Ga direct naar de content

Duale opleidingen: niet enkel beter

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 19 2001

Duale opleidingen: niet enkel beter
Aute ur(s ):
Jonker, N. (auteur)
Hartog, J. (auteur)
Ophem, J.C.M., van (auteur)
De eerste auteur is verb onden aan De Nederlandsche Bank. Dit onderzoek is verricht gedurende haar aanstelling bij de Universiteit van
Amsterdam (Scholar). De tweede en derde auteur zijn werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam. Zij danken Hessel Oosterb eek voor zijn
commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4291, pagina 56, 19 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
onderw ijs

Een combinatie van werken en leren in het hoger onderwijs leidt op korte termijn tot meer baankansen en een hoger loon. Op langere
termijn levert een voltijds opleiding juist een beter resultaat.
Een belangrijk onderwerp in het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP) 1996, 1998 en 2000 is het stimuleren van
gecombineerd werken en leren in het hoger onderwijs door het introduceren van duale leerwegen. Daarbij zijn studenten op basis van
een onderwijs-arbeidsovereenkomst werkzaam in een voor de opleiding relevante werkplek binnen een arbeidsorganisatie. Reden voor
de introductie van duale leerwegen is het bevorderen van de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Deze verliep in de jaren
tachtig en negentig problematisch: relatief hoge werkloosheid en lange baanzoekduur onder afgestudeerden, slechte aansluiting
eerste baan met gevolgde opleiding 1. Een andere reden was dat er door opleidingsinstituten onvoldoende werd ingespeeld op de
behoeften van de arbeidsmarkt. Men verwachtte dat dit zou veranderen doordat bij het aanbieden van duale opleidingen de
opleidingsinstituten, door de nauwere samenwerking met het bedrijfsleven, beter op de hoogte zouden zijn van deze behoeften.
Inmiddels zijn er 5000 studenten die aan één van de 350 duale hbo-opleidingen studeren. Duale opleidingen worden aangeboden door de
economische en technische hogescholen, door pabo’s en door hbo-v’s (verpleegkunde). In het wetenschappelijk onderwijs bevinden
duale opleidingen zich veelal nog in de experimentele fase.
De inrichting van duale leerwegen is niet overal hetzelfde. Aan de universiteit wordt de studieduur vaak verlengd naar 4,5-5 jaar.
Studenten van de duale leerwegen volgen meestal gedurende de eerste drie jaren hetzelfde programma als de voltijds-studenten en
vervolgens wisselen ze gedurende de laatste één tot twee jaar werken en leren af. In het hbo zijn er ook duale leerwegen waarin na de
propedeuse al begonnen wordt met werken. Voorbeelden hiervan zijn de heao-coöp en de duale opleiding hbo-v.
Er is weinig onderzoek gedaan naar de effecten van type opleiding (duaal of voltijds) op de arbeidsmarktperspectieven van
afgestudeerden in het hoger onderwijs. Dit is wel gedaan voor het voltijds mbo en het leerlingwezen. Hieruit bleek dat afgestudeerden uit
het leerlingwezen vlak na het afstuderen een hogere kans op werk hadden dan afgestudeerden uit het voltijds mbo 2, dat afgestudeerde
mbo’ers betere promotiekansen hadden dan de afgestudeerden van het leerlingwezen 3 en dat afgestudeerden van het leerlingwezen
relatief vaak binnen het directe beroepenveld van hun opleiding blijven, terwijl afgestudeerden van het mbo relatief vaak buiten het
directe beroepenveld van hun opleiding werkzaam zijn 4.
Het is niet zeker of de bevindingen in het mbo ook opgaan voor het hoger onderwijs. Het zal echter pas over een aantal jaren mogelijk zijn
om dit voor het hoger onderwijs te onderzoeken, namelijk nadat de afgestudeerden van de duale trajecten al enige jaren op de
arbeidsmarkt verkeren. Om niet al die jaren in onzekerheid te hoeven verkeren, hebben we gezocht naar een beroepsgroep waarvan beide
opleidingstypen al geruime tijd bestaan, van academisch niveau zijn en reeds een groot aantal afgestudeerden hebben. Wij kwamen
hierbij uit op de registeraccountants. We zijn ons ervan bewust dat accountants een specifieke beroepsgroep vormen en dat de
resultaten niet hoeven te gelden voor andere beroepsgroepen. De toepasbaarheid van onze bevindingen op andere opleidingen hangt
tevens af van de inrichting van deze opleidingen en hun gelijkenis met de inrichting van de accountantsopleidingen. Wel kunnen onze
bevindingen aanwijzingen geven omtrent de te verwachten verschillen in arbeidsmarktperspectieven tussen voltijds en duaal opgeleide
studenten in het hoger onderwijs. In ons onderzoek hebben we onder andere aandacht besteed aan baanduur, salaris en spreiding van
accountants over sectoren. Hierbij werd gebruik gemaakt van gegevens van 1600 accountants in de leeftijd 32-65 jaar afkomstig uit een
recent door ons gehouden enquête.
De opleidingen tot registeraccountant
Nederland kent twee opleidingen tot registeraccountant. Het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (Nivra) verzorgt
een deeltijd opleiding accountancy 5. De universiteiten die een opleiding economie hebben, verzorgen een merendeels voltijdse
opleiding accountancy 6. De Nivra-opleiding accountancy heeft een nominale duur van 7,5 jaar. Nivra-studenten volgen één dag college
in de week en werken vier dagen in de week als assistent-accountant bij een accountantskantoor of bij de overheid. Studenten aan de
universiteit volgen eerst een voltijdse opleiding economie met als specialisatie accountancy. Daarna volgen zij de tweejarige

postdoctorale opleiding accountancy 7. Hierbij volgen zij één dag per week onderwijs en werken zij vier dagen per week als assistentaccountant. Het karakter van deze opleiding is grotendeels voltijds.
De twee onderwijsprogramma’s verschillen niet veel van elkaar. De studenten volgen dezelfde accountancyvakken en deze zijn van gelijk
niveau. Tevens wordt in beide opleidingen aandacht geschonken aan algemene vakken zoals algemene economie, bedrijfseconomie,
wiskunde, statistiek en recht. Dit gebeurt echter in grotere mate in de universitaire opleiding. De universitair opgeleide accountants
hebben hierdoor relatief veel kennis opgedaan die ook buiten de accountancy bruikbaar is. De Nivra-accountants daarentegen hebben
tijdens hun opleiding veel werkervaring opgedaan en hebben relatief veel bedrijfs- en sectorspecifieke kennis. Deze kennis is echter in
mindere mate overdraagbaar naar andere werkgevers en sectoren buiten de accountancy. De mogelijkheden om buiten de accountancy te
werken zijn hierdoor waarschijnlijk beter voor de universitair opgeleide accountants. Hierdoor kunnen beloningsverschillen optreden.
Volgens de economische theorie dienen werknemers volledig gecompenseerd te worden voor de productiviteit voortvloeiende uit hun
algemeen menselijk kapitaal, omdat zij anders naar een andere werkgever kunnen gaan die hen daarvoor wel volledig beloont. Bij
productiviteit afkomstig uit specifiek menselijk kapitaal ligt dit anders. Omdat dit buiten het huidige bedrijf of de huidige sector van
weinig waarde is, zullen andere bedrijven niet bereid zijn omdaar veel extra voor te betalen.
Waar werkt men?
Accountants zijn werkzaam in vijf sectoren, namelijk de openbare accountancy, de overheidsaccountancy, de interne accountancy, in
niet-accountantfuncties bij de (semi-) overheid en in niet-accountant functies in het bedrijfsleven. figuur 1 geeft de verdeling van de
accountants over deze sectoren weer. De universitair opgeleide accountants en de Nivra accountants werken ongeveer even vaak in de
interne accountancy en in niet-accountant functies bij de (semi-) overheid. Nivra-accountants zijn oververtegenwoordigd in de
overheidsaccountancy en in de openbare accountancy. Dit zijn ook de sectoren waarin de meeste accountants hun loopbaan beginnen.
Universitair opgeleide accountants zijn relatief vaak werkzaam in niet-accountant functies in het bedrijfsleven. De Nivra-accountants
blijven vaak werkzaam in de sectoren waarin zij begonnen zijn als assistent accountant. De universitair opgeleiden maken relatief vaak de
overstap naar meer algemene functies in het bedrijfsleven. Dit komt overeen met de verschillen in de samenstelling van het menselijk
kapitaal.

Figuur 1. Verdeling accountants over sectoren
Als dit verschil in verdeling van werknemers over sectoren ook op gaat voor andere opleidingen dan zou dat betekenen dat de
afgestudeerden van de duale opleiding relatief vaak werkzaam zullen zijn in de sector waarin zij werkten tijdens de opleiding, terwijl
afgestudeerden van de voltijdse variant relatief vaak werkzaam zullen zijn buiten het directe beroepenveld van hun opleiding. Zij zullen
flexibeler inzetbaar zijn dan afgestudeerden uit duale opleidingen. In deze periode waarin de economie zich in een hoogconjunctuur
bevindt is dit iets waarvan het belang uit het oog verloren kan worden. Als het economisch minder gaat in Nederland, kan dit echter
nadelig uitpakken voor de afgestudeerden van duale opleidingen.
Baanduren
Om te bepalen of opleiding de baanduur (het aantal jaar dat men bij een werkgever heeft gewerkt) beïnvloedt, is de gemiddelde baanduur
per opleidingstype bepaald. Dit is gedaan voor de eerste vier werkgevers van de accountants. De resultaten staan in tabel 1.

Tabel 1. Gemiddelde baanduur naar accountantsopleiding (in jaren)

N
werkgever 1
werkgever 2
werkgever 3
werkgever 4

Universitair
gem.
st.dev.

530 7,52
(5,92)
371 5,51
(5,13)
216 5,39
(5,71)
98 4,35
(4.21)

N

488
292
152

Nivra
gem.

st.dev.

660 12,54 (8,46)
7,77 (6,66)
7,07 (5,66)
5,63 (4,81)

Er blijkt een groot verschil te zijn in gemiddelde baanduur bij de eerste werkgever. Door het Nivra opgeleide accountants werken daar
gemiddeld 12,5 jaar, terwijl de academici daar slechts 7,5 jaar werken. Dit verschil hoeft echter niet veroorzaakt te worden doordat
academici flexibeler zijn. Een andere oorzaak zou kunnen zijn dat accountants bij hun eerste werkgever blijven totdat ze hun opleiding
hebben afgerond. Dit blijkt uit de kortere gemiddelde baanduur bij latere werkgevers. Bij deze latere werkgevers zien we wederom dat de
gemiddelde baanduren van de Nivra-accountants hoger zijn dan die van de universitaire accountants. Dit geeft wél aan dat academici
sneller van werkgever wisselen dan de Nivra-accountants. Een verklaring hiervoor is dat de voltijds opgeleide academici goede
alternatieven hebben door hun relatief grote algemene menselijk kapitaal.

Beloningsverschillen
We hebben ook gekeken naar de beloning van verschillend opgeleide accountants in loondienst. Hiertoe is een econometrisch model
ontwikkeld waarin voor elke opleiding apart een beloningsvergelijking is geschat. Hierdoor wordt rekening gehouden met het feit dat
opleiding een endogene variabele zou kunnen zijn. Mensen kiezen tenslotte hun opleiding en zij kunnen dit doen op grond van
verwachtingen omtrent het inkomen dat ze gaan verdienen. Met behulp van de schattingsresultaten hebben we voor beide opleidingen
de verwachte beloningen uitgerekend voor een referentiepersoon in loondienst. Het gaat hierbij om een man die een voltijdbaan heeft,
emolumenten ontvangt en in de openbare accountancy werkzaam is. figuur 2 laat de geschatte loonprofielen zien. Langs de x-as staat het
aantal jaar werkervaring van een universitair opgeleide accountant. Op vergelijkbare momenten in de carrière heeft de Nivrareferentiepersoon vijf jaar meer werkervaring dan de voltijdse referentiepersoon. Daarom wordt het salaris van een universitair opgeleide
accountant met w jaren werkervaring (met w aangegeven op de x-as) vergeleken met het salaris van een Nivra accountant met w+5 jaar
werkervaring.

Figuur 2. Loonontwikkeling van accountants met verschillende opleidingen
Het model heeft moeite met het schatten van de salarissen in de beginperiode. Deze zijn onwaarschijnlijk hoog. Dit wordt veroorzaakt
door het lage aantal jonge accountants in de steekproef. Wat ook opvalt is dat het loonprofiel van de universitair opgeleide accountant
stijgt gedurende de eerste dertig jaar en vervolgens licht daalt, terwijl dit niet het geval is bij de Nivra-accountant: zijn salaris stijgt
gedurende de hele loopbaan. Hiervoor hebben we geen verklaring kunnen vinden. Aanvankelijk verdient de Nivra-accountant iets meer
dan de universitair opgeleide accountant. Na een aantal jaar komt hier echter verandering in. Gedurende een periode van ongeveer tien
jaar is dit verschil zelfs achttien procent. Aan het einde van de loopbaan neemt het beloningsverschil verschil af. Dit kan verklaard
worden uit het feit dat de kennisvan de universitair opgeleide accountant een relatief algemeen is, terwijl de kennis van de Nivraaccountant relatief bedrijfsspecifiek is 8. Als deze bevindingen ook van toepassing zijn op andere opleidingen dan zou dat betekenen dat
afgestudeerden van de duale opleiding aanvankelijk meer, maar later relatief minder verdienen dan de afgestudeerden van de voltijdse
opleiding.
Conclusies
In dit artikel is ingegaan op de arbeidsmarktperspectieven van duaal opgeleide accountants en voltijds universitair opgeleide
accountants. Dit is gedaan omdat we inzicht wilden krijgen in de te verwachte arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de
nieuwe duale opleidingen in het hoger onderwijs. Opvallend is dat de verschillen in arbeidsmarktperspectieven tussen universitair en
door het Nivra opgeleide accountants goed aansluit bij de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek naar afgestudeerden van het mbo
en het leerlingwezen. Dit geeft aan dat de gevonden resultaten vrij robuust zijn voor het type opleiding.
Op de korte termijn lijken de afgestudeerden van de duale opleidingen beter af te zijn dan de afgestudeerden van de voltijdse
opleidingen: zij ontvangen hoger salaris en, analoog aan het leerlingwezen, mogelijk een hogere kans op werk vlak na afronding van de
opleiding. Op de lange termijn zijn de perspectieven van de afgestudeerden van de voltijd opleidingen echter beter: breder beroepenveld,
hogere salarissen. Gezien de inrichting van de duale opleidingen in het hoger onderwijs zullen de gevaren van een geringe flexibiliteit
groter zijn voor afgestudeerden van duale opleidingen in het hbo dan voor afgestudeerden van universitaire duale opleidingen.
Voorzichtigheid is geboden bij het opzetten van duale opleidingen in het hoger onderwijs. Men dient er zorg voor te dragen dat de
studenten in de duale opleidingen voldoende algemeen en niet te bedrijfsspecifiek worden opgeleid. Dit kan bijvoorbeeld door hen
grotendeels het reguliere voltijdse studieprogramma te laten volgen. Verder zou het verstandig zijn om de duale studenten hun
werkperioden bij verschillende werkgevers te laten vervullen, zodat hun werkervaring van toepassing is op meer beroepen.

1 SEO, De dynamische relatie tussen hoger onderwijs en arbeidsmarkt, Amsterdam, 1996.
2 E. van Imhoff en J.M.M. Ritzen, Comparing employment opportunities of graduates and drop-outs of full-time and an in-service
training program, Economics of Education Review, 1989, blz. 159-167.
3 B. Lodder en R. van der Velden, Alternative routes from vocational education to the labour market. Labour market effects of full-time
versus dualized vocational education, Educational Research and Education, 1995,
4 L. Borghans en W. Smits, Ontwikkelingen in het leerlingwezen tot 2000, 1996, ROA-R-1996/6, ROA, Maastricht.

5 In 1993 besloot het Nivra om de accountancy6 De heao’s waaraan accountancy gedoceerd wordt, worden buiten beschouwing gelaten, omdat zij slechts een deelopleiding verzorgen
die niet gelijk staat aan de opleiding van het Nivra of van de universiteiten.
7 Onlangs is de studieduur van de postdoctorale opleiding verlengd tot drie jaar.
8 Men zou verwachten dat hierdoor reeds in het begin van de carrière voltijds opgeleide accountants meer verdienen dan Nivraaccountants. Dit werd niet gevonden. Dit kan liggen aan de data. Een andere verklaring hiervoor is dat voltijds opgeleide accountants
met geen of weinig werkervaring nog weinig tijd hebben gehad om te groeien in salaris. Het Nivra heeft richtlijnen voor startsalarissen
van assistent accountants. Veel werkgevers houden zich hieraan. De aanpassing van het salaris aan de werkelijke productiviteit van de
jonge accountants kan dan even duren.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs