Ga direct naar de content

De nieuwe economie van Fourastié

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 2001

De nieuwe economie van Fourastié
Aute ur(s ):
Hospers, G.J. (auteur)
Verb onden aan de Universiteit Twente.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4290, pagina 42, 12 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
erflaters

Een halve eeuw geleden voorspelde de Franse econoom Jean Fourastié hoe de economie van nu eruit zou zien.
Veel economen en beleidsmakers hebben de eeuwwisseling aangegrepen om voorspellingen te doen over de toekomst van onze
economie. Sommigen verwachten een grote invloed van de informatie- en communicatietechnologie (ict) op het economisch leven en
spreken daarom zelfs van de ‘nieuwe economie’. Maar welke rol ict precies in de economie van morgen zal spelen, is verre van
duidelijk. Net zoals nu was het ook een halve eeuw geleden populair om vooruit te blikken in de toekomst – in die tijd de economie van
het jaar 2000. Maar het verschil met nu is dat we kunnen kijken of de voorspellingen van toen zijn uitgekomen. Een van die
toekomstvisies kwam van de Franse econoom Jean Fourastié (1907-1990) 1.
Leven en werk
Na zijn studie en promotie aan de Université de Paris richtte Fourastié zich vanaf de jaren veertig op de bestudering van nationale
rekeningen. De grote productiviteitsverschillen tussen landen die hem daarbij opvielen, zouden de grondslag van zijn werk vormen. In
zijn eigen land had Fourastié niet alleen grote invloed als hoogleraar economie, maar ook als regeringsadviseur. Het na zijn dood
opgerichte Comité Jean Fourastié (1990) zorgt ervoor dat zijn omvangrijke oeuvre in Frankrijk nog ijverig wordt bestudeerd. Fourastié
schreef vrijwel alleen in het Frans, maar enkele bekende werken van hem zijn vertaald. Vreemd genoeg bestaat er van zijn belangrijkste
boek, Le grand espoir du XXe siècle, geen Engelse vertaling. Daardoor is met name voor veel economen uit de Angelsaksische wereld
Fourastié’s idee van de ‘nieuwe economie’ onbekend gebleven.
Productie en consumptie
In Le grand espoir du XXe siècle (1949) presenteerde Jean Fourastié een hypothese over de economische en institutionele
consequenties van de vooruitgang in de techniek 2. Zijn uitgangspunt is dat technologische ontwikkeling de motor van de economische
groei vormt, omdat zij zich rechtstreeks in een stijging van de arbeidsproductiviteit vertaalt. Van groot belang is nu, aldus Fourastié, dat
de intensiteit van die technologische vooruitgang niet overal in de economie gelijk is maar per sector verschilt. In de primaire sector, de
landbouw, is er sprake van gemiddelde technologische ontwikkeling. De secundaire tak van de economie omvat allerlei industriële
werkzaamheden, waar de techniek voor aanzienlijke productiviteitsstijgingen zorgt (‘het rijk der machine’). De tertiaire sector ten slotte
betreft die werkzaamheden die geen of weinig deel hebben aan de technologische vooruitgang, zoals persoonlijke en zakelijke diensten,
onderwijs en bestuur.
Aan de hand van deze sectorale indeling analyseert Fourastié vervolgens de ontwikkeling van productie en consumptie in de tijd. De
totale productie neemt mettertijd weliswaar toe, maar door de intersectorale verschillen in technologische ontwikkeling verandert zij ook
van structuur: bij een stabiele beroepsbevolking komen er steeds meer secundaire en primaire goederen bij, terwijl de tertiaire sector
vrijwel gelijk blijft. Volgens Fourastié houdt de ontwikkeling van de consumptie echter geen gelijke tred met de groeiende productie. Als
gevolg van productiviteitsverhogingen in de economie stijgt het inkomen van de mens zodanig dat er na verloop van tijd verzadiging
van zijn behoeften aan primaire en in mindere mate secundaire goederen optreedt. Overvloed leidt tot verzadiging: de mens beschikt over
meer eten en goederen (bijvoorbeeld meubels en auto’s) dan hij kan opslaan of consumeren.
Deze regelmatigheid, in feite de Wet van Engel, geldt in de ogen van Fourastié echter niet voor de dienstverlening. De
inkomenselasticiteit van diensten is groter dan één, sterker nog, de ‘honger van de mens naar tertiair’ is onstilbaar. Bij toenemende
welvaart neemt de relatieve voorkeur van de consument voor diensten toe, niet alleen omdat hij er nu geld voor heeft, maar ook omdat
dienstverlening hem kan helpen zijn vrije tijd te vergroten. Het gebruik en het onderhoud van primaire en secundaire producten kosten
de mens vaak extra tijd, zoals eten koken en poetsen, terwijl de consumptie van tertiaire producten (uit eten gaan, een werkster inhuren)
tijd bespaart.
Het Fourastié-effect
Volgens Fourastié is het deze onevenwichtigheid tussen de groeiende productie en consumptie die de economische en institutionele
ontwikkeling van landen op lange termijn verklaart. De ontwikkeling van de productie- en consumptiestructuur in de economie valt niet
automatisch samen. Op korte termijn vergroot de technologische vooruitgang productie en consumptie, maar op lange termijn gaat de
voorkeur van de consument onder invloed van verzadigingsverschijnselen juist uit naar die activiteiten waarin nauwelijks mogelijkheden

voor technische vernieuwing voorhanden zijn. Aldus bieden de wetten van productie en consumptie de verklaring voor het optreden
van intersectorale verschuivingen in de economie en de institutionele aanpassingen die daarvan het gevolg zijn.
Deze hypothese, zo benadrukte Fourastié, is mede gebaseerd op zijn bestudering van nationale rekeningen van Westerse landen. Daaruit
blijkt dat economieën zich eeuwenlang in een ‘arm evenwicht’ bevonden: tachtig procent van de beroepsbevolking werkte in de
agrarische sector, tien procent in de nijverheid en tien procent in de dienstensector. De Industriële Revolutie vormde het begin van de
technologische vooruitgang. Die zorgde ervoor dat een groot deel van de beroepsbevolking vanaf 1800 geleidelijk de overstap moest
maken van de primaire naar de secundaire sector. Fourastié ging ervan uit dat deze sectoren omstreeks 1950 de eerste tekenen van
verzadiging zouden vertonen. Daarop zou, wanneer men de trend doortrok, een overgangsperiode volgen waarin een verschuiving van
de beroepsbevolking in de richting van de tertiaire sector zou optreden. Op basis van zijn theorie verwachtte Fourastié dat rond 2000 de
contouren van een nieuw evenwicht waarneembaar zouden zijn. In deze ‘nieuwe economie’ zou slechts tien procent van de
beroepsbevolking in de landbouw werkzaam zijn, nog eens tien procent in de industrie en de overige tachtig procent in de
dienstverlening.
Wat is er vijftig jaar na dato van deze voorspelling uitgekomen? Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is er in de Westerse
wereld inderdaad sprake van wat Tinbergen het ‘Fourastié-effect’ heeft genoemd: het werkgelegenheidsaandeel van de tertiaire sector
neemt voortdurend toe ten koste van primaire en secundaire activiteiten. In de periode 1980-1997 bijvoorbeeld is dit aandeel met zo’n
vijftien procent gestegen 3. In sommige OESO-landen, waaronder Nederland, werkte in 1997 ruim zeventig procent van de
beroepsbevolking in de dienstensector tegenover nog maar 25 procent in de industrie en vijf procent in de landbouw. Natuurlijk, deze
werkgelegenheidscijfers corresponderen niet exact met het beeld dat Fourastié een halve eeuw geleden voor ogen stond. Maar de
statistieken van nu geven wél aan dat hij met zijn voorspelling in de goede richting zat.
Institutionele aanpassing
Fourastié koesterde hoge verwachtingen (‘grand espoir’) van de nieuwe, post-industriële economie. Aan zijn verwachtingen beantwoordt
de economie anno 2000 heel behoorlijk. Fourastié voorzag dat de technologische vooruitgang de levensstandaard van de mens zou
vergroten en hem steeds meer werk uit handen zou nemen. Ondanks zijn materiële welvaart zou de mens nog méér wensen, vooral
immateriële zaken, zoals gezondheid, cultuur en diensten waarmee hij zijn vrije tijd kan vergroten 4. De activiteiten die nodig zijn om
dergelijke diensten voort te brengen leken Fourastié ‘menselijker’ en ‘intellectueler’ dan industriële werkzaamheden. De omschakeling van
de industriële naar de tertiaire samenleving zou echter grote institutionele aanpassingen vergen. Omdat bestaande instituties zich
moeilijk zouden laten veranderen, zou de maatschappij pas na een lange overgangsperiode op de eisen van de diensteneconomie zijn
ingesteld. Dienstverlening is ‘mensenwerk’: daarom moesten werknemers volgens Fourastié met name in niet-technische kennis en
sociale vaardigheden (bij)-geschoold worden. Aldus had het onderwijssysteem de taak om de institutionele overgang van de industriële
naar de post-industriële samenleving te begeleiden. Deze ideeën, na vijftig jaar nog steeds actueel, heeft Fourastié in La grande
métamorphose (1961) en Faillite de l’ université (1972) verder uitgewerkt.
Voorzag Fourastié ook de door ict gedreven ‘nieuwe economie’ die sommigen op dit moment voorspellen? Hoewel hij ict niet met name
noemde, was Fourastié ervan overtuigd dat de mens uiteindelijk een middel zou vinden om de lage productiviteit in de tertiaire sector te
doorbreken. Dat middel lijkt er nu inderdaad te zijn: dankzij ict is ook in de tertiaire sector technologische vooruitgang mogelijk
geworden. Met name in de zakelijke dienstverlening, zoals handel en financiën, kunnen ict-toepassingen wellicht
productiviteitsverhogend werken. Dat een dergelijke ontwikkeling al rond 2000 zou plaatsvinden, hield Fourastié nauwelijks voor
mogelijk. Maar, zo vervolgde hij, “… zelfs de komst van een nieuwe vorm van technische vooruitgang zou een nieuwe en lange
aanloopperiode noodzakelijk maken”. En ook hierin lijkt Fourastié gelijk te krijgen. Al het optimisme van economen en beleidsmakers over
de nieuwe economie ten spijt, de bevolking lijkt er nog niet warm voor te lopen. Zo is de consument nog altijd huiverig: hij koopt liever in
de traditionele detailhandel dan via internet 5. Pas als de huidige instituties zich aan de ict-ontwikkelingen hebben aangepast, zal er
werkelijk sprake zijn van de nieuwe economie waarover men het tegenwoordig heeft. Tot die tijd voldoet Fourastié’s hypothese over de
nieuwe economie nog prima.

1 Voor een Franstalige biografie, met daarin onder meer een bijdrage van Tinbergen, zie C. Vimont (red.), J. Fourastié 40 ans de
recherche, Dalloz économie, Parijs, 1978.
2 Dit boek kent een Nederlandse vertaling: J. Fourastié, Moderne techniek en economische ontwikkeling, Het Spectrum, Utrecht, 1965.
3 Zie OESO, The service economy, Parijs, 2000.
4 Laatstgenoemde ‘gemaksdiensten’ winnen aan populariteit. Denk aan de kapper op het werk, de strijkservice en de hondenuitlaatdienst.
5 P. Boorsma, Vertrouwen op internet: aarzeling consument staat doorgroei elektronische handel in de weg, Forum, november 2000, blz.
10-13.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur