Ga direct naar de content

Het groeiperspectief van China op de lange termijn

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 4 2016

China zal voortaan minder hard groeien dan in de afgelopen decennia. Cruciaal voor het toekomstige groeiniveau is in hoeverre China in staat is hervormingen door te voeren die leiden tot verdere urbanisatie, macro-economische herstructurering en minder economische onevenwichtigheden.

102Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
Het groeiperspectief van
China op de lange termijn
INTERNATIONAAL
V
anaf 1978, toen China zich openstelde voor
buitenlandse handel en investeringen, en
markthervormingen doorvoerde, behoort
het land tot de snelst groeiende economie –
e n ter wereld, met een reële bbp-groei van
gemiddeld bijna tien procent (IMF, 2015). In 2014 heeft
China de Verenigde Staten ingehaald als grootste economie
ter wereld (op basis van koopkrachtpariteit). De opkomst
van de Chinese economie is indrukwekkend: het bbp van
het land (gemeten naar koopkrachtpariteit) was in 1980
nog slechts een tiende van dat van de VS (Morrison, 2015). Sinds 2012 neemt de groei van het Chinese bbp echter
af en is de productiviteitsgroei sterk gedaald. De geschiede –
nis heeft uitgewezen dat aanhoudend hoge groei niet van –
zelfsprekend is. De vraag is dus hoe de Chinese economie
zich verder zal ontwikkelen: is de groeivertraging tijdelijk
of permanent? Omdat de Chinese economie zo groot is en
de groeivertraging in China gevolgen heeft voor zijn han –
delspartners zoals Nederland, is het Chinese groeivraag –
stuk ook voor de Nederlandse economie van aanzienlijk
belang (kader 1). Om zicht te krijgen op het antwoord, beschouwen wij
de relevante economische literatuur en ramingen. Die ma –
ken duidelijk dat het antwoord afhangt van de mate waarin
de Chinese overheid verdere urbanisatie, macro-economi-
sche herstructurering en markthervormingen weet te im –
plementeren.
ECONOMISCHE GROEI
Is er reden om aan te nemen dat de recente groeivertraging
permanent kan zijn? De prognoses voor de Chinese groei op
middellange en lange termijn lopen uiteen, maar in publi-JAKOB )DE HAAN
Hoofd onderzoek
van De Nederland –
sche Bank (DNB)
en hoogleraar aan
de Rijksuniversiteit
Groningen
STEVEN
POELHEKKE
Universitair hoofd-
docent aan de Vrije
Universiteit Amster –
dam en onderzoeker
bij DNB
De economische groei in China zal naar verwachting de komende
jaren aanzienlijk lager zijn dan in het afgelopen decennium. De
meeste bronnen verwachten een groei van ongeveer 5 à 8 procent
voor de komende jaren, die verder zal afnemen tot ongeveer 4 à
5 procent na 2020. De belangrijkste oorzaak van de lagere groei
is de sterke afname van de productiviteitsgroei als gevolg van een
inefficiënte allocatie van kapitaal. Cruciaal voor het toekomstige
groeiniveau is in hoeverre China in staat is hervormingen door te
voeren die leiden tot verdere urbanisatie, macro-economische her –
structurering en minder economische onevenwichtigheden.
ESB Internationaal
Gevolgen terugval Chinese groei
voor de Nederlandse economieKADER 1
DNB heeft in haar Economische Ontwikkeling en Vooruitzich-
ten van 2015 een scenario doorgerekend om de gevolgen
van een groeiterugval van China die gepaard gaat met fi-
nanciële turbulentie voor Nederland in kaart te brengen.
In dit scenario wordt verondersteld dat de economische
groei in China in 2016 en 2017 flink afneemt door een snelle
transitie naar een meer door consumptie gedreven econo-
mie. Op het eerste gezicht lijken de directe gevolgen van
een Chinese groeivertraging voor de Nederlandse econo-
mie beperkt. Slechts 1,5 procent van de Nederlandse uit-
voer in 2014 ging richting China. Ook de directe claims van
Nederlandse financiële instellingen op China zijn relatief
beperkt. Toch oordeelt DNB dat de gevolgen voor de Ne-
derlandse economie significant kunnen zijn door besmet-
tingsgevaar via andere opkomende economieën, indirecte
handelseffecten, financiële turbulentie en dalend econo-
misch sentiment. Ten opzichte van het basisscenario komt
de groei van het bbp in Nederland in 2016 0,7 procentpunt
lager uit, op 1 procent. In 2017 komt de geraamde groei uit
op 1,7 procent, een half procentpunt lager dan in het basis-
scenario.

Internationaal ESB
103Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
caties van diverse denktanks en academische onderzoekers
wordt ervan uitgegaan dat de groei verder zal dalen en (veel)
lager zal uitkomen dan in de afgelopen decennia (tabel 1). Growth accounting is een nuttig instrument om eco –
nomische groeifactoren te bepalen. Figuur 1 laat zien welk
aandeel kapitaal, arbeid en TFP (totale factorproductivi-
teit) hebben in de economische groei volgens een recent
rapport van de Conference Board (Hoffman en Polk,
2014). Uit figuur 1 blijkt dat de groei van de TFP sinds het
begin van deze eeuw is afgenomen. De analyse van Chere –
mukhin et al. (2015) suggereert dat de extra TFP-groei als
gevolg van de hervormingen sinds 1978 voor driekwart is
toe te schrijven aan niet-agrarische TFP-groei en voor een
kwart aan markthervormingen die een betere allocatie van
arbeid en kapitaal over sectoren mogelijk maakten (meer
concurrentie en prijshervormingen sinds 1985 en privati-
seringen vanaf 1993). Deze auteurs stellen echter dat, als
het hervormingstempo uit het verleden kan worden vast –
gehouden, de groei in de toekomst hoog kan blijven. Dit
verklaart ook gedeeltelijk hun vrij hoge ramingen van de
toekomstige groei (tabel 1). De OESO (2015) wijst erop dat de afname van de
TFP-groei zorg wekkend is, ook in het licht van de vergrij –
zing. Volgens een studie van het McKinsey Global Institute
is de vruchtbaarheid gedaald van ongeveer 5,8 kinderen per
vrouw in 1964 naar 1,6 in 2012 (Morrison, 2015). China
telt nu al 180 miljoen zestigplussers. Dit kunnen er in 2010
240 miljoen worden en in 2030 360 miljoen. Het aandeel
zestigplussers in de bevolking kan in 2020 zijn gestegen
naar 20 procent en in 2030 naar 27 procent. De vergrijzing zal van invloed zijn op de Chinese
spaarquote. Het Chinese economische model wordt geken –
merkt door een hoge spaarquote en een sterke nadruk op
kapitaalinvesteringen. Dankzij deze hoge spaarquote kon
China de binnenlandse investeringen flink stimuleren. In
een vergelijking van China, Japan en India simuleren Curtis
et al. (2015) het effect van de vergrijzing op de spaarquote.
Naarmate China vergrijst, voorziet hun model in een da –
ling van de spaarquote van gezinnen van 28 procent in
2010 naar 16 procent in 2050. Nu duidelijk is hoe China zich economisch ontwik –
kelt, kan zinnig worden ingegaan op de manier waarop
verdere urbanisatie, macro-economische herstructurering
en markthervormingen kunnen bijdragen aan die econo –
mische ontwikkeling.
URBANISATIE
Volgens de OESO (2015) woonde 55 procent van de to –
tale Chinese bevolking eind 2014 permanent in de stad.
In landen met een vergelijkbaar inkomen per hoofd van de
bevolking is dat gemiddeld 60 procent. Volgens sommige maatstaven is China iets minder
verstedelijkt dan andere landen met een vergelijkbaar bbp
per capita. Au en Henderson (2006) menen zelfs dat de
Chinese steden ‘te klein’ zijn. Ze baseren zich daarbij op de
agglomeratievoordelen van grote steden en op het feit dat
veel relatief kleine Chinese steden hun inkomsten zouden
kunnen vergroten als ze zouden mogen groeien. Deze twee gegevens suggereren dat de urbanisatie –
graad van China nog achterloopt en dat het land op dit vlak nog een inhaalslag te maken heeft. Zo’n inhaalslag heeft zin
omdat er een sterke relatie is tussen urbanisatie en producti-
viteit. Met het aanleggen van infrastructuur tussen steden,
maar ook door investeringen in infrastructuur binnen ste

den en de versoepeling van binnenlandse migratierestricties
in 2003, probeert de overheid verdere urbanisatie te berei-
ken. Dit proces zal geïntensiveerd moeten worden. Grote steden genieten namelijk aanzienlijke voor –
delen op het gebied van lonen en TFP. Mechanismen die
grote steden productiever maken, zijn sharing (van inputs,
zoals een gezamenlijk arbeidsreservoir), matching (werk –
nemers en banen die beter op elkaar aansluiten, bedrijven
die gemakkelijker leveranciers en consumenten vinden),
en kennis-spillovers (Duranton en Puga, 2004). Ongeveer
de helft van de extra productiviteit is echter het gevolg
van het feit dat de productievere bedrijven en werknemers
zich in de reeds productievere steden vestigen (Combes
et al ., 2010). In zeer grote steden neemt dit effect weer af,
doordat schaalnadelen zoals verkeersdrukte en vervuiling
de netto-agglomeratievoordelen deels tenietdoen (Au en
Henderson, 2006). Zo verkort vervuiling momenteel de le –
vensverwachting van 500 miljoen stedelingen met 5,5 jaar
(Chen et al., 2013).
In hoeverre kan verdere verstedelijking van China van –
af het huidige niveau bijdragen aan TFP-groei? Aangezien
in 2008 nog meer dan veertig procent van de beroepsbevol –
king in de landbouw werkte, lijkt het urbanisatieproces nog
niet voltooid. Ten eerste zal het hukou-stelsel verder versoepeld moe –
ten worden, zodat werknemers zich in die steden kunnen
vestigen waar ze het productiefst kunnen zijn. Hukou is het
officiële stelsel van vestigingsregistratie in een regio. In de
jaren negentig is het hervormd en konden plattelandsbewo –
ners tijdelijke vestigingsvergunningen krijgen om in de stad
te gaan werken. De regels worden sinds 2003 minder streng
gehandhaafd, maar illegale migranten hebben nog steeds
geen enkel recht op huisvesting , onderwijs, gezondheids-
Prognoses Chinese groei op
middellange en lange termijn TABEL 1
Bron PeriodePrognose
Maddison (2007) 2010–20204,6
2020–2030 3,6
Conference Board;
Hoffman en Polk (2014) 2015–2019
5,5
2020–2025 3,9
IMF-WEO, april 2015 2016–20206,3
Economist Intelligence
Unit; Morrison (2015) 2015–2025
5,6
2015–2034 3,1
2035–2044 2,1
OESO; knoema.com 2016–20205,9
2025 4,0
Cheremukhin et al. (2015) 2012–20247, 8
2024–2036 5,2
2036–2050 3,6

ESB Internationaal
104Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
−202
4 6 8
1
0
1
2
19 91-1995
Groeivoet (logaritmische verandering)
19 96-2000 2001-2005 2006-2010 2011-2013
K apit a alA rb eid ( c o m posit ie )A rb eid (w erk g ele g en heid )Totale factor productiviteit
zorg of sociale zekerheid (Chan, 2009). Officieel geregis-
treerde Chinezen, die in het bezit zijn van een hukou, maak –
ten in 2013 slechts 36 procent van de totale bevolking uit. De accumulatie van kennis van werkenden in steden
en de efficiënte koppeling van werknemers aan bedrijven is
alleen mogelijk als alle werknemers het lokale burgerschap
kunnen verwerven en toegang hebben tot gezondheidszorg
en onderwijs. Om migranten toegang te geven tot openbare
diensten heeft het bijkomende voordeel dat zij minder hoe –
ven te sparen voor onvoorziene omstandigheden, terwijl
een meer permanente verblijfsstatus de prikkel versterkt
om duurzame goederen aan te schaffen. Beide versnellen
de overgang naar een op consumptie gebaseerde economie. Ten tweede vraagt efficiënte clustering van bedrijven
in steden meer infrastructuur (zodat industriesteden zich
verder kunnen specialiseren en dienstensteden een groter
achterland verkrijgen), en efficiëntere kapitaal- en grond –
markten (om de mobiliteit van kapitaal te vergroten). Wat
de aanleg van snel- en spoorwegen tussen de provincies
betreft is er al veel bereikt, met aanzienlijke agglomeratie
van bedrijven tot gevolg (Faber, 2015; Baum-Snow et al .,
2015). Er moet echter nog veel verbeteren aan de verbin –
dingen tussen de kust en het westen van China om de toe –
gang tot de binnenlandse markt te vergroten. Ten derde kunnen de steden zelf efficiënter worden in –
gericht om schaalnadelen als vervuiling en verkeersdrukte
te beperken. Er moet dus meer worden geïnvesteerd in
verbetering van de luchtkwaliteit in de steden. Verbetering
kan worden bereikt door kolencentrales en kolengestookte
kook- en verwarmingstoestellen uit te faseren en door te in –
vesteren in het openbaar vervoer, zoals metrolijnen.
HERSTRUCTURERING EN PRIVATISERING
Dat China een grote beroepsbevolking en een groot ar –
beidsoverschot had, was een belangrijke factor in de snelle
economische ontwikkeling die plaatsvond toen de econo -mische hervormingen werden ingevoerd. Het betekende
dat Chinese bedrijven konden beschikken over een vrij

wel onuitputtelijk aanbod van goedkope arbeidskrachten.
Dit heeft de winstgevendheid van veel bedrijven vergroot,
waardoor ze vervolgens meer konden investeren en produ –
ceren. Aan dit arbeidsmarktvoordeel komt langzamerhand
een einde. De lonen in China zijn de laatste jaren name –
lijk sterk gestegen: tussen 2005 en 2014 met 309 procent
(Morrison, 2015). Dit vormt uiteraard een probleem voor
het model van op export gebaseerde economische groei. Er
zijn echter tekenen dat China hoger op de waardeladder
klimt. In 1993 was de verhouding tussen ingevoerde on –
derdelen en uitgevoerde industriegoederen zestig procent,
maar die is inmiddels gedaald naar dertig procent. Dat wijst
erop dat de toegevoegde waarde van de binnenlandse pro –
ductie toeneemt (Constantinescu et al ., 2015).
De Chinese overheid wil de economie herstructureren
om de rol van investeringen en de export te verminderen.
Het Nationale (middel)langetermijnprogramma voor de
ontwikkeling van wetenschap en technologie (2006–2020)
is een ambitieus plan om de structuur van de Chinese eco –
nomie te moderniseren, door deze van een mondiaal cen –
trum voor technisch laag waardige industrie om te vormen
tot een belangrijk centrum voor innovatie (in 2020), en om
daarna door te groeien tot een wereldleider in innovatie.
China wil van het ‘made in China’-model naar een ‘innova –
ted in China’-model. In 2020 moeten de brutobestedingen
aan onderzoek en ontwikkeling naar 2,5 procent van het
bbp zijn gestegen (Morrison, 2015). Hoewel het aantal staatsbedrijven op nationaal niveau
sterk is gedaald – in 1998 waren zij nog goed voor zestig
procent van de totale werkgelegenheid, in 2010 was dat nog
maar twintig procent (Wereldbank, 2013) – blijven ze in
enkele sectoren een dominante rol spelen. Dit betreft met
name olie en mijnbouw, telecom, nutsbedrijven, vervoer
en diverse industrieën. De meeste van deze bedrijven zijn
erg groot en kapitaalintensief (Meng , 2012), waardoor ze
moeilijker te privatiseren zijn dan de kleine bedrijven zoals
die in de jaren negentig zijn geprivatiseerd. Ze worden te –
gen concurrentie beschermd en vaak van strategisch belang
geacht. Van de 95 Chinese bedrijven in de Global Fortune
500 van 2014 waren er 82 voor vijftig procent of meer in
staatshanden.
Volgens ramingen van de Wereldbank is meer
dan een kwart van de Chinese staatsbedrijven verlieslijdend
(Morrison, 2015). Hoffman en Polk (2014) wijzen er bo –
vendien op dat zich op provinciaal en lager niveau een
sterke toename van het aantal kleine staatsbedrijven heeft
voorgedaan tot inmiddels zo’n 155.000 bedrijven, verdeeld
over de 31 Chinese provincies. Hoewel deze bedrijven of-
ficieel niet als staatsbedrijven te boek staan, wijken ze qua
toegang tot subsidies en kredieten daar niet van af.
ECONOMISCHE HERVORMINGEN
Hoewel voor urbanisatie, herstructurering en privatisering
overheidsprogramma’s bestaan, zoals voorgesteld op het
Derde Plenum in november 2013 (Liu, 2015), hebben
andere hervormingen van de economie tot nu toe minder
expliciete aandacht gekregen van de overheid. Mogelijk zal
zij liever voor stabiliteit kiezen dan een te sterke groeiver –
traging of een onverwachte schok te riskeren (Hoffman en
Bron: Hoffman en Polk, 2014
Economische groeifactorenFIGUUR 1

Internationaal ESB
105Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
Polk, 2014). Ook bestaat het risico dat eenmaal in gang
gezette hervormingen onvoorziene gevolgen krijgen, of op
korte termijn onbeheersbare volatiliteit veroorzaken die
de publieke steun voor de Chinese communistische partij
kunnen ondermijnen of onherstelbare scheuringen binnen
de partijleiding veroorzaken. Toch zijn deze economische
hervormingen van groot belang om de productiviteit en ef-
ficiëntie te verhogen. Volgens Hoffman en Polk (2014) komen bijvoorbeeld
de werkelijke maatschappelijke en milieukosten van de pro –
ductie niet tot uiting in de prijs van kapitaal, grond en ener –
gie, waardoor er sprake is van grootschalige misallocatie
van hulpbronnen. Deze misallocatie wordt nog verergerd
door het streven naar groei van lokale overheden, die elkaar
beconcurreren met goedkope of gratis grond, goedkoop
krediet, belasting voordelen en andere subsidies om inves-
teerders aan te trekken (OESO, 2015). Daarnaast werken de kapitaalrestricties van de Chi-
nese overheid uiterst verstorend op de kapitaalmarkten van
het land en ze voorkomen dat kapitaal op de meest effici-
e nte wijze wordt benut. Dit komt doordat er te veel wordt
geïnvesteerd in sommige sectoren zoals in vastgoed, en via
staatsbanken in staatsbedrijven en private ‘kampioenen’,
maar te weinig in andere zoals diensten (Hsieh en Klenow,
2009; Chang et al ., 2015). Door uitvoerbeperkingen op
kapitaal brengen Chinese huishoudens een groot deel van
hun spaargeld onder bij binnenlandse banken. De Chinese
regering stelt de rente op de spaartegoeden vast en die is
vaak lager dan de inflatie (Morrison, 2015). Volgens de OESO (2015) is bovendien de krediet –
verlening door Chinese banken de afgelopen jaren sterk
gegroeid – en andere vormen van kredietverlening door
niet-bancaire financiële instellingen zijn zelfs nog sterker
toegenomen. Dit geeft reden tot zorg om de financiële
stabiliteit van China. De ‘credit gap’ (het verschil tussen de
trend en de feitelijke waarde van de krediet-bbp-ratio), die
heeft bewezen achteraf een goede leidende indicator van
financiële crises te zijn, heeft bijna een niveau bereikt dat
in andere landen een financiële crisis uitlokte (Hoffman en
Polk, 2014). Verwant aan de kredietboom is de vastgoedboom van
de afgelopen tien jaar, die na de investeringshausse van
2009–2010 explodeerde. Jaarlijks gaat ongeveer twintig
procent van de totale investeringen in vaste activa naar
vastgoed, en de vastgoedmarkt plus toeleveringsketens zijn
jaarlijks goed voor ongeveer twintig procent van het bbp.
De belangrijke oorzaken van de boom op de vastgoedmarkt
zijn de onderontwikkelde hypotheekmarkt en het feit dat
spaarders weinig mogelijkheden hebben om een redelijk
rendement op hun spaargeld te behalen. Door de waarde –
stijging op de vastgoedmarkt zijn appartementen een popu –
laire bestemming voor geld dat huishoudens over hebben.
CONCLUSIES
De Chinese groeicijfers zullen in de toekomst lager uitval –
len dan in de afgelopen twintig jaar. Het Chinese groei-
potentieel blijft dus op lange termijn tamelijk onzeker. De
belangrijkste onzekere factor is de mate waarin de Chinese
regering bereid en in staat is om macro-economische her –
structureringen en markthervormingen door te voeren en verdere urbanisatie toe te staan. De regering blijft proberen
de noodzakelijke aanpassingen uit te stellen en de gevolgen
ervan te verzachten. Dit op de lange baan schuiven mag sta

biliteitsbevorderend werken, het zorgt er ook voor dat de
industriële en handelsbasis van de economie steeds verder
erodeert. Vanuit politiek-economisch perspectief zijn de
hervormingen die de Chinese economie op lange termijn
weer in de richting van een duurzame, sterke economische
groei moeten helpen, zeker niet gemakkelijk door te voeren
omdat ze strijdig zijn met ‘gevestigde belangen’.
LITERATUUR
C.C. Au en J. Vernon Henderson (2006) Are Chinese cities too small? Review of Economic Stu-
dies, 73(3), 549–576.
Baum-Snow, N., L. Brandt, V. Henderson en M. Turner (2015) Transport infrastructure, urban
growth and market access in China. Intern werkdocument aan de London School of Economics.
Chan, K.W. (2009) The Chinese Hukou system at 50. Eurasian Geography and Economics, 50,
197–221.
Chang, C., K. Chen, D. Waggoner en T. Zha (2015) Trends and cycles in China’s macroecono-
my. 30th NBER Macroeconomics Annual. Te verschijnen.
Chen, Y., A. Ebenstein, M. Greenstone en H. Li (2013) Evidence on the impact of sustained
exposure to air pollution on life expectancy from China’s Huai River Policy. Proceedings of the
National Academy of Sciences, 110(32), 12936–12941.
Cheremukhin, A., M. Golosov, S. Guriev en A. Tsyvinski (2015) The economy of People’s Re-
public of China from 1953. CEPR Discussion Paper , 10764.
Combes, P.-P., G. Duranton, L. Gobillon en S. Roux (2010) Estimating agglomeration
econ-
omies with history, geology, and worker effects. In: E.L. Glaeser (red.), The Economics of Ag-
glomeration. Cambridge, MA: National Bureau of Economic Research.
Combes, P.-P., S. Démurger en L. Shi (2013) Urbanisation and migration externalities in Chi-
na. Marseille: Aix-Marseille School of Economics.
Constantinescu, C., A. Mattoo en M. Ruta (2015) The global trade slowdown: cyclical or
structural? World Bank Policy Research Working Paper, WPS 7158.
Curtis, C.C., S. Lugauer en N.C. Mark (2015) Demographics and aggregat
e household saving
in Japan, China, and India. NBER Working Paper, 21555.
Duranton, G. en D. Puga (2004) Micro-foundations of urban agglomeration economies. In:
J.V. Henderson en J.-F. Thisse (red.), Handbook of Regional and Urban Economics, Volume 4.
Amsterdam: Noord-Holland.
Faber, B. (2015) Trade integration, market size, and industrialization: evidence from China’s
national trunk highway system. Review of Economic Studies. Te verschijnen.
Hoffman, D. en A. Polk (2014) The long soft fall in Chinese growth business realities, risks and op-
portunities. New York: The Conference Board.
Hsieh, C-T. en P. Klenow (2009) Misallocation and manufacturing TFP in China and India
.
Quarterly Journal of Economics, 124(4), 1403–1448.
Liu, Z. (2015) Is China’s growth miracle over? FRBSF Economic Letter, 2015(26).
Maddison, A. (2007) Chinese economic performance in the long run, 960-2030. Parijs: Organiza-
tion for Economic Cooperation and Development.
Meng, X. (2012) Labor market outcomes and reforms in China. Journal of Economic Perspec-
tives, 26(4), 75–102.
Morrison, W.M. (2015) China’s economic rise: history, trends, challenges, and implications
for the United States. Congressional Research Service , 7-5700, 14 juni 2015.
OESO (2015) OECD Economic Surveys: China. Parijs: Organization for Economic Cooperation
and Development.
Wereldbank (2013) China 2030: building a modern, harmonious, and creative society. Washing-
ton, DC: World Bank.

Auteurs