Ga direct naar de content

Deirdre McCloskey is een profeet

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 20 2001

Deirdre McCloskey is een profeet
Aute ur(s ):
Groot, W (auteur)
Maassen van den Brink, H. (auteur)
Hoogleraar Gezondheidseconomie, Universiteit Maastricht respectievelijk hoogleraar Scholing, arbeidsmarkt en economische ontwikkeling,
Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4305, pagina 348, 20 april 2001 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
methodologie

In haar nieuwste boek 1 beweert McCloskey dat existentietheorema’s nutteloos zijn in de economie en dat de aandacht voor
statistische significantie misleidend is. Op beide uitspraken valt af te dingen.
Deirdre McCloskey is een profeet. Althans zo ziet ze zichzelf. In haar onlangs verschenen boek How to be human, though an
economist vergelijkt ze zichzelf met Cassandra, de dochter van de koning van Troje. Cassandra kreeg van de god Apollo de gave tot
profetie. McCloskey is de Cassandra van de economische wetenschap. In haar boek schrijft ze hierover: “When I chose my new name
a few years ago I guess it would have been prescient to choose Cassandra” (blz. 239).
Bundel artikelen
How to be human… is een bundeling van zeer leesbare en vaak persoonlijk getinte artikelen die eerder verschenen zijn in ondermeer de
Eastern Economic Review, waarin ze een column heeft, de Scientific American en de Times Higher Education Supplement. Daarnaast
bevat het boek een aantal hoofdstukken die niet eerder verschenen zijn. McCloskey geeft advies en goede raad over uiteenlopende
vragen als “Hoe organiseer ik een seminar?”, “Hoe schrijf ik een goed artikel?” en “Welke boeken moet ik lezen?”. Ze haalt uit naar
economen die zo arrogant zijn om te denken dat ze niets van andere sociale wetenschappen kunnen leren, maar ondertussen niet veel
meer doen dan wereldvreemde modellen te bedenken waaraan ook nog eens beleidsconclusies worden verbonden. Ze hekelt de
uniformiteit in het economische denken en constateert dat het gemiddelde economische artikel door minder dan zes mensen ter wereld
wordt gelezen.
Twee stellingen
Eén van de niet eerder gepubliceerde stukken is getiteld Cassandra’s open letter to her economist colleagues. De profeet McCloskey
doet hierin twee uitspraken.
De eerste is dat existentietheorema’s nutteloos zijn in een kwantitatieve wetenschap als de economie. McCloskey gebruikt het begrip
existentietheorema’s voor de werkwijze waarbij op basis van enkele abstracte veronderstellingen het bestaan van een (evenwichts)
situatie kan worden bewezen. Deductie en afleiding van een evenwichtsvergelijking zeggen niets over de werkelijkheid. Dat het bestaan
van een algemeen evenwicht wiskundig kan worden bewezen, zegt nog niets over de uitkomst van markten. “Schoolbordeconomie”,
aldus McCloskey. Exit Arrow en Debreu. Als bewijs voor deze stelling verwijst ze naar andere (‘echte’) wetenschappen zoals
natuurkunde, geologie en evolutionaire biologie. In geen van deze wetenschappen wordt ooit gebruik gemaakt van existentietheorema’s.
De tweede bewering van McCloskey is dat het begrip statistische significantie eveneens nutteloos is. Dit laatste is een herhaling van
haar eerdere boodschap in het boek The rhetoric of economics uit 1985. In empirisch onderzoek gaat het om relevantie (hoe groot is het
effect) niet om statistische significantie (is het effect significant van nul verschillend). Statistisch significante effecten kunnen niet
relevant zijn als ze of niet omvangrijk zijn, of zonder betekenis zijn. Zo bestaan er statistisch significante verbanden tussen fysieke
aantrekkelijkheid en economisch succes (mooie mensen verdienen meer) en tussen pianospelen en schoolprestaties (kinderen die piano
spelen doen het beter op school). Je kunt je met McCloskey terecht afvragen hoe relevant dit is. Helpt het om lelijke mensen plastische
chirurgie aan te bieden of om kinderen te verplichten per dag twee uur te oefenen op de piano om hun kansen in het onderwijs of op de
arbeidsmarkt te vergroten?
Eenzijdige economen
Volgens McCloskey zijn economen eenzijdig georiënteerd op het bewijzen van existentietheorema’s en statistische significantie. In beide
gevallen gaat het om begrippen die niets met de echte werkelijkheid van doen hebben. Hoewel de kritiek van McCloskey op de
economische wetenschap veelal terecht is, kun je je afvragen of ze niet eerder een orakel is dan een profeet. Zij heeft met de meeste
orakels gemeen dat haar uitspraken soms onvolledig en soms ronduit triviaal zijn. Om precies te zijn: haar eerste uitspraak is zeer
onvolledig en gaat voorbij aan echte verschillen tussen economie en andere wetenschappen; haar tweede uitspraak is triviaal.

Existentietheorema’s
Om met de eerste te beginnen. Het verschil tussen economie en andere wetenschappen is niet het gebruik van existentietheorema’s. Het
grote onderscheid met andere wetenschappen ligt in de verhouding tussen empirisch en theoretisch onderzoek. Existentietheorema’s
nemen in de economische wetenschap zo’n grote plaats in omdat de verhouding tussen theoretisch en empirisch onderzoek hier precies
omgekeerd is aan die in andere wetenschappen. In de natuurwetenschappen komt kennis tot stand op basis van empirische waarneming.
Een empirische observatie, bijvoorbeeld “de appel valt van de boom op de grond”, vormt de basis van de wetenschap. Deze feiten
worden inzichtelijk gemaakt door het formuleren van een theorie, bijvoorbeeld de theorie van de zwaartekracht. Om vast te stellen of de
theorie klopt wordt deze vervolgens weer getoetst aan de feiten. De volgorde is dus: waarneming – theorie – toetsing. In de natuurkunde
is het bijvoorbeeld gebruikelijk dat wetenschappers die empirisch onderzoek doen met hun gegevens naar een theoretisch natuurkundige
gaan met de vraag een theorie te bedenken die de feiten kan verklaren.
Economen zijn anders
De meeste economen, hoewel niet alle, gaan heel anders te werk. De volgorde is daar meestal: theorie – waarneming en soms een beetje
toetsing. Theoretici bedenken iets (een model), leiden de evenwichtsvoorwaarden af, interpreteren die als zijnde iets reëels (en verbinden
er soms zelfs beleidsconclusies aan), maar laten het vervolgens aan empirisch economen over om deze theoretische inzichten met
waarnemingen te onderbouwen. Dit is ook de reden dat theoretische economen gebruik maken van existentietheorema’s. Bij afwezigheid
van empirische feiten valt alleen vast te stellen dat iets zou kunnen bestaan (existentie). Economen bedenken vaak een wereld in hun
hoofd en laten vervolgens anderen naar buiten kijken of de werkelijkheid met hun ideeën overeenkomt.
Het gevolg is dat economen vaak wordt verweten uit te gaan van onrealistische veronderstellingen. Economische modellen zijn
kwetsbaar voor deze kritiek doordat op basis van een aantal veronderstellingen (veel vragers, veel aanbieders; volledige informatie;
risiconeutraliteit; perfect werkende kapitaalmarkten) een abstracte redenering wordt opgezet die leidt tot een uitspraak hoe de
werkelijkheid in elkaar zou kunnen zitten (“Privatisering van de spoorwegen, vrijhandel en private financiering van het onderwijs zijn
goed.”). Als men het met de conclusie niet eens is, is het meestal eenvoudig om te twijfelen aan het realisme van de veronderstellingen.
Een ander gevolg is dat economen het vrijwel nooit met elkaar eens zijn. Met een andere verzameling veronderstellingen (weinig vragers
en aanbieders; onvolledige informatie; risico-aversie; imperfecte kapitaalmarkten) kunnen immers precies tegengestelde conclusies
worden getrokken (“Privatisering van spoorwegen, vrijhandel en private financiering van het onderwijs zijn niet aan te bevelen.”).
Dit laatste signaleert McCloskey ook in het hoofdstuk The A-prime/C-prime theorem. De economische wetenschap zou sterker staan als
ze zou uitgaan van de waarneming van empirische verschijnselen (de deelname aan het hoger onderwijs is gestegen) en op basis hiervan
onderzoekt hoe deze kunnen worden verklaard (uitgebreider beurs- en leenstelsel, grotere inkomensverschillen tussen
opleidingsniveaus, enzovoort). Een dergelijke werkwijze betekent een grotere nadruk op goede waarneming en minder op het bouwen
van theoretische modellen.
Statistische significantie
McCloskey keert zich in haar boek verder tegen de eenzijdige nadruk op statistische significantie. Nu zal niemand willen beweren dat
alleen statistische significantie van belang is. Onze indruk is dat economen minder op statistische significantie zijn gefocust dan sociale
wetenschappers en psychologen. Mede doordat economen vaak empirische resultaten gebruiken voor voorspellingen hebben ze meer
aandacht voor de omvang van effecten. McCloskey gaat er verder ten onrechte van uit dat statistische significantie door economen
alleen wordt gebruikt om aan te geven of een effect belangrijk is. Zij ziet daarbij over het hoofd dat statistische significantie zonder
relevantie ook een teken kan zijn van bijvoorbeeld selectieruis of ruis door een weggelaten variabele. Een statistisch significant verband
tussen pianospelen en schoolprestaties kan het gevolg zijn van verschillen in aanleg of ouderlijk milieu tussen kinderen, variabelen die
vaak niet in empirisch onderzoek gemeten zijn. Als McCloskey beweert dat statistische significantie per se niet belangrijk is, maar
statistische samenhang alleen betekenis heeft binnen een theorie, heeft ze gelijk. Maar dan is haar bewering triviaal.
Geen profeet
McCloskey is geen Cassandra. Gelukkig maar. Toen Cassandra niet op de seksuele avances van Apollo wilde ingaan, strafte hij haar
door te beschikken dat niemand haar profetieën ooit zou geloven

1 Deirdre McCloskey, How to be human, though an economist, The university of Michigan press, Ann Arbor, november 2000, 287 blz., $
16,95

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs