Ga direct naar de content

Een vriendendienst

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 18 2002

Een vriendendienst
Aute ur(s ):
Theeuw es, J. (auteur)
De auteur is hoogleraar en wetenschappelijk directeur van seo, Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4379, pagina 739, 18 oktober 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

In de bijbel wil Koning David de mooie Bathseba inpalmen en stuurt haar echtgenoot naar het front. In den Haag wil minister
Bomhoff het cpb verstoten en stuurt een brief naar Heinsbroek. Niets is menselijker dan een koning en een minister die hun privileges
gebruiken om hun eigen zaak vooruit te helpen.
De details over wat in de brief van Bomhoff staat, zijn niet officieel bekend. Wel is bekend dat hij sinds jaren kritiek heeft op de
prestaties van het planbureau. In krantenberichten wordt gesuggereerd dat het gaat om twee punten: het cpb levert broddelwerk en
verwaarloost kwalitatieve en niet in cijfers uit te drukken aspecten.
Heinsbroek heeft geen enkele reden om aan de kwaliteit van het cpb te twijfelen. De kwaliteit van de modellen wordt op geregelde
tijdstippen door commissies van binnen- en buitenlandse deskundigen getoetst en goed bevonden en daarmee is voor hem de kous af.
Wie heeft er gelijk?
Je zou verwachten dat het cpb broddelwerk kan leveren omdat het een monopolist is. Het is blijkbaar de enige aanbieder van
toekomstvoorspellingen en beleidsanalyses in Nederland. ‘A quiet life’ was volgens John Hicks het grootste voordeel van een
monopoliepositie. Je kan alles rustig laten sloffen. Er is geen concurrent die je uit de slaap houdt. Voor het planbureau zou een
ongestoord monopoliebestaan betekenen dat het achterloopt op de economische ontwikkelingen en zijn modellen niet meer ververst. Er
zijn twee manieren om vadsigheid van een monopolist te bestrijden: toezicht en concurrentie. Toezicht op het planbureau kan door
visitatiecommissies en beoordelingen door onafhankelijke specialisten. Dat gebeurt ook regelmatig. Maar er is ook concurrentie nodig.
Toetreding op de relevante markt van prognoses en beleidsanalyses is niet zo moeilijk. Iedereen kan voorspellen: met trendextrapolaties
en modellen en vanuit de buik. Beleidsanalyses kunnen op de achterkant van een enveloppe worden becijferd. Iedereen doet het: aio’s,
beursanalisten en journalisten. De voorspellingen en beleidsanalyses van het planbureau beheersen echter toch de publieke discussie.
Het planbureau heeft als het ware een kwaliteitsmonopolie. De berekeningen die de media vanuit Scheveningen bereiken, worden met
veel ontzag behandeld. Dat is voor een deel te danken aan de kwaliteitsbewaking door het planbureau zelf. Een ander deel van de
verklaring voor het blijvend kwaliteitsmonopolie is echter, dat andere economische onderzoekers zelf tekort schieten.
Vroeger – en nu heb ik het over de jaren zeventig en tachtig – hadden veel economische faculteiten, ministeriële departementen en banken
hun eigen rekenmodel. In de jaren zeventig toen het planbureau met zijn jaargangenmodel (Vintaf) naar buiten kwam, werden heftige
discussies gevoerd over deze specificatie en werden vele pagina’s van de esb gevuld met scherpe kritiek. Dat is allemaal niet meer. De
belangstelling bij economische onderzoekers voor de bouw en specificatie van macro-economische beleidsmodellen is getaand.
Misschien is dat omdat ze vinden dat de techniek van de modellenbouw al grotendeels is uitgekristalliseerd en er dus nog weinig eer is te
behalen. Wetenschappelijk onderzoekers bezeten door publicatiedwang, raken artikelen hierover niet meer kwijt aan internationale
toptijdschriften. Dit is geen goede ontwikkeling. Wetenschappelijk onderzoek houdt nooit op. Je zou dit anders moeten organiseren en
wetenschappelijk onderzoekers veel meer stimuleren om op dit terrein innovatief werk te verrichten. Bijvoorbeeld doordat het planbureau
nog veel meer dan nu onderzoek uit gaat zetten in plaats van zelf te doen. Meer concurrentie zou geen kwaad kunnen. Het planbureau
wordt niet slechter van meer uitdaging.
Dan het punt dat de modellen van het planbureau niet in staat zijn om rekening te houden met de gedragsveranderingen die nieuw beleid
bij de burgers teweegbrengt. Neem bijvoorbeeld de nieuwe plannen voor de wao. Die bestaan voor een deel uit veranderingen in
premies, prikkels en uitkeringen. Voor een deel wordt de verantwoordelijkheid voor de aanpak van ziekteverzuim op een andere manier
verdeeld tussen werkgever en werknemer. De premies, prikkels en uitkeringen kunnen wel meegenomen worden in de berekeningen. De
nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling niet, terwijl die wel belangrijk is voor de uitkomsten van het nieuwe beleid. Bomhoff kan dan wel
roepen dat je het nieuwe gedrag moet meemodelleren, maar dat is niet reëel. Dat het onmogelijk is om een alternatieve wereld te
voorspellen op basis van cijfermateriaal over de bestaande wereld, is precies de kritiek waarvoor Lucas in 1995 de Nobelprijs heeft
gekregen. Er zijn grenzen aan beleidsvoorspellingen.
Het cpb doet zijn best om kwalitatief hoogstaand en onafhankelijk onderzoek te leveren binnen de grenzen van wat mogelijk is. Extern
toezicht bewaakt hun prestaties. Dat is goed. Meer concurrentie is nuttig, maar komt niet voldoende van de grond. Het zou goed zijn als
wetenschappers weer zoals vroeger enthousiast worden voor innovatief onderzoek over voorspellingen en beleidsanalyses. Misschien
kan Heinsbroek hen daartoe prikkelen. Daarmee lost hij het probleem van Bomhoff op. Of is dat een te optimistische gedachte?

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur