Ga direct naar de content

Gelooft u in de nieuwe economie?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 20 2000

“Gelooft u in de nieuwe economie?â€
Aute ur(s ):
Raa, Th. ten (auteur)
Faculteit der Economische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Brabant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4274, pagina 775, 6 oktober 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Men vraagt mij wel eens, bijvoorbeeld op recepties: “Meneer, gelooft u in de nieuwe economie?” Nu bestudeer ik economieën, dus ben
ik enigszins onthand wanneer het voorwerp van conversatie een geloof in een economie is. Een decennium geleden werd ik met een
soortgelijke vraag geconfronteerd: bent u een vrije markt-econoom? Ik veronderstelde maar dat dat iemand is die gelooft dat het wel
goed komt met de economie, mogelijk na wat aanpassingsproblemen, als je deze maar overlaat aan het vrije spel van maatschappelijke
krachten, onder terugtreding van de overheid.
De laatstgenoemde zienswijze heeft inderdaad uitdrukking gevonden in de economische theorie. Volgens de eerste stelling uit de
welvaartstheorie is een volkomen competitief evenwicht efficiënt en volgens de tweede stelling is elke efficiënte verdeling van goederen
en diensten teweeg te brengen door het marktmechanisme, ook de meer egalitaire verdelingen. Maar zijn stellingen reden om in de vrije
markt te geloven? Stellingen zijn gebaseerd op aannames. De stand van de techniek wordt als gegeven beschouwd. Dynamische effecten
worden veronachtzaamd. Je kunt er moeite mee hebben. Marx en Schumpeter keken wat anders tegen de economie aan. Winst is niet vies
als in de neoklassieke economie, waar het duidt op te hoge prijzen en te lage hoeveelheden, maar een bron van technische vooruitgang.
Een monopolist is niet een boef die marktmacht uitoefent, maar een creatieveling die nieuwe technieken en producten mogelijk maakt.
Concurrentie is goed voor de allocatieve efficiëntie maar mogelijk slecht voor de technische vooruitgang.
Geloof ik in de nieuwe economie? Laat ik me eerst afvragen wat hiermee bedoeld zou kunnen worden in termen van economische theorie.
Ik denk dat de nieuwe economie goed is als de toepassing van computers de levensstandaard verhoogt. Het verband tussen computers
en productiviteit is zowel in de computersector als in de gebruikende bedrijfstakken empirisch onderzocht. De productiviteit in de
computersector is dramatisch gestegen. Volgens Bob Gordon verklaart het een aanzienlijk deel van het recente succes van de
Amerikaanse economie. Maar de productiviteit in de gebruikende bedrijfstakken lijkt lang niet geprofiteerd te hebben van automatisering.
Zoals Bob Solow enige jaren geleden schreef in de New York Times: “We see the computer age everywhere but in the productivity
statistics.” Weliswaar versnelt de Amerikaanse arbeidsproductiviteit zeer recent ook in de bedrijfstakken die informatie- en
communicatietechnologie gebruiken, maar in Nederland is dat nog nauwelijks zo 1.
Belangrijke oorzaak van dit probleem is de wijze van meten van productiviteitsgroei, namelijk als het residu tussen outputgroei en
inputgroei. Automatisering is een vorm van inputgroei en heeft dus een onmiddellijk negatief effect op de productiviteitsgroei. De
outputgroei is een kwestie van lange adem en zolang deze niet het onmiddellijke negatieve effect van de inputgroei overtreft, zijn
economen sceptisch over de nieuwe economie. Bovendien moet de outputgroei in reële termen gemeten worden, met behulp van
hedonische prijzen, een techniek waarin de VS voorop lopen.
Het tweede probleem dat aan Solow’s productiviteitsparadox kleeft, is het meten van externe effecten. Een vernieuwing in een bedrijfstak
genereert vernieuwingen in ‘stroomafwaartse’ bedrijfstakken, die zich neerwaarts in de productiekolom bevinden. Externe effecten laten
zich conceptueel en numeriek lastig vangen. Bovendien rijst de vraag aan welke sector de door externe effecten ontstane
productiviteitsgroei toegerekend moet worden. Neoklassieke groeieconomen kennen hem toe aan de ontvangende sector, waar de
productiviteitsgroei plaatsvindt. Dit leidt tot de zogenaamde Domar-decompositie. Maar je kunt hem ook toekennen aan de zendende,
‘stroomopwaartse’ sector 2.
Ed Wolff en ik bestuderen de Amerikaanse productiviteitsgroei op beide wijzen over de zestiger, zeventiger en tachtiger jaren, de periode
van de productiviteitsparadox. De Domar-decompositie rekent de meeste groei toe aan, in afnemend belang: handel en restaurants,
onroerend goed, landbouw, transport en voedselproducten. Rekenen we productiviteitsgroei evenwel toe aan de externe effecten
genererende sectoren, dan wordt het plaatje anders. Wie leidt? Computers en kantoormachines, gevolgd door elektronica, plastic en
synthetische materialen, wetenschappelijke en regelinstrumenten, vliegtuigen en vliegtuigonderdelen en communicatieapparatuur.
De invloed van ict in de vorm van innovaties in andere bedrijfstakken is kennelijk aanzienlijk. De indirecte bijdrage aan de
productiviteitsgroei en dus onze levensstandaard is groter dan een eerste lezing van de productiviteitsstatistieken doet vermoeden. Je
mag wel stellen dat ik in de nieuwe economie geloof. Al jaren

1 H.P. van der Wiel, Meer ict en meer groei, ESB, 8 september 2000, blz. 696-698.

2 Th. ten Raa en E. Wolff, Engines of growth in the U.S. economy, Structural Change & Economic Dynamics , 2001. Verkrijgbaar via:
http://greywww.kub.nl:2080/greyfiles/center/2000/77.html

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs