Ga direct naar de content

Arbeidsmarkt cruciaal

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 5 2002

Arbeidsmarkt cruciaal
Aute ur(s ):
Valke, E.M. (auteur)
De auteur is senior b eleggingsstrateeg b ij MeesPierson te Amsterdam. (auteur)
ineke.valke@meespierson.com
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4387, pagina D22, 5 december 2002 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Duitsland
Tre fw oord(e n):
pensioen

Door royale uitkeringen, het grotendeels via het omslagstelsel gefinancierde systeem en de arbeidsmarktproblematiek, is Duitsland
nog niet uit de pensioenzorgen. Nederland staat er beter voor, maar verspeelde de afgelopen tijd een deel van haar voorsprong.
Het Duitse staatspensioen is met een netto omvang van ongeveer zeventig procent van het gemiddeld loon royaal (zie tabel 1). Dit
pensioen is gekoppeld aan de ontwikkeling van de brutolonen. Als gevolg van de hoogte van het staatspensioen zijn de andere pijlers
(collectieve en particuliere pensioenen) in Duitsland beperkt ontwikkeld. Duitse werknemers en werkgevers betalen een gelijk
percentage premie. Als gevolg van de solidariteitsgedachte overheerst het omslagstelsel. Dit maakt de positie van het stelsel, met de
sterke vergrijzing in de komende vijf jaar in zicht, erg kwetsbaar. Weliswaar zullen de pensioenlasten als percentage van het bbp tot
en met 2010 dalen, maar dit is een gevolg van de huidige economische terugval. De pensioendruk blijft ruim boven het Europese
gemiddelde en zal na 2010 weer geleidelijk toenemen.

Tabel 1.Kenmerken van pensioenstelsels in Duitsland en Nederland
Duitsland
voorwaarden max. staatspensioen
45 jaar werknemer
staatspensioen/gem. nettoloon
70%
staatspensioen/totale pensioenuitkering
78%
pensioenpremie eerste pijler
19,1%
pensioenkosten eerste pijler/bbp
11,8%
pensioenkosten eerste pijler/bbp, 2040
14,5%
deelname tweede pijler
46%
totale pensioenuitkering/gem. nettoloon
80%
pensioenvermogen per capita, in $
3500
bevolking 65+ /bevolking 15 tot 64 jaar
24,3%
bevolking 65+ /bevolking 15 tot 64 jaar, 2040
50,1%
arbeidsparticipatie 55-64 jaar, eu-eis: 50% in 2010
41,5%

Nederland
50 jaar ingezetene
54%
48%
17,9%
7,9%
13,9%
91%
70%
43.700
20,4%
43,3%
39,9%

Bronnen: Economic Policy Committee, oeso.

Omdat de premiebijdragen voor het staatspensioen nu al onvoldoende zijn, draagt de overheid een kwart bij, namelijk 26 procent van alle
pensioenuitkeringen. Dit jaar en mogelijk ook volgend jaar wordt de Europese norm voor het begrotingstekort overschreden.
Het deelnemerspercentage aan collectieve werk-nemersregelingen is veelal te beperkt om de eerste pijler gedeeltelijk te vervangen. Toch
zijn op dit moment de sociale lasten van de werkgevers al hoger dan in de andere Europese landen.
Maatregelen
Begin dit jaar voerde de Duitse overheid een aantal veranderingen door, die de betaalbaarheid zullen verbeteren. Kernpunten zijn het
versoberen van het staatspensioen en het fiscaal stimuleren van aanvullende pensioenen. Verder is oprichting van afzonderlijke
sectorpensioenfondsen mogelijk, waardoor ook kleinere ondernemingen mee kunnen doen, en zijn de werknemerseisen voor deelname en
overdracht iets versoepeld. De omvang van het staatspensioen wordt geleidelijk iets verlaagd, terwijl de pensioenpremies slechts in
beperkte mate zullen toenemen. De maat-regelen tekenen de solidariteit binnen de generaties: zowel de premieontvangers als -betalers
leveren in. De toegezegde toename in zekerheid voor zowel werk-gever als werknemer blijkt echter van korte duur, nu nog geen twee
maanden na de verkiezingen de regering de pensioenpremies al weer meer wil verhogen dan eerder aangegeven 1.
De maatregelen kosten de Duitse overheid in 2008 bijna dertien miljard euro 2. Daar staat tegenover dat het belang van de eerste pijler

iets afneemt, meer verantwoordelijkheid bij de sociale partners ligt en in de toekomst de belastinginkomsten bij de uitkering van de
pensioenrechten zullen toenemen.
Het polderpensioen
In Nederland vindt een groot deel van de pensioen-opbouw via collectieve regelingen bij afzonderlijke pensioenfondsen plaats. De aow
oogt met zeventig procent van het minimumloon een stuk soberder dan zijn Duitse tegenhanger.
Nederland loopt wat vergrijzing betreft iets achter op Duitsland en kampt vooral vanaf 2015 met een verouderende bevolking. Naar
verwachting zullen de pensioenkosten oplopen van acht procent van het bbp nu naar veertien procent in 2040. Dit jaar zijn de door de
werknemers opgebrachte aow-premies waarschijnlijk al onvoldoende om deze te financieren. Een premie-verhoging is geadviseerd. Het
opgerichte aow-fonds kan pas vanaf 2020 gebruikt worden en zal gevuld worden met de door aflossing van de staatsschuld vrijkomende
rentelasten. De positie van de overheid is gunstig, door de afnemende staatsschuld en de verbeterde werkgelegenheid. Deze lijn moet
wel worden vastgehouden om de kosten van de vergrijzing en het relatief grote aandeel inactieven op te vangen. Door de lang-durige
daling van de aandelenkoersen en de hogere inflatie is er bij enkele pensioenfondsen sprake van onderdekking en verhogen veel
pensioenfondsen de premies. Dan nog zijn de pensioenlasten lager dan in concurrerende landen. Voor Nederland nemen derhalve de
kosten van de vergrijzing eveneens aanzienlijk toe, maar de positie van de overheid en werkgevers is beter.
Mogelijkheden tot verbetering
Voor het inspelen op de vergrijzing als economisch vraagstuk zijn verlaging van de pensioenuitkering, verlenging van de werkzame
periode, verhoging van de pensioenpremies en tijdelijke dan wel permanente opheffing van de indexering niet voldoende. Voor deze
oplossingen heeft Duitsland al gekozen. Verbetering van de schuldpositie, verdere stimulering van arbeidsparticipatie en overgang naar
het beschikbare premiestelsel kunnen tot verbeterde vooruitzichten voor de pensioenstelsels leiden. Stimulering van de
arbeidsparticipatie is zeker in Duitsland van belang omdat de bevolkingsomvang vanaf 2020 zal dalen. Een toename van de
arbeidsparticipatie met één procent zou in zowel Duitsland als Nederland een daling van de premies ten opzichte van het bbp opleveren
van 0,3 procent. Daarnaast liggen de productiviteit per werknemer en de groei van de werkgelegenheid in Duitsland ruim onder die van
de andere Europese landen. Door de grote bescherming van werknemers en ook de overdrachtsbeperkingen voor pensioenen is de
arbeidsmarkt inflexibel. Dergelijke maatregelen had Duitsland in de jaren van groei moeten treffen. Tevens had het de begroting en
sociale voorzieningen op orde moeten brengen, zeker omdat door de mate van vergrijzing en de niet optimaal werkende arbeidsmarkt de
lasten meer zullen stijgen dan de regering nu wil doen geloven. Verdere pensioenherzieningen zullen dan noodzakelijk zijn. Tenslotte
kiezen Duitse werkgevers bij het aanbieden van nieuwe pensioenregelingen veelal voor het beschikbare premiestelsel, hetgeen het
beleggingsrisico bij de werknemer legt in plaats van bij de werkgever. Tevens verbetert deze regeling, door de individuele opbouw, de
mobiliteit van werknemers. Bij bestaande regelingen, zoals in Nederland, ligt dit moeilijker.
Naar Duits voorbeeld?
Omdat de vergrijzing in Duitsland in een verder stadium is, kan de Duitse aanpak Nederland misschien tot voorbeeld dienen. De gang
van zaken in Duitsland toont de samenhang tussen economische groei, werkgelegenheid en pensioenen. Verder heeft Duitsland een iets
hogere participatiegraad van 55- tot 64-jarigen en een hoger aantal gewerkte uren. Nieuwe wetgeving poogt in Nederland het
vroegpensioen minder populair te maken. Men streeft naar een toename van 0,75 procent per jaar van de participatiegraad voor 55plussers. Het feit dat de levensverwachting toeneemt, maakt, om onze huidige welvaart in stand te houden, langere arbeidsparticipatie te
rechtvaardigen. In Duitsland wordt al sinds 1992 doorwerken na het 65e levensjaar gestimuleerd.
Door loonmatiging, flexibilisering en het samenspel tussen de sociale partners met betrekking tot pensioenen staat de arbeidsmarkt in
Nederland er beter voor. De moeizame onderhandelingen over een sociaal akkoord, de dalende aandelenkoersen en de afzwakkende groei
leiden echter tot minder gunstige vooruitzichten. Door minder vermogensopbouw en een meer risicoaverse houding zijn de Duitse
pensioenverliezen als gevolg van de beursmalaise beperkter, hoewel verscheidene Duitse concerns eveneens onderdekking hebben dan
wel de pensioenmiddelen hebben geïnvesteerd in plaats van gereserveerd.
Er kunnen vraagtekens gezet worden bij de vrijheid die ondernemingspensioenfondsen hadden, met name met betrekking tot
terugstortingen aan de bijbehorende ondernemingen en premievrijstellingen, hoewel ook de overheid hierop aasde. Wat dat betreft
zouden Nederlandse ondernemingen de solidariteitsgedachte uit Duitsland ook in goede tijden moeten overnemen. In principe is deze er
wel, want de overschotten kunnen ten goede komen aan toekomstige generaties. Maar terwijl werkgevers en werknemers profiteerden
van terugstortingen, zagen gepensioneerden niets van de voordelen terug. Nu het slechter gaat, staat de indexering onder druk en
klagen de ondernemingen over oplopende lasten 3.
Met de oprichting van het aow-fonds heeft Nederland al vroeg aangeven een oplossing te zoeken voor het onder druk komende
omslagstelsel. Omdat het fonds onderdeel is van de begroting worden evenwel nog geen middelen gereserveerd. De Duitse regering
stortte twee jaar geleden de opbrengsten van de veiling van de umts-licenties in de pensioenfondsen van Deutsche Post en Deutsche
Bahn. Nederland kan dit voorbeeld volgen door buitengewone baten te reserveren.
Conclusie
Samenvattend zijn er vier leerpunten: het bevorderen van arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen boven 55 jaar, extra bijstortingen
bij het aow-fonds, een betere solidariteit tussen werkenden en nietwerkenden en continue nadruk op de ontwikkeling van de
arbeidsmarkt en de positie van werkgevers. Voor beide landen geldt dat de huidige welvaart met een lager aantal werknemers moeilijk te
handhaven is, tenzij de economische groei wereldwijd aantrekt, een productiviteitsstijging wordt gerealiseerd en de rendementen op het
pensioenvermogen toenemen.

Dossier Duitsland

D.J. Bruinsma: Buren
C.W.A.M. van Paridon: Herenigd en verstard
M. Schramm: Matigen loont niet, individualiseren wel
S. Brakman, J.H. Garretsen: Wordt de economische Muur geslecht?
H.A.M. van Lieshout: Duale stelsel is Tantaluskwelling
A.H. Kleinknecht: ‘Made in Germany’:ieder nadeel heb z’n voordeel
R. Inklaar, J. Sleifer, B. van Ark: Innovatie en productiviteit
W.H.J. Hassink: Hartz en Donner: efficiënte onderhandelingen?
F.A.G. den Butter: De man van twee miljoen
E.W. Mehring: Vertrouwen is goed, controle is beter
E.M. Valke: Arbeidsmarkt cruciaal
J.J.A. Eggelte: Stroomopwaarts het Rijnland in
A.L. Bovenberg: Werk aan de winkel voor nieuw kabinet
H. Maarse: Tussen wachtlijst en waslijst
K.G. Okma: Duitse zorg op een kruispunt-hoezo?
A.Bocker, D. Thranhardt: (Waarom) integreert Duitsland beter?
W. Jonkhoff: Land van de rijzende zon?

1 De premiestijging zou uitkomen op 22 procent van het loon in 2030 tegenover 19,1 procent nu. De regering wilde deze onlangs
verhogen tot 19,5 procent, maar de oppositie eiste dat een commissie eerst nader onderzoek doet naar hervorming van de sociale
zekerheid. Zie het Financieele Dagblad, 13 november 2002. Berekeningen uit 1990 gingen al uit van een druk van 36 procent. Zie Europese
Commissie, National strategy report on old-age pension provision, Germany.
2 De fiscale bijdrage loopt jaarlijks op, waarbij werknemers in 2008 een maximum van vier procent van het inkomen kunnen wegzetten.
3 Overigens is deze indexering niet verplicht.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur