Ga direct naar de content

Te weinig informatie, teveel investeringen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 6 2000

Te weinig informatie, teveel investeringen?
Aute ur(s ):
Sterken, E. (auteur)
Hoogleraar macro- economie, Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4272, pagina 739, 22 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
kredietverlening

In de huidige fase van hoogconjunctuur doet het nogal academisch aan om kredietrantsoenering onder de aandacht te brengen.
Kredietrantsoenering doet immers denken aan de jaren zestig en zeventig, toen De Nederlandsche Bank nog poogde een zogenaamd
groot monetair beleid te voeren en kwantitatieve beperkingen aan de kredietverlening verplicht stelde. Tegenwoordig prefereren
monetaire beleidsmakers zogenaamd marktconform ingrijpen en worden hoeveelheidsbeperkingen aan de kredietverlening niet
opportuun geacht. Het blikveld van economisch onderzoekers is verplaatst naar de evenwichtsrantsoenering. Men spreekt van
evenwichtsrantsoenering als leners, zelfs indien men bereid is aan alle leenvoorwaarden (zoals de prijs, maar ook eventuele andere
karakteristieken) te voldoen, toch door de kredietverlener worden afgewezen.
De ratio achter evenwichtsrantsoenering moet worden gezocht in de theorie van informatie-asymmetrie. In het algemeen geldt dat indien
vrager en aanbieder niet over dezelfde informatie beschikken, het afsluiten van een koopcontract tot problemen kan leiden. Ten eerste
kan een marktpartij zich ten onrechte als partij met hoge kwaliteit voordoen. De tegenpartij weet dat dit gebeurt, maar kan niet bepalen
wie van de tegenspelers dit doet en besluit daarop de contractvoorwaarden aan te passen. Het is mogelijk dat de gewijzigde
contractvoorwaarden meer slechte tegenspelers aantrekken (adverse selectie). Ook is het mogelijk dat na afsluiten van een contract een
partij zich niet aan de regels van het contract houdt en kiest voor een meer winstgevende werkwijze (moreel risico). Contractpartijen
weten dat dit kan gebeuren en passen het contract zodanig aan dat gedragswijziging onwaarschijnlijk is.
Past men deze inzichten toe op de kredietmarkt, dan verkeert de bank als aanbieder van contracten in de positie van marktpartij met
minder informatie. De lener heeft immers meer informatie over zijn investeringsproject dan de bank. Als de bank de rentevoet op leningen
verhoogt, is het waarschijnlijk dat de slechte leners het langste in de markt blijven. Een risicovollere lener zal namelijk bereid zijn meer
risico te nemen dan de kredietwaardige lener. Dit is het beroemde resultaat van Stiglitz en Weiss 1. Het kan leiden tot onderinvesteringen
omdat in het evenwicht de bedrijven met goede projecten worden gerantsoeneerd. Volgens sommigen moet daarom de overheid ingrijpen
en een lagere interestvoet vaststellen 2
Dat de wereld niet zo eenvoudig in elkaar zit, is naderhand gebleken. De Meza en Webb 3 hebben laten zien dat met een kleine variatie op
de veronderstellingen van het model van Stiglitz en Weiss eerder overinvesteringen zullen optreden dan onderinvesteringen. Stiglitz en
Weiss veronderstellen dat de verwachte winst van een investeringsproject van elk bedrijf gelijk is, maar dat de risicograad van bedrijven
verschilt. De Meza en Webb hanteren in plaats van verschillen in risico van projecten, waarbij geldt dat een groter risico tot een hogere
verwachte winst leidt, zoals Stiglitz en Weiss veronderstellen, verschillen in de kans op het slagen van een project. Hoe dan ook, zolang
er informatie-ongelijkheid bestaat, is de kans op evenwichtige investeringen niet groot.
Een belangrijke tekortkoming in deze literatuur was dat men uitging van vastliggende leencontracten. In de afgelopen jaren is vooral op
het gebied van de contracttheorie theoretische vooruitgang geboekt. Een leencontract bevat naast de rentevoet en de terugbetaling ook
afspraken omtrent het verkrijgen van informatie over de gang van zaken gedurende de uitvoering van het investeringsproject
(‘monitoren’). In een ‘optimaal’ leencontract spreekt men af om slechts dan te monitoren als de opbrengsten uit het investeringsproject
onvoldoende zijn om de terugbetaling te kunnen verrichten. De bank krijgt in dat geval de gehele nog aanwezige kasstroom. Is die
voldoende groot, dan krijgt de bank een vaste terugbetaling. In een dergelijk contract gaat men van vaste kosten van monitoren uit. In
een interessante bijdrage laat Xu zien dat die veronderstelling tot vreemde inzichten kan leiden 4. In dat geval treedt namelijk weer de
situatie op van overinvesteringen. Banken hebben door de vaste kosten van monitoren een te geringe prikkel om een te omvangrijke
vermogensvraag af te wijzen. Vanuit welvaartstheoretisch perspectief is het in een dergelijke situatie gewenst om de kosten van
monitoren te verlagen door bijvoorbeeld de omvang van de vereiste terugbetaling te verlagen. Een intensivering van het monitoren leidt
dan tot een reductie van overinvesteringen.
Dat de kredietmarkt in de huidige conjunctuurfase minder populair is dan de aandelenmarkt verlaagt op dit moment de empirische
relevantie van de rantsoeringstheorie. In een neergaande conjunctuurfase zal de kredietmarkt echter vanzelf weer een belangrijke
financieringsrol krijgen. Het ligt voor de hand dat onderinvesteringen in een recessie optreden. Een goede kennis van leencontracten
helpt wellicht de pijn van de recessie te verlichten.

1 J. E. Stiglitz. en A. Weiss, Credit rationing in markets with imperfect information, American Economic Review, 1981, blz. 393-410.

2 Zie bijvoorbeeld N.G. Mankiw, The allocation of credit and financial collapse, Quarterly Journal of Economics, 1986, blz.455-470.
3 D. De Meza en D.C. Webb, Too much investment in problems of asymmetric information, Quarterly Journal of Economics, 1987,
blz.179-222.
4 B. Xu, The welfare implications of costly monitoring in the credit market: a note, The Economic Journal, 2000, blz. 576-580.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur