een prikkelstructuur ontstaan die investeringen in menselijk kapitaal, zowel aan werkgeversals aan werknemerszijde, onvoldoende stimuleert. Terwijl deze investeringen door de ontgroening en vergrijzing op de arbeidsmarkt juist
zo noodzakelijk zijn om het kennisniveau van de beroepsbevolking op peil te houden. Die beroepsbevolking zal immers steeds minder
kunnen rekenen op aanwas van jongeren met ‘verse’ kennis van scholen en universiteiten5.
In de Verkenning Levensloop worden beleidsuitdagingen rond wonen, werken, zorgen en leren die veranderende levenslopen met zich
meebrengen, samengevat in drie hoofdrichtingen, die voor de arbeidsmarkt onverkort relevant zijn:
» overbelasting in de middenfase verminderen;
» onderbenutting in de fase van actieve ouderdom tegengaan;
» onderhoud en opbouw van menselijk kapitaal in alle levensfasen bevorderen.
Beleidsmatig is de afgelopen jaren op de drie O’s afzonderlijk al het een en ander gebeurd, bijvoorbeeld rond verlofregelingen,
kinderopvang, herintreedsters en oudere werknemers. Ook zijn er discussies gaande over individuele leerrekeningen en persoonlijke
ontwikkelingsrekeningen. Wat is dan het nieuwe van het levensloopperspectief? Is het vooral oude wijn in nieuwe zakken of is het meer?
Samenhang
Wij durven de stelling aan dat het meer is en vooral moet zijn. Het vernieuwende van het levensloopperspectief is dat het samenhang
aanbrengt tussen de vragen en keuzes die zich in verschillende levensfasen voordoen. Het wenkende (arbeidsmarkt)perspectief van
levensloopbeleid is dat mensen door een evenwichtiger spreiding van tijd en middelen over de levensloop gestimuleerd worden om meer
te investeren in hun menselijk kapitaal en, via zorg voor hun kinderen en naasten, in de kwaliteit van nieuwe en oudere generaties.
Werknemers kunnen daardoor langer productief blijven en de arbeidsparticipatie kan per saldo stijgen. Juist de samenhang in het
levensloopbeleid en de investeringskant ervan komen in de discussie vooralsnog nauwelijks aan de orde.
De levensloopregeling en de drie O’s
Brengt het levensloopbeleid dat nu wordt ontwikkeld dit wenkende perspectief daadwerkelijk dichterbij? Het wetsvoorstel
levensloopregeling bundelt de bestaande financieringsregelingen voor langdurend verlof tot één nieuwe regeling die werknemers de
mogelijkheid biedt om twaalf procent van hun bruto-inkomen per jaar te sparen tot een maximum van 150 procent van het jaarinkomen. De
faciliëring van overheidswege bestaat uit het uitstellen van de belastingheffing tot aan de periode van verlofopname en uit een tijdelijke
heffingskorting voor ouderschapsverlof. Om benutting van de levensloopspaarpot voor prepensioen te voorkomen, stelt het kabinet
voor om opname gedurende de twee jaar voorafgaande aan het pensioen alleen toe te staan voor deeltijdverlof. Tijdens het
najaarsoverleg heeft het kabinet met sociale partners afgesproken om de levensloopregeling in verband te brengen met de voorgenomen
afschaffing van de fiscale faciliëring van vut en prepensioen. Inzet is om dit voorjaar overeenstemming te bereiken over een per 1 januari
2006 in te voeren stelsel. De besprekingen vorderen echter traag en de contouren van het stelsel zijn nog vaag6. Dat biedt ruimte voor
suggesties om het stelsel zo in te richten dat het maximaal inspeelt op de beleidsuitdagingen die de drie O’s van de moderne levensloop
met zich meebrengen.
Van sparen naar investeren
Het leidende beginsel achter het nieuwe stelsel is wat ons betreft simpel, maar fundamenteel: verleg het accent van prikkels die aanzetten
tot consumptie tijdens de steeds vroeger beginnende ‘oude dag’ naar prikkels die productieve investeringen voor alle leeftijden
stimuleren. Levensloopbeleid voor de arbeidsmarkt moet de prijs van transities en combinaties zodanig beïnvloeden dat duurzame
arbeidsparticipatie van individuele werknemers wordt beloond. Het huidige stelsel bevordert het sparen voor (vervroegde) uittreding uit
de arbeidsmarkt, onder andere via fiscale faciliteiten7. Prikkels om te (blijven) investeren in menselijk kapitaal door het verwerven van
nieuwe kennis en ervaring ontbreken grotendeels. Ook de prikkels om te investeren in onbetaalde zorg voor nieuwe of oudere generaties
zijn beperkt; zo is ons verlofstelsel grotendeels onbetaald. Die prikkels kunnen worden gecreëerd door fiscale faciliteiten voor
vervroegde pensionering om te bouwen tot faciliteiten die tussentijdse investeringen in onbetaalde zorg en menselijk kapitaal stimuleren.
De afspraak uit het Najaarsoverleg om vervroegde pensionering en verlof in samenhang te bezien is daarom belangrijke winst.
Sturen via facilitering
Verdere winst valt te behalen door de faciliëring in het nieuwe stelsel te beperken tot productieve investeringen in menselijk kapitaal en
in onbetaalde zorg. De levensloopregeling die het kabinet voorstelt, kan voor alle vormen van verlof worden benut, vanuit het
uitgangspunt dat de keuzemogelijkheden voor werknemers om te variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten moeten
worden verruimd. Dit uitgangspunt is wellicht bruikbaar voor een systeem van verloffinanciering, maar ook dan is het aanvechtbaar.
Waarom zou de gemeenschap immers consumptieve vormen van verlof ondersteunen die geen noemenswaardig maatschappelijk doel
dienen? Voor een integraal stelsel voor verlof en prepensioen is het uitgangspunt echter onhoudbaar. Het consequent hanteren ervan
zou immers betekenen dat ook de massale keuze voor vervroegde uittreding gehonoreerd zou moeten worden. Door de
aanwendingsmogelijkheden van het nieuwe levensloopstelsel te beperken tot investeringen in menselijk kapitaal en onbetaalde zorg,
ontstaat een prikkel voor burgers om het perspectief te verleggen van sparen voor vervroegde uittreding naar tussentijds (deeltijd)verlof.
Die prikkel lijkt effectiever te zijn dan de impliciete leeftijdsgrens van 63 jaar die in het huidige wetsvoorstel is opgenomen. Vanaf die
leeftijd wil het kabinet namelijk de voltijdse opname van het verlof tegengaan. Het is overigens zeer de vraag of deze leeftijdsgrens de
toets der objectieve rechtvaardiging kan doorstaan, als binnenkort het wettelijk gebod tot gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de
arbeid van kracht wordt.
Verleg de prikkels

Verleg de prikkels
Toespitsing van de levensloopregeling op zorg en menselijk kapitaal is niet voldoende om werknemers daadwerkelijk aan te zetten tot
investeren in de middenfase. Daarvoor is ook nodig dat het individuele spaarkarakter van de regeling fundamenteel ter discussie wordt
gesteld. Aan individueel sparen kleven belangrijke bezwaren. Uit onderzoek naar het gebruik van de huidige verlofregelingen blijkt dat
mannen nauwelijks geïnteresseerd zijn in regelingen die grotendeels voor eigen kosten komen8. Uit tijdbestedingsonderzoek blijkt juist
dat ze een belangrijke doelgroep voor het levensloopbeleid moeten zijn. Sparen biedt bovendien geen oplossing voor het
liquiteitsprobleem tijdens de levensloop. Een groot deel van de verlofbehoefte doet zich nu eenmaal in het eerste deel van het arbeidzame
leven voor, vanwege het biologische feit dat vrouwen na hun veertigste nauwelijks meer kinderen kunnen krijgen. Velen hebben dan nog
onvoldoende kunnen sparen om in hun verlofbehoefte te voorzien. Een kredietfaciliteit kan hier deels soelaas bieden, maar heeft nadelen
in de sfeer van hoge kosten en beperkte toegankelijkheid voor de lagere inkomens; hun marginale consumptiequote ligt veelal zo hoog
dat voor sparen of aflossen geen ruimte overblijft.
Solidariteit en keuzevrijheid
Die nadelen kunnen eigenlijk alleen worden voorkomen door onder de individuele spaarregeling een collectieve regeling te leggen die
mensen recht geeft op een inkomensvoorziening gedurende een te bepalen maximum aantal jaren verlof over het hele arbeidzame leven.
Deze collectieve regeling moet bij voorkeur niet per sector, maar op landelijk niveau worden vormgegeven, om problemen met de
overdraagbaarheid bij baanwisselingen of andere transities te voorkomen. De huidige bijdragen van werknemers en werkgevers aan
vervroegde pensionering kunnen worden benut om het collectieve deel van de levensloopregeling te voeden. De inkomensvoorziening
die dit collectieve deel als eerste pijler biedt, kan beperkt blijven tot het minimumloonniveau.
Het individuele spaardeel van de levensloopregeling biedt als tweede pijler mensen de kans om naar eigen keuze voor een
loongerelateerde aanvulling te sparen. Voor fiscale faciliëring van dit individuele spaardeel kunnen de huidige fiscale middelen voor vut
en prepensioen worden benut. In plaats van een drie pijlersysteem, verkiezen wij dan ook een levensloopbeleid dat door twee financiële
pijlers geschraagd wordt en ruimte biedt voor solidariteit en individuele keuzevrijheid9. Levensloopbeleid op twee stevige benen
vergroot de kans dat het doel van een hogere en duurzame arbeidsparticipatie wordt bereikt omdat het vrouwen én mannen van alle
opleidingsniveaus stimuleert om te investeren in productief verlof.
Jolande Sap en Joop Schippers

Dossier: Handel en transactiekosten
A.J. De Geus en M. Rutte: Europees levensloopbeleid
K.P. Goedswaard en T.D. Tiemens: Levensloopbeleid: hype of noodzaak?
H.J. Groenendijk en M.A.D. Fasol: Het wetsvoorstel levensloopregeling
J.C.M. Sap em J.J. Schippers: Arbeidsmarkt: meer investeren, minder sparen
A. Blokland: Van droom naar werkelijkheid
M.T. van der Veen: Levenshoop
J. Plantenga: Zorgen in en om de levensloop
M. Janssen: Deense mannen nemen geen ouderschapverlof op
M. Janssen: Zweedse verlofregeling: royaal maar dwingend
M. Koning en E. Wierda: Non-participatie verminderen
N. van Nimwegen: Van spitsuur naar sandwich
J.J.M. Theeuwes: Tegen de storm in
R.M.A. Jansweijer: Te mooi om waar te zijn
A. de Grip: Levensloop en personeelsbeleid in zorg en onderwijs
G. Dolsma: Zelf je leven lopen
M.E.J. Schuit: Levensloopbeleid: modegrill of blijvend fenomeen
A.L. Bovenberg en J.P. van der Toren: Pijlers onder het gezin
F. Leijnse: De levensloop als individueel project

S.G. van der Lecq: Levensloopbanen

1 A.C. Liefbroer en P.A. Dykstra, Levenslopen in veranderingen. Een studie naar ontwikkelingen in de levenslopen van Nederlanders
geboren tussen 1900 en 1970, Voorstudies en achtergronden V 107, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag, 2000.
2 Ministerie van SZW, Verkenning Levensloop. Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen, Den Haag, 2002.
3 Zie SZW, op. cit., Achtergronddeel, 2002, blz. 49
4 W. Portegijs, A. Boelens en S. Keuzenkamp, Emancipatiemonitor 2002, SCP/CBS, Den Haag, 2002, blz. 93-94.
5 J.J. Schippers, Menselijk kapitaal en levensloop, bijlage bij: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Levensloop als perspectief, Den
Haag, 2002.
6 Aldus CNV-voorzitter D. Terpstra en FNV-voorzitter L. de Waal in de Volkskrant van 13 januari 2004.
7 A.L. Bovenberg, Een belaste levensloop, ESB 23 februari 2001, blz. 171.
8 J. Grootscholte, A. Bouwmeester en P. de Klaver, Evaluatie Wet op het ouderschapsverlof, Ministerie van SZW, Den Haag, 2000.
9 Ministerie van SZW, Anders denken over zekerheid. Levenslopen, risico en verantwoordelijkheid, Den Haag, 2002.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur