Ga direct naar de content

Wat, als…

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 6 2000

Wat, als…
Aute ur(s ):
Tulder, R.J.M., van (auteur)
Hoogleraar b edrijfskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam, Vakgroep Business-Society Management.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4285, pagina 991, 8 december 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Het stellen van ‘wat, als…’-vragen levert altijd interessante denkexercities op. Bijvoorbeeld voor historisch getinte vragen: “Wat zou
er gebeurd zijn als Nederland niet zou hebben deelgenomen aan de vorming van de Europese Monetaire Unie?” Bankpresident
Duisenberg zou ongetwijfeld momenteel meer ontspannen door het leven gaan. Of een toekomstgerichte vraag : “Wat gebeurt er met
Nederland als de zeespiegel door het broeikaseffect sterk stijgt?” Deze laatste vraag prijkt als lesmateriaal in een bekend
Amerikaans lesboek over ‘business-society’-vraagstukken 1. Amerikanen, opgegroeid met het verhaal van de heroïsche Hans
Brinker, zijn duim en een dijk, kunnen zich blijkbaar bij deze casus direct iets voorstellen.
‘Wat, als…’-vragen over het hier en nu zijn het meest interessant. Wat zou er bijvoorbeeld gebeurd zijn als TenneT, het geprivatiseerde
landelijke stroomnet, door een buitenlandse onderneming overgenomen zou zijn? Deze vraag gaat in op een onderschat aspect van de
operatie marktwerking: ligt het eigendom over de geprivatiseerde ondernemingen in binnenlandse of buitenlandse handen? Een
dergelijke vraag is wellicht politiek incorrect, maar uiterst relevant.
In oktober 2000 besloot minister Jorritsma TenneT te renationaliseren en voor Æ’ 2,55 miljard de aandelen van de huidige eigenaar Sep (NV
Samenwerkende elektriciteitsproductiebedrijven) over te nemen. De renationalisatie bleek onder andere nodig omdat de
elektriciteitsprijzen de laatste jaren sterk gestegen zijn.
Wat, als… de Nederlandse overheid TenneT niet aan de Sep, maar aan buitenlandse ondernemingen had verkocht? Dat laat zich
eenvoudig raden. De minister had niet kunnen doen wat ze heeft gedaan. Nederland is door middel van internationale (investerings)
verdragen gehouden aan vrij strikte afspraken, waardoor renationalisatie nauwelijks mogelijk of uiterst kostbaar zou zijn geweest. De
theoretische exercitie zou afgelopen zijn, het debat direct gesloten. Ook het terugdraaien van de privatisering van de sociale zekerheid en
het terugdraaien van de beursgang van de Nederlandse Spoorwegen zouden onder buitenlands beheer slechts een denkoefening zijn
gebleven. Dat er überhaupt een – rijkelijk laat, maar niettemin zeer relevant – fundamenteel debat kan worden gevoerd over de voor- en
nadelen van privatisering is derhalve slechts te danken aan het feit dat de beleidsoptie van renationalisering nog open staat 2. Het
nationale beheer van de infrastructuur kan een sociaal zeer acceptabele ‘marktimperfectie’ opleveren.
Geldt de mogelijkheid van een debat voor alle landen? De wereldwijde privatiseringsgolf is omvangrijk en lijkt permanente en
onomkeerbare gevolgen te hebben. In 1998 was rond de $ 115 miljard met privatiseringsoperaties gemoeid. Niettemin kunnen de meeste
OESO-landen zich momenteel nog de luxe van een debat over de effectiviteit van hun privatiseringsstrategie veroorloven. Het aandeel
van buitenlandse acquisities van voormalige staatsbedrijven in de oeso-landen is beperkt en daalt zelfs 3. Privatisering blijft in de meeste
OESO-landen voornamelijk een nationale aangelegenheid: de schaarse buitenlandse partners komen daarbij vaak ook nog uit de eigen
regio, met name Europa.
Een groeiend aantal ontwikkelingslanden heeft de luxe van strategische heroverwegingen nauwelijks meer. Deze situatie is deels
veroorzaakt door slecht eigen beleid, maar ontegenzeggelijk hebben vele ontwikkelingslanden, mede onder zware druk van de structurele
aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank, snel radicale stappen gezet op het privatiseringspad. Van de vijftig grootste
buitenlandse acquisities van geprivatiseerde ondernemingen vond tussen 1987-1999 het grootste deel plaats in ontwikkelingslanden.
Het bedrag aan buitenlandse acquisities van geprivatiseerde ondernemingen in ontwikkelingslanden is momenteel tweemaal zo hoog als
in de OESO en de acquirerende ondernemingen komen vrijwel uitsluitend uit OESO-landen. Met name Zuid-Amerikaanse en Centraal- en
Oost-Europese landen hebben hun strategische nutssectoren in de buitenlandse verkoop gedaan. Voor deze regeringen geldt inderdaad
dat de ‘wat, als’-exercitie puur academisch is geworden. Terwijl toch op z’n minst mag worden verondersteld dat – wanneer het
privatiseringsdebat in Nederland zinnig en relevant wordt geacht – ook in die landen enkele privatiseringsoperaties enige heroverweging
verdienen. Voor menig ontwikkelingsland geldt nu “As is verbrande turf”, aangezien hun sectoren in buitenlandse handen zijn gekomen
en renationalisatie een moeizame optie is door de bilaterale investeringsverdragen. Ontwikkelingslanden die hun opties nog open
proberen te houden door buitenlandse ondernemingen minder makkelijk toegang tot hun geprivatiseerde ondernemingen te geven,
zouden wellicht in Nederland op wat meer begrip mogen rekenen, mede gezien onze eigen heroverwegingen. Wat zou er gebeuren als het
Nederlandse marktwerkings- en privatiseringsdebat ook gevoerd zou worden in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

1 S. Wartick en D. Woods, International business and society, Blackwell Publishers, Londen, 1988.

2 T. Berbers, Privatiseren valt niet mee, de Volkskrant, 4 november 2000.
3 UNCTAD, World investment report 2000. Cross -border mergers and acquisitions and development , Verenigde Naties, Genève, 2000,
blz. 130 e.v.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur