Ga direct naar de content

Macro-economische statistiek: hoe en wat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 9 2001

Macro-economische statistiek: hoe en wat
Aute ur(s ):
Ark, B., van (auteur)
De auteur is hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit Groningen; Dit is een b ewerkte versie van een voordracht gehouden tijdens de
conferentie Vernieuwende Economie ? Nieuwe Statistiek? op 9 novemb er 2000, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. Met dank aan Henry
van der Wiel (CPB) voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4299, pagina D8, 15 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Vernieuw ende Statistieken
Tre fw oord(e n):
productiviteit

Sinds het midden van de jaren negentig is de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland achtergebleven bij die in de Verenigde
Staten. Tegelijk doet de nieuwe economie zijn intrede, ook in de statistieken. Loopt Nederland achter in het realiseren van
productiviteitswinsten die door ict mogelijk zijn? Wat zijn de meetproblemen en hoe kunnen deze worden opgelost?
De veranderingen in de groeicijfers van het bruto binnenlands product, de werkgelegenheid en de arbeidsproductiviteit in OESOlanden sinds het midden van de jaren negentig, kunnen aanleiding geven tot twee typen van analyse 1. De eerste is om de cijfers als
gegeven aan te nemen. In dat geval zien we een versnelling in de groei van het reële bbp en de arbeidsproductiviteit in de Verenigde
Staten en een voortdurende vertraging van de groei in Europa. Voor Nederland is er sprake van een bovengemiddelde groei van het bbp,
welke echter gepaard gaat met een sterke vertraging in de arbeidsproductiviteitsgroei. De analyse zal zich dan moeten richten op
verklaringen voor de toegenomen diversiteit in groeiprestaties tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, alsmede tussen
landen binnen de Europese Unie. Uit de analyses tot op heden blijken de oorzaken velerlei, variërend van verschillen tussen landen in
de mate van structurele hervormingen op arbeids-, product- en kapitaalmarkten, in het investeringstempo, in de dynamiek van de
macro-economische vraag en in de technologische vooruitgang 2. Wat het laatste betreft, is het goed denkbaar dat de geconstateerde
verschillen tenminste voor een deel samenvallen met een verschil in productie en gebruik van informatie- en communicatietechnologie
(ict) in de diverse landen 3.
Het tweede type van analyse richt zich op de cijfers zelf. In deze bijdrage beperk ik mij tot meetproblemen in de macro-economische
statistieken en meer in het bijzonder op die binnen het stelsel van nationale rekeningen. In recente publicaties is immers de suggestie
gewekt dat de meetproblemen in de macrostatistieken zouden zijn toegenomen vanwege de hierboven aangeduide versnelling in ictproductie en ict-gebruik 4.
Invalshoeken
Met betrekking tot de meetproblematiek in de nationale rekeningen kan een onderscheid worden gemaakt tussen een viertal
invalshoeken 5:
» sommige meetproblemen in de macrostatistieken zijn redelijk constant van aard. Dit geldt in het bijzonder de meting van de reële output
in de dienstensector, waarover al sinds decennia wordt geschreven 6;
» deels worden de meetproblemen vergroot door het toenemend belang van deze bedrijfstakken in de economie. Ruwweg vijftien tot
twintig procent van de gemeten vertraging in de productiviteitsgroei die in Nederland sinds het midden van de jaren tachtig optrad, is te
wijten aan een verschuiving van economische activiteit naar moeilijk meetbare bedrijfstakken 7
» het is denkbaar dat nieuwe technologieën, zoals ict, zowel op directe als op indirecte wijze bijdragen aan een toename van de
meetproblemen. Het directe effect is het gevolg van de problematiek rondom het meten van productie en investeringen van ict goederen
en diensten zelf. Het indirecte effect is dat het toenemend gebruik van ict heeft geleid tot de introductie van nieuwe producten en
diensten in andere bedrijfstakken, waardoor de productie ook daar steeds moeilijker meetbaar wordt;
» tenslotte: een verschil in methoden om productie en gebruik van ict te meten kan ook groeiverschillen tussen landen verklaren.
In deze bijdrage zal ik mij met name op de derde en de vierde invalshoeken richten.
Het kader laat zien dat meetproblemen met betrekking tot ict kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën. De eerste betreft de
meetproblemen met betrekking tot de productie (of ‘output’) van de industrie, die de belangrijkste sector binnen de ‘meetbare’ sector van
de economie vormt. Dan komen de meetproblemen met betrekking tot de output van diensten, die de ‘moeilijk meetbare’ sector domineren.
Vervolgens zijn er de meetproblemen met betrekking tot de inzet van productiefactoren en de intermediaire leveringen (de ‘inputs’) in de
industrie en, als vierde, in de diensten.

industrie en, als vierde, in de diensten.
Meetproblemen
Wat betreft de industriële productie (het kwadrant linksboven in het diagram) ligt de problematiek nog betrekkelijk eenvoudig. Het
meetprobleem kan hier ruwweg, hoewel niet uitsluitend, worden gereduceerd tot de meting van de productie van ict-hardware in
constante prijzen. Bij het opstellen van prijsindices voor computers en overige goederen in de ict-hardwaresector, is een methode waarbij
de prijzen van identieke goederen in twee opeenvolgende periodes worden gemeten veelal niet toepasbaar. De technische
karakteristieken van deze producten veranderen zó snel dat de kwaliteitsveranderingen onvoldoende in de prijsindex worden
opgenomen. Landen gebruiken daarom verschillende methoden om dit probleem te ondervangen. Dit leidt in de praktijk tot zeer
uiteenlopende resultaten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de consumentenprijsindexcijfers voor ict-goederen voor de Europese landen tussen
eind 1996 en eind 1999 daalden met tussen de vijf en dertig procent, afhankelijk van het land 8. In de Verenigde Staten is de vergelijkbare
index voor dezelfde periode met maar liefst zestig procent gedaald. Uiteraard zijn er verschillende oorzaken zoals de samenstelling van de
productie van ict-hardware en minder goede marktwerking, waardoor er minder snelle dalingen in Europa plaatsvinden. In de VS is er
meer productie van computers en in Europa meer productie van randapparatuur. Toch valt het moeilijk te accepteren dat de variatie in
prijsdalingen van ict-goederen tussen OESO-landen in werkelijkheid zo groot is als de cijfers suggereren.
Hedonische prijsindices?
In de Verenigde Staten wordt voor de meting van ict prijzen sinds 1985 gebruik gemaakt van een hedonische prijsindex. Hierbij wordt de
prijsontwikkeling van computers gecorrigeerd voor de aan de prijs gerelateerde veranderingen in technische karakteristieken van het
product. In het geval van een personal computer betreffen deze karakteristieken onder andere het type processor, geheugencapaciteit,
floppy-drives, cd-romstations, enzovoort. Hedonische prijsindices worden (gedeeltelijk) toegepast in slechts een beperkt aantal andere
landen, waaronder Australië, Canada, Frankrijk en Zweden. De terughoudendheid van veel statistische bureaus in Europa om
hedonische prijsindices te gebruiken is onder andere het gevolg van de vaak waargenomen gevoeligheid van de index voor de in de
regressie opgenomen variabelen. Bij computers is dit probleem gering, omdat een beperkt aantal karakteristieken vrij systematisch de
ontwikkeling van de prijs kan verklaren9. Een tweede probleem met betrekking tot de hedonische prijsindex is dat software soms wel en
soms niet gebundeld met de hardware wordt geleverd. Aangezien de prijzen van software veel minder snel dalen dan die van hardware is
de prijsindex hiervoor zeer gevoelig. Tenslotte bestaat er het gevaar dat ad-hoc aanpassingen op onderdelen van het stelsel van
nationale rekeningen tot nieuwe over- of onderschattingen kunnen leiden. Zo kan het introduceren van een kwaliteitsgecorrigeerde
prijsindex voor ict-output, zonder bijvoorbeeld een soortgelijke aanpassing te maken voor de input van halfgeleiders, waarvan de prijzen
nog veel sneller dalen dan voor computers, leiden tot een sterke overschatting van de toegevoegde waarde in de computer sector. In
feite gaat het hier om de problematiek in het kwadrant linksonder in het diagram. Het is daarbij van belang op te merken dat de
beschikbaarheid van input-output matrices, zoals in Nederland het geval, een voorwaarde is om tot een consistente toepassing van
kwaliteitsaanpassingen te komen.
Zijn de meetproblemen in de productie van diensten vergroot?
De grootste probleemcategorie van de vier onderscheiden kwadranten in bovenstaand diagram houdt verband met de meting van de
productie in de dienstensectoren (het kwadrant rechtsboven). De traditionele methode van het opsplitsen van de waardeontwikkeling in
een prijs- en een hoeveelheidscomponent is voor veel dienstenactiviteiten, waarin geen duidelijke hoeveelheidsindicator kan worden
onderscheiden, altijd al een probleem geweest. Zolang er echter geen sprake is van al te grote veranderingen in de kwaliteit van de
geleverde diensten, kan veelal met de traditionele methodes worden volstaan. De statistische meetfout hoeft dan niet te leiden tot een
verkeerde interpretatie van de cijfers. In de wetenschap dat de cijfers systematisch zijn over- of onderschat zullen beleidsmakers of
belangengroeperingen automatisch zoeken naar compensatie voor de statistische ruis [10]>D86108_n10. Dit gaat echter niet op als de
statistische meetfout sterk aan verandering en onzekerheid onderhevig raakt, zoals in tijden van grote technologische dynamiek het
geval zal zijn. (tabel 1)

Tabel 1. Meetproblemen in verband met het toenemende aandeel van ict.
industrie
output

Hoofdzakelijk computers en overige ict.
Oplossing primair met behulp van
hedonische prijsindices. Mogelijk indien
data beschikbaar zijn.

input

Primair halfgeleiders. Oplossing vooral
met behulp van hedonische prijsindices.
Mogelijk indien data en IO-tabellen
beschikbaar zijn.

diensten
Voornamelijk ‘customized’ diensten en
publieke diensten zoals onderwijs en
gezondheidszorg. Oplossing met behulp
van gedetailleerde analyse van
veelvoudige dimensies van output per
bedrijfstak. Moeilijk in zowel
methodologische zin als ten aanzien
van beschikbaarheid van data.
Primair ict-input. Oplossing door
middel van gebruik van reële
inputreeksen, aangepast met
hedonische prijsindices.Mogelijk
indien investeringsmatrices
beschikbaar zijn.

Er is voldoende reden om aan te nemen dat het toenemend gebruik van ict de problemen heeft versterkt. Ten eerste heeft ict wellicht
geleid tot een versterking van substitutie-effecten in de distributie. Nieuwe manieren waarmee op zichzelf identieke producten worden
gedistribueerd, zijn bevorderd door toepassing van ict. Dit betreft niet alleen de opkomst van e-commerce, maar ook die van
verschillende winkelconcepten, bijvoorbeeld ‘discount stores’ en ‘quality stores’. Ten tweede is het pakket van aangeboden goederen en
diensten steeds heterogener geworden. De verbetering van het voorraadbeheer in de handelssector heeft het bijvoorbeeld mogelijk

gemaakt om het aanbod van goederen sterk te differentiëren naar tijd, plaats en type product. Door middel van ict kunnen financiële
producten of combinaties van producten, zoals een verzekering, een belegging en een hypotheek, op maat worden geleverd. Ook
publieke diensten, zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg, kenmerken zich door een steeds grotere diversiteit en afstemming op de
specifieke behoeften van de klant. Ten derde, en in samenhang met het bovenstaande, heeft ict bijgedragen aan een grotere multidimensionaliteit van diensten. Dit impliceert dat de reële productie van een bepaalde dienst niet meer in één exclusieve
hoeveelheidsindicator kan worden vastgelegd. Behalve het niet-materiële karakter van veel diensten, ook wel het ‘service concept’
genoemd, zijn ook de wijze van interactie tussen dienstverlener en klant (de ‘client interface’) en de organisatorische voorzieningen die de
dienstverlener moet treffen (het ‘service delivery system’) van belang voor de meting van de reële output [11]>D86108_n11. In de
zakelijke dienstverlening zou bijvoorbeeld de introductie van business-to-business e-commerce moeten worden gemeten langs alle drie
dimensies, waarbij ict wellicht op alle drie dimensies heeft bijgedragen tot een toename in de productie. Dit maakt met name de meting
van de prijsindices in diensten bijzonder gecompliceerd [12]>D86108_n12.
Volgens de meest recente nationale rekeningen van het CBS is de arbeidsproductiviteitsgroei, in termen van bbp per arbeidsjaar, in de
financiële en zakelijke dienstverlening en in de zorgsector in Nederland tussen 1995 en 1999 met respectievelijk 1,7 en 1,9 procent per jaar
gedaald [13]>D86108_n13. Meer dan vijftig procent van de ict-investeringen en de ict-kapitaalgoederenvoorraad zijn in deze sectoren
geconcentreerd. Meetfouten zijn echter nog niet hetzelfde als een systematische onderschatting van de groei. Het is goed denkbaar dat
de productiegroei vanwege sommige nieuwe technologische ontwikkelingen juist wordt overschat. Triplett noemt het voorbeeld van de
introductie van de geldautomaten die hebben geleid tot een verdubbeling van het aantal transacties maar tot een halvering van de
waarde van de geldopnames [14]>D86108_n14. Hoewel een direkt causaal verband niet mag worden verondersteld, blijkt uit de recente
introductie van een betere methodiek voor het meten van de reële productie in de financiële dienstverlening door het CBS inderdaad niet
dat de volumecijfers op basis van de oude methode sterk waren onderschat: de groei van de arbeidsproductiviteit in de financiële
dienstverlening blijft bijzonder gering.
Conclusie
Concluderend kan worden gesteld dat het met de meting van de vernieuwende economie net zo is als met het concept ‘nieuwe economie’
zelf: er is niet veel nieuws onder de zon. Wel is door de snelheid van de ontwikkelingen in ict de urgentie om de problemen op te lossen
groter geworden. Oplossingen kunnen deels worden bevorderd door nieuwe statistische technieken zoals hedonische prijsindices te
introduceren, door de verschillende dimensies van productie en inputs in dienstverlenende bedrijfstakken in kaart te brengen en deels
ook door nieuw datamateriaal. Wat de eerste twee zaken betreft kunnen allianties met de academische wereld en internationale
samenwerking behulpzaam zijn. Met betrekking tot nieuw datamateriaal is een verruiming van financiële middelen of een heroriëntatie van
het statistisch programma onvermijdelijk, maar ook hier is samenwerking met bijvoorbeeld het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten
mogelijk en gewenst [15]>D86108_n15. De meting van de vernieuwende economie vraagt om een nieuwe impuls voor het oplossen van
deze oude problemen.
Zie voor een reactie, A. Kleinknecht, Nieuwe economie of domme economie?, ESB-Dossier Vernieuwende Statistieken, 15 maart 2001,
D10

Dossier Vernieuwende Statistieken
H.K. van Tuinen, Ten geleide: Nieuwe statistieken?
B. Los, Kenniseconomie: meten is weten?
L. Soete en B. ter Weel, Reactie: Intelligent kapitaal: vernieuwing vereist
B. van Ark, Macro-economische statistiek: hoe en wat
A. Kleinknecht, Reactie: Nieuwe economie of domme economie?
H. van der Wiel, Arbeidsproductiviteit: niveaus of groei?
M. de Haan, B. de Boer en S.J. Keuning, Econologische statistiek
H. Verbruggen, R. Gerlagh, M.W. Hofkes en R.B. Dellink, Duurzaam rekenen
H.A. Keuzenkamp, Reactie: Eén grote illusie
F.A.G. den Butter, Reactie: De betekenis van het dni volgens Hueting
W. Bier en H. Ahnert, De afruil tussen tijdigheid en nauwkeurigheid
A.B.T.M. van Schaik, Reactie: De ECB heeft meer nodig!
E.J. Bartelsman en H.B.J.B. Maas, Theorie en statistieken
A.E. Steenge, Reactie: Lopen de statistieken altijd achter?

S.G. van der Lecq, Epiloog: Het CBS kijkt naar buiten

1 Zie The Conference Board, Productivity, employment and income in the world’s economies, Performance 2000, New York, 2001 en de
bijdrage van Van der Wiel aan dit Dossier.
2 S. Ahn and Ph. Hemmings, Policy influences on economic growth in OECD countries: an evaluation of the evidence, OECD
Economics Department Working Papers, nr. 246, OESO, Parijs, 2000; Europese Commissie, The EU economy, 2000 review, Brussel, 2000;
en S. Scarpetta, A. Bassanini, D. Pilat and P. Schreyer, Economic growth in the OECD area: recent trends at the aggregate and sectoral
level, Economics department working papers, nr. 248, OESO, Parijs, 2000.
3 B. van Ark, Measuring productivity in the ‘new economy’:towards a European perspective, De Economist, 148(1), 2000, blz. 87-105; B.
van Ark, De vernieuwing van de oude economie: Nederland in een internationaal vergelijkend perspectief, Preadviezen van de
Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde, 2000; en OESO, A new economy? The changing role of innovation and information
technology in growth, Parijs, 2000.
4 Zie, bijvoorbeeld, Financial Times Deutschland, 22 augustus 2000; Financial Times, 4 september 2000, blz. 15; Het Financieele
Dagblad, 1 december 2000, blz. 5.
5 In deze bijdrage beperk ik mij tot een bespreking van de nationale rekeningen, hoewel veel van de punten eveneens relevant zijn voor
andere macro-economische statistieken.
6 Recentelijk heeft het Brookings Institution diverse rapporten op dit terrein geproduceerd (zie
http://www.brookings.edu/es/research/projects/productivity/productivity.htm). Ook zijn er vanuit de ‘Voorburg-group on service
statistics’ veel interessante bijdragen geleverd aan de discussie (zie http://www.statcan.ca/english/voorburg).
7 B. van Ark, Measuring productivity in the ‘new economy’: towards a European perspective, De Economist, 148(1), 2000, blz. 87-105.
8 Eurostat, Report of the task force volume measures for computers and software, Luxemburg, juni 1999.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur