Ga direct naar de content

Moreel eigendom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 8 2000

Moreel eigendom
Aute ur(s ):
Klamer, A. (auteur)
Hoogleraar economie van kunst en cultuur, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4281, pagina 919, 17 november 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Van wie is de universiteit? Die vraag speelt veel door mijn hoofd in recente discussies over de aard van de universiteit. Is de
universiteit van de bestuurders? Daar begint het sterk op te lijken in de huidige bedrijfsmatige constructie. De bestuurders stippelen
strategieën uit en huren ons, docenten, in om de klanten, onze studenten dus, een dienst te bewijzen. Komt het van pas, dan vragen ze
ons advies. Dat lijkt duidelijk genoeg. De bestuurders zijn uiteindelijk verantwoordelijk. Of is de Raad van Toezicht dat? Of de
minister? Wie het ook zijn moge, met vele collega’s maak ik me kwaad. Wat denken die bestuurders wel? Die universiteit is toch van
‘ons’, de docenten en, wat mij betreft, van de studenten? Wij doen het eigenlijke werk: de universiteit is wat in de collegezalen, de
laboratoria en in onze hoofden en computers gebeurt. De bestuurders maken alleen mogelijk dat wij de universiteit kunnen maken tot
wat zij is. Waarom zou de universiteit dan van hen zijn?
De vraag speelde ook tijdens een conferentie van theologen en een aantal economen onlangs in de VS. De titel van de conferentie was
‘eigendom en bezit’ (‘property and possession’). In eerste instantie overheerste de verwarring. De theologen begonnen over armoede te
praten, over schaamte en hebzucht. Een bijbelse geleerde wijdde zijn gehele betoog aan het gebod ‘gij zult niet stelen’ en hield zich daarin
vooral bezig met het ‘morele’ eigendom. Ontsteld reageerden zij toen economen, waaronder Deirdre McCloskey, daarop betoogden dat
eigendom een juridische kwestie is, dat eigendomsrechten een voorwaarde zijn voor economische ruil, en dat ze de prikkels geven voor
economisch initiatief en daarmee een voorwaarde zijn voor economische groei. Uiteindelijk moesten de theologen wel toegeven dat een
wereld waarin eigendomsrechten juridisch vastliggen, niet alleen onrechtvaardig en immoreel kan zijn. En toch? Hun geloof leek moeilijk
te rijmen met de koele, nuchtere kijk van economen. En dat bleek het ook niet te zijn.De discussie richtte zich vervolgens op het verschil
tussen eigendom en bezit. Eigendom is een juridische aangelegenheid en daarmee een zaak van het recht. Alles doen we er vandaag de
dag aan om het eigendomsrecht goed vast te stellen. Vandaar het gedoe rond intellectueel eigendom. Het vaststellen van het
eigendomsrecht blijkt moeilijk genoeg te zijn maar zelfs daarmee is de bezitsvraag nog niet opgelost. Eigendom impliceert nog geen bezit.
Juridisch eigendom impliceert ook nog geen moreel recht.
U kunt het eigendomsrecht op een Van Gogh hebben, maar daarmee heeft u nog geen volledig bezit van die Van Gogh. U kunt hem
bijvoorbeeld niet zo maar onder de arm de grens overnemen. Meneer Sato, die 82,5 miljoen dollar had neergelegd voor het
eigendomsrecht op de Dr Gachet van Van Gogh, kon er niet mee worden gecremeerd. De reden is dat iedere Van Gogh niet alleen een
nationaal bezit is, als cultureel erfgoed van Nederland, maar ook een cultureel en wellicht spiritueel bezit. Die Van Gogh is dus niet
helemaal van u, maar ook een beetje van ons allemaal. “Aha!”, roept de econoom dan, “een publiek goed”. “Nee”, schudt de theoloog,
“het is meer dan dat”.
In tal van ‘goederen’ van waarde (het Engelse ‘goods’ zegt het beter: ‘goods are good’) nemen we deel – oftewel we delen het bezit zonder dat van private of publieke eigendom sprake is. Denk maar aan uw kinderen, uw partner, de waarheid, een goed gesprek. Ik zeg
wel dat mijn vrouw van mij is en wil daarmee zeggen dat ik graag wil dat andere mannen van haar afblijven, maar daarmee is ze nog niet
mijn eigendom. Ons huwelijk en onze liefde, beide ‘goods’, delen we; zij zijn ons gemeenschappelijk bezit, net als onze kinderen. Dat heeft
weinig met het eigendomsrecht te maken.
De theologen veren op bij deze overweging. Wat hen betreft dienen we bij alle goederen zo te denken. Volgens de meeste religies
ontvangen wij mensen al dat goed is, dus ook alle goederen. Land krijgen we in bruikleen en we dienen daar als rentmeesters zo goed
mogelijk mee om te gaan.
Daar ging Locke ook vanuit toen hij het instituut van privaat eigendom rechtvaardigde. De enige wijziging die hij aanbracht, was dat
eigendom van een goed moreel kan zijn wanneer een mens het zich eigen heeft gemaakt door middel van zijn arbeid. Volg die redenering
1, en de conclusie is dat het morele eigendom van universiteiten, maar ook van bedrijven, aan de mensen toevalt die er werken. Mensen
die door te gokken of te erven het kapitaal hebben waarmee bedrijven gefinancierd worden, kunnen daar niet het morele recht aan
ontlenen op het eigendom ervan. Ze mogen voor hun diensten vergoed worden maar daarmee basta. Hetzelfde geldt voor bestuurders
van universiteiten. Moreel gesproken staan wij docenten dus in ons recht de universiteit als van ons te beschouwen. Dat zou betekenen
dat wij niet de bestuurders ten dienste zijn maar zij ons

1 Vergelijk D. Ellerman, Property and Contract in Economics, Basil Blackwell, Oxford, 1992.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur